Presentatie van de infosessie op 17 februari 2016 over het gewijzigde Onroerenderfgoedbesluit, luik archeologie. Presentatie specifiek gericht op Vlaamse ambtenaren van andere beleidsdomeinen
4. • Omzetting Verdrag van Malta (RvE, 1992)
• Onroerenderfgoeddecreet
→ andere verantwoordelijkheden
→ andere rol actoren
• Initiatief en verantwoordelijkheid verschuiven van overheid
naar erkende archeoloog: responsabilisering
• Klemtoon op het resultaat, niet op de weg er naartoe
• Meer initiatief en flexibiliteit voor de bouwheer, maar ook
meer verantwoordelijkheid
• Wettelijk kader voor vrijetijdsmetaaldetectie
Filosofie
5. • Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013
• Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, gewijzigd bij
besluit van 4 december 2015
• Ter vervanging van het
Archeologiedecreet van
30 juni 1993
Wettelijk kader
6. Archeologische ensembles
• Archeologisch ensemble = het geheel van archeologische
artefacten en onderzoeksdocumenten afkomstig van een
archeologisch onderzoek
• Verplichting om archeologische ensembles 1° als geheel te
bewaren 2° in goede staat te behouden en 3° beschikbaar te
houden voor wetenschappelijk onderzoek
• Digitaal register van bewaarplaatsen, zakelijkrechthouders
en gebruikers
• Verplichting om wijzigingen van bewaarplaats of
zakelijkrechthouder en het voornemen buiten het Vlaams
Gewest te brengen te melden
Voor archeologische ensembles tot stand gekomen na 1/1/2016
Voor archeologische ensembles in erkend depot opgenomen na
1/1/2016
8. Erkende archeologen
• Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen
• Gelijkaardige erkenningsvoorwaarden
• Erkenning is van onbepaalde duur
• Erkenning wordt gepubliceerd in het BS
• Legitimatiebewijs
• Erkenning kan worden geschorst/ingetrokken
• Lijst van erkende archeologen beschikbaar op
www.onroerenderfgoed.be
9. Erkende archeologen
Van rechtswege erkenning voor gemeentelijke archeologen op
voorwaarde dat:
ze in dienst waren van de gemeente op 1 januari 2015
het CBS bevestigt dat ze voldoen aan de
erkenningsvoorwaarden natuurlijk persoon
De van rechtswege aanduiding als erkend archeoloog geldt
zolang de betrokken archeoloog in dienst blijft van de
betrokken gemeente
10. Erkende metaaldetectoristen
• Natuurlijk persoon:
meerderjarig
niet bestuurlijk of gerechtelijk veroordeeld tijdens laatste
5 jaar voor inbreuk op OE-decreet of archeologiedecreet
conform decreet en Code Goede Praktijk (CGP) werken
• Erkenning is van onbepaalde duur
• Erkenning wordt gepubliceerd in het BS
• Legitimatiebewijs
• Erkenning kan worden geschorst/ingetrokken
• Meldingsplicht voor vondsten met metaaldetector
• Elke erkende archeoloog is van rechtswege erkend
metaaldetectorist
11. Code van Goede Praktijk
• Voluit: Code van goede praktijk voor archeologie en
metaaldetectie
• Doel: standaard voor de kwaliteit van het archeologisch
onderzoek in Vlaanderen
• Voor de uitvoering van en rapportering over
archeologische vooronderzoeken, archeologische
opgravingen en het gebruik van metaaldetectoren
• Vastgesteld door minister (11/12/2015)
• Bindend!
• Niet naleven CGP is reden voor schorsen of intrekken
erkenning
12. Code van Goede Praktijk
• CGP = kader, erkende archeoloog vult zelf nader in
• Focus: te bereiken doelen & minimaal aan te wenden
middelen
• CGP = criterium voor beoordeling kwaliteit
• CGP = procesbeschrijving van archeologisch onderzoek
• CGP = bouwdoos: bouwstenen te combineren naargelang
soort onderzoek, kader, doel
• CGP ≠ statisch: regelmatige actualisering
13. Oude regelgeving:
De Vlaamse overheid legt de modaliteiten voor het
archeologisch vooronderzoek en de archeologische
opgraving op;
d.m.v. “bijzondere voorwaarden” bij de archeologische
vergunning.
Nieuwe regelgeving:
De erkende archeoloog stelt zelf een plan van aanpak,
conform de CGP, voor in de (archeologie)nota.
De (archeologie)nota wordt, na bekrachtiging door het
agentschap, toegevoegd aan de vergunningsaanvraag.
14. Erkende onroerenderfgoeddepots
Bevoegdheden en taken:
• Ontvangen van archeologische ensembles
• Sluitstuk van het archeologische traject
Ontvankelijkheidsvoorwaarden:
• Permanente organisatie met rechtspersoonlijkheid
• Infrastructuur in Vlaamse Gewest
Erkenningsvoorwaarden:
• Receptieve functie en adequate middelen
• Inschakelen binnen Vlaamse en provinciale depotbeleid
• Kwaliteitsvolle inhoudelijke werking (bv. depotplan)
• Degelijk zakelijk beleid
• Lijst van erkende onroerenderfgoeddepots beschikbaar op
www.onroerenderfgoed.be
16. Inventarisatie & bescherming
• 26 beschermde archeologische sites
• Omvang vastgestelde inventaris van archeologische zones:
1e vaststelling van 58 historische stadskernen begin 2016
• Kaart met gebieden waar geen archeologie te verwachten
valt:
1e vaststelling begin 2016
input van gemeenten welkom
• Gegevens beschikbaar op:
geo.onroerenderfgoed.be
beschermingen.onroerenderfgoed.be
inventaris.onroerenderfgoed.be
17. 17
Ligging van de definitief beschermde
archeologische sites in Vlaanderen (24)
Beschermde archeologische site
18. 18
Een voorbeeld uit de
kaart van de gebieden
zonder archeologie
(gga: gebieden geen
archeologie)
Legende:
rood: de vastgestelde
archeologische zone van
de historische stadskern
van Gent
grijs/blauw: de gebieden
waar geen archeologisch
erfgoed verwacht wordt in
en rond Gent
Gebieden waar geen archeologie te
verwachten valt
20. Archeologisch onderzoek
Drie kaders
• Archeologisch onderzoek bij vergunningsplichtige
ingrepen in de bodem
• Archeologisch onderzoek met het oog op
wetenschappelijke vraagstellingen
• Archeologisch onderzoek na toevalsvondsten
21. Onderzoek bij vergunnings-
plichtige ingrepen
Onderzoek verplicht in
kader van bouwwerken
• stedenbouwkundige
vergunningen
• verkavelingsvergunningen
22. Drempelwaarden
• Beschermde archeologische site: altijd onderzoek
• Gebieden waar geen archeologisch erfgoed meer te
verwachten valt: nooit onderzoek
• Vastgestelde archeologische zone: onderzoek indien
perceel/percelen +300m², behalve effectieve ingreep in de
bodem -100m² (uitzondering geldt niet voor verkaveling)
• Buiten archeologische zone: onderzoek indien
perceel/percelen +3000m², behalve effectieve ingreep in de
bodem -1000m² (uitzondering geldt niet voor verkaveling).
