The Book of Zephaniah is the ninth of the Twelve Minor Prophets of the Old Testament and Tanakh, preceded by the Book of Habakkuk and followed by the Book of Haggai. Zephaniah means "Yahweh has hidden/protected," or "Yahweh hides".
1. Zefanja
HOOFDSTUK 1
1 Het woord van de HEERE dat tot Zefanja, de
zoon van Cushi, de zoon van Gedalja, de zoon van
Amarja, de zoon van Hizkia, kwam in de dagen van
Josia, de zoon van Amon, koning van Juda.
2 Ik zal alles uit het land verteren, spreekt de HEER.
3 Ik zal mens en dier verteren; Ik zal de vogels van
de hemel verteren, en de vissen van de zee, en de
struikelblokken met de goddelozen; en Ik zal de
mens uit het land uitroeien, spreekt de HEERE.
4 Ik zal ook mijn hand uitstrekken tegen Juda en
tegen alle inwoners van Jeruzalem; en ik zal het
overblijfsel van Baäl uit deze plaats afsnijden, en de
naam van de Chemarims met de priesters;
5 En degenen die het hemelse leger op de daken
aanbidden; en degenen die aanbidden en zweren bij
de Heer, en die zweren bij Malcham;
6 En degenen die zich van de HEERE hebben
afgewend; en degenen die de HEERE niet hebben
gezocht, noch naar Hem hebben gevraagd.
7 Zwijg voor het aangezicht van de Heer GOD,
want de dag van de Heer is nabij; want de Heer
heeft een offer bereid, hij heeft zijn gasten geboden.
8 En het zal gebeuren op de dag van het offer van
de HEER, dat Ik de vorsten en de kinderen van de
koning zal straffen, en allen die met vreemde
kleding gekleed zijn.
9 Op dezelfde dag zal ik ook allen straffen die op de
drempel springen en de huizen van hun meesters
vullen met geweld en bedrog.
10 En het zal op die dag gebeuren, zegt de Heer, dat
er een geluid zal zijn van een kreet uit de Vispoort,
en een gehuil uit de tweede, en een groot gekraak
uit de heuvels.
11 Huil, inwoners van Maktesh, want al het
koopmansvolk is omgehakt; allen die zilver dragen,
worden afgesneden.
12 En het zal in die tijd gebeuren dat ik Jeruzalem
met kaarsen zal doorzoeken en de mannen zal
straffen die op hun droesem zitten, die in hun hart
zeggen: De Heer zal geen goed doen, noch zal hij
kwaad doen.
13 Daarom zullen hun goederen tot een buit worden,
en hun huizen tot een verwoesting; ook zullen zij
huizen bouwen, maar ze niet bewonen; en zij zullen
wijngaarden planten, maar de wijn ervan niet
drinken.
14 De grote dag van de HEER is nabij, hij is nabij
en haast zich zeer, zelfs de stem van de dag van de
HEER: de sterke man zal daar bitter roepen.
15 Die dag is een dag van toorn, een dag van
benauwdheid en benauwdheid, een dag van
woestheid en verlatenheid, een dag van duisternis
en somberheid, een dag van wolken en dikke
duisternis,
16 Een dag van bazuin en alarm tegen de omheinde
steden en tegen de hoge torens.
17 En Ik zal de mensen benauwen, zodat zij als
blinden zullen lopen, omdat zij tegen de HEERE
gezondigd hebben; en hun bloed zal vergoten
worden als stof, en hun vlees als mest.
18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen
redden op de dag van de toorn van de HEER; maar
het hele land zal worden verslonden door het vuur
van zijn jaloezie: want hij zal zelfs een snelle
verlossing doen van allen die in het land wonen.
HOOFDSTUK 2
1 Verzamelt u, ja, komt bijeen, o ongewenst volk;
2 Voordat het besluit wordt voortgebracht, voordat
de dag voorbijgaat als het kaf, voordat de felle
toorn van de HEER over u komt, voordat de dag
van de toorn van de HEER over u komt.
3 Zoek de HEER, alle zachtmoedigen op aarde, die
zijn oordeel hebben bewerkstelligd; zoek
gerechtigheid, zoek zachtmoedigheid; het kan zijn
dat u verborgen zult worden op de dag van de toorn
van de HEER.
4 Want Gaza zal verlaten worden, en Askelon een
verwoesting; op de middag zullen zij Asdod
verdrijven, en Ekron zal ontworteld worden.
5 Wee de inwoners van de zeekust, het volk van de
Kerethieten! het woord van de HEER is tegen u; O
Kanaän, land van de Filistijnen, ik zal u zelfs
vernietigen, zodat er geen inwoner meer zal zijn.
6 En de zeekust zal woningen en hutten voor
herders zijn, en kooien voor kudden.
7 En de kust zal voor het overblijfsel van het huis
van Juda zijn; zij zullen daarop weiden; in de
huizen van Askelon zullen zij zich 's avonds
neerleggen; want de HEERE, hun God, zal hen
bezoeken en hun gevangenschap afwenden.
8 Ik heb de smaad van Moab gehoord, en de
scheldwoorden van de kinderen van Ammon,
waarmee zij mijn volk hebben gesmaad en zich
tegen hun grens hebben verheerlijkt.
9 Daarom, zo waar ik leef, zegt de HEER van de
hemelse machten, de God van Israël: Moab zal
zeker zijn als Sodom, en de kinderen van Ammon
als Gomorra, een brandnetel- en zoutputten en een
eeuwige verwoesting: het overblijfsel van mijn het
volk zal ze plunderen, en het overblijfsel van mijn
volk zal ze bezitten.
