SlideShare a Scribd company logo
1 of 34
Grammatica voor NT2-docenten
Niveau B1 en hoger
Programma
• Werkwoordstijden
• Enkelvoud of meervoud
• Verwijswoorden
• Er
• Actief en passief
Werkwoordstijden
Verkorte naam Volledige naam Internationale aanduiding
tegenwoordige tijd
Ik loop
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) presens
verleden tijd
Ik liep
onvoltooid verleden tijd (ovt) imperfectum
voltooide tijd
Ik heb gelopen
voltooid tegenwoordige tijd (vtt) perfectum
voltooid verleden tijd
Ik had gelopen
voltooid verleden tijd (vvt) plusquamperfectum
toekomende tijd
Ik zal lopen
onvoltooid tegenwoordige
toekomende tijd (ottt)
futurum
Voltooide of onvoltooide tijd?
Voltooide tijd
• Incidenteel
• Feiten
• Niet een bepaald moment
• Resultaat duurt nog voort
• Gedurende de hele relevante
periode, vaak met altijd of nooit
Onvoltooide tijd
• Gewoonte
• Situatie beschrijven
• Specifieke tijd in het verleden
• Fictieve situaties of advies
• In combinatie met voltooid
verleden tijd
• Directe en indirecte rede
Voltooid of onvoltooid?
Ik ben in 1995 van Rotterdam naar Amsterdam verhuisd. Ik kwam naar
Amsterdam om er te studeren. Ik heb Nederlands gestudeerd aan de
UvA. De eerste twee jaar volgde je toen een algemeen programma, met
alle hoofdrichtingen (letterkunde, taalbeheersing en taalkunde).
Daarna kon je een specialisatie kiezen. Ik heb toen voor taalkunde
gekozen. Daar waren maar twaalf studenten, dus ik kende iedereen.
Het was erg gezellig. Ik heb een heel leuke tijd gehad.
Hoe oefenen?
• Tekst laten lezen: wanneer voltooid, wanneer onvoltooid?
• Schrijfopdracht over eigen verleden / beschrijving geven
Voltooid verleden tijd
• Een nog verder verleden.
 Ik vertelde haar dat we naar Parijs waren geweest.
• Niet-werkelijkheid
 Als ik had geweten dat er een file stond, was ik met de trein gegaan.
Toen en nadat
• Toen
 zowel verleden tijd als voltooid verleden tijd
• Hij verhuisde naar Almere toen hij vijf was.
• Toen ze de krant gelezen had, gaf ze die aan de buurman.
• Nadat
 voltooide (verleden) tijd
 hoofdzin volgt in tijd op de bijzin
• Nadat ze de krant had gelezen, gaf ze die aan de buurman.
• Ik kom naar je toe nadat ik deze mail verstuurd heb.
Quiz!
• Ga naar socrative.com  student login  room number 804360
Goed of fout?
• Koffie en thee staat klaar.
Goed of fout?
• Koffie en thee staat klaar.
 Bij vaste combinaties kun je goed een enkelvoud gebruiken
• De hele familie waren op het feest aanwezig.
Goed of fout?
• Koffie en thee staat klaar.
 Bij vaste combinaties kun je goed een enkelvoud gebruiken
• De hele familie was op het feest aanwezig.
 Woorden als familie, vee, politie zijn verzamelnamen
 De vorm van deze woorden is enkelvoudig, dus de persoonsvorm is ook
enkelvoud.
• De NS bestellen 88 extra sprinters.
Goed of fout?
• Koffie en thee staat klaar
 Bij vaste combinaties kun je goed een enkelvoud gebruiken
• De hele familie was op het feest aanwezig.
 Woorden als familie, vee, politie zijn verzamelnamen
 De vorm van deze woorden is enkelvoudig, dus de persoonsvorm is ook
enkelvoud.
• De NS bestellen / bestelt 88 extra sprinters.
 Meervoud en enkelvoud kan allebei
 Vaak: voorkeur voor meervoud bij volledige naam, enkelvoud bij afkorting
Goed of fout?
• Een groep mensen demonstreren in Den Haag.
Goed of fout?
• Een groep mensen demonstreert in Den Haag.
 Bij woorden als groep, menigte, rij krijg je altijd enkelvoud
• Ieder jaar breken een heleboel mensen hun been bij het skiën.
Goed of fout?
• Een groep mensen demonstreert in Den Haag.