Bijkomende uitzondering voor private natuurlijke of
rechtspersonen, in gebied anders dan wonen en recreatie:
effectieve ingreep in de bodem -5000m² (landbouw,
industrie, groen, …).
23. Ingreep in de bodem
• Ingreep in de bodem = elke wijziging van de
eigenschappen van de ondergrond door verwijdering of
toevoeging van materie, verhoging of verlaging van de
grondwatertafel, of samendrukken van de materialen
waaruit de ondergrond bestaat.
Ruim lezen: niet beperkt tot de effectieve uitgravingen (bv.
individuele funderingsputten), maar betreft de volledige
bebouwde/bewerkte zone (inclusief randinfrastructuur,
omgevingsaanleg en werfzone)
• Gabarit = de begrenzing van de oorspronkelijke aanleg
• Binnen het gabarit = zonder de begrenzing van de
oorspronkelijke aanleg te overschrijden en zonder
bijkomende verstoring van de bodem (oppervlak & diepte)
24. Onderzoek bij vergunnings-
plichtige ingrepen
• Bouwheer neemt het initiatief
• Uitvoering door een erkende archeoloog
• Doelstelling van het archeologisch traject:
bepalen van de aanwezigheid van archeologisch erfgoed
voorstellen van maatregelen voor omgang daarmee
uitvoeren van de maatregelen
verspreiden van de resultaten
• Vooronderzoek voorafgaand aan de aanvraag van de
vergunning
26. Vooronderzoek: melding
• Bij vooronderzoek met ingreep in de bodem
• Voorstel van aanpak door erkende archeoloog:
onderzoeksstrategie en –methoden (situatie-specifiek)
• In te dienen bij agentschap Onroerend Erfgoed of erkende
onroerenderfgoedgemeente
• 15 dagen behandelingstermijn
• Weigering of voorwaarden mogelijk
• Beroep bij minister
27. Resultaat vooronderzoek:
archeologienota
Archeologienota: inhoud
• op basis van vooronderzoek zonder ingreep in de bodem en
eventueel vooronderzoek met ingreep in de bodem
• resultaten van het vooronderzoek
• advies over al dan niet moeten nemen van maatregelen:
vrijgave, opgraving, behoud in situ, uitgesteld vooronderzoek
• programma over deze maatregelen: aanpak opgraving,
behoud in situ, uitgesteld vooronderzoek
• competenties van de uitvoerders
• kostenraming en geschatte duur
• voorstel over bewaren en deponeren van het archeologisch
ensemble
28. Archeologienota
Archeologienota: bekrachtiging
• indienen bij agentschap OE
• door erkend archeoloog
• Bekrachtiging, weigering, of voorwaarden binnen 21 dagen
• termijn verstreken = bekrachtiging
• bekrachtigde archeologienota = toelating voor een
eventuele opgraving
• beroep mogelijk tegen een weigering of voorwaarden door
de initiatiefnemer of de door hem aangestelde erkende
archeoloog
archeologie-
nota bekrachtiging bouwvergunning
aanstellen
erkend
archeoloog
initiatiefnemer erkend archeoloog Onroerend Erfgoed
30. Uitzonderingsprocedure:
uitgesteld vooronderzoek met ingreep
• indien vooronderzoek met ingreep in de bodem onmogelijk
of juridisch, economisch, maatschappelijk onwenselijk
voorafgaand aan aanvraag vergunning
• vooronderzoek zonder ingreep wel steeds voorafgaand
• aanpak uitgesteld vooronderzoek met ingreep = deel
bekrachtigde archeologienota
archeologie-
nota
bekrachtiging bouwvergunning
aanstellen
erkend
archeoloog
eventueel
uitgesteld
vooronderzoek
nota
initiatiefnemer erkend archeoloog Onroerend Erfgoed
31. Resultaat uitgesteld
vooronderzoek: nota
Nota: inhoud en procedure
• op basis van het uitgesteld vooronderzoek met ingreep
in de bodem
• inhoud gelijkaardig aan de archeologienota
(onderzoeksresultaten, voorstel maatregelen, …)
• procedure: bekrachtiging door het agentschap, cf.
archeologienota
32. Uitgesteld vooronderzoek:
wanneer
• Uitzondering!
• Vooronderzoek met ingreep in de bodem is:
onmogelijk: bv. het terrein is nog bebost, rooien kan pas
na bouwvergunning
juridisch onwenselijk: bv. de vergunningsaanvrager is
nog geen eigenaar van het terrein, onteigening gebeurt
pas na bouwvergunning
economisch onwenselijk: bv. winkelcomplex met te grote
onzekerheid over het verkrijgen van bouwvergunning
maatschappelijk onwenselijk: bv. het betreft
natuurgebied waar eerst andere sectorale afwegingen
gemaakt moeten worden of ingrepen wel wenselijk zijn
• Keuze voor het uitgesteld traject = keuze van de aanvrager
van de vergunning, in samenspraak met de erkende
archeoloog
33. Opgraving
Opgraving:
• door erkende archeoloog
• aanvang melden bij agentschap en erkende OE-gemeente
• toelating zit vervat in bekrachtigde (archeologie)nota
• uitvoeren conform OE-decreet, CGP, plan van aanpak uit
(archeologie)nota, voorwaarden bij (archeologie)nota
archeologie-
nota bekrachtiging bouwvergunning
aanstellen
erkend
archeoloog
eventueel
uitgesteld
vooronderzoek
nota
bekrachtiging
aanstellen
erkend
archeoloog
initiatiefnemer erkend archeoloog Onroerend Erfgoed
34. Resultaat 1 opgraving:
archeologierapport
Archeologierapport:
• binnen 2 maanden na einde van het veldwerk
• beknopte beschrijving van uitgevoerde werken en
resultaten
• beschrijving verdere aanpak
• toont aan dat veldwerk afgerond is
• indienen bij het agentschap
• niet gebonden aan een weigering of goedkeuring
35. Resultaat 2 opgraving:
eindverslag
Eindverslag:
• binnen 2 jaar na het einde van het veldwerk
• volledig verslag van de opgraving en bekomen resultaten
• op basis van verwerking
• indienen bij het agentschap
• erkende archeoloog publiceert
• agentschap stelt digitaal ter beschikking
• niet gebonden aan een weigering of goedkeuring
37. Afwijkende vergunde werken
• Als de vergunde werken
verschillen van werken
opgenomen in de bekrachtigde
archeologienota (bv. door
vergunningsvoorwaarde), dan
geldt de bekrachtigde
archeologienota niet als
toelating voor de maatregelen
• Opnemen in de vergunning dat
een bekrachtigde nota moet
