1. Minte De Troy
Visie op ICT
Wat betekenen blended learning en hybride leren?
Blended learning is een combinatie van verschillende werkvormen of onderwijsleeractiviteiten, bv. een
theorieles in combinatie met een praktijkles. Vaak wordt de term blended learning gebruikt voor de
combinatie van online en offline onderwijsleeractiviteiten. De student krijgt de ene keer contactonderwijs en
volgt de les in de klas of op de campus en de andere keer doet hij thuis aan e-learning met een elektronische
leeromgeving.
Hybride leren betekent dat een deel van de groep de les in de klas bij de leerkracht volgt, terwijl een ander
deel de les online volgt van op een andere plaats. Een voorbeeld daarvan is Bednet waarbij zieke leerlingen
van thuis uit met een soort livestream de lessen volgen die de andere leerlingen op dat moment in de klas
krijgen.
Wat met corona?
Door de corona-epidemie zijn veel scholen en leraren noodgedwongen overgeschakeld naar blended of
hybride leren.
• In mei-juni 2020 kregen sommige leerjaren een vorm van blended learning. De leerlingen mochten dan
de ene dag naar school en de volgende dag volgden ze online les tijdens afstandsonderwijs. Sinds de
corona-epidemie en door het lerarentekort zijn er scholen die bv. hun leerlingen op woensdag online
lesgeven en op de andere dagen krijgen ze gewoon les op school.
• Ook hybride leren gebeurt sinds de corona-epidemie meer in het onderwijs. Zo volgen leerlingen die in
quarantaine zitten de lessen online, die hun klasgenoten dan fysiek in de klas krijgen van de leerkracht.
Professor Jan Elen (KULeuven): “Onderwijs zal blended zijn of zal niet zijn.”
Professor Elen wil het hoger onderwijs graag helemaal blended maken. Volgens hem zouden zoveel mogelijk
lessen online gegeven moeten worden in kwaliteitsvolle leeromgevingen. Deze blended leeromgevingen
moeten wel op basis van wetenschappelijk onderzoek ontworpen zijn door een team specialisten. De
docenten of lectoren kunnen zich dan concentreren op live lessen om vormingsdoelen (bv. burgerzin) of
competenties aan te leren (bv. begeleiden van kinderen) die studenten moeilijk online kunnen verwerven.
Docenten of lectoren krijgen zo ook meer tijd en ruimte om studenten intensief te begeleiden en te
ondersteunen.
Voordelen van blended learning volgens Professor Elen:
• Uit onderzoek blijkt dat leren met ICT efficiënter is. Studenten leren evenveel als bij een gewone live les,
maar op een kortere tijd.
• Als de online leeromgevingen rekening houden met wat de student goed kan en waar hij het moeilijk
mee heeft, dan is het gemakkelijker om het leerproces op te volgen en bij te sturen.
• Goed online leermateriaal kan door iedere docent of lector gebruikt worden, waardoor hij niet al het
lesmateriaal zelf moet maken.
• Als teams van specialisten online leeromgevingen ontwerpen, dan kunnen ze meer rekening houden
met de veranderingen, de kenmerken en de noden van de studentenpopulatie.
• Blended learning is een antwoord op het tekort aan goede leraren, docenten of lectoren.
• Het hoger onderwijs zal flexibeler en beter georganiseerd zijn.
Wat kan blended learning veranderen op school?
Blended learning zou kunnen zorgen voor meer onderwijs op maat. Het geeft aan de leraren meer tijd om te
differentiëren en leerlingen te helpen die het moeilijk hebben. Op mijn vroegere school hadden sommige
Blended learning en hybride leren
2. Minte De Troy
leraren zelf te weinig ICT-vaardigheden om aan blended learning te doen. De meesten gebruikten ICT vooral
als doorgeefluik van opdrachten, teksten, powerpoints en filmpjes. Er werd weinig echt online lesgegeven.
Toen onze klas in quarantaine moest, kregen we via Smartschool vooral taken waarbij we teksten moesten
lezen en dan vragen moesten invullen. Ik zat ook wel in een studierichting waarbij online lessen niet altijd
mogelijk waren, zeker niet voor de praktijklessen waarin we kinderen of mensen met een handicap leerden
begeleiden. Ik denk dat een aantal vakken interessanter zouden kunnen zijn met blended learning en dat de
leerlingen zo ook zelf hun leerproces meer in handen kunnen nemen.
Waarom is het zinvol om een cursus te redesignen aan de hand van blended learning?
Bestaande cursussen zijn vaak niet meer van deze tijd. Ze zijn vooral gericht op aso-leerlingen en minder op
tso- en bso-leerlingen. Nochtans hebben deze leerlingen of studenten een verschillende voorkennis of
leerstijl en ook andere ondersteuningsnoden. Bovendien leren de jongeren van nu anders dan vroeger. De
huidige populatie is opgegroeid in een beeldcultuur. Beelden zijn bij het studeren voor hen belangrijker dan
tekst, terwijl het vroeger omgekeerd was. Door een cursus te redesignen met blended learning kan de cursus
meer inspelen op de veranderende studentenpopulatie. Als dat op een professionele manier gebeurt op
basis van wetenschappelijk onderzoek, zal het studieproces vlotter verlopen en zal de cursus meer afgestemd
zijn op de persoonlijke noden van de verschillende studenten.
Wat is MOOC?
MOOC is de afkorting van Massive Open Online Course. Het is een volledig online cursus of les die iedereen
gratis kan volgen waar en wanneer dat het beste uitkomt. Er zijn geen beperkingen op het aantal
inschrijvingen of je moet niet aan voorwaarden voldoen voordat je de cursus of les kan volgen.
Er zijn instructional MOOCs (xMOOCs) en connectionist MOOCs (cMOOCs).
• Instructional MOOCs lijken het meest op de klassieke lessen. Met online filmpjes en teksten leer je
de theorie en na online toetsen krijg je feedback over je prestatie.
• In connectionist MOOCs vormen de geïnteresseerden een soort netwerk waarbij ze zelf informatie
gaan opzoeken over een bepaald onderwerp en met elkaar in discussie gaan over hun bevindingen.
