16. Als Hij maar van mij is (LvdK 455) v. J.W. Schulte Nordholt; m. H.K. Breidenstein
17. Als Hij maar van mij is (LvdK 455) v. J.W. Schulte Nordholt; m. H.K. Breidenstein
18. Als Hij maar van mij is (LvdK 455) v. J.W. Schulte Nordholt; m. H.K. Breidenstein
19. Als Hij maar van mij is (LvdK 455) v. J.W. Schulte Nordholt; m. H.K. Breidenstein
20. Als Hij maar van mij is (LvdK 455) v. J.W. Schulte Nordholt; m. H.K. Breidenstein
21. Als Hij maar van mij is (LvdK 455) v. J.W. Schulte Nordholt; m. H.K. Breidenstein
22. Lezen: - de samenvatting van de wet:
Matt. 22 : 34 t/m 40 NBV
- Heidelbergse Catechismus
23. 34 Nadat de farizeeën hadden
vernomen dat hij de sadduceeën
tot zwijgen had gebracht, kwamen
ze bij elkaar. 35 Om hem op de
proef te stellen vroeg een van hen,
een wetgeleerde: 36 ‘Meester, wat
is het grootste gebod in de
wet?’ 37 Hij antwoordde:
24. ‘Heb de Heer, uw God, lief met
heel uw hart en met heel uw ziel
en met heel uw verstand. 38 Dat is
het grootste en eerste
gebod. 39 Het tweede is daaraan
gelijk: heb uw naaste lief als
uzelf. 40 Deze twee geboden zijn
de grondslag van alles wat er in de
Wet en de Profeten staat.’
25. HC zondag 32 vraag en antwoord 86:
Aangezien wij uit onze
ellendigheid, zonder enige
verdienste onzerzijds, alleen uit
genade, door Christus verlost
zijn, waarom moeten wij dan nog
goede werken doen?
26. Daarom, dat Christus, nadat Hij
ons met zijn bloed gekocht en
vrijgemaakt heeft, ons ook door
zijn Heiligen Geest tot zijn
evenbeeld vernieuwt, opdat wij
ons met ons ganse leven Gode
dankbaar voor zijn weldaden
bewijzen,
27. en Hij door ons geprezen worde.
Daarna ook, dat elk bij zichzelf
van zijn geloof uit de vruchten
verzekerd zij, en dat door onzen
godzaligen wandel onze naasten
ook voor Christus gewonnen
worden.
28. HC zondag 33 vraag en antwoord 91:
Maar wat zijn goede werken?
Alleen die uit waar geloof , naar
de wet Gods , alleen Hem ter ere
geschieden, en niet die op ons
goeddunken of op
menseninzettingen gegrond zijn.
43. Jeremia 36 : 1 – 3, 8 – 10 en 16 – 26
1 In het vierde jaar van Jojakim,
de zoon van Josia, de koning van
Juda, kwam dit woord van de
HERE tot Jeremia: 2 Neem een
boekrol en schrijf daarop al de
woorden die Ik tot u over Israël,
Juda en alle volken gesproken
heb, sedert de dag dat Ik tot u
gesproken heb,
44. sedert de tijd van Josia tot op
heden. 3 Misschien zal het huis
van Juda luisteren naar al de
rampspoed die Ik hun denk aan te
doen, opdat zij zich bekeren, een
ieder van zijn boze weg, en Ik hun
ongerechtigheid en zonde
vergeve.
45. 8 Baruch, de zoon van Neria,
handelde daarop geheel, zoals de
profeet Jeremia hem opgedragen
had, en hij las uit het boek de
woorden des HEREN in het huis
des HEREN voor. 9 In het vijfde
jaar van Jojakim, de zoon van
Josia, de koning van Juda, in de
negende maand,
46. had men een vasten voor de
HERE afgekondigd, – al het volk in
Jeruzalem en al het volk dat uit de
steden van Juda in Jeruzalem
gekomen was. 10 Toen las Baruch
uit het boek de woorden van
Jeremia voor, in het huis des
HEREN,
47. in het vertrek van Gemarja, de
zoon van de schrijver Safan, in de
bovenste voorhof bij de ingang
van de nieuwe poort van het huis
des HEREN, ten aanhoren van al
het volk.
