2. Programma
• Vragen
• Wat is grammatica?
• Woordvolgorde
• Werkwoorden
• Lidwoorden
• Tips en bronnen
3. Vragen
• Hoe ga je om met grammaticale termen?
• Hoe oefen je met verschillende werkwoordstijden / onregelmatige
werkwoorden?
• Hoe leer je het gebruik van lidwoorden aan?
• Hoe kun je op een actieve manier grammatica oefenen?
4. Wat is grammatica?
• Beschrijving van structuren in een taal
zinsdelen
woordsoorten
5. Zinsdelen
• onderwerp – subject – wie doet het?
• persoonsvorm – eerste werkwoord
• lijdend voorwerp – direct object – wat doet het onderwerp?
• meewerkend voorwerp – indirect object – bij / voor / met wie of wat
doet het onderwerp iets
• bepaling – tijd / plaats / enz.
8. Woordvolgorde
• Maak goede hoofdzinnen (zonder inversie) van de woorden. Elke
kleur is één zin. Begin met het onderwerp.
9. Woordvolgorde
• Links-rechtsprincipe
Hoe belangrijker de informatie, hoe verder naar rechts in de zin.
• Grammatica
Zinsdelen die nauw verbonden zijn met het hoofdwerkwoord, staan daarbij in
de buurt
• Woordsoort
Voornaamwoorden meestal eerder in de zin dan zelfstandige naamwoorden
10. Vaste posities in hoofdzin
• Eerste positie
Onderwerp
Vraagwoord
Bepaling, voorwerp, enz.
• Tweede positie
Persoonsvorm
• Eind van de zin
Overige werkwoorden
11. Middendeel van de hoofdzin
• Meestal: meewerkend voorwerp voor lijdend voorwerp
• Tijd komt meestal als eerste van de bepalingen
• Bepalingen die beginnen met een voorzetsel kunnen ook na het
tweede werkwoord komen
• meewerkend voorwerp – tijd – wijze – lijdend voorwerp – plaats
Maxim heeft zijn moeder gisteren een brief geschreven.
Michael gaat elke dag lopend naar zijn werk.
12. Invloed van woordsoort
• Volgorde hangt ook van woordsoort: als de voorwerpen persoonlijke
of aanwijzende voornaamwoorden zijn, kan de volgorde anders zijn.
Ik geef die jongen een boek.
Ik geef het die jongen.
Ik geef het (aan) hem.
13. Zinnen met inversie
• Welke zinsdelen kun je ook vooraan in de zin zetten?
Eigenlijk alle
• Bepaalde elementen kunnen makkelijk vooraan staan dan
onbepaalde
Vanochtend vroeg de docent enkele cursisten om de tekst voor te lezen.
Enkele cursisten vroeg de docent vanochtend om de tekst voor te lezen.*
Appels moet je schillen voor je ze kunt eten.
14. Werkwoordstijden
Verkorte naam Volledige naam Internationale aanduiding
tegenwoordige tijd
Ik loop
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) presens
verleden tijd
Ik liep
onvoltooid verleden tijd (ovt) imperfectum
voltooide tijd
Ik heb gelopen
voltooid tegenwoordige tijd (vtt) perfectum
voltooid verleden tijd
Ik had gelopen
voltooid verleden tijd (vvt) plusquamperfectum
toekomende tijd
Ik zal lopen
onvoltooid tegenwoordige
toekomende tijd (ottt)
futurum
15. Gebruik van de werkwoordstijden
• Tegenwoordige tijd (presens)
Het schilderij hangt aan de muur.
Wij verhuizen volgend jaar.
• Toekomende tijd (futurum)
zullen
• belofte: Ik zal je morgen bellen.
• voorstel: Zullen we zaterdag naar de bioscoop gaan?
• iets gaat zeker gebeuren: Het kantoor zal om 17.00 sluiten.
• met een waarschijnlijkheid: De winkels zullen wel om 17.00 sluiten.
gaan
• voorgenomen, geplande actie: Ik ga volgende week een cursus Frans volgen.
• zal waarschijnlijk plaatsvinden: Het gaat morgen regenen.
