19. 1301 Een bedevaartslied.
Uit de diepten roep ik tot U,
o Here.
2 Here, hoor naar mijn stem;
laten uw oren opmerkende zijn
op mijn luide smekingen.
3 Als Gij, Here, de
ongerechtigheden in gedachtenis
houdt,
Here, wie zal bestaan?
20. 4 Maar bij U is vergeving,
opdat Gij gevreesd wordt.
5 Ik verwacht de Here,
mijn ziel verwacht en ik hoop
op zijn woord;
6 mijn ziel wacht op de Here,
meer dan wachters op de
morgen,
wachters op de morgen.
21. 7 Israël hope op de Here,
want bij de Here is
goedertierenheid,
bij Hem is veel verlossing;
8 Hij zelf zal Israël verlossen
van al zijn ongerechtigheden.
23. 3 Zalig de armen van geest,
want hunner is het Koninkrijk der
hemelen.
4 Zalig die treuren,
want zij zullen vertroost worden.
5 Zalig de zacht moedigen,
want zij zullen de aarde beërven.
6 Zalig die hongeren en dorsten
naar de gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden.
24. 7 Zalig de barmhartigen,
want hun
zal barmhartigheid geschieden
.
8 Zalig de reinen van hart,
want zij zullen God zien.
9 Zalig de vredestichters,
want zij zullen kinderen Gods
genoemd worden.
25. 10 Zalig de vervolgden om
der gerechtigheid wil,
want hunner is het Koninkrijk der
hemelen.
11 Zalig zijt gij, wanneer men u
smaadt en vervolgt en liegende
allerlei kwaad van u spreekt om
Mijnentwil. 12 Verblijdt u en
verheugt u, want uw loon is groot
in de hemelen; want alzo hebben
zij de profeten vóór u vervolgd.
37. Lezen Jesaja 8 : 19 t/m 9 : 6
19 En wanneer men tot u zegt:
Vraagt de geesten van doden en de
waarzeggende geesten, die daar
piepen en mompelen – zal een volk
niet zijn God vragen? Zal men voor
de levenden de doden
(vragen)? 20 Tot de wet en tot de
getuigenis!
38. Voor wie niet spreekt naar dit
woord, is er geen
dageraad. 21 Dan trekt men
rond, gedrukt en hongerig, en
wanneer men hongert, zal men
in woede uitbarsten, en
zijn koning en zijn
God vervloeken, en men zal de
blik omhoog richten
39. 22 en men zal naar de aarde
schouwen, en zie,
benauwdheid en duisternis,
beangstigende donkerheid, en
in duisternis is men verstoten.
40. De geboorte van de Messias
23 Doch er zal geen donkerheid
wezen voor het land dat in
benauwdheid was. Zoals Hij in het
verleden smaad bracht over het
land van Zebulon en over het land
van Naftali, zo brengt Hij in de
toekomst eer over de weg der
zee,
41. de overzijde van de Jordaan,
de landstreek der heidenen.
91 Het volk dat in donkerheid
wandelt, ziet een groot licht;
over hen die wonen in een land
van diepe duisternis, straalt
een licht. 2 Gij hebt het volk
vermenigvuldigd,
42. zijn vreugde groot gemaakt;
het verheugt zich voor uw
aangezicht als met de vreugde
bij de oogst, zoals men juicht
bij het verdelen van de
buit. 3 Want het juk dat het
drukte, en de stang op zijn
schouder, de roede van zijn
drijver, hebt Gij verbroken als
op Midjansdag.
43. 4 Want elke schoen die
dreunend stampt, en
elke mantel,
in bloed gewenteld, zal
verbrand worden, een prooi
van het vuur. 5 Want
een Kind is ons geboren, een
Zoon is ons gegeven, en de
heerschappij rust op zijn
schouder en men noemt hem
Wonderbare Raadsman,
44. Sterke God, Eeuwige Vader,
Vredevorst. 6 Groot zal de
heerschappij zijn en eindeloos
de vrede op
de troon van David en over zijn
koninkrijk, doordat hij het
sticht en grondvest met recht
en gerechtigheid, van nu aan
tot in eeuwigheid. De ijver van
de Here der heerscharen zal dit
doen.
45. Lucas 1 : 26 t/m 38
De aankondiging van Jezus’
geboorte
26 In de zesde maand nu werd de
engel Gabriël van God gezonden
naar een stad in Galilea, genaamd
Nazaret, 27 tot een maagd, die
ondertrouwd was met een man,
genaamd Jozef, uit het huis van
David, en de naam der maagd
was Maria.
46. 28 En toen hij bij haar
binnengekomen was, zeide hij:
Wees gegroet, gij
begenadigde, de Here is met
u. 29 Zij ontroerde bij dat woord
en overlegde, welke de
betekenis van die groet mocht
zijn. 30 En de engel zeide tot
haar:
47. Wees niet bevreesd, Maria;
want gij hebt genade gevonden
bij God. 31 En zie, gij zult
zwanger worden en een zoon
baren, en gij zult Hem de naam
Jezus geven.32 Deze zal groot
zijn en Zoon des Allerhoogsten
genoemd worden,
48. en de Here God zal Hem de
troon van zijn vader David
geven, 33 en Hij zal als koning
over het huis van Jakob
heersen tot in eeuwigheid, en
zijn koningschap zal geen
einde nemen. 34 En Maria zeide
tot de engel:
49. Hoe zal dat geschieden, daar
ik geen omgang met een man
heb? 35 En de engel
antwoordde en zeide tot haar:
De heilige Geest zal over u
komen en de kracht des
Allerhoogsten zal u
overschaduwen; daarom zal
ook het heilige, dat verwekt
wordt, Zoon Gods genoemd
worden.
50. 36 En zie, Elisabet, uw
verwante, is eveneens zwanger
van een zoon in haar
ouderdom en dit is reeds de
zesde maand voor haar, die
onvruchtbaar heette. 37 Want
geen woord
51. dat van God komt, zal
krachteloos wezen. 38 En Maria
zeide: Zie, de dienstmaagd des
Heren; mij geschiede naar uw
woord. En de engel ging van
haar heen.