SlideShare a Scribd company logo
1 of 28
Grammatica voor NT2-docenten
Programma
• Wat is grammatica?
• Woordvolgorde
• Werkwoordstijden
• Ontkenning
• Buigings-e
• Lidwoorden
• Tips en bronnen
Wat is grammatica?
• Beschrijving van structuren in een taal
 zinsdelen
 woordsoorten
Zinsdelen
• onderwerp – subject
• persoonsvorm
• lijdend voorwerp – direct object
• meewerkend voorwerp – indirect object
• bepaling
Woordsoorten
• werkwoord – verbum
• lidwoord – artikel
• zelfstandig naamwoord – substantief
• bijvoeglijk naamwoord – adjectief
• bijwoord – adverbium
• voornaamwoord – pronomen
• voorzetsel – prepositie
• voegwoord – conjunctie
Overige termen
• Werkwoordstijden
 tegenwoordige tijd – presens
 verleden tijd – imperfectum
 voltooide tijd – perfectum
• Soorten zinnen
 hoofdzin
 ja/nee-vraag
 vraagwoordvraag
 bijzin
• inversie
Woordvolgorde
• Maak goede hoofdzinnen (zonder inversie) van de woorden. Elke
kleur is één zin.
Woordvolgorde
• Links-rechtsprincipe
 Hoe belangrijker de informatie, hoe verder naar rechts in de zin.
• Grammatica
 Zinsdelen die nauw verbonden zijn met het hoofdwerkwoord, staan daarbij in
de buurt
• Woordsoort
 Voornaamwoorden meestal eerder in de zin dan zelfstandige naamwoorden
Vaste posities in hoofdzin
• Eerste positie
 Onderwerp
 Vraagwoord
 Bepaling, voorwerp, enz.
• Tweede positie
 Persoonsvorm
• Eind van de zin
 Overige werkwoorden
Middendeel van de hoofdzin
• Meestal: meewerkend voorwerp voor lijdend voorwerp
• Tijd komt meestal als eerste van de bepalingen
• Bepalingen die beginnen met een voorzetsel kunnen ook na het
tweede werkwoord komen
• meewerkend voorwerp – tijd – wijze – lijdend voorwerp – plaats
 Maxim heeft zijn moeder gisteren een brief geschreven.
 Michael gaat elke dag lopend naar zijn werk.
Invloed van woordsoort
• Volgorde hangt ook van woordsoort: als de voorwerpen persoonlijke
of aanwijzende voornaamwoorden zijn, kan de volgorde anders zijn.
 Ik geef die jongen een boek.
 Ik geef het die jongen.
 Ik geef het (aan) hem.
Zinnen met inversie
• Welke zinsdelen kun je ook vooraan in de zin zetten?
 Eigenlijk alle
• Bepaalde elementen kunnen makkelijk vooraan staan dan
onbepaalde
 Vanochtend vroeg de docent enkele cursisten om de tekst voor te lezen.
 Enkele cursisten vroeg de docent vanochtend om de tekst voor te lezen.*
 Appels moet je schillen voor je ze kunt eten.
Hoe oefenen?
• NT2 Taalspel
• Flippity
• Wheeldecide
• Gesprekje dat begint met simpele vraag: Wat is jouw lievelingseten?
 A: Wat is jouw lievelingseten?
 B: Dus je wilt weten wat mijn lievelingseten is?
 A: Ja
 B: Ik hou erg van …, want …
 Na afloop vraag je A: Wat is het lievelingseten van B? A: B zei dat hij/zij erg
van … houdt, want …
Werkwoordstijden
Verkorte naam Volledige naam Internationale aanduiding
tegenwoordige tijd
Ik loop
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) presens
verleden tijd
Ik liep
onvoltooid verleden tijd (ovt) imperfectum
voltooide tijd
Ik heb gelopen
voltooid tegenwoordige tijd (vtt) perfectum
voltooid verleden tijd
Ik had gelopen
voltooid verleden tijd (vvt) plusquamperfectum
toekomende tijd
Ik zal lopen
onvoltooid tegenwoordige
toekomende tijd (ottt)
futurum
Gebruik van de werkwoordstijden
• Tegenwoordige tijd (presens)
 Het schilderij hangt aan de muur.
 Wij verhuizen volgend jaar.
• Toekomende tijd (futurum)
 zullen
• belofte: Ik zal je morgen bellen.
• voorstel: Zullen we zaterdag naar de bioscoop gaan?
• iets gaat zeker gebeuren: Het kantoor zal om 17.00 sluiten.
• met een waarschijnlijkheid: De winkels zullen wel om 17.00 sluiten.
 gaan
• voorgenomen, geplande actie: Ik ga volgende week een cursus Frans volgen.
• zal waarschijnlijk plaatsvinden: Het gaat morgen regenen.
Gebruik van de werkwoordstijden
• Verleden tijd (imperfectum)
 Beschrijvingen, details
• De jongens maakten het eten klaar.
• Voltooide tijd (perfectum)
 Afgeronde zaken uit het verleden
