5. Roept uit aan alle stranden,
verbreidt van oord tot oord,
verkondigt alle landen
het Evangelie woord.
Roept uit de Heer de heren
als aller volken Vriend!
De volken moeten leren
wat tot hun vrede dient.
6. Verbreek de wrede altaren
en bouwt des Heren huis!
De wereld moet zich scharen,
zich scharen om Zijn kruis!
De doven moeten horen,
de onkundigen verstaan,
de blinden `t heillicht gloren,
de kreup’len leren gaan!
7. De treurenden vergeten
hun leed en droefenis,
en al wat arm is, weten
dat daar een Heiland is!
Roept uit aan alle stranden,
verbreidt van oord tot oord,
verkondigt alle landen
het Evangeliewoord.
8. Stil gebed
Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.
10. Heer, ik kom tot U
Hoor naar mijn gebed
Vergeef mij zonden nu
En reinig mijn hart.
Met Uw liefde Heer,
Kom mij tegemoet
Nu ik mij tot U keer,
En maak alles goed
11. Zie mij voor U staan,
Zondig en onrein
O Jezus raak mij aan
Van U wil ik zijn
Jezus op Uw woord,
Vestig ik mijn hoop
U leeft en U verhoort
Mijn bede tot U
13. 27 Daarna ging hij naar buiten en zag
hij bij het tolhuis een tollenaar zitten
die Levi heette. Hij zei tegen hem:
‘Volg mij!’28 Levi stond op, liet alles
achter en volgde hem. 29 Hij richtte
in zijn huis een groot feestmaal voor
hem aan, waarop een groot aantal
tollenaars en anderen samen met
Jezus aanwezig waren.
14. 30 De farizeeën en hun schriftgeleerden
zeiden morrend tegen zijn leerlingen:
‘Waarom eet en drinkt u met tollenaars
en zondaars?’ 31 Maar Jezus
antwoordde: ‘Gezonde mensen hebben
geen dokter nodig, maar wie ziek is
wel; 32 ik ben niet gekomen om
rechtvaardigen te roepen, maar om
zondaars aan te sporen een nieuw leven
te beginnen.’
16. Aan des Heilands voeten,
luist'rend naar de Heer,
zette zich Maria van Bethanië neer.
Zij verkoos het goede deel,
wat ontving zij Godd'lijk veel!
Aan mijns Heiland voeten vindt mijn hart
steeds vree. Van des hemels schatten
deelt Hij mij daar mee.
17. Aan des Heilands voeten,
zalvend haren Heer, lag Maria neder,
d' olie stroomde neer.
Jezus zag het vriend'lijk aan,
want uit liefde was 't gedaan.
Aan mijns Heilands voeten, dienend
mijnen Heer, leg 'k mijzelve gaarne met
mijn alles neer.
18. Aan des Heilands voeten bad Maria aan,
toen zij uit de doden Hem zag
opgestaan.
Daar zei Jezus: "Zeg het voort, wat gij
zag en hebt gehoord."
Aan mijns Heilands voeten zal mijn hart
en mond zijn genade prijzen tot mijn
laatste stond.
20. 1 David zeide: Is er soms nog iemand
over van het huis van Saul? Dan zal ik
hem trouw bewijzen ter wille van
Jonatan.2 Nu behoorde tot het huis van
Saul een knecht, die Siba heette. Men
riep hem bij David en de koning vroeg
hem: Zijt gij Siba? Hij antwoordde: Uw
dienaar. 3 Daarop zeide de koning: Is er
soms nog iemand over van het huis van
Saul?
21. Dan wil ik hem de goedgunstigheid Gods
bewijzen. Toen sprak Siba tot de koning:
Er is nog een zoon van Jonatan, die
verlamd is aan beide voeten. 4 De koning
vroeg: Waar is hij? En Siba antwoordde
de koning: Zie, hij is in het huis van
Makir, de zoon van Ammiël, te Lo-Debar.
22. 5 Daarop liet koning David hem halen uit
het huis van Makir, de zoon van Ammiël,
uit Lo-Debar. 6 En Mefiboset, de zoon
van Jonatan, de zoon van Saul, kwam bij
David, wierp zich op zijn aangezicht en
boog zich neer. David zeide: Mefiboset!
En hij antwoordde: Hier is uw dienaar.
23. 7 Daarop sprak David tot hem: Vrees
niet, want ik zal u voorzeker trouw
bewijzen ter wille van uw vader Jonatan;
ik zal u alle landerijen van uw vader Saul
teruggeven, en gij zult geregeld aan mijn
tafel eten. 8 Toen boog hij zich neer en
zeide: Wat is uw knecht, dat gij u
bekommert om een dode hond, als ik
ben?
24. Zingen
J de H 885: 1 – 4
Dank U voor deze nieuwe morgen
25. allen:
Dank U, voor deze nieuwe morgen (EL 168) t. & m. M.G. Schneider; v. J. Kuyper
26. mannen:
Dank U, voor deze nieuwe morgen (EL 168) t. & m. M.G. Schneider; v. J. Kuyper
27. vrouwen:
Dank U, voor deze nieuwe morgen (EL 168) t. & m. M.G. Schneider; v. J. Kuyper
28. allen:
Dank U, voor deze nieuwe morgen (EL 168) t. & m. M.G. Schneider; v. J. Kuyper
36. Prijst de Heer met blijde galmen,
Gij mijn ziel, hebt rijke stof;
'k zal, zo lang ik leef, mijn psalmen,
vrolijk wijden aan Zijn lof;
'k zal , zo lang ik 't licht geniet, Hem
verhogen in mijn lied!
Hem verhogen in mijn lied.
37. Zalig hij, die in dit leven, Jakobs God ter
hulpe heeft;
hij die door de nood gedreven, zich tot
Hem om troost begeeft;
die zijn hoop in't hacglijkst lot vestigt op
de Heer, zijn God;
vestigt op de Heer, zijn God.