 Bij woorden als groep, menigte, rij krijg je altijd enkelvoud
• Ieder jaar breken een heleboel mensen hun been bij het skiën.
 Woorden als heleboel, tal van, hoop zijn telwoorden, dus meervoud
• Op ons kantoor werken een aantal mensen uit India.
Goed of fout?
• Een groep mensen demonstreert in Den Haag.
 Bij woorden als groep, menigte, rij krijg je altijd enkelvoud
• Ieder jaar breken een heleboel mensen hun been bij het skiën.
 Woorden als heleboel, tal van, hoop zijn telwoorden, dus meervoud
• Op ons kantoor werken / werkt een aantal mensen uit India.
 Bij woorden als aantal en soort kan het beide
• Het is goede ideeën.
Goed of fout?
• Een groep mensen demonstreert in Den Haag.
 Bij woorden als groep, menigte, rij krijg je altijd enkelvoud
• Ieder jaar breken een heleboel mensen hun been bij het skiën.
 Woorden als heleboel, tal van, hoop zijn telwoorden, dus meervoud
• Op ons kantoor werken / werkt een aantal mensen uit India.
 Bij woorden als aantal en soort kan het beide
• Het zijn goede ideeën.
 Het gaat hier om een naamwoordelijk gezegde
Verwijswoorden
• Verschillende voornaamwoorden en bijwoorden
 Persoonlijk, bezittelijk
 Aanwijzend
 Betrekkelijk
 (Betrekkelijk) voornaamwoordelijk bijwoord
• Keuze hangt af van functie en (grammaticaal) geslacht
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
• Verwijzen naar het-woorden
 Het bestuur heeft zijn plannen toegelicht. Het wil volgend jaar flink bezuinigen.
 Suzanne heeft morgen examen. Ik hoop dat zij het goed maakt.
• Verwijzen naar de-woorden
 Onze afdeling is de grootste van het bedrijf. Ze behandelt alle externe contacten.
 De commissie presenteert volgende week haar bevindingen.
• Verwijzen naar meervoud
 Veel bedrijven moeten nu omschakelen naar online werken. Ze moeten daarom veel
processen aanpassen. Dat is voor hun medewerkers vaak erg wennen.
• Verwijzen naar verzamelnaam
 Het bestuur maakt zijn / hun beslissing bekend.
Aanwijzend voornaamwoord
• Deze en die bij de-woorden
• Dit en dat bij het-woorden
• Die en dat
 Neutrale vormen
 Verder weg
 In combinatie met een voorzetsel
• Deze en dit
 Meer nadruk
 Dichter bij
Betrekkelijk voornaamwoord
• Verwijzen naar de-woorden: die
 Mijn collega die daarover gaat, is vandaag niet bereikbaar.
• Verwijzen naar het-woorden: dat
 Het plan dat hij had, werd enthousiast ontvangen.
• Verwijzen naar een hele zin, onbepaald woord of overtreffende trap:
wat
 Alle scholen zijn gesloten, wat nog wel even kan duren.
 Dit is alles wat ik daarover kan zeggen.
 Dit is het mooiste wat ik ooit heb meegemaakt.
Betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord
• Bij personen: voorzetsel + wie
• Bij dingen: waaraan, waarop, enz.
• Splitsen (De stoel waar ik op zit)
 Vooral bij nauwe verbinding
• De bus waarop ik wacht / waar ik op wacht, is te laat. (beide mogelijk)
• Het perron waarop ik wacht, is niet overdekt. (splitsen is niet goed
mogelijk)
Werkvormen
• Zinnen laten samenvoegen
 Ik zit op een stoel. De stoel is zwart  De stoel waarop ik zit is zwart.
 Op de tafel ligt een boek. Het boek heet ‘De Sprong’  Het boek dat op tafel
ligt, heet ‘De Sprong’.
 Ik zit naast een vrouw. De vrouw heet Anna.  De vrouw naast wie ik zit, heet
Anna.
• Iets laten vertellen over voorwerp / persoon – mondeling of
schriftelijk
 Zelf iets pakken / aanwijzen
 Plaatje laten zien op scherm
Er
• Vier gebruikswijzen
 als plaatsbepaling (locatief)
• Ken je Utrecht? Ja, ik heb er gewoond.
 met een telwoord (kwantitatief)
• Hoeveel rozen wil je? Ik wil er tien.