16. Gebruik van de werkwoordstijden
• Verleden tijd (imperfectum)
Beschrijvingen, details
• De jongens maakten het eten klaar.
• Voltooide tijd (perfectum)
Meest gebruikt
Afgeronde zaken uit het verleden
• Ik ben vorig jaar in Nederland aangekomen.
17. Zijn of hebben?
• Meeste werkwoorden met hebben
• Zijn:
werkwoorden die een verandering van toestand uitdrukken (gaan, groeien,
komen, opstaan, vallen, worden, enz.), en de werkwoorden blijken, blijven,
gebeuren, geschieden, lukken, mislukken, slagen en zijn.
• Wat is er gebeurd?
• Hij is geslaagd voor het examen.
• Hoe laat ben je vanochtend opgestaan?
18. Zijn of hebben?
• Beide mogelijk:
werkwoorden van beweging, zoals fietsen, lopen, rijden, vliegen. Deze
krijgen hebben als het vooral om de beweging zelf gaat, en zijn als het om de
richting waarin de beweging plaatsvindt gaat. Vergelijk de volgende zinnen:
• Ik heb gisteren 20 kilometer gefietst.
• Ik ben naar mijn werk gefietst.
werkwoorden die zowel met als zonder lijdend voorwerp gebruikt kunnen
worden, zoals bedaren, eindigen, genezen, smelten, stoppen, veranderen. Met
lijdend voorwerp krijgen ze hebben, anders zijn. Vergelijk de volgende zinnen:
• Zij heeft hem bedaard.
• De politie heeft de automobilist gestopt.
• Hij is eindelijk bedaard.
• De automobilist is gestopt.
19. Werkvormen
• NT2 Taalspel
• Wordwall / Flippity / Wheeldecide / Quizlet
• Begin met meest frequente (zijn, hebben, komen, gaan, drinken,
doen, eten, kopen) + modale werkwoorden
20. Lidwoorden
• Bepaalde lidwoorden: de en het
• Onbepaald lidwoord: een
• Een minister schrijft een brief aan een Tweede Kamer.
• De minister schrijft de brief aan de Tweede Kamer.
• Bepaald lidwoord: als de referent bekend is (uit context of kennis van
de wereld.
• Onbepaald lidwoord: als de referent onbekend is.
21. Wanneer geen lidwoord?
• Bij onbepaalde zelfstandige naamwoorden in het meervoud
• Vaak na voorzetsels. Het gaat dan om een algemene referentie.
Per trein, per kilo
Zonder bril
Van … tot (Van directeur tot portier) – kan ook met lidwoord
Bij plaatsaanduidingen: op school, naar kantoor, naar huis
• Bij niet-telbare zelfstandig naamwoorden
• Zie verder: https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans04lingtopic
24. Bronnen
• Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997)
https://e-ans.ivdnt.org/
• Welles, nietes. Didactische grammatica voor NT2-docenten. Lidy Zijlmans (Intertaal – niet
meer te koop)
https://www.nt2.nl/documenten/lesvaardig/extra_/extramateriaal.pdf
• Nederlandse grammatica voor anderstaligen. A.M. Fontein en A. Pescher-ter Meer (NCB
Uitgeverij)
• Website van Onze Taal: https://onzetaal.nl/taalloket
• Website van de Taalunie: https://taaladvies.net/
• Website van Van Dale: https://www.vandale.nl/
• Dutchgrammar.com: http://www.dutchgrammar.com/nl/
• Zichtbaar Nederlands: https://zichtbaarnederlands.nl/zn/
• Grammatica voor NT2-docenten: https://www.grammaticavoornt2docenten.nl/
Editor's Notes
Benoem in eerste instantie alleen ww die je cursisten kennen. Oefenen door veel herhaling
https://www.flippity.net/ra.asp?k=1O_qlQikC5sNWaJN7neYw_uiTHT8ZahPTRWTe_75GJRk (vooral over hebben / zijn)
Voorbeeld geven met ontkenningen.
In twee groepjes: elk groepje krijgt een plaatje + een opdracht. Tijd: 10 minuten. Daarna nabespreken