Bronnen
https://associatie.kuleuven.be/p/multicampusonderwijs/types/blended_learning
https://associatie.kuleuven.be/p/multicampusonderwijs/extra/20111024_Jan_Elen_blended_HO.pdf
https://breens.nl/themas/hybride-onderwijs/het-verschil-tussen-blended-leren-en-hybride-leren/
https://www.onderwijstips.ugent.be/nl/tips/moocs-massive-open-online-courses/
3. Minte De Troy
Wat is SAMR? Voorbeeld uit het kleuteronderwijs
SAMR is een model bedacht door Dr. Puentedura. Het geeft de 4 niveau’s weer waarmee ICT geïntegreerd
kan worden in het onderwijsleerproces. Het helpt leraren nadenken over de manier waarop ze ICT inzetten.
SAMR is de afkorting van de namen van de 4 niveau’s: substitution (vervanging), augmentation (uitbreiding),
modification (aanpassing of verandering) en redefinition (herdefiniëring).
Niveau Wat is het? Voorbeeld uit het kleuteronderwijs
Niveau 1: substitution ICT wordt gewoon gebruikt
als vervangend leermiddel.
Je laat de kleuters op de IPad kijken in een e-book
in plaats van in een echt prentenboek over
gevoelens.
Niveau 2: augmentation ICT is een vervangend
leermiddel dat een
meerwaarde of verbetering
oplevert.
Bij het e-book kan de kleuter op de prenten
drukken en dan kan hij het verhaal of stukjes
ervan opnieuw beluisteren. Hij kan ook op de
gezichtjes van de figuren drukken en dan hoort hij
welk gevoel deze gezichtsuitdrukking toont. Dat
heb je niet bij een echt prentenboek.
Niveau 3: modification ICT zorgt ervoor dat de
leeractiviteit verandert zodat
leerlingen beter leren.
De kleuters bekijken en beluisteren het e-book
van een prentenboek over emoties. Daarna
beelden ze zelf een gevoel uit, terwijl andere
kleuters er foto’s van maken. De kleuters zijn nu
actief met gevoelens bezig.
Niveau 4: redefinition Zonder specifieke ICT zou de
leeractiviteit niet mogelijk
zijn.
De kleuters maken met de iPad foto’s van elkaar
voor de 4 gevoelens. Ze zetten de foto’s in een
Padlet en sorteren ze in kolommen blij, bang,
boos en verdrietig. Daarna projecteert de juf de
Padlet en kunnen de andere kleuters er hun
mening over geven door bv. hartje te zetten bij
een foto die in de juiste kolom staat. Zo geven de
kleuters feedback aan elkaar.
In het model zijn er 2 veranderingsniveaus: enhancement (verbetering) en transformation (transformatie).
Enhancement bestaat uit de niveaus substitution en augmentation. ICT leidt bij enhancement niet tot een
verandering van de leeractiviteiten. Transformation bestaat uit de niveaus modification en redefinition. ICT
zorgt er daarbij voor dat de leeractiviteiten anders ontworpen worden.
Figuur 1: SAMR-model (bron: https://e-leren.vlaanderen/thema-enthousiasmeren/samr-model/)
SAMR
4. Minte De Troy
Toepassing van het SAMR-model in de onderwijscontext tot op het redefinitionniveau
Doel van de leeractiviteit: de student kent de principes van krachtig kleuteronderwijs.
Substitution De student studeert over de principes van krachtig kleuteronderwijs die in de papieren
cursus van de lector staan. In plaats van op papier vragen te beantwoorden over krachtig
kleuteronderwijs, typt de student zijn antwoorden in een Word-document.
Augmentation Op basis van de vragen zet de student zijn antwoorden in een powerpointpresentatie en
voegt er als illustratie ook foto’s en filmpjes van krachtige kleuteractiviteiten in.
Modification De studenten maken een groepswerk over de principes van krachtig kleuteronderwijs. Ze
gebruiken daarvoor een online forum voor hun klasgroep waarin ze met elkaar kunnen
discussiëren over wat ze krachtig kleuteronderwijs vinden. Tijdens de discussie vragen ze
ook feedback aan elkaar.
Redefenition Tijdens hun groepswerk en discussie maken de studenten maken een netwerk waar ook
de mentoren van de stagescholen lid van zijn. Zo kunnen ze hun bevindingen ook online
bespreken met mentoren. Die kunnen illustraties geven over hun klaspraktijk en zo
kunnen de studenten ook leren over de verschillen in visie over krachtig kleuteronderwijs
die er tussen de verschillende stagescholen zijn.
Bronnen
https://e-leren.vlaanderen/thema-enthousiasmeren/samr-model/faq---wat-is-het-samr-model
https://www.3plearning.com/blog/connectingsamrmodel/
6. Minte De Troy
Rond het model staat een cirkel met daarin de contexten. De kleuters leren altijd in een bepaalde context of
situatie. De kleuteronderwijzer moet rekening houden met zijn klasgroep en de situaties waarin de kleuters
terecht komen. Om ICT succesvol te kunnen toepassen bij zijn klasgroep moet de kleuteronderwijzer niet
alleen kennis hebben van de vakinhouden, de didactiek en ICT, maar ook kennis hebben van zijn klasgroep,
de school, de infrastructuur en de omgeving. De contextcirkel in het model doet de leraren eraan denken
dat ze altijd rekening moeten houden met de specifieke situatie of context waarin ze ICT willen gebruiken.
Waarom loopt het in lagere scholen zo vaak fout als ICT (media) geïntegreerd wordt?
In het lager onderwijs wordt ICT nog te weinig gebruikt of geïntegreerd omdat er toch nog een aantal
leerkrachten zijn die vooral de ICT-kennis missen. Sommigen hebben daardoor een soort drempelvrees om
met moderne media te werken of ICT te gebruiken in hun lessen. Anderen zijn niet genoeg op de hoogte
van de huidige mogelijkheden en vormen van ICT. Dat heeft verschillende oorzaken. Alle leraren hebben in
hun opleiding veel geleerd over didactiek, pedagogie en over de inhouden van de leergebieden. Maar zeker
oudere leraren hebben in hun studententijd geen opleiding in ICT gekregen. Er zijn ook pas sinds 2007
eindtermen voor ICT. Bovendien evolueert de ICT-wereld razendsnel, waardoor leraren zich regelmatig
zouden moeten bijscholen om de nodige actuele ICT-kennis te hebben om ICT efficiënt te gebruiken in hun
onderwijsleerpraktijk.
Op welke van de 3 componenten kan ik het meeste leerwinst boeken?
In het secundair onderwijs heb ik de studierichting Jeugd- en gehandicaptenzorg gevolgd. In het vijfde jaar
heb ik ook een stage gedaan in een kleuterklas. Daardoor heb ik al wat inhoudelijke en ook pedagogisch-
didactische kennis opgedaan. Op school hebben we echter maar weinig ICT gehad en werd moderne media
ook redelijk weinig gebruikt in de lessen. Daarom denk ik dat ik zelf ook nog het meeste te leren heb op het
vlak van ICT-kennis (dus de technological knowledge).