 met voorzetsel (prepositioneel)
• Wil je koffie? Nee, ik hou er niet van.
 als voorlopig onderwerp (presentatief)
• Er ligt een kat op de bank.
• Er gebeurt daar altijd wel wat.
• Er wordt gebeld.
Plaats in de zin
• Als verwijswoord:
 hoofdzin: na de persoonsvorm
• Ik heb er zin in. Ik wil er tien. Ik heb er gewoond.
 met inversie: na het onderwerp
• Heb je er zin in? Tien wil ik er. Vroeger heb ik er gewoond.
 in bijzin: na het onderwerp
• Omdat ik ervan houd, koop ik twintig rozen.
• Presentatief er:
 hoofdzin: op de eerste plaats
• Er loopt een kat in de tuin. Er gebeurt daar altijd wel wat.
 met inversie: na de persoonsvorm
• Loopt er een kat in de tuin? Daar gebeurt er altijd wel wat.
Combineren van er
• Als er eerste woord is: presentatief + locatief / prepositioneel
 Hoe kom ik in Noordwijk? Er gaat een bus naartoe.
 Ik keek in de kast en er lag niets.
• Er op eerste plaats + kwantitatief = 2 x er
 Hoeveel bekers zijn er? Er zijn er drie.
• Verderop in de zin: veel mogelijkheden
 Rome heeft veel kerken. Zeker 900 zijn er. (presentatief + locatief)
 Gisteren waren er nog een heleboel koekjes in de trommel. Nu zijn er nog
maar drie. (presentatief + kwantitatief + locatief)
Werkvormen
• Eerst herkennen.
 Twee zinnen: welke zeg ik?
 Dictee
 In een tekst / zin: waar verwijst er naar of welke functie heeft het?
 Filmpje (journaal o.i.d.): hoe vaak hoor je er?
• Gebruik in oefeningen
 Een soort per keer, bijvoorbeeld met Flippity
 Boekje Wat is er? van Martine Pirreault
 Als alle soorten behandeld zijn: cursisten krijgen tekst zonder er, jij leest er
een voor met; ze moeten aantekenen waar ze jou er horen zeggen. Of: geef
tekst zonder er, laat ze aangeven waar er zou moeten.
Actief en passief
• Nadruk ligt meestal op resultaat of overgang naar bepaalde toestand.
• Lijdend voorwerp van de actieve zin is onderwerp van de passieve zin.
• Gosia repareert de printer.
• De printer wordt door Gosia gerepareerd.
Vormen en tijden
actief passief
presens
Dat bedrijf schildert het hele
huis.
Het hele huis wordt door dat
bedrijf geschilderd.
imperfectum
Dat bedrijf schilderde het
hele huis.
Het hele huis werd door dat
bedrijf geschilderd.
perfectum
Dat bedrijf heeft het hele
huis geschilderd.
Het hele huis is geschilderd
door dat bedrijf.
plusquamperfectum
Dat bedrijf had het hele huis
geschilderd.
Het hele huis was door dat
bedrijf geschilderd.
Hoe oefenen?
• Betekenis achterhalen
 Welke tijd?
 Wie / wat is de handelende persoon of instantie?
 Wat is het onderwerp van de zin?
• Waarom passieve zinnen?
 Handelende persoon is niet bekend of niet belangrijk
 Tactische overwegingen
 Nadruk op resultaat
Tips voor websites en werkvormen
• Wheeldecide: https://wheeldecide.com/
• Flippity: https://flippity.net/
• Padlet: https://padlet.com/
• NT2 Taalspel (van Boom)
• Facebookgroep Docenten NT2
Bronnen
• Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997)
 https://e-ans.ivdnt.org/
• Welles, nietes. Didactische grammatica voor NT2-docenten. Lidy Zijlmans (Intertaal – niet
meer te koop)
 https://www.nt2.nl/documenten/lesvaardig/extra_/extramateriaal.pdf
• Nederlandse grammatica voor anderstaligen. A.M. Fontein en A. Pescher-ter Meer (NCB
Uitgeverij)
• Website van Onze Taal: https://onzetaal.nl/taaladvies
• Website van de Taalunie: https://taaladvies.net/
• Website van Van Dale: https://www.vandale.nl/
• Dutchgrammar.com: http://www.dutchgrammar.com/nl/
• Zichtbaar Nederlands: https://zichtbaarnederlands.nl/zn/
• Grammatica voor NT2-docenten: https://www.grammaticavoornt2docenten.nl/