48. 16 Toen zij al de woorden gehoord
hadden, uitten zij onder elkander
hun vrees en zeiden: Stellig
moeten wij al deze woorden aan
de koning overbrengen. 17 En zij
vroegen Baruch: Vertel ons
toch, hoe hebt gij al deze woorden
opgeschreven? 18 Toen zeide
Baruch tot hen: Hij zeide mij
mondeling al deze woorden,
49. terwijl ik ze met inkt in het boek
schreef. 19 Daarop zeiden de
vorsten tot Baruch: Ga heen,
verberg u, gij en Jeremia, en laat
niemand weten, waar gij
zijt.20 Toen gingen zij naar de
koning in de hof, nadat zij de rol
hadden weggelegd in het vertrek
van de schrijver Elisama, en zij
verhaalden al deze woorden ten
aanhoren van de koning.
50. 21 De koning zond daarop Jehudi
om de rol te halen, en deze haalde
haar uit het vertrek van de
schrijver Elisama. En Jehudi las
haar voor ten aanhoren van de
koning en van al de vorsten, die
rondom de koning stonden. 22 De
koning nu was gezeten in het
winterpaleis, in de negende
maand, met het vuurbekken
brandende vóór zich.
51. 23 Telkens als Jehudi drie of vier
kolommen gelezen had, sneed de
koning ze met een schrijversmes
af en wierp ze in het vuur dat in
het bekken was, totdat de gehele
rol verteerd was in het vuur dat in
het bekken was. 24 Zij
verschrokken niet en scheurden
hun klederen niet, de koning noch
een van zijn dienaren, die al deze
woorden hoorden;
52. 25 ofschoon zelfs Elnatan en
Delaja en Gemarja er bij de koning
op aandrongen de rol niet te
verbranden, luisterde hij niet naar
hen. 26 Daarop gebood de koning
de prins Jerachmeël en Seraja, de
zoon van Azriël, en Selemja, de
zoon van Abdeël, om de schrijver
Baruch en de profeet Jeremia
gevangen te nemen; maar de
HERE hield hen verborgen.
53. Uit de brief van Judas vers 2:
2 barmhartigheid, vrede en
liefde worde u
vermenigvuldigd.
61. Veilig in Jezus' armen, veilig aan Jezus' hart;
Daar in zijn teer erbarmen, daar rust mijn ziel
van smart.
Hoor, 't is het lied der eng'len, zingend van
liefd' en vreê,
Ruisend uit 's hemels zalen, over de glazen zee.
Veilig in Jezus' armen, veilig aan Jezus' hart;
Daar in zijn teer erbarmen, daar rust mijn ziel
van smart.
62. Veilig in Jezus' armen, vrij bij mijn Heer en
Borg,
Vrij van 't gewoel der wereld, vrij van verdriet
en zorg,
Vrij van de vrees en twijfel, vrij van der zonden
macht;
Nog slechts een weinig lijden, nog slechts een
korte nacht.
Veilig in Jezus' armen, vrij bij mijn Heer en
Borg,
Vrij van 't gewoel der wereld, vrij van verdriet
en zorg.
63. Jezus, mijn dierb're toevlucht, Jezus, Gij stierft
voor mij!
Dat op die rots der eeuwen, eeuwig mijn hope
zij.
Heer, laat mij lijdzaam wachten, totdat het
duister vliedt,
En 't oog aan gindse kusten uw heillicht gloren
ziet.
Jezus, mijn dierb're toevlucht, Jezus, Gij stierft
voor mij!
Dat op die rots der eeuwen, eeuwig mijn hope
zij.