Bronnen
http://www.digitaledidactiek.be/modules/1-basis/theorie/het-tpack-model/
https://www.tpack.nl/over-tpack
http://tpack.org/
https://educationaltechnology.net/technological-pedagogical-content-knowledge-tpack-framework/
7. Minte De Troy
Wat zijn in Vlaanderen de eindtermen?
Sinds september 1998 moeten de Vlaamse scholen werken met eindtermen en ontwikkelingsdoelen. Dat zijn
minimumdoelen die beschrijven wat kleuters en leerlingen best zouden kennen en kunnen op het einde van
de kleuterschool (ontwikkelingsdoelen) of op het einde van de lagere school (eindtermen). In Artikel 44 van
het Decreet Basisonderwijs staan de volgende definities:
“Ontwikkelingsdoelen voor het gewoon kleuteronderwijs zijn minimumdoelen die het Vlaams Parlement
wenselijk acht voor die leerlingenpopulatie. Met minimumdoelen wordt bedoeld: een minimum aan
kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die leerlingenpopulatie. Elke school heeft de
maatschappelijke opdracht om de ontwikkelingsdoelen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden
en attitudes op populatieniveau bij de leerlingen na te streven.”
“Eindtermen voor het gewoon lager onderwijs zijn minimumdoelen die het Vlaams Parlement noodzake-
lijk en bereikbaar acht voor die leerlingenpopulatie. Met minimumdoelen wordt bedoeld: een minimum
aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes, bestemd voor die leerlingenpopulatie. Elke school heeft de
maatschappelijke opdracht om de eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht, vaardigheden en bepaal-
de attitudes op populatieniveau bij de leerlingen te bereiken en de eindtermen met betrekking tot
bepaalde andere attitudes bij de leerlingen na te streven.”
In het lager onderwijs zijn er eindtermen voor alle leergebieden en voor leergebiedoverschrijdende thema’s.
Ook in secundair onderwijs zijn er vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen. Voor kleuters zijn er
geen leergebiedoverschrijdende ontwikkelingsdoelen, en dus ook niet voor ICT.
De eindtermen voor informatie- en communicatietechnologie (ICT) zijn pas in 2007 ingevoerd in het lager
onderwijs en de 1e
graad van het secundair onderwijs. In de 2e
en de 3e
graad van het secundair onderwijs
waren er geen ICT-eindtermen. De eindtermen voor het lager onderwijs en de 1e
graad zijn hetzelfde. In de 1e
graad hebben ze wel 2 extra eindtermen. De tabel hieronder geeft een overzicht van de ICT-eindtermen voor
het lager onderwijs en voor de 1e
graad secundair onderwijs. Ook de ICT-diamant brengt de verschillende ICT-
eindtermen in beeld.
Eindtermen ICT voor het lager onderwijs
ET 1 De leerlingen hebben een positieve houding tegenover ICT en zijn bereid om ICT te gebruiken om hen
te ondersteunen bij het leren.
ET 2 De leerlingen gebruiken ICT op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier.
ET 3 De leerlingen kunnen zelfstandig oefenen in een door ICT ondersteunde leeromgeving.
ET 4 De leerlingen kunnen zelfstandig leren in en door ICT ondersteunde leeromgeving.
ET 5 De leerlingen kunnen ICT gebruiken om eigen ideeën creatief vorm te geven.
ET 6 De leerlingen kunnen met behulp van ICT voor hen bestemde digitale informatie opzoeken, verwerken
en bewaren.
ET 7 De leerlingen kunnen ICT gebruiken bij het voorstellen van informatie aan anderen.
ET 8 De leerlingen kunnen ICT gebruiken om op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier te
communiceren.
Extra eindtermen ICT voor de eerste graad van het secundair onderwijs (tot 1 september 2019)
ET 9 De leerlingen kunnen afhankelijk van het te bereiken doel adequaat kiezen uit verschillende ICT-
toepassingen.
ET 10 De leerlingen zijn bereid hun handelen bij te sturen na reflectie over hun eigen en elkaars ICT-gebruik.
Eindtermen ICT
8. Minte De Troy
DE ICT-DIAMANT
Figuur 3: De ICT-diamant met de verschillende ICT-eindtermen (bron: KlasCement)
Wat gebeurt er in het secundair onderwijs?
Sinds 1 september 2019 zijn de eindtermen voor de 1e
graad secundair onderwijs herwerkt. Ook de ICT-
eindtermen zijn veranderd. Er zijn nu meer verschillen met de eindtermen van het lager onderwijs. In het
secundair onderwijs zijn er geen vakoverschrijdende eindtermen meer. De eindtermen zijn ook niet meer
ingedeeld in vakken maar in 16 sleutelcompetenties. Daarbij zijn de vroegere ICT-eindtermen vervangen
door eindtermen voor digitale competenties. In de 1e
graad wordt er voortaan een onderscheid gemaakt
tussen gewone eindtermen en eindtermen basisgeletterdheid. De gewone eindtermen moet de school met
zoveel mogelijk leerlingen bereiken. De eindtermen basisgeletterdheid moet elke leerling op het einde van de
1e
graad bereiken. Ook voor digitale competenties zijn er eindtermen voor basisgeletterdheid. Op die manier
wil de overheid meer aandacht vragen voor digitale competenties en mediawijsheid.
Eindtermen digitale competenties
voor de eerste graad secundair onderwijs A-stroom en B-stroom
Digitale media en toepassingen gebruiken om te creëren, te participeren en te interageren.
ET 4.1 De leerlingen demonstreren basisvaardigheden om digitaal inhouden te creëren en te delen.
ET 4.2 De leerlingen demonstreren basisvaardigheden om digitaal samen te werken, te communiceren en te
participeren aan initiatieven.
Computationeel denken en handelen
ET 4.3 De leerlingen onderscheiden de bouwstenen van digitale systemen.
ET 4.4 De leerlingen passen een eenvoudig zelf ontworpen algoritme toe om een probleem digitaal en niet-
digitaal op te lossen.
Verantwoord, kritisch en ethisch omgaan met digitale en niet-digitale media en informatie
ET 4.5 De leerlingen lichten de invloed van digitale en niet-digitale media op mens en samenleving toe.
ET 4.6 De leerlingen passen aangereikte regels van de digitale wereld toe.