worden bekomen
38. Taken initiatiefnemer
• Nagaan of archeologisch onderzoek voorafgaand aan
vergunning noodzakelijk is (art. 5.4.1. en 5.4.2. decreet)
• Aanstellen erkend archeoloog
• Bekrachtigde archeologienota toevoegen aan aanvraag
vergunning
• Archeologisch onderzoek zoals bepaald in bekrachtigde
archeologienota laten uitvoeren
• Bij afwijkende vergunde werken: bekrachtigde nota
bekomen, gevolgd door de uitvoering ervan
39. Taken vergunning-
verlenende overheid
• Controleren of een bekrachtigde archeologienota aanwezig
moet zijn bij de vergunningsaanvraag
• Nagaan of werken in de bekrachtigde archeologienota
overeenstemmen met werken in de vergunningsaanvraag
• Opnemen naleven van de bekrachtigde archeologienota als
voorwaarde in de vergunning
• Bij afwijkende vergunde werken: opnemen als voorwaarde
in vergunning dat een bekrachtigde nota bekomen moet
worden, gevolgd door de uitvoering ervan
• Geen advies meer vragen aan agentschap bij bouwdossiers
(behalve bij beschermd erfgoed)
40. Onderzoek wetenschappelijke
vraagstelling
• Academisch onderzoek op niet-bedreigde sites,
waarderingsonderzoek bij beschermingen, amateur-
archeologisch onderzoek, vrijwillig onderzoek bouwwerken, …
→ Alles wat niet onder voorgaande valt (= onderzoek bij
vergunningsplichtige ingrepen)
41. Onderzoek wetenschappelijke
vraagstelling
• Vooronderzoek zonder ingreep in de bodem
bv. bureauonderzoek, veldprospectie, geofysisch
onderzoek
niet voorbehouden voor erkende archeologen
geen toelating vereist
• Vooronderzoek met ingreep in de bodem + opgravingen
gebonden aan toelating
kan door elke erkende archeoloog
procedure is dezelfde voor vooronderzoek met ingreep en
opgraving
42. Toevalsvondst
“Iedereen die, op een ander moment dan bij het uitvoeren
van een archeologisch vooronderzoek, een archeologische
opgraving of het gebruik van een metaaldetector, een
roerend of onroerend goed vindt waarvan hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden dat het archeologische
erfgoedwaarde heeft, is verplicht daarvan binnen drie dagen
aangifte te doen bij het agentschap.”
• niet intentioneel naar gezocht, écht toeval
• ≠ vondsten van metaaldetectie
→ moeten via andere weg gemeld worden
• ≠ vondsten van vooronderzoek zonder ingreep
→ moeten niet verplicht gemeld worden, vrijblijvend
43. Inwerkingtreding
Sinds 1 januari 2015
• Erkenningsaanvragen (archeoloog, metaaldetectorist)
• Vaststelling inventaris archeologische zones
• Bescherming archeologische sites
Vanaf 1 januari 2016
• Vaststelling CGP en gebieden waar geen archeologie te verwachten valt
• Vaststelling lijst van aangeduide erkende archeologen
Vanaf ten vroegste 1 april 2016
• Alle uitvoeringsbepalingen archeologie m.u.v. toevoegen bekrachtigde
archeologienota bij een vergunningsaanvraag + opheffen Arch-decreet
Vanaf ten vroegste 1 juni 2016
• Verplichting toevoegen bekrachtigde archeologienota bij een
vergunningsaanvraag
44. Overgangsbepalingen
• Regelingen voor overgang Archeologiedecreet –
Onroerenderfgoeddecreet
• Prospectie & opgraving aangevraagd onder
Archeologiedecreet (voor 01/04/2016): uitvoering cf.
Archeologiedecreet
• Vooronderzoek & opgraving verplicht via voorwaarde bij
bouwvergunning, opgelegd onder Archeologiedecreet
(bouwaanvraag ingediend voor 01/06/2016): uitvoering cf.
Archeologiedecreet
• Pre-advies bij toekomstige bouwvergunning ≠ grond voor
overgangsmaatregel, enkel formeel advies opgenomen in
verleende vergunning
46. • Gedragen door de
vergunningaanvrager
• 2 flankerende
maatregelen:
archeologische
solidariteitsfonds
premie buitensporige
opgravingskosten voor
occasionele bouwers
(natuurlijke personen,
kleine ondernemingen
en verenigingen)
Kosten archeologisch
onderzoek
47. Archeologisch solidariteitsfonds
• Overeenkomst minister – archeologisch solidariteitsfonds
Berekeningswijze ledenbijdrage
Voorwaarden vergoeding leden
Doelstellingen & doelgroep
Duur overeenkomst
• Erkenning door de minister
• Bekendmaking in BS
• Van onbepaalde duur
• Basistoelage van 50.000 euro
48. Premie voor buitensporige
opgravingskosten
• Voor occasionele bouwers die de kosten niet kunnen
vermarkten en waarvan niet verwacht kan worden dat ze
zich aansluiten bij een archeologisch solidariteitsfonds
• Bij stedenbouwkundige vergunning
• Natuurlijke personen en kleine ondernemingen of
verenigingen
• Op forfaitaire basis, incl. franchise
• Maximaal 40.000 euro
• Maximaal 1 premie per opgraving
• Aanvraag bij Onroerend Erfgoed tot 120 dagen na indienen
archeologierapport
• Beslissing Onroerend Erfgoed binnen 90 dagen
Artikel 2.1, 6° van het OE-decreet definieert archeologisch ensemble: het geheel van archeologische artefacten en onderzoeksdocumenten afkomstig van een archeologisch onderzoek
Zakelijkrechthouders en gebruikers van een archeologisch ensemble zijn verplicht om het 1° als geheel te bewaren 2° in goede staat te behouden en 3° beschikbaar te houden voor wetenschappelijk onderzoek (art. 5.2.1 OE-decreet)
OE-besluit, art. 5.2.1. §1. Het agentschap houdt een register van bewaarplaatsen, zakelijkrechthouders en gebruikers van archeologische artefacten en archeologische ensembles bij. Als de zakelijkrechthouder of de gebruiker een publiekrechtelijk rechtspersoon of een erkend onroerenderfgoeddepot is, worden de gegevens van de zakelijkrechthouder of de gebruiker publiek bekendgemaakt.
OE-decreet, art. 5.2.2 De zakelijkrechthouder of de gebruiker van een archeologisch artefact of een archeologisch ensemble, dat afkomstig is uit het Vlaamse Gewest, meldt binnen dertig dagen elke wijziging van bewaarplaats of zakelijkrechthouder aan het agentschap.
