3. Verwijzen naar personen
onderwerp voorwerp bezittelijk
ik mij / me mijn
jij / je jou / je jouw / je
u u uw
hij hem zijn
zij / ze haar haar
wij / we ons ons / onze
jullie jullie jullie
zij / ze ze / hen / hun hun
4. Voorbeelden
• Dit is Sam. Hij is accountmanager. Zijn klanten zijn erg tevreden over
hem.
• Dit is Emma. Ze is accountmanager. Haar klanten zijn erg tevreden
over haar.
• Ewoud? Die is er vandaag niet.
5. Verwijzen naar niet-personen
onderwerp voorwerp bezittelijk
de-woord
vrouwelijk
zij haar haar
de-woord
mannelijk
hij hem zijn
het-woord het het zijn
meervoud zij / ze ze hun
6. Voorbeelden
• Onze afdeling is de grootste van het bedrijf. Ze behandelt alle externe
contacten.
• De gemeenteraad kan hier pas een besluit over nemen als hij compleet is.
• Het bestuur heeft zijn plannen toegelicht. Het wil volgend jaar flink
bezuinigen.
• Suzanne heeft morgen examen. Ik hoop dat zij het goed maakt.
• Heb je die foto's al gezien? Nee, ik heb ze nog niet gezien.
• Veel bedrijven moesten in 2020 omschakelen naar online werken. Ze
moesten daarom veel processen aanpassen. Dat was voor hun
medewerkers vaak erg wennen.
7. Praktijk
• De-woorden: mannelijke verwijzing
Onze afdeling is de grootste van het bedrijf. Hij behandelt alle externe
contacten.
• Het-woorden: onzijdige verwijzing
Het bestuur heeft zijn plannen toegelicht. Het wil volgend jaar flink
bezuinigen.
8. Waar verwijst het woord naar?
• Mijn SD-kaart werkt niet. Hoe kan ik hem formatteren?
• Het programma werkte niet meer goed nadat ik het geüpdatet had.
• Bij ons kunnen jongeren hun talenten ontwikkelen.
• Hoe komt een land aan zijn vlag?
• Het kabinet moet nu beslissen hoe het ondernemers kan
ondersteunen.
• De organisatie beseft dat zij met publiek geld werkt. Haar
bedrijfsvoering is strak en transparant.
9. Welk verwijswoord?
• Ik heb een document gedownload, maar ik kan ___ niet openen.
• Motorola presenteerde vorige week ____ nieuwste model telefoon.
• Kan jij de status van die melding aanpassen? Dan kan ik ___ afronden.
• Als ik mijn telefoon niet kan vinden, ligt ___ meestal ergens onder.
• Ik heb alle problemen opgespoord en heb ___ opgelost.
• Als je laptop kuren heeft, kun je ___ het best eerst opnieuw
opstarten.
10. Welk verwijswoord?
• Ik heb een document gedownload, maar ik kan het niet openen.
• Motorola presenteerde vorige week zijn nieuwste model telefoon.
• Kan jij de status van die melding aanpassen? Dan kan ik hem / haar
afronden.
• Als ik mijn telefoon niet kan vinden, ligt hij meestal ergens onder.
• Ik heb alle problemen opgespoord en heb ze opgelost.
• Als je laptop kuren heeft, kun je hem het best eerst opnieuw
opstarten.
11. Die, deze, dit, dat
• Aanwijzend voornaamwoord
de-woorden: die, deze
het-woorden: dit, dat
• Afstand
Dichtbij: deze, dit
Ver(der) weg: die, dat
• Nadruk
Neutraal: die, dit
Nadruk: deze, dat
12. Voorbeelden
• Heb je die / deze serie al gezien?
• De vergadering van de OR is verplaatst. Deze / die zal nu plaatsvinden
op maandag.
• Dat / dit boek vind ik heel duidelijk.
• Als u het formulier hebt ingevuld, kunt u dit / dat naar ons opsturen.
13. Vul die, deze, dit of dat in
• Ben je op zoek naar leuke items voor je huis? Bestel ____ in onze
webshop.
• Particulieren helpen wij tegen een verlaagd tarief. U kunt ___ op onze
website vinden.
• Bij de update hebben we enkele nieuwe functies toegevoegd. ___
maken het programma gebruiksvriendelijker.
• Als het ontwerp klaar is, bespreken we ___ met de klant.
• We hebben veel oefeningen gedaan. ____ waren soms best moeilijk.