ET 4.7 De leerlingen evalueren de mogelijkheden en risico’s van eigen en andermans mediagedrag.
9. Minte De Troy
Eindtermen basisgeletterdheid digitale competenties
voor de eerste graad secundair onderwijs A-stroom en B-stroom
Digitale media en toepassingen gebruiken om te creëren, te participeren en te interageren.
BG 4.1 De leerling demonstreert in functionele contexten basisvaardigheden om digitaal inhouden te
creëren en te delen.
BG 4.2 De leerling demonstreert in functionele contexten basisvaardigheden om digitaal te communiceren
en te participeren.
Computationeel denken en handelen
BG 4.3 De leerling herkent in functionele contexten bouwstenen van digitale systemen.
BG 4.4 De leerling past in functionele contexten een aangereikt algoritme toe om een probleem digitaal en
niet-digitaal op te lossen.
Verantwoord, kritisch en ethisch omgaan met digitale en niet-digitale media en informatie
BG 4.5 De leerling past in functionele contexten aangereikte regels van de digitale wereld toe.
BG 4.6 De leerling evalueert in functionele contexten de mogelijkheden en risico’s van eigen mediagedrag.
Omdat de Vlaamse Regering vond dat het secundair onderwijs gemoderniseerd moest worden en ook omdat
de eindtermen al ongeveer 20 jaar oud waren, werden vanaf januari 2018 nieuwe eindtermen voor de 1e
graad ontwikkeld. Vanaf november 2018 gebeurde hetzelfde voor de 2e
en de 3e
graad.
Voor de 2e
en 3e
graad waren de eindtermen eigenlijk klaar in februari 2020. En in december van dat jaar
heeft de Vlaamse regering deze eindtermen definitief goedgekeurd ondanks een negatief advies van de Raad
van State. Het Katholiek Onderwijs Vlaanderen en de Federatie Rudolf Steinerscholen zijn dan naar het
Grondwettelijk Hof gestapt omdat ze de nieuwe eindtermen niet haalbaar vonden. In juni 2022 kregen ze
gelijk want het Grondwettelijk Hof heeft de eindtermen voor de 2e
en 3e
graad secundair onderwijs
vernietigd omdat ze te omvangrijk en gedetailleerd waren, waardoor scholen zelf bijna geen inbreng meer
hadden. Voor de studierichtingen in het bso, kso en tso was er ook te weinig ruimte voor de praktijkvakken.
De onderwijskoepels en de minister gingen daarna rond de tafel zitten en in maart 2023 was er een akkoord
over de nieuwe minimumdoelen voor de basisvorming in de 2e
en 3e
graad en in juni 2023 waren ze het ook
eens over de nieuwe minimumdoelen voor de specifieke vorming. Opvallend is dat de eindtermen voortaan
minimumdoelen heten. Er zijn nu duidelijk minder doelen. Ook de digitale competenties zijn veranderd. Nu
de minimumdoelen definitief zijn goedgekeurd, worden ze vanaf het schooljaar 2023-24 geleidelijk ingevoerd
in de scholen.
De minimumdoelen voor digitale competenties zijn hetzelfde voor de verschillende finaliteiten (doorstroom,
dubbele finaliteit en arbeidsmarkt). Hieronder staan de 5 minimumdoelen voor de 2e
graad en de 2
minimumdoelen voor de 3e
graad.
Minimumdoelen digitale competenties voor de tweede graad secundair onderwijs
04.01 De leerlingen gebruiken doelgericht courante functionaliteiten van vergelijkbare toepassingen om
digitaal te communiceren.
04.02 De leerlingen gebruiken doelgericht courante functionaliteiten van vergelijkbare toepassingen om
digitale inhouden te creëren.
04.03 De leerlingen gebruiken doelgericht courante functionaliteiten van vergelijkbare toepassingen om
digitale inhouden te beheren.
04.04 De leerlingen respecteren ethische, sociale en legale regels bij het gebruiken van digitale technologie.
04.05 De leerlingen analyseren de impact van digitale systemen op de maatschappij vanuit principes van
computationeel denken.
Minimumdoelen digitale competenties voor de derde graad secundair onderwijs
04.01 De leerlingen gebruiken doelgericht courante functionaliteiten van vergelijkbare toepassingen om
digitale inhouden te creëren.
04.02 De leerlingen respecteren ethische, sociale en legale regels bij het gebruiken van digitale technologie.
10. Minte De Troy
Wat met de eindtermen voor het basisonderwijs en de eerste graad secundair onderwijs?
Nadat de minimumdoelen in de 2e
en de 3e
graad eindelijk zijn goedgekeurd, heeft onderwijsminister Ben
Weyts op 30 augustus 2023 aangekondigd dat hij ook wil zorgen voor nieuwe minimumdoelen in de 1e
graad
van het secundair onderwijs én in het basisonderwijs. Dus de vernieuwde eindtermen digitale competenties
voor de 1e
graad van 2019 zullen binnenkort terug veranderen. En in 2023 start ook de ontwikkeling van
minimumdoelen voor digitale competenties in het basisonderwijs (dus ook voor de kleuters). De huidige ICT-
eindtermen voor het lager onderwijs zullen dus verdwijnen.
Bronnen
https://onderwijsdoelen.be/
http://eindtermen.vlaanderen.be/publicaties/voet/voet2010.pdf
https://www.benweyts.be/nieuws/nieuwe-minimumdoelen-leggen-lat-hoog-minstens-helft-lestijd-lagere-
school-voor-nederlands-en?pq=nieuws&page=1#views-row-2
https://www.klascement.net/ict/thema/icteindtermen-basisonderwijs/
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2023/03/28/minimumdoelen-2e-en-3e-graad-secundair/
Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming
(AKOV), Curriculum, 2010. Ontwikkelingsdoelen en eindtermen voor het gewoon basisonderwijs.
Informatie voor de onderwijspraktijk. Brochure, Brussel, Agentschap voor Onderwijscommunicatie,
Afdeling Informatie en Communicatie, 134 pagina’s.
11. Minte De Troy
Wat is Vier in balans?
Op basis van wetenschappelijk onderzoek heeft het Nederlandse Kennisnet het Vier in balans-model
ontwikkeld. Dit model bestaat uit 4 randvoorwaarden of bouwstenen die nodig zijn om ICT goed te gebruiken
in het onderwijs. Deze bouwstenen zijn:
• een doordachte visie op kwaliteitsvol onderwijs met ICT waar iedereen achter staat;
• deskundigheid van teamleden en leidinggevenden om ICT goed in te zetten;
• inhoud en toepassingen bestaat uit digitaal leermateriaal zoals zorgvuldig gekozen digitale
leermiddelen en systemen die een school gebruikt in de onderwijsleeromgeving;
• ICT-infrastructuur zoals hardware, netwerken, toegang tot het internet en veilige opslag van data.