OE-decreet, art. 5.2.3 De zakelijkrechthouder of de gebruiker van een archeologisch artefact of een archeologisch ensemble, dat afkomstig is uit het Vlaamse Gewest, meldt minstens dertig dagen voorafgaand aan het buiten het Vlaamse Gewest brengen ervan zijn voornemen daartoe aan het agentschap.
OE-besluit, art. 5.2.4. Met behoud van de toepassing van de verplichtingen, vermeld in artikel 5.1.1 en 5.2.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, is de zakelijkrechthouder of de gebruiker van een archeologisch artefact of een archeologisch ensemble dat tot stand is gekomen voor 1 januari 2016, vrijgesteld van de verplichtingen, vermeld in artikel 5.2.2 en 5.2.3 van het voormelde decreet.
In afwijking van het eerste lid moeten erkende onroerenderfgoeddepots waaraan het beheer van archeologische artefacten en archeologische ensembles is toevertrouwd, ook voor archeologische artefacten en archeologische ensembles die tot stand zijn gekomen voor 1 januari 2016, maar in het depot opgenomen werden na deze datum, de nodige meldingen doen overeenkomstig artikel 5.2.2 en 5.2.3 van dit besluit.
Inhoudstafel:
DEEL 1 : KADER 8
Hoofdstuk 1: ten geleide 8
Hoofdstuk 2: deontologie 12
2.1 Doel en toepassingsgebied 12
2.2 Deontologische principes 12
Hoofdstuk 3: begrippen 14
Hoofdstuk 4: rolbeschrijving van de actoren 24
4.1 Inleidende bepalingen 24
4.2 Erkende archeoloog 24
4.3 Veldwerkleider 25
4.4 Assistent-archeoloog 25
4.5 Aardkundige 25
4.6 Conservator 25
4.7 Natuurwetenschapper 25
4.8 Geofysicus 26
4.9 Materiaaldeskundige 26
4.10 Fysisch antropoloog 26
DEEL 2 : ARCHEOLOGISCH VOORONDERZOEK 27
Hoofdstuk 5: procesverloop en onderzoeksstrategie 27
5.1 Procesverloop 27
5.2 Afweging noodzaak verder vooronderzoek 30
5.3 Bepalen van de onderzoeksstrategie 31
De keuze van de methode voor verder vooronderzoek wordt gebaseerd op de volgende vier criteria:
1° is het MOGELIJK deze methode toe te passen op dit terrein?
2° is het NUTTIG deze methode toe te passen op dit terrein (levert het iets op)?
3° is het overdreven SCHADELIJK voor het bodemarchief deze methode toe te passen op dit terrein?
4° is het NOODZAKELIJK deze methode toe te passen op dit terrein (kosten-batenanalyse)?
Vooraleer de opportuniteit van vooronderzoek met ingreep in de bodem af te wegen, wordt eerst de opportuniteit van de diverse methoden voor vooronderzoek zonder ingreep in de bodem afgewogen. De uitvoering van vooronderzoek zonder ingreep in de bodem gaat steeds de uitvoering van vooronderzoek met ingreep in de bodem vooraf. Het doel van een archeologisch vooronderzoek wordt immers met een minimum aan destructie van het archeologisch erfgoed bereikt.
…
5.4 Projectcode 32
Hoofdstuk 6: technische vereisten aan de onderzoeksdocumenten 32
6.1 Back-up strategie 32
6.2 Technische vereisten aan de digitale bestanden 32
6.3 Technische vereisten aan de plannen, kaarten en plattegronden 33
6.4 Technische vereisten aan de coupetekeningen 34
Elke coupetekening bevat minstens volgende identificatiegegevens:
1° de projectcode;
2° het unieke herkenningsnummer waaronder de tekening in de tekeningenlijst is gedocumenteerd;
3° de datum waarop de tekening is aangemaakt of beëindigd;
4° het werkputnummer;
5° het vlaknummer;
6° het eventuele sectornummer;
7° het spoornummer of de spoornummers;
8° de schaal waarop de tekening is ingemeten;
9° de wijze waarop de tekening initieel is vervaardigd: analoog of digitaal.
Elke coupetekening bevat minstens volgende elementen:
1° een grafische schaalaanduiding;
2° de legende voor gebruikte symbolen en afkortingen;
3° een grafische en tekstuele aanduiding van de unieke identificatie van het begin- en eindpunt van elke coupe of elk coupedeel zoals opgenomen op het vlakplan of de allesporenkaart;4° de aflijning van het gecoupeerde spoor of de gecoupeerde spoorcombinatie, met vermelding van de spoornummers;
5° de hoogtemeting van het vlak bij couperen;
6° de staalnummers en plaats van staalname indien stalen genomen werden uit de coupe; 7° de vondstnummers en locatie van de vondst indien het nodig is vondsten uit de coupe individueel te vermelden.
Analoog opgemeten coupetekeningen worden gedigitaliseerd. De gedigitaliseerde versie van de analoge veldtekening is een bewerkte en gevectoriseerde tekening, geen gescande versie van de analoge veldtekening.
Coupetekeningen zijn een natuurgetrouwe weergave van de realiteit. Met natuurgetrouw wordt bedoeld: zoals men de realiteit visueel waarneemt. De verschillende onderdelen van de getekende sporen of spoorcombinaties worden door het gebruik van kleuren of symbolen onderscheiden. Bij afdruk worden symbolen en tekst voldoende groot weergegeven, zodat ze leesbaar zijn. Bij digitale coupetekeningen worden topologisch correcte polygonen gebruikt voor de begrenzing van sporen.
Sporen worden in coupe op coupetekeningen geregistreerd op een schaal die toelaat om alle vereiste elementen in voldoende detail voor te stellen. Dit is afhankelijk van de aard van de archeologische site en het gecoupeerde spoor of de gecoupeerde spoorcombinatie.
Bij analoge coupetekeningen is de drager van de tekening maximaal DIN-A0 en minimaal DIN-A4 formaat groot. De kunststoffen drager van een tekening bestaat uit weerbestendig en weekmakervrij maatvast millimeterfolie die met een zekere tolerantie krimp- en rekvrij is.
