3. Definitie
• ‘kinderen van wie minstens één van de ouders tenminste
één keer opgenomen is geweest in een psychiatrisch
ziekenhuis of in een psychiatrische afdeling van een
algemeen ziekenhuis, of bij wie door een deskundige een
psychiatrisch ziektebeeld is geconstateerd’ (Dhondt, Van
Doesum & Zonneveld, 1988, p. 11)
4. Risico’s
• getuigenis 1
• Getuigenis 2
• 1/3 ontwikkelt chronische problemen
• 1/3 gaat tijdelijk door een moeilijke periode
• 1/3 ontwikkelt geen probleem
6. Beschermende factoren op kindniveau
• hogere intelligentie
• creativiteit
• sociale competentie en gedrevenheid
• scepticisme
• zelfstandigheid en objectiverend begrijpende houding
t.a.v. de ouder
• gemakkelijk temperament
• interne ‘locus of control’
7. Beschermende factoren op kindniveau
• ’ gevoel van eigenwaarde en beleving van competentie
• begrip van en inzicht in zichzelf m.b.t. de impact die de
gezinssituatie heeft (‘selfunderstanding’)
• marginaliteit (d.i. zich buiten gezin kunnen plaatsen)
• zichzelf leren troosten
• ‘adopteerbaarheid
8. Risicofactoren op ouderniveau
• ernst en chroniciteit van de ouderlijke stoornis
• mate waarin de stoornis interfereert met het (ouderlijk)
•
•
•
•
•
functioneren
comorbiditeit, meer bepaald met een
persoonlijkheidsstoornis
de moeder die de psychiatrische stoornis
vertoont
psychopathologie bij de partner (andere ouder)
vaderlijk crimineel gedrag
9. Beschermende factoren op ouderniveau
• capaciteit om voor het kind te kunnen (blijven) zorgen,
zowel bij de ouder met de psychiatrische stoornis als bij
de andere ouder
10. Risicofactoren op ruimer niveau (gezin en
omgeving)
• verstoorde hechtingsrelatie tussen ouder en kind
• verstoorde ouder-kindcommunicatie
• betrokkenheid van het kind in de waanwereld van de
•
•
•
•
•
ouder
ingrijpende veranderingen in het gezinsfunctioneren
(instabiliteit op emotioneel, organisatorisch en financieel
vlak; rolverschuivingen; minder sociale contacten)
relatieproblemen tussen de ouders en scheiding
separatie van de ouder of plaatsing van het kind
lagere socio-economische status van het gezin
groter gezin
11. Beschermende factoren op gezins- en
omgevingsniveau
• goede band tussen moeder en kind
• stevige relatie met andere ouder
• samengaan van (‘fit’) een kwaliteit van het kind en een
centrale nood bij (een van) de ouders (op voorwaarde dat
het kind duidelijk besef heeft van zijn kwaliteit en deze ‘fit’
niet leidt tot spanningen in het gezin)
• steunende rol door ‘siblings’
12. Beschermende factoren op gezins- en
omgevingsniveau
• plaatsing en adoptie van het kind
• beschikbaarheid van een empathische
vertrouwenspersoon en beste vriend(in) in de
kindertijd/jeugd en van een intieme partnerrelatie in de
(jong)volwassenheid
• gunstig(e) schoolmilieu en -ervaringen
13. Hulpverlening bij Kopp-gezinnen
• Als hulpverlener van de ouders:
• Opvoeding steeds als thema in begeleiding aanwezig
stellen
• Ouders betrekken, in ouderrol plaatsen
• Ouders ondersteunen tot voldoende transparante
communicatie met kinderen
14. Hulpverlening bij Kopp-gezinnen
• Als hulpverlener van de kinderen:
• Tempo van het kind respecteren
• Ruimte (leren) maken voor gevoelens
• Uitbouwen van steunnetwerk getuigenis 2
• Helpen voldoende kind-zijn te bewaren
15. oefening
• Kies een van de drie getuigenissen en werk hier een TGI-
model voor uit
• Hou wat je weet over de hulpverlening aan dit gezin tegen
de adviezen voor hulpverlening
17. Hechtingsproblemen – theoretische basis
• Hechting is duurzame selectieve affectie
• die opgebouwd wordt tussen jonge kind en primaire
verzorger,
• die troost biedt in tijden van angst en spanning.