Als deze 4 bouwstenen met elkaar in balans zijn, dan is de kans groot dat het ICT-gebruik in de school zal
leiden tot de gewenste resultaten.
Figuur 4: Het Vier in balans-model (bron: Kennisnet.nl)
Scholen kunnen dit model onder andere gebruiken om:
• een ICT-visie en -beleid uit te werken in de school,
• te zorgen voor de nodige professionalisering van alle teamleden en de schoolleiding,
• doordacht leermiddelen, leeromgevingen, software en digitale systemen te kiezen,
• te zorgen voor kwaliteitsvolle hardware, netwerken, toegang tot het internet en een beleid over de
veilige opslag van data,
• de kwaliteit van het onderwijs met ICT continu te verbeteren.
Wat loopt er vaak fout in scholen?
Het gebruik van ICT kan bij elke bouwsteen fout gaan en ook de bouwstenen kunnen niet goed op elkaar
afgestemd zijn waardoor ze niet in balans zijn. Voorbeelden van mogelijke problemen in een school zijn:
• De school heeft geen eigen visie op kwaliteitsvol onderwijs waarin ICT een plaats heeft.
• De teamleden staan niet achter de visie en willen ze niet uitvoeren.
• De schoolleiding mist beleidskracht of biedt onvoldoende ondersteuning aan het team.
• De teamleden missen de nodige ICT-bekwaamheid of zijn niet bereid om nascholingen te volgen.
• De teamleden ondersteunen elkaar te weinig en benutten onvoldoende de kansen om van elkaar te
leren.
• De digitale leermiddelen worden niet doordacht aangekocht op basis van de eigen visie.
• De school loopt verloren in de aanhoudende stroom van nieuwe digitale leermiddelen, systemen en
hardware.
• De digitale infrastructuur is niet veilig of werkt niet goed.
• De digitale leermiddelen en infrastructuur zijn verouderd.
Vier in balans
12. Minte De Troy
Figuur 5: onderwijsgedreven en techniekgedreven weg bij het inzetten van ICT in het onderwijs
• Er zijn onvoldoende financiële middelen om de nodige digitale leermiddelen en infrastructuur aan te
schaffen.
• De school bewaakt de kwaliteit van haar ICT-onderwijs te weinig en gaat onvoldoende na wat de
effecten zijn van haar onderwijs.
• De school stuurt haar ICT-beleid te weinig bij.
Scholen moeten er vooral voor zorgen dat ze zo weinig mogelijk foute keuzes maken. Daarvoor hebben ze
meer inzicht nodig in wat werkt en wat niet werkt bij ICT in het onderwijs. Omdat het Vier in balans-model
gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek, kan het scholen helpen om doordachte en haalbare keuzes te
maken. Als de 4 bouwstenen goed uitgewerkt zijn, zal een school ICT meer benutten om de kwaliteit van haar
onderwijs te verhogen.
Frank Vandewyer: “Alles staat en valt met een goeie visie.”
Hoewel alle bouwstenen noodzakelijk zijn in het Vier in balans-model, is het effect van het ICT-gebruik
volgens Kennisnet het grootste als de school een onderwijsgedreven weg volgt. Bij deze weg start de school
met de bouwsteen visie en daarna zorgt ze achtereenvolgens voor de bouwstenen deskundigheid, digitaal
leermateriaal (inhoud en toepassingen) en infrastructuur. De 4 bouwstenen zijn dus gelijkwaardig. Zonder
een goede schoolvisie zal het ICT-gebruik weinig meerwaarde hebben, maar zonder de andere bouwstenen
zal het invoeren van ICT ook niet lukken. Een degelijke visie en ICT-beleid is dus niet de enige of de
belangrijkste voorwaarde, maar deze bouwsteen is wel het beste startpunt.
Voorbeeld van techniekgedreven beslissen
Bij techniekgedreven beslissingen volgt de school de omgekeerde weg dan bij de onderwijsgedreven
beslissing. De school start dus niet bij de visie maar bij de bouwsteen ICT-infrastructuur.
1. Bouwsteen
infrastructuur
Het gemeentebestuur koopt voor elke klas van de gemeenteschool een digibord
aan zonder het schoolteam te raadplegen.
2. Bouwsteen
digitaal leermateriaal
Het team is verrast en beslist om ook een ander onderwijsleerpakket voor
wiskunde en Nederlands aan te schaffen want de huidige pakketten hebben
geen bordboeken. Bij de aankoop van de digiborden en de nieuwe
onderwijsleerpakketten wordt geen rekening gehouden met de schoolvisie en
de leerplannen, enkel met de technische mogelijkheden.
3. Bouwsteen
deskundigheid
Vervolgens stelt de school vast dat veel leraren het digibord en de nieuwe
onderwijsleerpakketten niet gebruiken omdat ze niet over de nodige
competenties beschikken. Dus moeten alle leraren verplicht op bijscholing.
4. Bouwsteen
visie
De leraren proberen zo goed mogelijk de nieuwe infrastructuur en het digitaal
leermateriaal te gebruiken, maar ze verliezen daarbij uit het oog wat ze als
school belangrijk vinden en waar ze met hun onderwijs naartoe willen. In de
oorspronkelijke visie vond de school het zelf doen en werken met levensecht
materiaal in realistische situaties heel belangrijk. Ze merkt dat leerlingen daar
nu veel minder de kans toe krijgen omdat alles op het digibord gebeurt en
leerlingen gewoon hun werkboeken invullen of overschrijven van het digibord.
Daarom besluit de school het ervaringsgericht onderwijs te schrappen uit de
schoolvisie en de klemtoon te verleggen naar onderwijs met moderne media.
onderwijsgedreven weg
techniekgedreven weg
visie deskundigheid
digitaal
leermateriaal
ICT-
infrastructuur
14. Minte De Troy
Wat is fake news? Krijg je als gewone mens nog neutraal nieuws?