6.5 Technische vereisten aan de profieltekeningen (putwandprofielen) 35
6.6 Technische vereisten aan de vondsttekeningen 36
6.7 Technische vereisten aan de foto’s 37
6.8 Technische vereisten aan de vondstkaartjes 38
6.9 Technische vereisten aan de staalkaartjes 39
6.10 Technische vereisten aan het spoorformulier 39
6.11 Technische vereisten aan de dagrapporten 40
6.12 Technische vereisten aan de lijsten 40
6.13 Technische vereisten aan de boorbeschrijvingen 46
6.14 Technische vereisten aan de Harrismatrix 46
Hoofdstuk 7: archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem 47
7.1 Archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem generiek 47
7.2 Bureauonderzoek 47
7.3 Landschappelijk bodemonderzoek 49
7.4 Geofysisch onderzoek 52
7.5 Veldkartering 53
Hoofdstuk 8: archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem 55
8.1 Inleidende bepalingen 55
8.2 Richtlijnen melding archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem 56
8.3 Archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem generiek 58
8.4 Verkennend archeologisch booronderzoek 59
8.5 Waarderend archeologisch booronderzoek 61
8.6 Proefsleuven en proefputten 64
8.7 Proefputten in functie van steentijd artefactensites 76
Hoofdstuk 9: natuurwetenschappelijk onderzoek bij vooronderzoek 78
9.1 Algemene bepalingen 78
9.2 Handmatig inzamelen van natuurwetenschappelijke vondsten 79
9.3 Natuurwetenschappelijke staalname 80
9.4 Conservatie 82
9.5 Inzameling van natuurwetenschappelijke vondsten en stalen per onderzoeksmethode 82
9.6 Verwerking van natuurwetenschappelijke vondsten en stalen 83
Hoofdstuk 10: aardkundig onderzoek bij vooronderzoek 84
10.1 Inleidende bepalingen 84
10.2 Inzet van de aardkundige 84
10.3 Bepalingen inzake referentieprofielen 85
10.4 Bepalingen inzake aardkundige staalname 87
Hoofdstuk 11: assessment bij vooronderzoek 88
11.1 Algemene bepalingen 88
11.2 Procesverloop 89
11.3 Technische bepalingen 91
11.4 Assessmentrapport 99
Hoofdstuk 12: rapportering vooronderzoek 100
12.1 Rapportering generiek 100
12.2 Samenstelling van de rapportering 100
12.3 Privacy-fiche 103
12.4 Archeologierapport 103
12.5 Verslag van resultaten van het vooronderzoek 105
12.6 Programma van maatregelen 120
DEEL 3 : ARCHEOLOGISCHE OPGRAVING 124
Hoofdstuk 13: procesverloop 124
13.1 Inleidende bepalingen 124
13.2 Opgravingen bij vergunningsplichtige ingrepen in de bodem 124
13.3 Opgravingen met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen 125
Hoofdstuk 14: technische vereisten aan de onderzoeksdocumenten 125
14.1 Back-up strategie 125
14.2 Technische vereisten aan de digitale bestanden 126
14.3 Technische vereisten aan de plannen, kaarten en plattegronden 126
14.4 Technische vereisten aan de coupetekeningen 128
14.5 Technische vereisten aan de profieltekeningen (putwandprofielen) 129
14.6 Technische vereisten aan de vondsttekeningen 130
14.7 Technische vereisten aan de foto’s 130
14.8 Technische vereisten aan de vondstkaartjes 131
14.9 Technische vereisten aan de staalkaartjes 132
14.10 Technische vereisten aan het spoorformulier 133
14.11 Technische vereisten aan de dagrapporten 133
14.12 Technische vereisten aan de lijsten 134
14.13 Technische vereisten aan de Harrismatrix 138
Hoofdstuk 15: opgraving generiek 138
15.1 Inleidende bepalingen 138
15.2 Aanleg van meetsystemen 140
15.3 Aanleggen en onderzoeken van opgravingsvlakken 140
15.4 Onderzoeken van sporen in het vlak 141
15.5 Opgraven van sporen 142
15.6 Vondsten 143
15.7 Registratie van putwanden 146
15.8 Specifieke sporen, spoorcombinaties en archeologische structuren 146
15.9 Onderzoeksdocumenten 149
Hoofdstuk 16: opgraving sites zonder complexe verticale stratigrafie 149
Hoofdstuk 17: opgraving sites met complexe verticale stratigrafie 150
Hoofdstuk 18: opgraving steentijd artefactensites 151
18.1 Algemene bepalingen 151
18.2 Opgraving van steentijd artefactensites met 3D-methode 152
18.3 Opgraving van steentijd artefactensites met kwadratenmethode 153
Hoofdstuk 19: werfbegeleiding 154
Hoofdstuk 20: natuurwetenschappelijk onderzoek bij opgravingen 155
20.1 Algemene bepalingen 155
20.2 Handmatig inzamelen van natuurwetenschappelijke vondsten 156
20.3 Natuurwetenschappelijke staalname 156
20.4 Conservatie 158
20.5 Verwerking van natuurwetenschappelijke vondsten en stalen 158
Hoofdstuk 21: aardkundig onderzoek bij opgravingen 159
21.1 Inleidende bepalingen 159
21.2 Inzet van de aardkundige 160
21.3 Bepalingen inzake referentieprofielen 160
21.4 Bepalingen inzake aardkundige staalname 162
Hoofdstuk 22: assessment bij opgravingen 163
22.1 Algemene bepalingen 163
22.2 Procesverloop 164
22.3 Technische bepalingen 166
22.4 Assessmentrapport 174
Hoofdstuk 23: rapportering opgraving 174
23.1 Rapportering generiek 174
23.2 Samenstelling van de rapportering 175
23.3 Privacy-fiche 177
23.4 Archeologierapport 178
23.5 Verslag van resultaten van de opgraving 180
DEEL 4 : CONSERVATIE EN LANGDURIGE BEWARING VAN ARCHEOLOGISCHE ENSEMBLES 189
Hoofdstuk 24: inleidende bepalingen 189
24.1 Conservatie en langdurige bewaring in het onderzoekstraject 189
24.2 Inzet van de conservator 191
Hoofdstuk 25: plannen voor conservatie en overdracht 192
Hoofdstuk 26: conservatie op het terrein 193
26.1 Inleidende bepalingen 193
26.2 Basisprincipes voor het lichten van vondsten 193
26.3 Bloklichtingen 193
Hoofdstuk 27: tijdelijke bewaring van artefacten en onderzoeksdocumenten 194
Hoofdstuk 28: conservatie-assessment en conservatiestrategie 195
Hoofdstuk 29: conservatie in functie van het onderzoek 195
29.1 Inleidende bepalingen 195
29.2 Röntgenopnames 196
29.3 Reinigen van vondsten 196
29.4 Nummeren van vondsten 197
29.5 Tijdelijke assemblage 197
29.6 Verlijmen 198
29.7 Staalname 198
Hoofdstuk 30: conservatie in functie van bewaren 198
30.1 Inleidende bepalingen 198
30.2 Preventieve conservatie: permanente verpakking 198
30.3 Stabiliserende conservatie 199
Hoofdstuk 31: overdracht voor langdurige bewaring 201
31.1 Inleidende bepalingen 201
31.2 Analoge gegevensdragers en verpakkingen 202
31.3 Digitale gegevensdragers en verpakkingen 202
31.4 Inventaris van de onderzoeksdocumenten 203
31.5 Verpakking van vondsten en stalen 203
31.6 Inventaris van de vondsten en stalen 204
DEEL 5 : Metaaldetectie 205
Hoofdstuk 32: inleidende bepalingen 205
Hoofdstuk 33: technische bepalingen 206
Hoofdstuk 34: rapportering 206
Hoofdstuk 35: behandeling en bewaring van archeologische vondsten 207
DEEL 6 : Bronnen 209
DEEL 7 : Skeletformulier 210
Inhoudstafel:
DEEL 1 : KADER 8
Hoofdstuk 1: ten geleide 8
Hoofdstuk 2: deontologie 12
2.1 Doel en toepassingsgebied 12
2.2 Deontologische principes 12
Hoofdstuk 3: begrippen 14
Hoofdstuk 4: rolbeschrijving van de actoren 24
4.1 Inleidende bepalingen 24
4.2 Erkende archeoloog 24
4.3 Veldwerkleider 25
4.4 Assistent-archeoloog 25
4.5 Aardkundige 25
4.6 Conservator 25
4.7 Natuurwetenschapper 25
4.8 Geofysicus 26
4.9 Materiaaldeskundige 26
4.10 Fysisch antropoloog 26
DEEL 2 : ARCHEOLOGISCH VOORONDERZOEK 27
Hoofdstuk 5: procesverloop en onderzoeksstrategie 27
5.1 Procesverloop 27
5.2 Afweging noodzaak verder vooronderzoek 30
5.3 Bepalen van de onderzoeksstrategie 31
De keuze van de methode voor verder vooronderzoek wordt gebaseerd op de volgende vier criteria:
1° is het MOGELIJK deze methode toe te passen op dit terrein?
