The Book of Obadiah is a book of the Bible whose authorship is attributed to Obadiah, a prophet who lived in the Assyrian Period. Obadiah is one of the Twelve Minor Prophets in the final section of Nevi'im, the second main division of the Hebrew Bible.
Ukrainian - The Epistle of Ignatius to Polycarp.pdf
Dutch - Obadiah.pdf
1. Obadja
HOOFDSTUK 1
1 Het visioen van Obadja. Zo zegt de Heere HEERE over Edom; Wij hebben een gerucht van de HEERE
gehoord, en er is een gezant gezonden onder de heidenen: Sta op, en laten wij tegen haar opstaan in de strijd.
2 Zie, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen, gij zijt zeer veracht.
3 De hoogmoed van uw hart heeft u misleid, gij die in de kloven van de rots woont, waar de woning hoog
is; Die in zijn hart zegt: Wie zal mij ter aarde werpen?
4 Al verheft gij u als een arend, en al zet gij uw nest tussen de sterren, vandaar zal Ik u doen dalen, zegt de
HEERE.
5 Als er dieven bij u kwamen, als er 's nachts rovers waren, (hoe zijt gij afgesneden!), zouden zij dan niet
hebben gestolen voordat zij er genoeg van hadden? Als de druivenplukkers bij u kwamen, zouden ze dan
niet wat druiven achterlaten?
6 Hoe worden de dingen van Ezau onderzocht! Hoe worden Zijn verborgen dingen opgezocht!
7 Al de mannen van uw verbond hebben u zelfs tot aan de grens gebracht; de mannen die vrede met u
hadden, hebben u bedrogen en u overwonnen; Zij, die uw brood eten, hebben u een wond toegebracht, er
is geen verstand in Hem.
8 Zal Ik te dien dage, zegt de HEERE, niet de wijzen uit Edom en de verstanden van den berg van Ezau
verdelgen?
9 En uw helden, o Teman, zullen ontzet zijn, zodat iedereen van de berg van Ezau wordt afgeslacht door
slachting.
10 Want uw geweld tegen uw broeder Jakob zal u door schande bedekken, en gij zult voor eeuwig worden
afgesneden.
11 Op de dag dat u zich aan de andere kant hebt gewaagd, op de dag dat de vreemdelingen zijn leger
gevankelijk hebben weggevoerd, en vreemdelingen zijn poorten zijn binnengegaan en het lot over
Jeruzalem hebben geworpen, bent u een van hen geweest.
12 Maar gij had niet moeten kijken naar de dag van uw broeder op de dag dat hij een vreemdeling werd; en
gij zoudt u ook niet hebben moeten verheugen over de kinderen van Juda op de dag van hun vernietiging;
En gij zoudt ook niet hoogmoedig hebben gesproken op de dag der benauwdheid.
13 Gij had niet in de poort van mijn volk moeten gaan op de dag van hun rampspoed; Ja, gij zoudt hun
verdrukking niet hebben aanschouwd op de dag van hun rampspoed, noch de hand hebben geslagen op hun
bezittingen op de dag van hun rampspoed;
14 En gij zoudt niet op het kruispunt hebben gestaan, om hem af te snijden, die ontkomen zijn; En gij zoudt
ook niet hebben overgeleverd aan hem, die op den dag der benauwdheid zijn overgebleven.
15 Want de dag des Heren is nabij over alle heidenen, gelijk gij gedaan hebt, zo geschiede u, uw loon zal
wederkeren op uw eigen hoofd.
16 Want zoals gij op mijn heilige berg hebt gedronken, zo zullen alle heidenen voortdurend drinken, ja, zij
zullen drinken, en zij zullen verzwelgen, en zij zullen zijn alsof zij er niet geweest waren.
17 Maar op de berg Sion zal bevrijding zijn, en er zal heiligheid zijn; en het huis van Jakob zal hun
bezittingen in bezit nemen.
18 En het huis van Jakob zal een vuur zijn, en het huis van Jozef een vlam, en het huis van Ezau tot stoppels,
en zij zullen daarin ontbranden en hen verslinden; en er zal geen overblijfsel zijn van het huis van Esau;
want de HEERE heeft het gesproken.
19 En zij die in het zuiden zijn, zullen de berg van Ezau in bezit nemen; en zij van de vlakte, de Filistijnen,
en zij zullen de velden van Efraïm en de velden van Samaria in bezit nemen, en Benjamin zal Gilead in
bezit nemen.
20 En de ballingschap van dit leger van de kinderen Israëls zal die van de Kanaänieten bezitten, ja, tot
Zarfath; en de ballingschap van Jeruzalem, die in Sefarad is, zal de steden van het zuiden in bezit nemen.
21 En de verlossers zullen optrekken op de berg Sion om de berg van Ezau te oordelen; en het koninkrijk
zal van de HEERE zijn.