3. Met hoofdletter
• Eerste woord van een zin
Kom jij volgende week naar college?
’s Avonds werkt zij in een café.
3 studenten kwamen te laat binnen.
• Letterlijk citaat
Soumaya fluisterde zachtjes: “Weet jij waar we zijn?”
“Jongens”, zei de docent, “dat hebben jullie goed gedaan!”
• Namen van personen, dieren, straten, landen, plaatsen, talen,
merken, boeken, kranten, enz.
Emma, Daan, Wibaustraat, Frankrijk, Amsterdam, Engels, Apple, iPad,
Schrijfwijzer, de Volkskrant
4. Met hoofdletter
• Namen van feestdagen en historische gebeurtenissen
Suikerfeest, Kerstmis, Tweede Wereldoorlog
• Woorden die zijn afgeleid van een aardrijkskundige naam of de naam van
een specifiek volk
Franse les, Engelstalig, Zuid-Hollands, Nederlander, Palestijn
• Namen van unieke instellingen
Tweede Kamer, Hoge Raad, Openbaar Ministerie
Maar: stadhuis, gemeente
• Namen van heilige personen en begrippen
Allah, God, Bijbel, Koran
Maar: Hij spaart bijbels
5. Hoofdletters in namen
• Voor- en achternamen schrijf je met een hoofdletter
Emma Jansen
• Als een achternaam een tussenvoegsel (van, de, enz.) bevat, hangt
het af van de context.
Met voornaam of voorletter: kleine letter
• Aleid van de Vooren, A. van de Vooren, Marco de Boer, M. de Boer
Zonder voornaam of voorletter: hoofdletter
• Mevrouw Van de Vooren, de heer De Boer
6. Kleine letter
• Sociale, maatschappelijke en religieuze stromingen en hun
aanhangers
christen, moslim, islam, socialisme
• Historische perioden, tijdperken, dagen, maanden, seizoenen,
windrichtingen
middeleeuwen, steentijd, september, herfst, noorden, zuidoosten
maar: het rijke Westen, Zuid-Nederland
7. Kleine letter
• functienamen
minister, accountmanager, koning
• namen die soortnaam zijn geworden
een fles bordeaux, een echte casanova, een colaatje
• veel afkortingen
mbo, btw, cao, tv, pc
maar: IT, EU, NAVO, AOW
8. Hoofdletter of kleine letter?
• moederdag
• minister
• augustus
• carnaval
• groot-brittannië
• ramadan
• communist
• rechtbank
• diesel
• Moederdag
• minister
• augustus
• carnaval
• Groot-Brittannië
• ramadan
• communist
• rechtbank
• Diesel (kledingmerk) / diesel
(brandstof)
9. Zet de hoofdletter op de juiste plaats
• marnix vroeg: “ben jij weleens in noord-spanje geweest?”
• dit is de zesde les van de cursus nederlands.
• wat is mcx eigenlijk voor bedrijf?
• de eerste etappe van de ronde van italië is gewonnen door van der
poel.
10. Antwoorden
• Marnix vroeg: “Ben jij weleens in Noord-Spanje geweest?”
• Dit is de zesde les van de cursus Nederlands.
• Wat is MCX eigenlijk voor bedrijf?
• De eerste etappe van de Ronde van Italië is gewonnen door Van der
Poel.
11. Meervouden
• Woorden op s en f
meestal z / v in het meervoud: huis – huizen, druif – druiven
bij woorden op aaf en oof: met f: filosoof – filosofen
soms blijft de s staan: kaars – kaarsen
• Woorden op ie
klemtoon op ie: meervoud met ën: knie – knieën, strategie – strategieën
klemtoon op andere lettergreep: meervoud met n, trema op e: bacterie –
bacteriën
12. Meervouden
• Woorden op el, es, et, ik, it
klemtoon op laatste lettergreep: twee medeklinker: forel – forellen
klemtoon op andere lettergreep: één medeklinker: dreumes – dreumesen
• Woorden op klinker
meerdere klinkers, e of é: geen apostrof: cadeaus, etuis, cafés
a, i, o, u, y: apostrof: foto’s, camera’s, baby’s
• Afkortingen of losse letters
met apostrof: pc’s, tv’s, a’s
14. Bezitsvormen
• Namen van personen, woorden voor familieleden
• Zonder apostrof
Namen en woorden op medeklinker of twee klinkers
• Susans fiets
• Hannahs boek
• Malous idee
• Met apostrof
Namen en woorden op a, i, o, u, y
• Anna’s mening
• Kelly’s auto
15. Bezitsvormen
• Alleen een apostrof
Namen en woorden op een s-klank
• Gijs’ zusje
• Karl Marx’ theorie
• Maurice’ film
• Namen en woorden op e
Je zegt [uh] of de e heeft een accent: Simones computer, Renés neefje
Je zegt [ee]: Zoe’s jas, Penelope’s dochter
16. Oefening
• Deze fiets is van Eva.
• Dit bedrijf is van Jasper.
• Dit huis is van Erica.
• Deze telefoon is van Rawish.
• Deze tas is van Edwin.
• Die opdracht is van Mette.
• Deze foto is van Hans.
• Dat boek is van Otto.
• Dit is Eva’s fiets.
• Dit is Jaspers bedrijf.
• Dit is Erica’s huis.
• Dit is Rawish’ telefoon.
• Dit is Edwins tas.
• Dit is Mettes opdracht.
• Dit is Hans’ foto.
• Dit is Otto’s boek.
17. Herhalen: werkwoordspelling
• Hoe ______ jij dat allemaal? (onthouden, tegenwoordige tijd)
• Die laptop is flink ______ . (afprijzen)
• Sanne ______ per ongeluk enkele belangrijke bestanden. (deleten, verleden tijd)
• Hij ______ voor te veel optimisme. (waarschuwen, tegenwoordige tijd)
• Morgen ______ je e-mail ______. (worden, tegenwoordige tijd; beantwoorden)
• Ajax ______ woensdag vijf keer tegen Heerenveen. (scoren, verleden tijd)
• De meisjes ______ zich te laat dat ze een proefwerk hadden. (herinneren,
verleden tijd)
• Walid ______ alle films die hij wil zien. (streamen, tegenwoordige tijd)
• Wat is er ______? (gebeuren)
• Hij was ______ dat dit niet beter ______ was. (verbazen; organiseren)
18. Herhalen: werkwoordspelling
• Hoe onthoud jij dat allemaal? (onthouden, tegenwoordige tijd)
• Die laptop is flink afgeprijsd. (afprijzen)
• Sanne deletete per ongeluk enkele belangrijke bestanden. (deleten, verleden tijd)
• Hij waarschuwt voor te veel optimisme. (waarschuwen, tegenwoordige tijd)
• Morgen wordt je e-mail beantwoord. (worden, tegenwoordige tijd;
beantwoorden)
• Ajax scoorde woensdag vijf keer tegen Heerenveen. (scoren, verleden tijd)
• De meisjes herinnerden zich te laat dat ze een proefwerk hadden. (herinneren,
verleden tijd)
• Walid streamt alle films die hij wil zien. (streamen, tegenwoordige tijd)
• Wat is er gebeurd? (gebeuren)
• Hij was verbaasd dat dit niet beter georganiseerd was. (verbazen; organiseren)
19. Voor volgende keer
• Uit de module Spelling algemeen:
hoofdletters
meervouden
bezitsvormen
• Inclusief oefeningen en quiz