26. 13 Want als (reeds) het bloed van
bokken en stieren en de besprenging
met de as der vaars hen, die
verontreinigd zijn, heiligt, zodat zij
naar het vlees gereinigd
worden, 14 hoeveel te meer zal het
bloed van Christus, die door de
eeuwige Geest Zichzelf als een
smetteloos offer aan God gebracht
heeft,
27. ons bewustzijn reinigen van dode
werken, om de levende God te
dienen? 15 En daarom is Hij de
middelaar van een nieuw verbond,
opdat, nu Hij de dood had ondergaan
om te bevrijden van de overtredingen
onder het eerste verbond, de
geroepenen de belofte der eeuwige
erfenis ontvangen zouden.
29. 24 Want Christus is niet
binnengegaan in een heiligdom met
handen gemaakt, een afbeelding van
het ware, maar in de hemel zelf, om
thans, ons ten goede, voor het
aangezicht Gods te
verschijnen; 25 ook niet om Zichzelf
dikwijls te offeren, gelijk de
hogepriester jaarlijks met
30. ander bloed dan het zijne in het
heiligdom gaat, 26 want dan had Hij
dikwijls moeten lijden sinds de
grondlegging der wereld; maar thans
is Hij éénmaal, bij de voleinding der
eeuwen, verschenen om door zijn
offer de zonde weg te doen. 27 En
zoals het de mensen beschikt
is, éénmaal te sterven en daarna
31. het oordeel, 28 zo zal ook Christus,
nadat Hij Zich éénmaal geofferd heeft
om veler zonden op Zich te nemen,
ten tweeden male zonder zonde
aanschouwd worden door hen, die
Hem tot hun heil verwachten.
34. Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, de toekomst tegemoet.
Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, en weten het komt goed.
Samen op weg naar Pasen,
geweldig dat dat kan en dat dat mag.
Samen op weg naar Pasen,
en delen in Gods liefde elke dag.
35. Stilstaan bij zijn intocht in de stad
Jeruzalem.
Stilstaan bij hosanna tot de
woorden: ‘Kruisig Hem’.
Stilstaan bij zijn angsten,
bij zijn pijn en het verraad.
Maar weten dat het leven
dankzij Hem weer verdergaat.
36. Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, de toekomst tegemoet.
Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, en weten het komt goed.
Samen op weg naar Pasen,
geweldig dat dat kan en dat dat mag.
Samen op weg naar Pasen,
en delen in Gods liefde elke dag.
37. Stilstaan bij de dingen die Hij voor
ons heeft gedaan.
Stilstaan bij het kruis dat je op
Golgotha zag staan.
Stilstaan bij Zijn leven dat Hij voor
de mensen gaf.
En het stilstaan bij de vrouwen bij
het openstaande graf.
38. Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, de toekomst tegemoet.
Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, en weten het komt goed.
Samen op weg naar Pasen,
geweldig dat dat kan en dat dat mag.
Samen op weg naar Pasen,
en delen in Gods liefde elke dag.
39. Samen mogen lezen van de weg die
Hij moest gaan.
Hoe Hij door zijn liefde zelfs de dood
wist te verslaan.
Voelen dat Hij meegaat, voelen dat
Hij in ons leeft.
Het wonder van het Paasfeest, dat
ons weer een toekomst geeft
40. Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, de toekomst tegemoet.
Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, en weten het komt goed.
Samen op weg naar Pasen,
geweldig dat dat kan en dat dat mag.
Samen op weg naar Pasen,
en delen in Gods liefde elke dag.
43. 1 De slang nu was het listigste van alle
dieren des velds, die de HERE God
gemaakt had; en zij zeide tot de
vrouw: God heeft zeker wel gezegd:
Gij zult niet eten van enige boom in
de hof? 2 Toen zeide de vrouw tot de
slang: Van de vrucht van het
geboomte in de hof mogen wij eten,
44. 3 maar van de vrucht van de boom,
die in het midden van de hof staat,
heeft God gezegd: Gij zult daarvan
niet eten noch die aanraken; anders
zult gij sterven. 4 De slang echter
zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins
sterven, 5 maar God weet, dat ten
dage, dat gij daarvan eet, uw ogen
geopend zullen worden, en gij als God
zult
45. ogen geopend, en zij
bemerkten, zijn, kennende goed en
kwaad. 6 En de vrouw zag, dat de
boom goed was om van te eten, en
dat hij een lust was voor de
ogen, ja, dat de boom begeerlijk was
om daardoor verstandig te
worden, en zij nam van zijn vrucht en
at, en zij gaf ook haar man, die bij
haar was, en hij at. 7 Toen werden
hun beider
46. dat zij naakt waren; zij hechtten
vijgebladeren aaneen en maakten
zich schorten.
8 Toen zij het geluid van de HERE God
hoorden, die in de hof wandelde in de
avondkoelte, verborgen de mens en
zijn vrouw zich voor de HERE God
tussen het geboomte in de hof.
9 En de HERE God riep de mens tot
Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij?
47. Gez. 177: 1 en 2
leer mij o Heer uw leiden recht
betrachten
48. Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten (LvdK 177) t. C.F. Gellert; v. J. Wit; m. J. Crüger
49. Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten (LvdK 177) t. C.F. Gellert; v. J. Wit; m. J. Crüger
51. 1 Toen werd Jezus door de Geest naar
de woestijn geleid om verzocht te
worden door de duivel. 2 En nadat Hij
veertig dagen en veertig nachten
gevast had, kreeg Hij ten laatste
honger. 3 En de verzoeker kwam en
zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon
zijt, zeg dan, dat deze stenen broden
worden.
52. 4 Maar Hij antwoordde en zeide: Er
staat geschreven: Niet alleen van
brood zal de mens leven, maar van
alle woord, dat uit de mond Gods
uitgaat.
5 Toen nam de duivel Hem mede naar
de heilige stad en hij stelde Hem op
de rand van het dak des tempels,
53. 6 en zeide tot Hem: Indien Gij Gods
Zoon zijt, werp Uzelf dan naar
beneden; er staat immers geschreven:
Aan zijn engelen zal Hij opdracht
geven aangaande u,
en op de handen zullen zij u dragen,
opdat gij uw voet niet aan een steen
stoot.
54. 7 Jezus zeide tot hem: Er staat ook
geschreven: Gij zult de Here, uw
God, niet verzoeken.
8 Wederom nam de duivel Hem mede
naar een zeer hoge berg en hij toonde
Hem al de koninkrijken der wereld en
hun heerlijkheid, 9 en zeide tot Hem:
Dit alles zal ik U geven, indien Gij U
nederwerpt en mij aanbidt.
55. 10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga
weg, satan! Er staat immers
geschreven: De Here, uw God, zult gij
aanbidden en Hem alleen
dienen. 11 Toen liet de duivel Hem
met rust en zie, engelen kwamen en
dienden Hem.