More Related Content

What's hot (20)

Main & Subordinate Clauses
Main & Subordinate ClausesMain & Subordinate Clauses
Main & Subordinate Clauses
 
Relative clauses
Relative clausesRelative clauses
Relative clauses
 
Adverb phrases and adverb clauses8
Adverb phrases and adverb clauses8Adverb phrases and adverb clauses8
Adverb phrases and adverb clauses8
 
Synonyms antonyms
Synonyms antonymsSynonyms antonyms
Synonyms antonyms
 
Case
CaseCase
Case
 
NOUNS
NOUNS NOUNS
NOUNS
 
Modifiers
ModifiersModifiers
Modifiers
 
Commas for fronted adverbials
Commas for fronted adverbialsCommas for fronted adverbials
Commas for fronted adverbials
 
Prepositions
PrepositionsPrepositions
Prepositions
 
Sentence structure
Sentence structure Sentence structure
Sentence structure
 
Workshop of Business English 1
Workshop of Business English 1Workshop of Business English 1
Workshop of Business English 1
 
Powerpoint parts of speech
Powerpoint parts of speechPowerpoint parts of speech
Powerpoint parts of speech
 
Verb & subject verb agreement
Verb & subject verb agreementVerb & subject verb agreement
Verb & subject verb agreement
 
Clause and Sentence Structure
Clause and Sentence StructureClause and Sentence Structure
Clause and Sentence Structure
 
Demonstrative adjectives
Demonstrative adjectivesDemonstrative adjectives
Demonstrative adjectives
 
Adjective phrase
Adjective phraseAdjective phrase
Adjective phrase
 
Adverbial phrases
Adverbial phrasesAdverbial phrases
Adverbial phrases
 
Simile Metaphor Personification
Simile Metaphor PersonificationSimile Metaphor Personification
Simile Metaphor Personification
 
The Verb Group
The Verb GroupThe Verb Group
The Verb Group
 
Opinion essay
Opinion essayOpinion essay
Opinion essay
 

Similar to Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx

Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx
Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptxGrammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx
Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptxAleid van de Vooren-Fokma
 
Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx
Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptxGrammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx
Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptxAleid van de Vooren-Fokma
 
Grammatica voor NT2-docenten (A0 - A2) - 29 september 2022.pptx
Grammatica voor NT2-docenten (A0 - A2) -  29 september 2022.pptxGrammatica voor NT2-docenten (A0 - A2) -  29 september 2022.pptx
Grammatica voor NT2-docenten (A0 - A2) - 29 september 2022.pptxAleid van de Vooren-Fokma
 
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptx
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptxNT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptx
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptxElsje Bühler
 
Spelling - samenstellingen en afleidingen.pptx
Spelling - samenstellingen en afleidingen.pptxSpelling - samenstellingen en afleidingen.pptx
Spelling - samenstellingen en afleidingen.pptxAleid van de Vooren-Fokma
 
P pt werkwoordspelling met link
P pt werkwoordspelling met linkP pt werkwoordspelling met link
P pt werkwoordspelling met linkHanneke Boonstra
 
Werkwoordspelling met link
Werkwoordspelling met linkWerkwoordspelling met link
Werkwoordspelling met linkHanneke Boonstra
 

Similar to Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx (20)

Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx
Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptxGrammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx
Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx
 
Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx
Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptxGrammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx
Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx
 
Grammatica voor NT2-docenten (a0 - a2)
Grammatica voor NT2-docenten (a0 - a2)Grammatica voor NT2-docenten (a0 - a2)
Grammatica voor NT2-docenten (a0 - a2)
 
Grammatica voor NT2-docenten (A0 - A2) - 29 september 2022.pptx
Grammatica voor NT2-docenten (A0 - A2) -  29 september 2022.pptxGrammatica voor NT2-docenten (A0 - A2) -  29 september 2022.pptx
Grammatica voor NT2-docenten (A0 - A2) - 29 september 2022.pptx
 
Werkwoordspelling 1
Werkwoordspelling 1Werkwoordspelling 1
Werkwoordspelling 1
 
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptx
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptxNT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptx
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptx
 
Opfrisser NL - deel 1
Opfrisser NL - deel 1Opfrisser NL - deel 1
Opfrisser NL - deel 1
 
Spelling - samenstellingen en afleidingen.pptx
Spelling - samenstellingen en afleidingen.pptxSpelling - samenstellingen en afleidingen.pptx
Spelling - samenstellingen en afleidingen.pptx
 
Werkwoordspelling
WerkwoordspellingWerkwoordspelling
Werkwoordspelling
 
Werkwoordsspelling
WerkwoordsspellingWerkwoordsspelling
Werkwoordsspelling
 
Werkwoordspelling
WerkwoordspellingWerkwoordspelling
Werkwoordspelling
 
Futur du passé
Futur du passéFutur du passé
Futur du passé
 
Woordkeuze - hun jou(w) als dan.pptx
Woordkeuze - hun jou(w) als dan.pptxWoordkeuze - hun jou(w) als dan.pptx
Woordkeuze - hun jou(w) als dan.pptx
 
Werkwoordspelling
WerkwoordspellingWerkwoordspelling
Werkwoordspelling
 
P pt werkwoordspelling met link
P pt werkwoordspelling met linkP pt werkwoordspelling met link
P pt werkwoordspelling met link
 
Werkwoordspelling met link
Werkwoordspelling met linkWerkwoordspelling met link
Werkwoordspelling met link
 
Present Perfect
Present PerfectPresent Perfect
Present Perfect
 
Voltooid deelwoord.pptx
Voltooid deelwoord.pptxVoltooid deelwoord.pptx
Voltooid deelwoord.pptx
 
D en t's
D en t'sD en t's
D en t's
 
Persoonsvorm tt en vt
Persoonsvorm tt en vtPersoonsvorm tt en vt
Persoonsvorm tt en vt
 