Fake news is nepnieuws. Dat is foute of valse informatie, die verspreid wordt om mensen te misleiden. Vaak
gebeurt dat om commerciële redenen (zorgen dat mensen dingen kopen) of om politieke redenen (om
stemmen te winnen bij de verkiezingen en aan de macht te komen). Nepnieuws is niet nieuw. Stalin liet
bijvoorbeeld al foto’s veranderen of veranderde geschiedenisboeken om zijn macht te vergroten. Maar door
de komst van het internet en de sociale media wordt nepnieuws nu razendsnel verspreid over de hele
wereld. Iedereen kan bewust of onbewust foute informatie op het internet zetten, waardoor het heel
moeilijk is om echt neutraal of objectief nieuws en fake news van elkaar te scheiden.
Om te weten of informatie betrouwbaar en neutraal is, kan je best verschillende informatiebronnen met
elkaar vergelijken. Verder staan er op www.mediawijs.be nog 10 vragen die je kunnen helpen om de kwaliteit
van een bron te onderzoeken.
• Wie is de auteur?
• Wanneer is de tekst (voor het eerst) geschreven?
• Wie heeft de tekst gepubliceerd?
• Welke bronnen gebruikt de auteur?
• Is de titel neutraal?
• Wat is het schrijfdoel van de auteur?
• Kloppen de links?
• Waarom krijg juist ik dit te zien?
• Welke vooroordelen heb ik zelf?
• Hoe wordt de informatie voorgesteld?
Wat is clickbait?
De letterlijke vertaling van het Engelse woord clickbait is klik-aas. Het is een soort lokaas dat mensen op iets
(bv. een link) doet klikken. Vaak zijn spectaculaire of veelbelovende titels van artikels, berichten of nieuws
een soort van clickbait. Met die opvallende titel willen ze mensen zo nieuwsgierig maken dat ze erop klikken
om de rest van de tekst te kunnen lezen. Voorbeelden zijn: ‘Lees hoe je snel even rijk wordt als Gert
Verhulst’, of ‘Hij bedroog haar en toen ontdekte hij dit’, of ‘De beste manier om 50 kg af te vallen in 1 week’.
Vaak wordt clickbait om commerciële redenen gebruikt. Je wordt naar een website of reclame-advertentie
gelokt. Soms zijn websites gesponsord en krijgen de eigenaars ervan meer inkomsten als er meer bezoekers
op de website komen.
Hoe beperkt Google zoekresultaten om keuzes van mensen te beïnvloeden?
Als mensen een zoekopdracht geven aan Google, dan bekijken ze meestal enkel de eerste pagina. Google kan
bepaalde websites bevoordelen door te bepalen welke zoekresultaten ze op de eerste pagina zetten en in
welke volgorde die zoekresultaten gepresenteerd worden. Op basis van sponsoring kan Google bepaalde
websites bv. bovenaan zetten. Als een eigenaar van een website de trucjes kent, kan hij ervoor zorgen dat zijn
site beter scoort in Google en meer bezoekers trekt. Onder andere op basis van je zoekgeschiedenis weet
Google wat je voorkeuren en interesses zijn en past het zijn zoekresultaten daaraan aan. Zo wordt ook de
filmkeuze op Netflix beïnvloed en beperkt door vroegere opdrachten, je kijkgeschiedenis, bezochte
internetpagina’s en het geld dat filmbedrijven betalen om hun film meer vooraan te zetten.
Wat is deepfake?
Deepfake is een vorm van informatie (een tekst, afbeelding, filmpje, geluid) die met artificiële intelligentie
door de computer is gefabriceerd, terwijl het lijkt alsof het uit de echte wereld komt. Bijvoorbeeld een tekst
die geschreven is door de computer, of een foto die toont hoe een bekend iemand een misdadiger de hand
schudt, of een liedje met een stem van een bekend artiest die dat nooit zelf heeft gezongen. Artificiële
intelligentie wordt steeds beter en bv. met ChatGPT is het heel gemakkelijk om fake news en deepfake op
grote schaal te verspreiden alsof het echt is. Dat is verontrustend omdat mensen daardoor een verkeerd
Fake news en clickbait Fake news en clickbait
15. Minte De Troy
beeld van iemand of iets kunnen krijgen. Deepfake kan zorgen voor imagoschade of mensen kunnen
beschuldigd worden van dingen die ze niet gedaan hebben.
Waarom zijn mensen kritischer bij teksten dan bij beelden?
Over een tekst kunnen wij nog denken: wie heeft DIT nu geschreven! Mensen stellen soms de deskundigheid
of de objectiviteit van de schrijver in vraag. Op school leer je om teksten kritisch te bekijken en te vergelijken
met andere bronnen. Maar een beeld of een filmpje nemen we meestal voor waar aan zonder er ons vragen
bij te stellen. Meer nog, het is bijna een reflex om beelden als echt bewijsmateriaal te beschouwen, omdat
het vroeger moeilijk was om het te faken. Daarom zeggen wij soms: "Ik heb het met mijn eigen ogen gezien!"
om te bewijzen dat we het niet verzinnen. Intussen zouden we nochtans moeten weten dat het bijna
kinderspel is om beelden te veranderen. Zelfs kleuters kunnen al kunnen fotoshoppen. Het is tegenwoordig
ook niet moeilijk om filmpjes te maken en te bewerken.
Als het over beeldmateriaal gaat, trappen we te snel in de deepfake-val. We staan er te weinig bij stil dat
beelden tegenwoordig getrukeerd kunnen zijn zonder dat je het eraan kan zien. De eerste keer loop je er
onvermijdelijk in, en daarom is het goed om voorbeelden te hebben van deepfake, zodat je weet wat
allemaal mogelijk is. Het is ook nodig om aan kinderen te leren hoe ze fake news, clickbaits en deepfake
kunnen herkennen.
Bronnen
https://www.mediawijs.be/nl/nepnieuws
https://www.mediawijs.be/nl/artikels/wat-clickbait
https://www.nieuwsindeklas.be/wp-content/uploads/2020/01/NIeuwsInDeKlas_A2-DIGITAAL.pdf
16. Minte De Troy
Wat betekenen auteursrecht en plagiaat?
Het auteursrecht beschermt originele creaties zoals schilderijen, scenario’s, literaire en wetenschappelijke
teksten, foto's, filmwerken, choreografieën, kledingontwerpen en ook alledaagse voorwerpen, zoals een bril
of het motief van een stof. Het werk van een maker wordt beschermd tot 70 jaar na zijn dood. Door het
auteursrecht moet je toestemming vragen en krijgen van de maker om zijn werk te gebruiken.
Bij plagiaat vraag je geen toestemming aan de maker en doe je alsof zijn werk van jou is. Je neemt een werk
gedeeltelijk of helemaal over, je herschrijft het of vertaalt het zonder naar de bron te verwijzen.