2° is het NUTTIG deze methode toe te passen op dit terrein (levert het iets op)?
3° is het overdreven SCHADELIJK voor het bodemarchief deze methode toe te passen op dit terrein?
4° is het NOODZAKELIJK deze methode toe te passen op dit terrein (kosten-batenanalyse)?
Vooraleer de opportuniteit van vooronderzoek met ingreep in de bodem af te wegen, wordt eerst de opportuniteit van de diverse methoden voor vooronderzoek zonder ingreep in de bodem afgewogen. De uitvoering van vooronderzoek zonder ingreep in de bodem gaat steeds de uitvoering van vooronderzoek met ingreep in de bodem vooraf. Het doel van een archeologisch vooronderzoek wordt immers met een minimum aan destructie van het archeologisch erfgoed bereikt.
…
5.4 Projectcode 32
Hoofdstuk 6: technische vereisten aan de onderzoeksdocumenten 32
6.1 Back-up strategie 32
6.2 Technische vereisten aan de digitale bestanden 32
6.3 Technische vereisten aan de plannen, kaarten en plattegronden 33
6.4 Technische vereisten aan de coupetekeningen 34
Elke coupetekening bevat minstens volgende identificatiegegevens:
1° de projectcode;
2° het unieke herkenningsnummer waaronder de tekening in de tekeningenlijst is gedocumenteerd;
3° de datum waarop de tekening is aangemaakt of beëindigd;
4° het werkputnummer;
5° het vlaknummer;
6° het eventuele sectornummer;
7° het spoornummer of de spoornummers;
8° de schaal waarop de tekening is ingemeten;
9° de wijze waarop de tekening initieel is vervaardigd: analoog of digitaal.
Elke coupetekening bevat minstens volgende elementen:
1° een grafische schaalaanduiding;
2° de legende voor gebruikte symbolen en afkortingen;
3° een grafische en tekstuele aanduiding van de unieke identificatie van het begin- en eindpunt van elke coupe of elk coupedeel zoals opgenomen op het vlakplan of de allesporenkaart;4° de aflijning van het gecoupeerde spoor of de gecoupeerde spoorcombinatie, met vermelding van de spoornummers;
5° de hoogtemeting van het vlak bij couperen;
6° de staalnummers en plaats van staalname indien stalen genomen werden uit de coupe; 7° de vondstnummers en locatie van de vondst indien het nodig is vondsten uit de coupe individueel te vermelden.
Analoog opgemeten coupetekeningen worden gedigitaliseerd. De gedigitaliseerde versie van de analoge veldtekening is een bewerkte en gevectoriseerde tekening, geen gescande versie van de analoge veldtekening.
Coupetekeningen zijn een natuurgetrouwe weergave van de realiteit. Met natuurgetrouw wordt bedoeld: zoals men de realiteit visueel waarneemt. De verschillende onderdelen van de getekende sporen of spoorcombinaties worden door het gebruik van kleuren of symbolen onderscheiden. Bij afdruk worden symbolen en tekst voldoende groot weergegeven, zodat ze leesbaar zijn. Bij digitale coupetekeningen worden topologisch correcte polygonen gebruikt voor de begrenzing van sporen.
Sporen worden in coupe op coupetekeningen geregistreerd op een schaal die toelaat om alle vereiste elementen in voldoende detail voor te stellen. Dit is afhankelijk van de aard van de archeologische site en het gecoupeerde spoor of de gecoupeerde spoorcombinatie.
Bij analoge coupetekeningen is de drager van de tekening maximaal DIN-A0 en minimaal DIN-A4 formaat groot. De kunststoffen drager van een tekening bestaat uit weerbestendig en weekmakervrij maatvast millimeterfolie die met een zekere tolerantie krimp- en rekvrij is.