• Ik ben vorig jaar in Nederland aangekomen.
Hoe oefenen?
• NT2 Taalspel
• Padlet
• Serie: eerst de vorm oefenen (spreken), dan opschrijven. Volgende les
(met Flippity) oefenen met praten over dag uit het verleden. Daarna
opschrijven.
• Tekst laten lezen: wanneer voltooid, wanneer onvoltooid?
Zijn of hebben?
• Meeste werkwoorden met hebben
• Zijn:
 werkwoorden die een verandering van toestand uitdrukken (gaan, groeien,
komen, opstaan, vallen, worden, enz.), en de werkwoorden blijken, blijven,
gebeuren, geschieden, lukken, mislukken, slagen en zijn.
• Wat is er gebeurd?
• Hij is geslaagd voor het examen.
• Hoe laat ben je vanochtend opgestaan?
Zijn of hebben?
• Beide mogelijk:
 werkwoorden van beweging, zoals fietsen, lopen, rijden, vliegen. Deze
krijgen hebben als het vooral om de beweging zelf gaat, en zijn als het om de
richting waarin de beweging plaatsvindt gaat. Vergelijk de volgende zinnen:
• Ik heb gisteren 20 kilometer gefietst.
• Ik ben naar mijn werk gefietst.
 werkwoorden die zowel met als zonder lijdend voorwerp gebruikt kunnen
worden, zoals bedaren, eindigen, genezen, smelten, stoppen, veranderen. Met
lijdend voorwerp krijgen ze hebben, anders zijn. Vergelijk de volgende zinnen:
• Zij heeft hem bedaard.
• De politie heeft de automobilist gestopt.
• Hij is eindelijk bedaard.
• De automobilist is gestopt.
Ontkenning
Niet of geen?
• Geen
 Bij zelfstandig naamwoord zonder lidwoord of met een
• Niet
 In andere gevallen
Waar staat niet?
• Meestal: vlak voor het zinsdeel dat je ontkent
 Voor een voorzetselgroep
• Zij zitten niet in de auto.
 Voor een bijvoeglijk naamwoord
• Je doet het niet goed.
 Voor een onbepaald voornaamwoord
• Ik heb niet veel gedaan.
• Als niet bij de persoonsvorm hoort: zo ver mogelijk aan het eind van
de zin.
 Dat weet ik niet.
 Hij kan niet komen.
Buigings-e
de-woord het-woord meervoud
bepaald de mooie tafel het mooie boek de mooie tafels
de mooie boeken
onbepaald een mooie tafel
mooie tafel
een mooi boek
mooi boek
de mooie boeken
mooie boeken
Hoe oefenen?
• Herkennen: oefenen met dictee
• Vaste combinaties aanleren (fijne avond, goed idee, prettig weekend)
• Zelfstandig naamwoord altijd aanbieden mét lidwoord
• Wheeldecide maken met zelfstandig naamwoorden en daar een
bijvoeglijk naamwoord bij laten zeggen
Lidwoorden
• Bepaalde lidwoorden: de en het
• Onbepaald lidwoord: een
• Een minister schrijft een brief aan een Tweede Kamer.
• De minister schrijft de brief aan de Tweede Kamer.
• Bepaald lidwoord: als de referent bekend is (uit context of kennis van
de wereld.
• Onbepaald lidwoord: als de referent onbekend is.
Wanneer geen lidwoord?
• Bij onbepaalde zelfstandige naamwoorden in het meervoud
• Vaak na voorzetsels. Het gaat dan om een algemene referentie.
 Per trein, per kilo
 Zonder bril
 Van … tot (Van directeur tot portier) – kan ook met lidwoord
 Bij plaatsaanduidingen: op school, naar kantoor, naar huis
• Bij niet-telbare zelfstandig naamwoorden
• Zie verder: https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans04lingtopic
Tips voor websites en werkvormen
• Wheeldecide: https://wheeldecide.com/
• Flippity: https://flippity.net/
• Padlet: https://padlet.com/
• NT2 Taalspel (van Boom)
• Facebookgroep Docenten NT2
Bronnen
• Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997)
 https://e-ans.ivdnt.org/
• Welles, nietes. Didactische grammatica voor NT2-docenten. Lidy Zijlmans (Intertaal – niet
meer te koop)
 https://www.nt2.nl/documenten/lesvaardig/extra_/extramateriaal.pdf
• Nederlandse grammatica voor anderstaligen. A.M. Fontein en A. Pescher-ter Meer (NCB
Uitgeverij)
• Website van Onze Taal: https://onzetaal.nl/taaladvies
• Website van de Taalunie: https://taaladvies.net/
• Website van Van Dale: https://www.vandale.nl/
• Dutchgrammar.com: http://www.dutchgrammar.com/nl/
• Zichtbaar Nederlands: https://zichtbaarnederlands.nl/zn/
• Grammatica voor NT2-docenten: https://www.grammaticavoornt2docenten.nl/