Wat mag? Wat mag niet?
• Een creatie gebruiken met toestemming van de
maker.
Bv. een lied maken en daar delen van een ander lied in
verwerken met toestemming van de oorspronkelijke artiest.
• Doen alsof een idee van iemand anders jouw eigen
idee is.
• Een tekst of werk indienen die helemaal door
iemand anders of door artificiële intelligentie
gemaakt is.
Bv. een gekocht werkstuk of een tekst van ChatGPT.
• Je eigen nieuwe ideeën in je tekst beschrijven of
eigen creaties tonen zonder bronvermelding.
• Je eigen werk van vroeger hergebruiken zonder
jezelf te citeren (zelfplagiaat), want de lezer moet
kunnen weten dat je werk niet helemaal nieuw is en
gebaseerd is op vroeger onderzoek.
• Een werk kopiëren voor privégebruik.
Bv. een tekst printen om te lezen, zolang je de tekst niet
aan anderen geeft of publiceert.
• Informatie uit een andere bron kopiëren en plakken
in je eigen werk.
Bv. delen van andermans tekst letterlijk kopiëren zonder
aanhalingstekens.
• Uit gepubliceerde werken citeren met correcte
bronvermelding en als het citaat inhoudelijk relevant
is.
• Uit een bron citeren zonder bronvermelding, ook
per ongeluk vergeten mag niet.
• Parafraseren zonder je eigen woorden te gebruiken,
waardoor je tekst te sterk op het origineel lijkt.
Bv. alleen een paar woorden van de originele tekst
veranderen of de zinsbouw wijzigen.
• Onjuiste informatie geven over een bron zodat
lezers de bron niet kunnen vinden om te
controleren.
• Voor educatieve doelen (stukken van) een werk
uitdelen aan de leerlingen of in de klas tonen.
Bv. een lied of film afspelen in de klas, een prent tonen, een
fragment van een boek afdrukken en uitdelen.
• Zelfs voor educatieve doelen mag de aankoop van
een boek niet vervangen worden door kopieën.
• 70 jaar na het overlijden van de auteur zijn creaties
gebruiken, publiceren of aanpassen zonder
toestemming te vragen.
Bv. stukken uit composities van Bach of Mozart gebruiken
in je eigen muziekstuk of een schilderij maken in de stijl van
Mondriaan.
• Plagiaat plegen, ook 70 jaar na het overlijden van de
maker. Je mag nooit doen alsof het werk van jou is
zonder de bron te vermelden.
• Afbeeldingen gebruiken die rechtenvrij of met een
ruime licentie worden aangeboden, want dan geeft
de maker daar de toestemming voor.
Bv. Afbeeldingen op websites zoals Flickr, Stockmap of
Wikimedia Commons. Creative Commons werkt met
standaardlicenties waar je gemakkelijk kan laten weten
hoe je eigen werk door anderen gebruikt mag worden.
• Een parodie maken op een creatie als de
oorspronkelijke makers vermeld worden.
Auteursrecht en plagiaat
17. Minte De Troy
Welke fouten worden het meest gemaakt in onderwijs?
Plagiaat komt in onderwijs vrij vaak voor. Om opdrachten te doen, kopiëren sommige leerlingen (delen van)
werkstukken van anderen. Ze nemen bv. een boekbespreking letterlijk over van het internet en stellen het
voor als hun eigen werk. Deze leerlingen plegen eigenlijk bewust plagiaat, hoewel velen niet beseffen dat ze
daarmee een strafbaar feit plegen.
Onbedoeld plagiaat is ook een veel voorkomende fout die leerlingen maken. Ze vergeten hun bronnen te
vermelden of maken foutieve bronvermeldingen. Bovendien parafraseren of citeren ze soms verkeerd.
Veel leerlingen of leraren leuken hun teksten op met afbeeldingen waar ze geen toestemming voor gekregen
hebben van de auteur. Ook schoolwebsites bevatten soms afbeeldingen, teksten of liedjes zonder
toestemming.
In onderwijs worden fouten vaak onbewust gemaakt omdat leerlingen of leraren onvoldoende weten over
plagiaat of auteursrechten.
Hoe kan een leraar nakijken of ziijn leerling iets zelf heeft geschreven of niet?
Met een (online) plagiaatchecker kan een leraar controleren of een leerling een stuk tekst gekopieerd heeft.
Een plagiaatchecker is slimme software die een tekst van een leerling vergelijkt met bestaande teksten (bv.
teksten van andere leerlingen of teksten op het internet). Als de plagiaatchecker veel overeenkomsten vindt
tussen de tekst van een leerling en bestaande teksten, dan is er veel kans dat de leerling zijn tekst niet
(helemaal) zelf geschreven heeft.
Ook door de kennis van leerlingen over het onderwerp te toetsen, door de schrijfstijl te vergelijken met
ander werk van de leerling of door de bronvermelding te controleren, kan een leraar achterhalen of de
leerling de auteur is van de tekst.
Bronnen
https://imu.nl/auteursrecht-uitleg/
https://www.mediawijs.be/nl/dossiers/auteursrechten
https://onderwijs.vlaanderen.be/nl/onderwijspersoneel/van-basis-tot-
volwassenenonderwijs/lespraktijk/leermiddelen-en-projecten/auteursrechten-op-school
https://www.docentenplein.nl/2020/1/15/plagiaat-op-school-voorkomen
https://www.scribbr.nl/plagiaat/
18. Minte De Troy
Wat is flipped classroom?
De letterlijke vertaling van flipped classroom is omgedraaide klas. Het is een omgekeerde methode om les te
geven. Bij een klassieke les legt de leraar de leerstof (theorie) uit in de klas aan alle leerlingen. Daarna
kunnen de leerlingen zelfstandig oefenen en dat gebeurt vaak met huiswerk. Bij een Flipped Classroom
krijgen de leerlingen eerst thuis de theorie of de uitleg over de leerstof. Vaak gebeurt dat aan de hand van
digitaal materiaal (zoals filmpjes of presentaties). De leerlingen bereiden de les dus zelfstandig (thuis) voor.
Ze doen eerst zelfstandig kennis op en verwerken de kennis zelfstandig om daarna samen in de klas te
oefenen, opdrachten of projecten te maken, vragen te stellen, elkaar te helpen of met elkaar te discussiëren
over de leerstof. Leerlingen worden uitgedaagd om hun leerproces meer zelf in handen te nemen en
onderzoekend te leren.