6.5 Technische vereisten aan de profieltekeningen (putwandprofielen) 35
6.6 Technische vereisten aan de vondsttekeningen 36
6.7 Technische vereisten aan de foto’s 37
6.8 Technische vereisten aan de vondstkaartjes 38
6.9 Technische vereisten aan de staalkaartjes 39
6.10 Technische vereisten aan het spoorformulier 39
6.11 Technische vereisten aan de dagrapporten 40
6.12 Technische vereisten aan de lijsten 40
6.13 Technische vereisten aan de boorbeschrijvingen 46
6.14 Technische vereisten aan de Harrismatrix 46
Hoofdstuk 7: archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem 47
7.1 Archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem generiek 47
7.2 Bureauonderzoek 47
7.3 Landschappelijk bodemonderzoek 49
7.4 Geofysisch onderzoek 52
7.5 Veldkartering 53
Hoofdstuk 8: archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem 55
8.1 Inleidende bepalingen 55
8.2 Richtlijnen melding archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem 56
8.3 Archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem generiek 58
8.4 Verkennend archeologisch booronderzoek 59
8.5 Waarderend archeologisch booronderzoek 61
8.6 Proefsleuven en proefputten 64
8.7 Proefputten in functie van steentijd artefactensites 76
Hoofdstuk 9: natuurwetenschappelijk onderzoek bij vooronderzoek 78
9.1 Algemene bepalingen 78
9.2 Handmatig inzamelen van natuurwetenschappelijke vondsten 79
9.3 Natuurwetenschappelijke staalname 80
9.4 Conservatie 82
9.5 Inzameling van natuurwetenschappelijke vondsten en stalen per onderzoeksmethode 82
9.6 Verwerking van natuurwetenschappelijke vondsten en stalen 83
Hoofdstuk 10: aardkundig onderzoek bij vooronderzoek 84
10.1 Inleidende bepalingen 84
10.2 Inzet van de aardkundige 84
10.3 Bepalingen inzake referentieprofielen 85
10.4 Bepalingen inzake aardkundige staalname 87
Hoofdstuk 11: assessment bij vooronderzoek 88
11.1 Algemene bepalingen 88
11.2 Procesverloop 89
11.3 Technische bepalingen 91
11.4 Assessmentrapport 99
Hoofdstuk 12: rapportering vooronderzoek 100
12.1 Rapportering generiek 100
12.2 Samenstelling van de rapportering 100
12.3 Privacy-fiche 103
12.4 Archeologierapport 103
12.5 Verslag van resultaten van het vooronderzoek 105
12.6 Programma van maatregelen 120
DEEL 3 : ARCHEOLOGISCHE OPGRAVING 124
Hoofdstuk 13: procesverloop 124
13.1 Inleidende bepalingen 124
13.2 Opgravingen bij vergunningsplichtige ingrepen in de bodem 124
13.3 Opgravingen met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen 125
Hoofdstuk 14: technische vereisten aan de onderzoeksdocumenten 125
14.1 Back-up strategie 125
14.2 Technische vereisten aan de digitale bestanden 126
14.3 Technische vereisten aan de plannen, kaarten en plattegronden 126
14.4 Technische vereisten aan de coupetekeningen 128
14.5 Technische vereisten aan de profieltekeningen (putwandprofielen) 129
14.6 Technische vereisten aan de vondsttekeningen 130
14.7 Technische vereisten aan de foto’s 130
14.8 Technische vereisten aan de vondstkaartjes 131
14.9 Technische vereisten aan de staalkaartjes 132
14.10 Technische vereisten aan het spoorformulier 133
14.11 Technische vereisten aan de dagrapporten 133
14.12 Technische vereisten aan de lijsten 134
14.13 Technische vereisten aan de Harrismatrix 138
Hoofdstuk 15: opgraving generiek 138
15.1 Inleidende bepalingen 138
15.2 Aanleg van meetsystemen 140
15.3 Aanleggen en onderzoeken van opgravingsvlakken 140
15.4 Onderzoeken van sporen in het vlak 141
15.5 Opgraven van sporen 142
15.6 Vondsten 143
15.7 Registratie van putwanden 146
15.8 Specifieke sporen, spoorcombinaties en archeologische structuren 146
15.9 Onderzoeksdocumenten 149
Hoofdstuk 16: opgraving sites zonder complexe verticale stratigrafie 149
Hoofdstuk 17: opgraving sites met complexe verticale stratigrafie 150
Hoofdstuk 18: opgraving steentijd artefactensites 151
18.1 Algemene bepalingen 151
18.2 Opgraving van steentijd artefactensites met 3D-methode 152
18.3 Opgraving van steentijd artefactensites met kwadratenmethode 153
Hoofdstuk 19: werfbegeleiding 154
Hoofdstuk 20: natuurwetenschappelijk onderzoek bij opgravingen 155
20.1 Algemene bepalingen 155
20.2 Handmatig inzamelen van natuurwetenschappelijke vondsten 156
20.3 Natuurwetenschappelijke staalname 156
20.4 Conservatie 158
20.5 Verwerking van natuurwetenschappelijke vondsten en stalen 158
Hoofdstuk 21: aardkundig onderzoek bij opgravingen 159
21.1 Inleidende bepalingen 159
21.2 Inzet van de aardkundige 160
21.3 Bepalingen inzake referentieprofielen 160
21.4 Bepalingen inzake aardkundige staalname 162
Hoofdstuk 22: assessment bij opgravingen 163
22.1 Algemene bepalingen 163
22.2 Procesverloop 164
22.3 Technische bepalingen 166
22.4 Assessmentrapport 174
Hoofdstuk 23: rapportering opgraving 174
23.1 Rapportering generiek 174
23.2 Samenstelling van de rapportering 175
23.3 Privacy-fiche 177
23.4 Archeologierapport 178
23.5 Verslag van resultaten van de opgraving 180
DEEL 4 : CONSERVATIE EN LANGDURIGE BEWARING VAN ARCHEOLOGISCHE ENSEMBLES 189
Hoofdstuk 24: inleidende bepalingen 189
24.1 Conservatie en langdurige bewaring in het onderzoekstraject 189
24.2 Inzet van de conservator 191
Hoofdstuk 25: plannen voor conservatie en overdracht 192
Hoofdstuk 26: conservatie op het terrein 193
26.1 Inleidende bepalingen 193
26.2 Basisprincipes voor het lichten van vondsten 193
26.3 Bloklichtingen 193
Hoofdstuk 27: tijdelijke bewaring van artefacten en onderzoeksdocumenten 194
Hoofdstuk 28: conservatie-assessment en conservatiestrategie 195
Hoofdstuk 29: conservatie in functie van het onderzoek 195
29.1 Inleidende bepalingen 195
29.2 Röntgenopnames 196
29.3 Reinigen van vondsten 196
29.4 Nummeren van vondsten 197
29.5 Tijdelijke assemblage 197
29.6 Verlijmen 198
29.7 Staalname 198
Hoofdstuk 30: conservatie in functie van bewaren 198
30.1 Inleidende bepalingen 198
30.2 Preventieve conservatie: permanente verpakking 198
30.3 Stabiliserende conservatie 199
Hoofdstuk 31: overdracht voor langdurige bewaring 201
31.1 Inleidende bepalingen 201
31.2 Analoge gegevensdragers en verpakkingen 202
31.3 Digitale gegevensdragers en verpakkingen 202
31.4 Inventaris van de onderzoeksdocumenten 203
31.5 Verpakking van vondsten en stalen 203
31.6 Inventaris van de vondsten en stalen 204
DEEL 5 : Metaaldetectie 205
Hoofdstuk 32: inleidende bepalingen 205
Hoofdstuk 33: technische bepalingen 206
Hoofdstuk 34: rapportering 206
Hoofdstuk 35: behandeling en bewaring van archeologische vondsten 207
DEEL 6 : Bronnen 209
DEEL 7 : Skeletformulier 210
Een erkend onroerenderfgoeddepot ontvangt archeologische ensembles. Depots zijn noodzakelijk als sluitstuk van het archeologisch traject.
Het erkennen en subsidiëren van onroerenderfgoeddepots is een volledig nieuwe beleidsmaatregel. De doelstelling van deze beleidsmaatregel is om de werking van (de bestaande) depots te versterken, de kwaliteit ervan te verhogen en de samenwerking tussen de depots te bevorderen.