19. Hechtingsproblemen – theoretische basis
• Als er geen veilige hechting wordt opgebouwd:
• Onvermogen om vertrouwensrelaties op te bouwen
• Uittestgedrag
• Manipulatie
• Strijd
• Geen relaties aangaan
20. Hechtingsproblemen – theoretische basis
• Angstig-vermijdend gehecht
• Te veel exploratie
• makkelijk loslaten
• Afstandelijk
• Allemansvriend
• verzorgers niet responsief, afwijzend en boos
• Vermijding als afweer
21. Hechtingsproblemen – theoretische basis
• Angstig-afwerend gehecht
• Onzeker over beschikbaarheid
• Boos, huilen ook in aanwezigheid van de verzorgers
• Niet kunnen loskomen, vastklampen
• Geen zelfvertrouwen
• Verzorgers zijn inconsequent sensitief, onregelmatig responsief
23. Hechtingsproblemen- pedagogische
vraag
• Affectie:
• Vriendelijk en geduldig
• Accepterende houding
• Erg zakelijk
• Bevestigend
• Nadrukkelijk positief aandacht geven: emotioneel en lichamelijk
(opgepast voor valkuil!)
24. Hechtingsproblemen- pedagogische
vraag
• Structuur:
• Transparant en voorspelbaar
• Ouder/begeleider heeft regie
• Ondersteuning:
• Onwankelbaar en verantwoordelijkheid ligt bij jou
• Sociale noden
• Leren omgaan met anderen
• Mentaliseren: stappen ontwikkelen om te leren
• Klimaat
• Situatiehantering:
25. Hechtingsproblemen- ouderbegeleiding
• Attitude:
• Uiterst groot belang van meerzijdige partijdigheid
• Erkenning geven, ondersteunend
• Structuur (methode)
• Ouderbegeleiding om voldoende ondersteuning te geven
• Sensitief leren zijn: positieve betrokkenheid
• Voldoende ruimte voor de verschillende subsystemen afzonderlijk
• Thema:
• Ouders opnieuw sensitief, responsief leren zijn, vanuit kind kijken
26. Hechtingsproblemen – valkuilen voor
begeleiders
• Proberen het gemis op te vullen
• Van voor af aan beginnen
• Emotionele overbetrokkenheid, partijdigheid
• Te dichtbij het kind komen
•
•
•
•
verdere escalatie van
gedragsproblemen
Door afweer willen breken
Onvoldoende ondersteuning voor hulpverlener
Wederkerigheid verwachten
Aanpakken van symptoomgedragingen
29. ADHD- theoretisch kader
• Gecombineerde type
• Onoplettende type (ADD): alle dagen dromerig
• Onvermogen om aandacht te richten
• Vaker gelinkt aan depressie, angststoornissen
30. ADHD – pedagogische vraag
• Affectie:
• Nood aan succeservaringen, positieve bevestiging
• Structuur:
• Nood aan externe structuur
• continuïteit en constantie
• Stop-denk-doe leren
• Ondersteuning:
• Externe structuur aangeboden krijgen
• Verschil zien tussen onwil en onmacht
• Gezonde kicks
• Sociale noden:
• Aanleren van lezen van sociale noden
31. ADHD - Ouderbegeleiding
• Attitude
• Begrip en ondersteuning voor de verhoogde opvoedingslast
• Structuur
• Groot belang van psycho-educatie
• Leren gepast reageren
• Positieve opvoedingsspiraal in gang trekken door ouderlijke
vaardigheden te stimuleren
• Ev. Intensieve opvoedingsondersteuning (dmv video training)
• Thema:
• Erkenning van de problematiek
32. ADHD- escalaties
• Negatieve spiraal door doorgedreven controle
• Overbelasting van het gezin
• Loslaten van kind
vanuit een niet kunnen hanteren
of als onwil ervaren van het gedrag van het kind
34. ODD- pedagogische vraag
• Affectie:
• eigenwaarde vergroten
• emoties benoemen
• Veiligheid bieden
• Structuur:
• Duidelijke grenzen
• Rekening houden met lage frustratietolerantie
• Ondersteuning:
• Stop-denk-doe leren
• Vergroten van verantwoordelijkheid
• Verbaliseren van gevoel van anderen
• Sociale noden:
• Omgaan met positieve jongeren
• Tegengaan van negatieve beïnvloeding
35. ODD- pedagogische vraag
• Klimaat:
• Oudersubsysteem versterken
• Zakelijker houden
• Situatiehantering:
• Meer belonen, minder straffen
• Expliciteren van gewenst gedrag
• Grenzen stellen zonder strijd aan te gaan
36. ODD- Ouderbegeleiding
• Attitude:
• Emotionaliteit bespreekbaar maken
• Grote opvoedingsdruk erkennen
• Structuur:
• Ambulant of residentieel wordt bepaald door ernst van
gedragsprobleem
• Gedragstherapeutisch: ongewenst gedrag mag geen succes
opleveren
• Thema:
• leiding
37. Verschil ADHD- ODD
• ADHD is aangeboren, heeft neurobiologische achtergrond
• OOD vergt meer ondersteuning van de gezinsleden als
behandeling
• Kind met ADHD kan ondersteund worden door medicatie