More Related Content

Similar to Grammatica voor NT2-docenten (a0 - a2)

NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptx
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptxNT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptx
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptxElsje Bühler
 
Zelfstudieles grammatica: zinsdelen
Zelfstudieles grammatica: zinsdelenZelfstudieles grammatica: zinsdelen
Zelfstudieles grammatica: zinsdelenAnouschka
 
Kennismakinggr7 2012
Kennismakinggr7 2012Kennismakinggr7 2012
Kennismakinggr7 2012elke
 
P pt werkwoordspelling met link
P pt werkwoordspelling met linkP pt werkwoordspelling met link
P pt werkwoordspelling met linkHanneke Boonstra
 
Werkwoordspelling met link
Werkwoordspelling met linkWerkwoordspelling met link
Werkwoordspelling met linkHanneke Boonstra
 
Ouderinformatieavond groep 4
Ouderinformatieavond groep 4Ouderinformatieavond groep 4
Ouderinformatieavond groep 4penny2102
 
GPD 2013 Activerende werkvormen voor spreekvaardigheid, leesvaardigheid en sc...
GPD 2013 Activerende werkvormen voor spreekvaardigheid, leesvaardigheid en sc...GPD 2013 Activerende werkvormen voor spreekvaardigheid, leesvaardigheid en sc...
GPD 2013 Activerende werkvormen voor spreekvaardigheid, leesvaardigheid en sc...antoinevandinter
 
2. Vragen stellen en gespreksvormen
2. Vragen stellen en gespreksvormen2. Vragen stellen en gespreksvormen
2. Vragen stellen en gespreksvormenSilkeGoyvaerts
 
Introductieles 2014-2015
Introductieles 2014-2015Introductieles 2014-2015
Introductieles 2014-2015studiumgenerale
 

Similar to Grammatica voor NT2-docenten (a0 - a2) (20)

Werkwoordspelling
WerkwoordspellingWerkwoordspelling
Werkwoordspelling
 
Werkwoordsspelling
WerkwoordsspellingWerkwoordsspelling
Werkwoordsspelling
 
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptx
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptxNT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptx
NT2_A2_o.v.t., v.t.t., t.t. en tijdsbepalingenpptx
 
Introductieles 2015
Introductieles 2015Introductieles 2015
Introductieles 2015
 
Vragen maken
Vragen makenVragen maken
Vragen maken
 
Taaldorp 2014
Taaldorp 2014Taaldorp 2014
Taaldorp 2014
 
Zelfstudieles grammatica: zinsdelen
Zelfstudieles grammatica: zinsdelenZelfstudieles grammatica: zinsdelen
Zelfstudieles grammatica: zinsdelen
 
Presentatie1 def
Presentatie1 defPresentatie1 def
Presentatie1 def
 
Presentatie1 def
Presentatie1 defPresentatie1 def
Presentatie1 def
 
Kennismakinggr7 2012
Kennismakinggr7 2012Kennismakinggr7 2012
Kennismakinggr7 2012
 
Werkwoordspelling
WerkwoordspellingWerkwoordspelling
Werkwoordspelling
 
P pt werkwoordspelling met link
P pt werkwoordspelling met linkP pt werkwoordspelling met link
P pt werkwoordspelling met link
 