2. 10 Dit zullen zij tot trots hebben, omdat zij zichzelf
hebben gesmaad en verheerlijkt tegen het volk van
de HEER van de hemelse machten.
11 De HEERE zal verschrikkelijk voor hen zijn;
want Hij zal alle goden van de aarde uithongeren;
en de mensen zullen hem aanbidden, ieder van zijn
plaats, zelfs alle eilanden van de heidenen.
12 Ook gij Ethiopiërs, gij zult door mijn zwaard
worden gedood.
13 En hij zal zijn hand uitstrekken tegen het
noorden en Assyrië vernietigen; en het zal Nineve
tot een verwoesting maken, en droog als een
woestijn.
14 En kudden zullen in haar midden neerliggen, alle
dieren van de volken; zowel de aalscholver als de
roerdomp zullen in de bovenste lateien ervan
overnachten; hun stem zal zingen in de ramen;
verwoesting zal in de drempels zijn: want hij zal het
cederwerk blootleggen.
15 Dit is de vreugdevolle stad die zorgeloos
woonde, die in haar hart zei: Ik ben er, en er is
niemand naast mij: hoe is zij een verlatenheid
geworden, een plaats voor dieren om in te liggen!
iedereen die haar passeert, zal sissen en met de
hand zwaaien.
HOOFDSTUK 3
1 Wee haar die vuil en verontreinigd is, de
onderdrukkende stad!
2 Zij gehoorzaamde de stem niet; ze kreeg geen
correctie; zij vertrouwde niet op de Heer; zij
naderde haar God niet.
3 Haar prinsen in haar zijn brullende leeuwen; haar
juryleden zijn avondwolven; zij knagen pas morgen
aan de botten.
4 Haar profeten zijn lichte en verraderlijke mensen:
haar priesters hebben het heiligdom verontreinigd,
ze hebben de wet geweld aangedaan.
5 De rechtvaardige HEER is in zijn midden; hij zal
geen onrecht doen: elke ochtend brengt hij zijn
oordeel aan het licht, hij faalt niet; maar de
onrechtvaardigen kennen geen schaamte.
6 Ik heb de volken uitgeroeid: hun torens zijn
verwoest; Ik heb hun straten verwoest, zodat er
niemand voorbijgaat: hun steden zijn verwoest,
zodat er geen mens meer is, dat er geen inwoner is.
7 Ik zei: Zeker, je zult mij vrezen, je zult onderricht
ontvangen; dus hun woning mocht niet worden
afgesneden, hoe ik ze ook strafte: maar ze stonden
vroeg op en bederven al hun daden.
8 Wacht daarom op mij, zegt de Heer, tot de dag dat
ik opsta voor de prooi: want het is mijn vaste
besluit om de volken te verzamelen, zodat ik de
koninkrijken kan verzamelen, om mijn
verontwaardiging en al mijn hevige woede over hen
uit te storten. : want de hele aarde zal worden
verslonden door het vuur van mijn jaloezie.
9 Want dan zal ik een zuivere taal tot het volk
richten, zodat zij allen de naam van de HEER
kunnen aanroepen, om Hem met één instemming te
dienen.
10 Van over de rivieren van Ethiopië zullen mijn
smekelingen, zelfs de dochter van mijn verstrooide,
mijn offer brengen.
11 Op die dag zult u zich niet schamen voor al uw
daden waarmee u tegen mij hebt overtreden; want
dan zal Ik uit uw midden wegnemen degenen die
zich verheugen in uw hoogmoed, en u zult niet
meer hoogmoedig zijn vanwege mijn heilige berg.
12 Ik zal ook in uw midden een ellendig en arm
volk achterlaten, en zij zullen op de naam van de
HEER vertrouwen.
13 Het overblijfsel van Israël zal geen onrecht doen,
noch leugens spreken; noch zal er een bedrieglijke
tong in hun mond gevonden worden; want zij zullen
weiden en gaan liggen, en niemand zal hen bang
maken.
14 Zing, dochter van Sion; schreeuw, o Israël; wees
blij en verheug je met heel je hart, dochter van
Jeruzalem.
15 De HEERE heeft uw oordelen weggenomen, Hij
heeft uw vijand uitgeworpen; de koning van Israël,
de HEERE, is in uw midden; u zult het kwaad niet
meer zien.
16 Op die dag zal tegen Jeruzalem gezegd worden:
Vrees niet; en tegen Sion: Laat uw handen niet
verslappen.
17 De HEERE, uw God, in uw midden is machtig;
hij zal redden, hij zal zich met vreugde over u
verheugen; hij zal rusten in zijn liefde, hij zal zich
over u verheugen met gezang.
18 Ik zal hen verzamelen die bedroefd zijn over de
plechtige bijeenkomst, die tot u behoren en voor
wie de smaad ervan een last was.
19 Zie, in die tijd zal Ik alles ongedaan maken wat
u treft: en Ik zal haar die halt houdt, redden en haar
verzamelen die verdreven is; en ik zal ze lof en
roem bezorgen in elk land waar ze te schande zijn
gemaakt.
20 Tegen die tijd zal Ik u terugbrengen, zelfs in de
tijd dat Ik u verzamel: want Ik zal u tot een naam en
een lof maken onder alle mensen op aarde, wanneer
Ik uw gevangenschap voor uw ogen zal doen
terugkeren, zegt de HEER.