Een onroerenderfgoeddepot is volgens de definitie van het Onroerenderfgoeddecreet:“een bewaarplaats met onderzoeksruimte waar in gecontroleerde omstandigheden archeologische ensembles, archeologische artefacten of onderdelen van beschermd erfgoed, afkomstig uit het Vlaamse Gewest, worden bewaard en beheerd.”
Om een aanvraag tot erkenning als onroerenderfgoeddepot te kunnen indienen moet het vooreerst gaan over een permanente organisatie met rechtspersoonlijk en moet de infrastructuur voor het bewaren en beheren van het erfgoed (= het effectieve depot) in het Vlaamse Gewest gelegen zijn.
De erkenningsvoorwaarden gaan terug op:
Het vervullen van een receptieve functie (= het effectief in ontvangst nemen van het onroerend erfgoed dat door omstandigheden tijdelijk of permanent uit context is) en beschikken over adequate middelen;
Het inschakelen als depot binnen het Vlaams depotnetwerk - dat uit een partnerschap bestaat tussen de Vlaamse overheid (zowel onroerend erfgoed als roerend erfgoed) en de vijf provinciebesturen – zodat voor alle objecten een effectieve oplossing kan worden gevonden;
Het aantonen van een kwaliteitsvolle inhoudelijke werking (beschikken over depotplan, geschikt systeem voor informatiebeheer, een publieks- en onderzoeksbeleid, een calamiteitenplan, …);
Het aantonen van een degelijk zakelijk beleid zodat er voldoend garanties bestaan voor het langdurig voortbestaan van het depot.
Een depot kan jaarlijkse een aanvraag tot erkenning indienen met uiterlijk indiendatum 15 maart. In het kader van de bestuursakkoorden met de provincies wordt ook telkens een advies ingewonnen bij de provincie op wiens grondgebied de depotinfrastructuur ligt (in het geval de provincie niet zelf de beheerder is van het depot).
(cf. art. 5.4.1 en 5.4.2 OED)
Stroomschema in opmaak: eerstdaags op website en via brochure ter beschikking
Archeologisch vooronderzoek is gedefinieerd in artikel 2,1, 8° van het Onroerenderfgoeddecreet: het gebruik van wetenschappelijke methoden en technieken waarmee doelbewust archeologische artefacten en archeologische sites worden opgespoord en gewaardeerd zonder de erfgoedwaarden in situ wezenlijk aan te tasten, te onderscheiden in archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem met mogelijks enig effect op de erfgoedwaarden in situ zoals de aanleg van proefsleuven, proefputten, vlakken of andere intrusieve methoden met grondverzet en archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem zonder aanwending van grondwerkzaamheden of activiteiten die enig effect hebben op de erfgoedwaarden in situ. […]
In de Memorie van Toelichting bij de artikel 5.4.1 en 5.4.2 van het OE-decreet valt bijkomend te lezen: Onder bodemingrepen verstaat de regelgever elke wijziging van de eigenschappen van de ondergrond door verwijdering of toevoeging van materie, verhoging of verlaging van de grondwatertafel, of samendrukken van de materialen waaruit de ondergrond bestaat.
In de Memorie van Toelichting bij de artikel 5.4.1 en 5.4.2 van het OE-decreet valt m.b.t. gabarit te lezen: […] de aanvraag heeft betrekking op werkzaamheden binnen het gabarit van bestaande lijninfrastructuur en haar aanhorigheden. Onder deze werkzaamheden wordt verstaan: werkzaamheden die tot doel hebben bestaande lijninfrastructuur en de aanhorigheden ervan te beheren en exploiteren, te herstellen, te onderhouden of te vernieuwen zonder dat hierbij de begrenzing van de oorspronkelijke aanleg overschreden wordt en zonder bijkomende verstoring van de bodem. Bij deze bepaling gelden geen nadere regels rond oppervlakte van de ingreep in de bodem of perceelsoppervlak
Op basis van vooronderzoek zonder ingreep in de bodem en vooronderzoek met ingreep in de bodem, voor zover vooronderzoek met ingreep in de bodem nodig is om het vervolgtraject te bepalen of wanneer ingrepen in de bodem nog niet mogelijk zijn (uitgesteld traject)
als de termijn verstreken is, dan is archeologienota bekrachtigd.
Een gemeente weet dat dit bekrachtigd is omdat de bekrachtiging toegevoegd is of dat de indiener aantoont dat de bekrachtiging gevraagd is, maar niet bekomen. Naleven voorwaarde uitvoering bekrachtigde archeologienota is verplicht op te nemen door vergunningverlener. Uitvoering is verplicht voor initiatiefnemer.
OE-decreet, art. 5.4.5 Als het onmogelijk of juridisch, economisch of maatschappelijk onwenselijk is om voorafgaand aan het aanvragen van de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren, dient de erkende archeoloog de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem bij het agentschap in als te bekrachtigen archeologienota overeenkomstig afdeling 7 en volgt de procedure omschreven in die afdeling.
Memorie van Toelichting bij art. 5.4.5: Het Onroerenderfgoeddecreet gaat uit van het principe dat het archeologisch vooronderzoek, zowel de fase zonder ingreep in de bodem als de fase met ingreep in de bodem, plaatsvindt voorafgaand aan de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning. Dit biedt immers de grootste rechtszekerheid aan de initiatiefnemer (noodzaak tot verder onderzoek, kosten, termijnen, …), en tevens de grootste garantie op een optimale omgang met eventuele archeologische sites en artefacten (fysiek behoud, planaanpassing, opgraving, …). In uitzonderlijke gevallen is het echter niet mogelijk of opportuun om reeds ingrepen uit te voeren op het terrein. Daarom kan de erkende archeoloog uitzonderlijk voorstellen het archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem pas uit te voeren na het verkrijgen van de vergunning. De redenen hiervoor dienen uitvoerig te worden gemotiveerd in de archeologienota die het resultaat is van een vooronderzoek zonder ingreep in de bodem. Het kan bv. onmogelijk zijn om het terrein te onderzoeken wanneer dit nog bebouwd is of de initiatiefnemer nog niet de zakelijk rechthouder is, of onwenselijk het onderzoek uit te voeren indien er grote onzekerheid bestaat over het verkrijgen van de vergunning of de ingrepen plaatsvinden in een waardevol gebied waar eerst andere sectorale afwegingen gemaakt dienen te worden.
Vooronderzoek zonder ingreep in de bodem moet niet gemeld/toegelaten worden omdat dit geen vernietiging/ schade aan erfgoed kan brengen
Vooronderzoek zonder ingreep in de bodem moet niet gemeld/toegelaten worden omdat dit geen vernietiging/ schade aan erfgoed kan brengen