Werkwoordspelling met link
Werkwoordspelling met linkWerkwoordspelling met link
Werkwoordspelling met link
 
Futur du passé
Futur du passéFutur du passé
Futur du passé
 
Ouderinformatieavond groep 4
Ouderinformatieavond groep 4Ouderinformatieavond groep 4
Ouderinformatieavond groep 4
 
Zinsdelen
ZinsdelenZinsdelen
Zinsdelen
 
GPD 2013 Activerende werkvormen voor spreekvaardigheid, leesvaardigheid en sc...
GPD 2013 Activerende werkvormen voor spreekvaardigheid, leesvaardigheid en sc...GPD 2013 Activerende werkvormen voor spreekvaardigheid, leesvaardigheid en sc...
GPD 2013 Activerende werkvormen voor spreekvaardigheid, leesvaardigheid en sc...
 
Bb vl1.4 nl 2 spelling
Bb vl1.4 nl 2 spellingBb vl1.4 nl 2 spelling
Bb vl1.4 nl 2 spelling
 
2. Vragen stellen en gespreksvormen
2. Vragen stellen en gespreksvormen2. Vragen stellen en gespreksvormen
2. Vragen stellen en gespreksvormen
 
Introductieles 2014-2015
Introductieles 2014-2015Introductieles 2014-2015
Introductieles 2014-2015
 

More from Aleid van de Vooren-Fokma

More from Aleid van de Vooren-Fokma (9)

Anderstaligen goed leren schrijven.pptx
Anderstaligen goed leren schrijven.pptxAnderstaligen goed leren schrijven.pptx
Anderstaligen goed leren schrijven.pptx
 
Woordvolgorde samengestelde zinnen.pptx
Woordvolgorde samengestelde zinnen.pptxWoordvolgorde samengestelde zinnen.pptx
Woordvolgorde samengestelde zinnen.pptx
 
Verwijswoorden.pptx
Verwijswoorden.pptxVerwijswoorden.pptx
Verwijswoorden.pptx
 
Woordkeuze - hun jou(w) als dan.pptx
Woordkeuze - hun jou(w) als dan.pptxWoordkeuze - hun jou(w) als dan.pptx
Woordkeuze - hun jou(w) als dan.pptx
 
Spelling - hoofdletters meervouden en bezitsvormen.pptx
Spelling - hoofdletters meervouden en bezitsvormen.pptxSpelling - hoofdletters meervouden en bezitsvormen.pptx
Spelling - hoofdletters meervouden en bezitsvormen.pptx
 
Spelling - samenstellingen en afleidingen.pptx
Spelling - samenstellingen en afleidingen.pptxSpelling - samenstellingen en afleidingen.pptx
Spelling - samenstellingen en afleidingen.pptx
 
Engelse ww gebiedende wijs en infinitief.pptx
Engelse ww gebiedende wijs en infinitief.pptxEngelse ww gebiedende wijs en infinitief.pptx
Engelse ww gebiedende wijs en infinitief.pptx
 
Voltooid deelwoord.pptx
Voltooid deelwoord.pptxVoltooid deelwoord.pptx
Voltooid deelwoord.pptx
 
Persoonsvorm tt en vt
Persoonsvorm tt en vtPersoonsvorm tt en vt
Persoonsvorm tt en vt
 

Grammatica voor NT2-docenten (a0 - a2)