Grammatica voor NT2-docenten B1 en hoger.pptx

  • 2. Programma • Werkwoordstijden • Enkelvoud of meervoud • Verwijswoorden • Er • Actief en passief
  • 3. Werkwoordstijden Verkorte naam Volledige naam Internationale aanduiding tegenwoordige tijd Ik loop onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) presens verleden tijd Ik liep onvoltooid verleden tijd (ovt) imperfectum voltooide tijd Ik heb gelopen voltooid tegenwoordige tijd (vtt) perfectum voltooid verleden tijd Ik had gelopen voltooid verleden tijd (vvt) plusquamperfectum toekomende tijd Ik zal lopen onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) futurum
  • 4. Voltooide of onvoltooide tijd? Voltooide tijd • Incidenteel • Feiten • Niet een bepaald moment • Resultaat duurt nog voort • Gedurende de hele relevante periode, vaak met altijd of nooit Onvoltooide tijd • Gewoonte • Situatie beschrijven • Specifieke tijd in het verleden • Fictieve situaties of advies • In combinatie met voltooid verleden tijd • Directe en indirecte rede
  • 5. Voltooid of onvoltooid? Ik ben in 1995 van Rotterdam naar Amsterdam verhuisd. Ik kwam naar Amsterdam om er te studeren. Ik heb Nederlands gestudeerd aan de UvA. De eerste twee jaar volgde je toen een algemeen programma, met alle hoofdrichtingen (letterkunde, taalbeheersing en taalkunde). Daarna kon je een specialisatie kiezen. Ik heb toen voor taalkunde gekozen. Daar waren maar twaalf studenten, dus ik kende iedereen. Het was erg gezellig. Ik heb een heel leuke tijd gehad.
  • 6. Hoe oefenen? • Tekst laten lezen: wanneer voltooid, wanneer onvoltooid? • Schrijfopdracht over eigen verleden / beschrijving geven
  • 7. Voltooid verleden tijd • Een nog verder verleden.  Ik vertelde haar dat we naar Parijs waren geweest. • Niet-werkelijkheid  Als ik had geweten dat er een file stond, was ik met de trein gegaan.
  • 8. Toen en nadat • Toen  zowel verleden tijd als voltooid verleden tijd • Hij verhuisde naar Almere toen hij vijf was. • Toen ze de krant gelezen had, gaf ze die aan de buurman. • Nadat  voltooide (verleden) tijd  hoofdzin volgt in tijd op de bijzin • Nadat ze de krant had gelezen, gaf ze die aan de buurman. • Ik kom naar je toe nadat ik deze mail verstuurd heb.
  • 9. Quiz! • Ga naar socrative.com  student login  room number 804360
  • 10. Goed of fout? • Koffie en thee staat klaar.
  • 11. Goed of fout? • Koffie en thee staat klaar.  Bij vaste combinaties kun je goed een enkelvoud gebruiken • De hele familie waren op het feest aanwezig.
  • 12. Goed of fout? • Koffie en thee staat klaar.  Bij vaste combinaties kun je goed een enkelvoud gebruiken • De hele familie was op het feest aanwezig.  Woorden als familie, vee, politie zijn verzamelnamen  De vorm van deze woorden is enkelvoudig, dus de persoonsvorm is ook enkelvoud. • De NS bestellen 88 extra sprinters.
  • 13. Goed of fout? • Koffie en thee staat klaar  Bij vaste combinaties kun je goed een enkelvoud gebruiken • De hele familie was op het feest aanwezig.  Woorden als familie, vee, politie zijn verzamelnamen  De vorm van deze woorden is enkelvoudig, dus de persoonsvorm is ook enkelvoud. • De NS bestellen / bestelt 88 extra sprinters.  Meervoud en enkelvoud kan allebei  Vaak: voorkeur voor meervoud bij volledige naam, enkelvoud bij afkorting
  • 14. Goed of fout? • Een groep mensen demonstreren in Den Haag.
  • 15. Goed of fout? • Een groep mensen demonstreert in Den Haag.  Bij woorden als groep, menigte, rij krijg je altijd enkelvoud • Ieder jaar breken een heleboel mensen hun been bij het skiën.
  • 16. Goed of fout? • Een groep mensen demonstreert in Den Haag.  Bij woorden als groep, menigte, rij krijg je altijd enkelvoud • Ieder jaar breken een heleboel mensen hun been bij het skiën.  Woorden als heleboel, tal van, hoop zijn telwoorden, dus meervoud • Op ons kantoor werken een aantal mensen uit India.
