12. P 146 – 1, 3
Zing mijn ziel, voor God, uw Here
13. 1
Zing, mijn ziel, voor God uw HERE,
zing die u het leven geeft.
Zing, mijn ziel, uw God ter ere,
zing voor Hem zolang gij leeft.
Ziel, gij zijt geboren tot
zingen voor den HEER uw God.
14. 3
Heil wien Jakobs God wil bijstaan,
heil die God ter hulpe riep.
Want zijn heil zal niet voorbijgaan,
God is trouw aan wat Hij schiep.
Wat in hemel, zee of aard
woont, is in zijn hand bewaard.
15. Bemoediging en Groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.
25. Sions heil komt
1 Om Sions wil zal ik niet zwijgen
en om Jeruzalems wil zal ik niet
rusten, totdat zijn heil opgaat als
een lichtglans en zijn verlossing
als een brandende fakkel.
26. 2 Volken zullen uw heil zien, alle
koningen uw heerlijkheid en men
zal u noemen met een nieuwe
naam, die de mond des HEREN zal
bepalen; 3gij zult een sierlijke
kroon in de hand des HEREN zijn,
een koninklijke tulband in de
hand van uw God.4 Men zal u niet
meer noemen:
27. Verlatene, en men zal uw land niet
meer noemen: Woestenij; maar gij
zult genoemd worden: Mijn
Welgevallen, en uw land:
Gehuwde. Want de HERE heeft een
welgevallen aan u, en uw land
wordt ten huwelijk genomen.
28. 5 Want zoals een jongeling
een maagd huwt, zullen uw zonen
u huwen, en zoals de bruidegom
zich over de bruid verblijdt, zal uw
God Zich over u verblijden.
30. Simeon en Hanna
22 En toen de dagen
hunner reiniging naar de wet
van Mozes vervuld waren,
brachten zij Hem naar Jeruzalem
om Hem de Here voor te
stellen, 23 gelijk geschreven staat
in de wet des Heren:
31. Al het eerstgeborene van het
mannelijke geslacht
zal heilig heten voor de Here, 24 en
om een offer te brengen
overeenkomstig hetgeen in de wet
des Heren gezegd is, een paar
tortelduiven of twee jonge duiven.
32. 25 En zie, er was een man te
Jeruzalem, wiens naam was
Simeon, en deze man
was rechtvaardigen vroom, en hij
verwachtte de vertroosting van
Israël, en de heilige Geest was op
hem. 26 En hem was door
de heilige Geest een godsspraak
gegeven, dat hij de dood niet zou
zien, eer hij de Christus des Heren
gezien had.
33. 27 En hij kwam door de Geest in de
tempel. En toen de ouders het
kind Jezus binnen brachten om
met Hem te doen overeenkomstig
de gewoonte der wet, 28 nam ook
hij het in zijn armen en hij loofde
God en zeide:
34. 29 Nu laat Gij, Here, uw
dienstknecht gaan in vrede, naar
uw woord, 30 want mijn ogen
hebben uw heil gezien, 31 dat Gij
bereid hebt voor het aangezicht
van alle volken:
32 licht tot openbaring voor de
heidenen en heerlijkheid voor uw
volk Israël.
35. 33 En zijn vader en zijn moeder
stonden verwonderd over hetgeen
van Hem gezegd werd. 34 En
Simeon zegende hen en zeide
tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is
gesteld tot een val en opstanding
van velen in Israël en tot een
teken, dat weersproken wordt 35 –
en door uw eigen ziel zal
een zwaard gaan –,
36. opdat de overleggingen uit
vele harten openbaar worden.
36 Ook was daar Hanna, een
profetes, een dochter van Fanuël,
uit de stam Aser. Zij was op hoge
leeftijd gekomen, nadat zij met
haar man na haar huwelijksdag
zeven jaren had geleefd,
37. 37 en nu was zij weduwe, ongeveer
vierentachtig jaar oud, en zij
diende God onafgebroken in de
tempel, met vasten en bidden,
nacht en dag. 38 En zij kwam op
datzelfde ogenblik daarbij staan,
en zij loofde mede God en sprak
over Hem tot allen,
38. die voor Jeruzalem verlossing
verwachtten.
39 En toen zij alles volbracht
hadden, wat volgens de wet des
Heren te doen was, keerden zij
terug naar Galilea, naar hun stad
Nazaret.