  • 2. Programma • Wat is grammatica? • Woordvolgorde • Werkwoordstijden • Ontkenning • Buigings-e • Lidwoorden • Tips en bronnen
  • 3. Wat is grammatica? • Beschrijving van structuren in een taal  zinsdelen  woordsoorten
  • 4. Zinsdelen • onderwerp – subject • persoonsvorm • lijdend voorwerp – direct object • meewerkend voorwerp – indirect object • bepaling
  • 5. Woordsoorten • werkwoord – verbum • lidwoord – artikel • zelfstandig naamwoord – substantief • bijvoeglijk naamwoord – adjectief • bijwoord – adverbium • voornaamwoord – pronomen • voorzetsel – prepositie • voegwoord – conjunctie
  • 6. Overige termen • Werkwoordstijden  tegenwoordige tijd – presens  verleden tijd – imperfectum  voltooide tijd – perfectum • Soorten zinnen  hoofdzin  ja/nee-vraag  vraagwoordvraag  bijzin • inversie
  • 7. Woordvolgorde • Maak goede hoofdzinnen (zonder inversie) van de woorden. Elke kleur is één zin.
  • 8. Woordvolgorde • Links-rechtsprincipe  Hoe belangrijker de informatie, hoe verder naar rechts in de zin. • Grammatica  Zinsdelen die nauw verbonden zijn met het hoofdwerkwoord, staan daarbij in de buurt • Woordsoort  Voornaamwoorden meestal eerder in de zin dan zelfstandige naamwoorden
  • 9. Vaste posities in hoofdzin • Eerste positie  Onderwerp  Vraagwoord  Bepaling, voorwerp, enz. • Tweede positie  Persoonsvorm • Eind van de zin  Overige werkwoorden
  • 10. Middendeel van de hoofdzin • Meestal: meewerkend voorwerp voor lijdend voorwerp • Tijd komt meestal als eerste van de bepalingen • Bepalingen die beginnen met een voorzetsel kunnen ook na het tweede werkwoord komen • meewerkend voorwerp – tijd – wijze – lijdend voorwerp – plaats  Maxim heeft zijn moeder gisteren een brief geschreven.  Michael gaat elke dag lopend naar zijn werk.
  • 11. Invloed van woordsoort • Volgorde hangt ook van woordsoort: als de voorwerpen persoonlijke of aanwijzende voornaamwoorden zijn, kan de volgorde anders zijn.  Ik geef die jongen een boek.  Ik geef het die jongen.  Ik geef het (aan) hem.
  • 12. Zinnen met inversie • Welke zinsdelen kun je ook vooraan in de zin zetten?  Eigenlijk alle • Bepaalde elementen kunnen makkelijk vooraan staan dan onbepaalde  Vanochtend vroeg de docent enkele cursisten om de tekst voor te lezen.  Enkele cursisten vroeg de docent vanochtend om de tekst voor te lezen.*  Appels moet je schillen voor je ze kunt eten.
  • 13. Hoe oefenen? • NT2 Taalspel • Flippity • Wheeldecide • Gesprekje dat begint met simpele vraag: Wat is jouw lievelingseten?  A: Wat is jouw lievelingseten?  B: Dus je wilt weten wat mijn lievelingseten is?  A: Ja  B: Ik hou erg van …, want …  Na afloop vraag je A: Wat is het lievelingseten van B? A: B zei dat hij/zij erg van … houdt, want …
  • 14. Werkwoordstijden Verkorte naam Volledige naam Internationale aanduiding tegenwoordige tijd Ik loop onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) presens verleden tijd Ik liep onvoltooid verleden tijd (ovt) imperfectum voltooide tijd Ik heb gelopen voltooid tegenwoordige tijd (vtt) perfectum voltooid verleden tijd Ik had gelopen voltooid verleden tijd (vvt) plusquamperfectum toekomende tijd Ik zal lopen onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) futurum
  • 15. Gebruik van de werkwoordstijden • Tegenwoordige tijd (presens)  Het schilderij hangt aan de muur.  Wij verhuizen volgend jaar. • Toekomende tijd (futurum)  zullen • belofte: Ik zal je morgen bellen. • voorstel: Zullen we zaterdag naar de bioscoop gaan? • iets gaat zeker gebeuren: Het kantoor zal om 17.00 sluiten. • met een waarschijnlijkheid: De winkels zullen wel om 17.00 sluiten.  gaan • voorgenomen, geplande actie: Ik ga volgende week een cursus Frans volgen. • zal waarschijnlijk plaatsvinden: Het gaat morgen regenen.
  • 16. Gebruik van de werkwoordstijden • Verleden tijd (imperfectum)  Beschrijvingen, details • De jongens maakten het eten klaar. • Voltooide tijd (perfectum)  Afgeronde zaken uit het verleden • Ik ben vorig jaar in Nederland aangekomen.
  • 17. Hoe oefenen? • NT2 Taalspel • Padlet • Serie: eerst de vorm oefenen (spreken), dan opschrijven. Volgende les (met Flippity) oefenen met praten over dag uit het verleden. Daarna opschrijven. • Tekst laten lezen: wanneer voltooid, wanneer onvoltooid?