  • 17. Goed of fout? • Een groep mensen demonstreert in Den Haag.  Bij woorden als groep, menigte, rij krijg je altijd enkelvoud • Ieder jaar breken een heleboel mensen hun been bij het skiën.  Woorden als heleboel, tal van, hoop zijn telwoorden, dus meervoud • Op ons kantoor werken / werkt een aantal mensen uit India.  Bij woorden als aantal en soort kan het beide • Het is goede ideeën.
  • 18. Goed of fout? • Een groep mensen demonstreert in Den Haag.  Bij woorden als groep, menigte, rij krijg je altijd enkelvoud • Ieder jaar breken een heleboel mensen hun been bij het skiën.  Woorden als heleboel, tal van, hoop zijn telwoorden, dus meervoud • Op ons kantoor werken / werkt een aantal mensen uit India.  Bij woorden als aantal en soort kan het beide • Het zijn goede ideeën.  Het gaat hier om een naamwoordelijk gezegde
  • 19. Verwijswoorden • Verschillende voornaamwoorden en bijwoorden  Persoonlijk, bezittelijk  Aanwijzend  Betrekkelijk  (Betrekkelijk) voornaamwoordelijk bijwoord • Keuze hangt af van functie en (grammaticaal) geslacht
  • 20. Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord • Verwijzen naar het-woorden  Het bestuur heeft zijn plannen toegelicht. Het wil volgend jaar flink bezuinigen.  Suzanne heeft morgen examen. Ik hoop dat zij het goed maakt. • Verwijzen naar de-woorden  Onze afdeling is de grootste van het bedrijf. Ze behandelt alle externe contacten.  De commissie presenteert volgende week haar bevindingen. • Verwijzen naar meervoud  Veel bedrijven moeten nu omschakelen naar online werken. Ze moeten daarom veel processen aanpassen. Dat is voor hun medewerkers vaak erg wennen. • Verwijzen naar verzamelnaam  Het bestuur maakt zijn / hun beslissing bekend.
  • 21. Aanwijzend voornaamwoord • Deze en die bij de-woorden • Dit en dat bij het-woorden • Die en dat  Neutrale vormen  Verder weg  In combinatie met een voorzetsel • Deze en dit  Meer nadruk  Dichter bij
  • 22. Betrekkelijk voornaamwoord • Verwijzen naar de-woorden: die  Mijn collega die daarover gaat, is vandaag niet bereikbaar. • Verwijzen naar het-woorden: dat  Het plan dat hij had, werd enthousiast ontvangen. • Verwijzen naar een hele zin, onbepaald woord of overtreffende trap: wat  Alle scholen zijn gesloten, wat nog wel even kan duren.  Dit is alles wat ik daarover kan zeggen.  Dit is het mooiste wat ik ooit heb meegemaakt.
  • 23. Betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord • Bij personen: voorzetsel + wie • Bij dingen: waaraan, waarop, enz. • Splitsen (De stoel waar ik op zit)  Vooral bij nauwe verbinding • De bus waarop ik wacht / waar ik op wacht, is te laat. (beide mogelijk) • Het perron waarop ik wacht, is niet overdekt. (splitsen is niet goed mogelijk)
  • 24. Werkvormen • Zinnen laten samenvoegen  Ik zit op een stoel. De stoel is zwart  De stoel waarop ik zit is zwart.  Op de tafel ligt een boek. Het boek heet ‘De Sprong’  Het boek dat op tafel ligt, heet ‘De Sprong’.  Ik zit naast een vrouw. De vrouw heet Anna.  De vrouw naast wie ik zit, heet Anna. • Iets laten vertellen over voorwerp / persoon – mondeling of schriftelijk  Zelf iets pakken / aanwijzen  Plaatje laten zien op scherm
  • 25. Er • Vier gebruikswijzen  als plaatsbepaling (locatief) • Ken je Utrecht? Ja, ik heb er gewoond.  met een telwoord (kwantitatief) • Hoeveel rozen wil je? Ik wil er tien.  met voorzetsel (prepositioneel) • Wil je koffie? Nee, ik hou er niet van.  als voorlopig onderwerp (presentatief) • Er ligt een kat op de bank. • Er gebeurt daar altijd wel wat. • Er wordt gebeld.
  • 26. Plaats in de zin • Als verwijswoord:  hoofdzin: na de persoonsvorm • Ik heb er zin in. Ik wil er tien. Ik heb er gewoond.  met inversie: na het onderwerp • Heb je er zin in? Tien wil ik er. Vroeger heb ik er gewoond.  in bijzin: na het onderwerp • Omdat ik ervan houd, koop ik twintig rozen. • Presentatief er:  hoofdzin: op de eerste plaats • Er loopt een kat in de tuin. Er gebeurt daar altijd wel wat.  met inversie: na de persoonsvorm • Loopt er een kat in de tuin? Daar gebeurt er altijd wel wat.
