3. 1 Alle volken, looft de Here, aarde, zing een vrolijk lied! Juicht nu allen, geeft Hem ere: Hij vergeet de zijnen niet! In het beurtgezang der sferen, in des afgronds bange kreet ruist de lof, de lof des Heren, die de zijnen niet vergeet.
4. 2 Uit Hem vloeien alle krachten, tot Hem stijg' der aarde lied! Zalig, wie de Heer verwachten: Hij vergeet de zijnen niet! Smelt dan samen, Hem ter ere, diept' en hoogheid, lust en leed, in het loflied aan de Here, die de zijnen niet vergeet!
5. Welkom Voorganger ds van Harten – Tip Organist dhr Meinema Thema: “Wees niet bang voor morgen, want Gods is daar al!”
6. P 103 – 1, 2, 5 Zegen, mijn ziel, de grote naam des HEREN,
7. 1 Zegen, mijn ziel, de grote naam des HEREN, laat al wat binnen in mij is Hem eren, vergeet niet hoe zijn liefd' u heeft geleid, gedenk zijn goedheid, die u wil vergeven, die u geneest, die uit het graf uw leven verlost en kroont met goedertierenheid.
8. 2 Loof Hem, die zo met gaven u verzadigt, dat uw bestaan, met glorie begenadigd, gelijk een arend nieuw bevleugeld wordt. Het volk in druk heeft van Hem recht verkregen, Hij heeft aan Mozes eens getoond zijn wegen, op Israël zijn zegen uitgestort.
9. 5 Zoals een vader liefdevol zijn armen slaat om zijn kind, omringt ons met erbarmen God onze Vader, want wij zijn van Hem. Hij die ons zelf uit aarde heeft genomen, Hij weet, dat wij, uit stof aan 't licht gekomen, slechts leven op de adem van zijn stem.
10. Stil gebed Votum en groet Erezij de Vader en de Zoon En de Heilige Geest, Als in den beginne, nu en immer, En van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.
12. 6 De mens is aan het sterven prijs gegeven, gelijk het gras kortstondig is zijn leven, en als een bloem die naar de zon zich keert, maar die ten prooi valt aan de barre winden, en knakt en sterft, en is niet meer te vinden. Ja zelfs haar eigen plaats kent haar niet meer.
14. 7 Maar 's HEREN gunst zal over die Hem vrezen in eeuwigheid altoos dezelfde wezen, en zijn gerechtigheid de eeuwen door. Zijn heil omsluit de komende geslachten; zo volgen zij die zijn verbond betrachten, van zijn barmhartigheid het lichtend spoor.
16. 9 Laat heel het machtig koninkrijk des HEREN zijn grote naam, zijn grote daden eren. Komt allen tot de lof des HEREN saam. Lof zij den HEER in hemel en op aarde, die aan zijn volk zijn liefde openbaarde, en zegen gij, mijn ziel, zijn grote naam.
24. Gij zult de HERE, uw God, liefhebben en alle dagen zijn dienst, zijn inzettingen, zijn verordeningen en zijn geboden in acht nemen. 2 Immers, gij kent thans – want dit geldt niet voor uw kinderen, die de tuchtiging van de HERE, uw God, niet kennen en niet gezien hebben – zijn grootheid, zijn sterke hand en zijn uitgestrekte arm,
25. 3 de tekenen en de daden, die Hij in Egypte gedaan heeft aan Farao, de koning van Egypte, en aan diens gehele land; 4 en wat Hij gedaan heeft met het leger van Egypte, met zijn paarden en zijn wagenen: hoe Hij de wateren der Schelfzee hen deed overstromen,
26. toen zij u achtervolgden en hoe de HERE hen ten onder gebracht heeft tot op deze dag; 5 en wat Hij u gedaan heeft in de woestijn, tot gij kwaamt op deze plaats, 6 ook wat Hij aan Datan en Abiram, de zonen van Eliab, de zoon van Ruben, gedaan heeft: hoe de aarde haar mond opensperde
27. en hen verzwolg met hun huisgezinnen, tenten en alle have, die zij meevoerden, in het midden van geheel Israël; 7 want uw ogen hebben heel het grote werk gezien, dat de HERE gedaan heeft. 8 Onderhoudt dus heel het gebod, dat ik u heden opleg, opdat gij sterk zijn moogt en het land binnengaan en in bezit nemen,
28. waarheen gij trekt om het als bezit te verwerven, 9 en opdat gij lang moogt leven in het land, waarvan de HERE uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het hun en hun nageslacht zou geven, een land vloeiende van melk en honig. 10 Want het land, waarheen gij komt om het in bezit te nemen, is niet als het land Egypte,
29. waaruit gij getrokken zijt, dat gij na het zaaien kunstmatig moest drenken als een moestuin. 11 Maar het land, waarheen gij trekt om het in bezit te nemen, is een land van bergen en dalen, dat water drinkt van de regen des hemels; 12 een land, waarvoor de HERE, uw God, zorgt; bestendig zijn de ogen van de HERE, uw God, daarop gericht, van het begin des jaars tot het einde.