• Controleer je gegevens goed. Het is belangrijk dat ____ kloppen.
14. Vul die, deze, dit of dat in
• Ben je op zoek naar leuke items voor je huis? Bestel die / deze in onze
webshop.
• Particulieren helpen wij tegen een verlaagd tarief. U kunt dit / dat op
onze website vinden.
• Bij de update hebben we enkele nieuwe functies toegevoegd. Die /
deze maken het programma gebruiksvriendelijker.
• Als het ontwerp klaar is, bespreken we dit / dat met de klant.
• We hebben veel oefeningen gedaan. Die / deze waren soms best
moeilijk.
• Controleer je gegevens goed. Het is belangrijk dat die / deze kloppen.
15. Vul het juiste verwijswoord in
• Wij bekijken uw hele website en geven advies hoe u ___ het best kunt
beveiligen.
• Hebt u kaartjes voor ___ wedstrijd? Dan kunt u ___ naar ons terugsturen.
• Als je samen aan een document wilt werken, kun je ___ bijvoorbeeld op
Google Drive opslaan.
• Heb jij ___offerte al verstuurd? Nee, ___ heb ik nog niet af.
• Heb je een melding gekregen dat je wachtwoord is gewijzigd en heb je ___
niet zelf aangepast?
• Wat vind jij van ___ cursus? Ik vind ___ geweldig!
• Je moet een mail altijd goed controleren voordat je ___ verstuurt.
16. Vul het juiste verwijswoord in
• Wij bekijken uw hele website en geven advies hoe u hem / die / deze het
best kunt beveiligen.
• Hebt u kaartjes voor die / deze wedstrijd? Dan kunt u die / ze / deze naar
ons terugsturen.
• Als je samen aan een document wilt werken, kun je het / dat / dit
bijvoorbeeld op Google Drive opslaan.
• Heb jij die / deze offerte al verstuurd? Nee, die heb ik nog niet af.
• Heb je een melding gekregen dat je wachtwoord is gewijzigd en heb je het
/ dat / dit niet zelf aangepast?
• Wat vind jij van die / deze cursus? Ik vind hem geweldig!
• Je moet een mail altijd goed controleren voordat je hem / die / deze
verstuurt.
17. Die, dat of wat?
• Betrekkelijk voornaamwoord
• Staat aan begin van een bijzin met extra informatie over een woord of
de hoofdzin.
18. Die, dat of wat?
• Die
Bij de-woord (enkelvoud + meervoud)
Mijn collega, die daarover gaat, is vandaag niet bereikbaar.
• Dat
Bij het-woord (enkelvoud)
Het plan dat hij had, werd enthousiast ontvangen.
• Wat
Hele voorgaande zin, onbepaalde woorden als alles, iets, niets, overtreffende trap
De scholen waren in 2020 lang gesloten, wat vervelend was.
Dit is alles wat ik daarover kan zeggen.
Dit is het mooiste wat ik ooit heb meegemaakt.
19. Vul die, dat of wat in
• Deze auto scoort op alle onderdelen van de test goed, ___ niet
vanzelfsprekend is.
• Ik ben heel tevreden over het ontwerp ___ je hebt gemaakt.
• Dat is iets ____ jou nooit zou gebeuren.
• Laten we uitgaan van het bedrag ___ je gisteren noemde.
• Het glas ___ hij liet vallen, was van mijn oma.
• Het huis van mijn buren, ___ te koop staat, is een hoekhuis.
• De meldingen ___ ’s avonds binnenkomen, moet je de volgende ochtend
meteen behandelen.
• De klant ___ altijd wat te zeuren had, was eindelijk tevreden.
20. Vul die, dat of wat in
• Deze auto scoort op alle onderdelen van de test goed, wat niet
vanzelfsprekend is.
• Ik ben heel tevreden over het ontwerp dat je hebt gemaakt.
• Dat is iets wat jou nooit zou gebeuren.
• Laten we uitgaan van het bedrag dat je gisteren noemde.
• Het glas dat hij liet vallen, was van mijn oma.
• Het huis van mijn buren, dat te koop staat, is een hoekhuis.
• De meldingen die ’s avonds binnenkomen, moet je de volgende ochtend
meteen behandelen.
• De klant die altijd wat te zeuren had, was eindelijk tevreden.
Editor's Notes
Verwijzen naar personen – gender.
Afstand kan ook figuurlijk zijn: waar je het al over hebt.