  • 27. Combineren van er • Als er eerste woord is: presentatief + locatief / prepositioneel  Hoe kom ik in Noordwijk? Er gaat een bus naartoe.  Ik keek in de kast en er lag niets. • Er op eerste plaats + kwantitatief = 2 x er  Hoeveel bekers zijn er? Er zijn er drie. • Verderop in de zin: veel mogelijkheden  Rome heeft veel kerken. Zeker 900 zijn er. (presentatief + locatief)  Gisteren waren er nog een heleboel koekjes in de trommel. Nu zijn er nog maar drie. (presentatief + kwantitatief + locatief)
  • 28.
  • 29. Werkvormen • Eerst herkennen.  Twee zinnen: welke zeg ik?  Dictee  In een tekst / zin: waar verwijst er naar of welke functie heeft het?  Filmpje (journaal o.i.d.): hoe vaak hoor je er? • Gebruik in oefeningen  Een soort per keer, bijvoorbeeld met Flippity  Boekje Wat is er? van Martine Pirreault  Als alle soorten behandeld zijn: cursisten krijgen tekst zonder er, jij leest er een voor met; ze moeten aantekenen waar ze jou er horen zeggen. Of: geef tekst zonder er, laat ze aangeven waar er zou moeten.
  • 30. Actief en passief • Nadruk ligt meestal op resultaat of overgang naar bepaalde toestand. • Lijdend voorwerp van de actieve zin is onderwerp van de passieve zin. • Gosia repareert de printer. • De printer wordt door Gosia gerepareerd.
  • 31. Vormen en tijden actief passief presens Dat bedrijf schildert het hele huis. Het hele huis wordt door dat bedrijf geschilderd. imperfectum Dat bedrijf schilderde het hele huis. Het hele huis werd door dat bedrijf geschilderd. perfectum Dat bedrijf heeft het hele huis geschilderd. Het hele huis is geschilderd door dat bedrijf. plusquamperfectum Dat bedrijf had het hele huis geschilderd. Het hele huis was door dat bedrijf geschilderd.
  • 32. Hoe oefenen? • Betekenis achterhalen  Welke tijd?  Wie / wat is de handelende persoon of instantie?  Wat is het onderwerp van de zin? • Waarom passieve zinnen?  Handelende persoon is niet bekend of niet belangrijk  Tactische overwegingen  Nadruk op resultaat
  • 33. Tips voor websites en werkvormen • Wheeldecide: https://wheeldecide.com/ • Flippity: https://flippity.net/ • Padlet: https://padlet.com/ • NT2 Taalspel (van Boom) • Facebookgroep Docenten NT2
  • 34. Bronnen • Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997)  https://e-ans.ivdnt.org/ • Welles, nietes. Didactische grammatica voor NT2-docenten. Lidy Zijlmans (Intertaal – niet meer te koop)  https://www.nt2.nl/documenten/lesvaardig/extra_/extramateriaal.pdf • Nederlandse grammatica voor anderstaligen. A.M. Fontein en A. Pescher-ter Meer (NCB Uitgeverij) • Website van Onze Taal: https://onzetaal.nl/taaladvies • Website van de Taalunie: https://taaladvies.net/ • Website van Van Dale: https://www.vandale.nl/ • Dutchgrammar.com: http://www.dutchgrammar.com/nl/ • Zichtbaar Nederlands: https://zichtbaarnederlands.nl/zn/ • Grammatica voor NT2-docenten: https://www.grammaticavoornt2docenten.nl/

Editor's Notes

  1. Later deze week: mail met ppt, schema de/het, overzicht signaalwoorden.
  2. Beoordelen op feiten / beschrijving. Zou de andere vorm ook kunnen?
  3. Padlet Priva groep 1 laten zien
  4. Goed / fout
  5. Bij mensen: gender. De-woorden: in spreektaal: hij bij concreet, zij bij abstract
  6. Eerste drie verwijzen duidelijk naar iets wat eerder genoemd is. Laatste twee zijn alleen grammaticaal.
  7. Flippity laten zien
  8. Picture talk. Locatief: Ben jij weleens in de dierentuin geweest? Ik ben er (niet) geweest. Presentatief: Zijn er … Kwantitief: Hoeveel kikkers / mensen zijn er? Prepositioneel: Kijken de kinderen naar de kikkers? Ja, ze kijken ernaar.
  9. Flippity Presentatief ‘er’ laten zien. Laatste oefening: van Emily Palmer