31. 1 Looft nu den HEER, want Hij is goed, die met zijn liefde ons ontmoet. Zijn trouw houdt stand te allen tijde. Wie prijst zijn daden woord voor woord? Wie kan zijn heerlijkheid belijden? Wie looft Hem zodat elk het hoort?
32. 2 Gelukkig zijn die Hij geleidt, die leven in gerechtigheid. Gedenk mij naar uw welbehagen. Dat ik met heel mijn volk U dien, met hen van voorspoed mag gewagen, de zegen van uw erfdeel zien.
33. 22 Geprezen zij de HEER die leeft, die Israël verkoren heeft. Hij brengt straks heel zijn volk tezamen. Gezegend zij zijn trouw beleid. Zegge al het volk nu: Amen, amen. Loof Hem in alle eeuwigheid.
35. 10 Voorts, weest krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. 11 Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; 12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis,
36. tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. 13 Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden. 14 Stelt u dan op, uw lendenen omgord met de waarheid, bekleed met het pantser der gerechtigheid,
37. 15 de voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes; 16 neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven; 17 en neemt de helm des heils aan en het zwaard des Geestes, dat is het woord van God.
38. 18 En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; 19 ook voor mij,
39. dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken, 20 waarvoor ik een gezant ben in ketenen. Dan zal ik daartoe vrijmoedig kunnen optreden, zoals ik behoor te spreken.
41. 1 Als God, mijn God, maar voor mij is, wie is er dan mij tegen? Dan werken druk en droefenis mij nochtans tot een zegen; dan waakt alom een englenwacht, dan zie ik sterren in de nacht en bloemen op mijn wegen.
42. 2 En wat er dreig', of wie er woed', mijn Herder blijft mij leiden. Geen donker dal van tegenspoed kan van zijn staf mij scheiden. Hij blijft mij overal nabij, naar stille waatren voert Hij mij en liefelijke weiden.
43. 3 Ik heb mijn God, dat is genoeg, ik wens mij niets daarneven. Veel meer dan 't meeste, dat ik vroeg, is mij in Hem gegeven: mijn hoogste goed, mijn troost in smart, het enig rustpunt van mijn hart, mijn eeuwig licht en leven.
46. 1 lk bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser. Niet eenzaam ga ik op de vijand aan. Sterk in uw kracht, gerust in uw bescherming. Ik bouw op U en ga in uwen Naam. Sterk in uw kracht, gerust in uw bescherming. Ik bouw op U, en ga in uwen Naam.
47. 2 Gelovend ga ik, eigen zwakheid voelend. En telkens meer moet ik uw kracht verstaan. Toch rijst in mij een lied van overwinning. Ik bouw op U en ga in uwen Naam. Toch rijst in mij een lied van overwinning. Ik bouw op U en ga in uwen Naam.
48. 3 Ik bouw op U, mijn schild en mijn Verlosser. Gij voert de strijd, de huld' is U gewijd. In 't laatste uur zal 'k zegevierend ingaan in rust met U die mij hebt voortgeleid. In 't laatste uur zal 'k zegevierend ingaan in rust met U die mij hebt voortgeleid.
51. Machtig God, sterke Rots, U alleen bent waardig. Aard' en hemel prijzen U, glorie voor uw Naam. Lam van God, hoogste Heer, heilig en rechtvaardig, stralend Licht, Morgenster, niemand is als U.
52. Prijst de Vader, prijst de Zoon, prijst de Geest die in ons woont. Prijst de Koning der heerlijkheid, prijst Hem tot in eeuwigheid.
56. 1 God heeft het eerste woord. Hij heeft in den beginne het licht doen overwinnen, Hij spreekt nog altijd voort. 2 God heeft het eerste woord. Voor wij ter wereld kwamen, riep Hij ons reeds bij name, zijn roep wordt nog gehoord.
57. 3 God heeft het laatste woord. Wat Hij van oudsher zeide, wordt aan het eind der tijden in heel zijn rijk gehoord. 4 God staat aan het begin en Hij komt aan het einde. Zijn woord is van het zijnde oorsprong en doel en zin.