35. Lezen: Gen 1 : 1,2 en 2: 1 t/m 7 HSV
De Schepping
36. 1 In het begin schiep God de hemel
en de aarde.
2 De aarde nu was woest en leeg,
en duisternis lag over de
watervloed; en de Geest van God
zweefde boven het water.
37. 1 Zo zijn de hemel en de aarde
voltooid, en heel hun legermacht.
2 Toen God op de zevende dag Zijn
werk, dat Hij gemaakt had,
voltooid had, rustte Hij op de
zevende dag van al Zijn werk, dat
Hij gemaakt had.
3 En God zegende de zevende dag
en heiligde die, want daarop
rustte Hij van al Zijn werk, dat
God schiep door het te maken.
38. 4 Dit is wat uit de hemel en de
aarde voortkwam, toen zij
geschapen werden. Op de dag dat
de HEERE God aarde en hemel
maakte –
5 er was nog geen enkele
veldstruik op de aarde en er was
nog geen enkel veldgewas
opgekomen, want de HEERE God
had het niet laten regenen op de
aarde;
39. en er was geen mens om de
aardbodem te bewerken,
6 maar een damp steeg uit de
aarde op en bevochtigde heel de
aardbodem –
7 toen vormde de HEERE God de
mens uit het stof van de
aardbodem en blies de
levensadem in zijn neusgaten; zo
werd de mens tot een levend
wezen.
46. 1 En toen de dag van het
Pinksterfeest vervuld werd,
waren zij allen eensgezind bijeen.
2 En plotseling kwam er uit de
hemel een geluid als van een
geweldige windvlaag
en dat vervulde heel het huis
waar zij zaten. 3 En aan hen
werden tongen als van vuur
gezien, die zich verdeelden, en het
zat op ieder van hen.
47. 4 En zij werden allen vervuld
met de Heilige Geest en begonnen
te spreken in andere talen, zoals
de Geest hun gaf uit te spreken.
5 Nu woonden er Joden in
Jeruzalem, godvrezende mannen
uit alle volken die er onder de
hemel zijn.
48. 6 Toen dan dit geluid klonk, kwam
de menigte samen en raakte in
verwarring, want ieder hoorde
hen in zijn eigen taal spreken.
7 En zij waren allen buiten zichzelf
en verwonderden zich, en zij
zeiden tegen elkaar: Zie, zijn het
niet allen Galileeërs die daar
spreken?
49. 8 En hoe kunnen wij hen
dan horen, een ieder in onze
eigen taal, waarin wij geboren
zijn?
9 Parthen, Meden en Elamieten en
zij die inwoners zijn van
Mesopotamië, Judea,
Kappadocië, Pontus en Asia,
10 Frygië, Pamfylië, Egypte, en de
streken van Libië, dat bij
Cyrene ligt,
50. als ook de nu hier verblijvende
Romeinen, zowel Joden als
proselieten,
11 Kretenzen en Arabieren, wij
horen hen in onze taal over de
grote werken van God spreken.
51. 12 En zij waren allen buiten
zichzelf en raakten in
verlegenheid, en de één zei tegen
de ander: Wat wil dit toch zeggen?
13 Anderen zeiden spottend: Zij
zijn vol zoete wijn.
52. G 105 – 1, 2, 5, 8
In vuur en vlam zet ons de Geest
53. In vuur en vlam zet ons de Geest
gegeven op het pinksterfeest,
ten leven op ons uitgestort-
hoort hoe Gods kerk geboren wordt!
54. Wie door dit vuur wordt aangeraakt
en uit het ongeloof ontwaakt,
beleeft -God lof!- een ommekeer,
de dag van de verrezen Heer.
55. En is uw vlam haast uitgeblust,
gij moedeloze, hier is rust!
Al wie in eerbied voor Hem knielt
wordt met Zijn vuur opnieuw bezield.
56. De aarde is ons toevertrouwd,
God strooit ons uit als zoutend zout,
als lucht dat in het duister straalt
en metterdaad Zijn woord vertaalt.
58. 15 Als u Mij liefhebt,
neem dan Mijn geboden in acht.
16 En Ik zal de Vader bidden, en
Hij zal u een andere Trooster
geven, opdat Hij bij u blijft tot in
eeuwigheid, 17 namelijk de Geest
van de waarheid, Die de wereld
niet kan ontvangen, want zij ziet
Hem niet en kent Hem niet, maar
u kent Hem, want Hij blijft bij u
en zal in u zijn.
59. G 105 – 9
Zo waart de wind, zo blaast de Geest,.
60. Zo waart de wind, zo blaast de Geest,
zo laait het vuur van pinksterfeest,
Wij zijn het lichaam, Hij het hoofd.
Uw naam, Heer Jezus, zij geloofd!