  • 18. Zijn of hebben? • Meeste werkwoorden met hebben • Zijn:  werkwoorden die een verandering van toestand uitdrukken (gaan, groeien, komen, opstaan, vallen, worden, enz.), en de werkwoorden blijken, blijven, gebeuren, geschieden, lukken, mislukken, slagen en zijn. • Wat is er gebeurd? • Hij is geslaagd voor het examen. • Hoe laat ben je vanochtend opgestaan?
  • 19. Zijn of hebben? • Beide mogelijk:  werkwoorden van beweging, zoals fietsen, lopen, rijden, vliegen. Deze krijgen hebben als het vooral om de beweging zelf gaat, en zijn als het om de richting waarin de beweging plaatsvindt gaat. Vergelijk de volgende zinnen: • Ik heb gisteren 20 kilometer gefietst. • Ik ben naar mijn werk gefietst.  werkwoorden die zowel met als zonder lijdend voorwerp gebruikt kunnen worden, zoals bedaren, eindigen, genezen, smelten, stoppen, veranderen. Met lijdend voorwerp krijgen ze hebben, anders zijn. Vergelijk de volgende zinnen: • Zij heeft hem bedaard. • De politie heeft de automobilist gestopt. • Hij is eindelijk bedaard. • De automobilist is gestopt.
  • 21. Niet of geen? • Geen  Bij zelfstandig naamwoord zonder lidwoord of met een • Niet  In andere gevallen
  • 22. Waar staat niet? • Meestal: vlak voor het zinsdeel dat je ontkent  Voor een voorzetselgroep • Zij zitten niet in de auto.  Voor een bijvoeglijk naamwoord • Je doet het niet goed.  Voor een onbepaald voornaamwoord • Ik heb niet veel gedaan. • Als niet bij de persoonsvorm hoort: zo ver mogelijk aan het eind van de zin.  Dat weet ik niet.  Hij kan niet komen.
  • 23. Buigings-e de-woord het-woord meervoud bepaald de mooie tafel het mooie boek de mooie tafels de mooie boeken onbepaald een mooie tafel mooie tafel een mooi boek mooi boek de mooie boeken mooie boeken
  • 24. Hoe oefenen? • Herkennen: oefenen met dictee • Vaste combinaties aanleren (fijne avond, goed idee, prettig weekend) • Zelfstandig naamwoord altijd aanbieden mét lidwoord • Wheeldecide maken met zelfstandig naamwoorden en daar een bijvoeglijk naamwoord bij laten zeggen
  • 25. Lidwoorden • Bepaalde lidwoorden: de en het • Onbepaald lidwoord: een • Een minister schrijft een brief aan een Tweede Kamer. • De minister schrijft de brief aan de Tweede Kamer. • Bepaald lidwoord: als de referent bekend is (uit context of kennis van de wereld. • Onbepaald lidwoord: als de referent onbekend is.
  • 26. Wanneer geen lidwoord? • Bij onbepaalde zelfstandige naamwoorden in het meervoud • Vaak na voorzetsels. Het gaat dan om een algemene referentie.  Per trein, per kilo  Zonder bril  Van … tot (Van directeur tot portier) – kan ook met lidwoord  Bij plaatsaanduidingen: op school, naar kantoor, naar huis • Bij niet-telbare zelfstandig naamwoorden • Zie verder: https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans04lingtopic
  • 27. Tips voor websites en werkvormen • Wheeldecide: https://wheeldecide.com/ • Flippity: https://flippity.net/ • Padlet: https://padlet.com/ • NT2 Taalspel (van Boom) • Facebookgroep Docenten NT2
  • 28. Bronnen • Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997)  https://e-ans.ivdnt.org/ • Welles, nietes. Didactische grammatica voor NT2-docenten. Lidy Zijlmans (Intertaal – niet meer te koop)  https://www.nt2.nl/documenten/lesvaardig/extra_/extramateriaal.pdf • Nederlandse grammatica voor anderstaligen. A.M. Fontein en A. Pescher-ter Meer (NCB Uitgeverij) • Website van Onze Taal: https://onzetaal.nl/taaladvies • Website van de Taalunie: https://taaladvies.net/ • Website van Van Dale: https://www.vandale.nl/ • Dutchgrammar.com: http://www.dutchgrammar.com/nl/ • Zichtbaar Nederlands: https://zichtbaarnederlands.nl/zn/ • Grammatica voor NT2-docenten: https://www.grammaticavoornt2docenten.nl/

Editor's Notes

  1. Benoem in eerste instantie alleen ww die je cursisten kennen. Oefenen door veel herhaling
  2. Is dit een slaapkamer? Staan er boeken in de kast? Is de bank blauw? Zijn de gordijnen dicht? Staat de bank voor de boekenkast? Zie je de televisie? Heb je de televisie gezien?