Figuur 6: Verschil tussen traditioneel onderwijs en flipped classroom (bron: brochure van Ballemans,van Draanen, Duijts en van Es)
Voorbeeld van flipped classroom bij het thema vliegtuigen in de kleuterklas
Voorbereiding: De kleuters hadden verteld dat ze graag zouden leren over vliegtuigen. De kleuteronderwijzer
bespreekt met de kleuters wat ze over dat thema al weten en wat ze precies graag zouden leren. Hij kiest ook
woordenschat die tijdens het thema zeker aan bod zou moeten komen.
Zelfstandig instructies bekijken en beluisteren: De kleuteronderwijzer zet op de klaswebsite een aantal
filmpjes klaar over vliegtuigen en de luchthaven. In de lees- en luisterhoek zijn er prentenboeken,
informatieve boeken en luisterverhalen over het thema. In de knutselhoek kunnen de kleuters met hun
tablet een QR-code scannen om een instructiefilmpjes te bekijken over hoe ze zelf een vliegtuigje kunnen
vouwen of knutselen. Er is ook een woordmuur: als de kleuters op een pictogram van een themawoord
duwen dan horen ze hoe het woord uitgesproken wordt
Aan de slag in de hoeken: De kleuters bekijken zelfstandig de (instructie)filmpjes op hun tablet en gaan dan
aan het werk in de hoeken. Ze knutselen vliegtuigen, maken samen een themaboek of verhaal over vliegen,
ze maken zelf een stopmotionfilmpje of stappenplan over hoe ze een vliegtuig kunnen bouwen. Op basis van
de filmpjes richten ze zelf de winkelhoek in als luchthaven. Of ze toveren de bouwhoek om in een vliegtuig
waar ze zelf kunnen inzitten en piloot of steward kunnen spelen. Intussen kunnen de kleuters vragen stellen
aan de kleuteronderwijzer. Hij kan de sterke kleuters meer uitdagen en de kleuters die het wat moeilijker
hebben meer begeleiden en stimuleren, bv. door mee te spelen.
Presenteren en bespreken: Op het einde van de week vertellen de kleuters aan elkaar wat ze allemaal
gedaan en geleerd hebben tijdens het thema. Ze maken foto’s die de kleuteronderwijzer op de klasblog zet
zodat de kleuters het thuis kunnen laten zien en erover kunnen vertellen. Ze bespreken in de klas wat er al
Flipped classroom Flipped classroom
19. Minte De Troy
goed ging en wat nog moeilijk was. De kleuteronderwijzer checkt wat de kleuters hebben opgepikt en welke
woordenschat ze spontaan over het thema gebruiken.
Rol van leraren en leerlingen bij het maken van de filmpjes
De leerkracht geeft bij flipping the classroom niet meer zelf klassikaal les, maar legt de leerstof uit via
filmpjes en andere (digitale) bronnen. Dat betekent dat de leerkracht op zoek moet gaan naar goede
lesvideo’s of dat hij zelf filmpjes moet maken. En dat kost redelijk veel tijd.
Leraren hoeven echter niet alle filmpjes zelf te maken. Ze kunnen hun leerlingen ook de opdracht geven om
een instructiefilmpje te maken. Daarvoor moeten de leerlingen de leerstof heel goed begrijpen. Ze moeten
heel doordacht en schematisch werken. Ze moeten bedenken hoe je iets best kan uitleggen (bv. met een
stappenplan of schema), een soort scenario maken voor het filmpje en uiteindelijk moeten ze het filmpje
maken. De Jonatan Academie is een website van de Jonatanschool in Sint-Niklaas. Dat is een school voor
buitengewoon onderwijs voor kinderen met leerstoornissen. Op de website staan instructiefilmpjes en ook
stappenplannen die leerlingen (zelfs als ze leermoeilijkheden hebben) kunnen volgen om zelf
instructiefilmpjes te creëren. In de Jonatanschool hebben ze ondervonden dat leerlingen zo’n filmpjes bijna
volledig zelfstandig kunnen maken. Dat bevordert hun ICT-competenties maar ook hun eigen denk- en
leerprocessen. Vaak begrijpen leerlingen de leerstof beter als ze die zelf mogen uitleggen aan anderen.
Differentiatiemogelijkheden
Flipping the classroom biedt mogelijkheden om in te spelen op de verschillen tussen leerlingen. Door het
gebruik van filmpjes of andere digitale media, kan elke leerling zelfstandig zijn tempo bepalen. Ze kunnen zelf
kiezen hoe vaak ze een filmpje afspelen of terugspoelen als het te snel gaat of als ze iets niet begrijpen.
Leerlingen die de leerstof eigenlijk al onder de knie hebben, hoeven niet de hele klassikale instructie mee te
volgen. Ze kunnen zelfs beslissen om geen instructiefilmpje te bekijken als het over leerstof gaat die ze al
beheersen. Als ze tijdens een opdracht of contractwerk toch met iets vastlopen, kunnen ze in het
instructiefilmpje opzoeken welke oplossingsmethode ze best toepassen. Leerlingen kunnen ook zelf bepalen
welke informatiebronnen voor hen het duidelijkste zijn. Tijdens het samenwerken in de klas kunnen de sterke
leerlingen ingezet worden om klasgenoten met problemen te helpen.
Het is ook mogelijk om te differentiëren door leerlingen een leerpad te geven dat aangepast is aan de eigen
mogelijkheden en noden. Dan zouden competente leerlingen een ander leerpad volgen met meer
verdiepende en uitdagende opdrachten dan de leerlingen die nog moeite hebben met de leerstof. Door
instructies te geven via filmpjes komt er voor de leerkracht tijd vrij om extra uitleg te geven, vragen te
beantwoorden of om leerlingen te ondersteunen.
Mogelijkheden tijdens een pandemie
Tijdens de COVID-pandemie hebben sommige leraren het Flipped Classroom-model ontdekt. Zeker toen
scholen verplicht werden om afstandsonderwijs en contactonderwijs te combineren. Tijdens het
afstandsonderwijs verwerken de leerlingen de leerstof zelfstandig thuis zodat ze tijdens het contactonderwijs
vragen kunnen stellen aan de leerkracht of kunnen oefenen in de klas. Jonge kinderen kunnen thuis bv. de
filmpjes samen met hun ouders bekijken. Via de filmpjes leren hun ouders hoe ze bepaalde leerstof
aanbrengen op school, zodat ze hun kind op dezelfde manier thuis kunnen begeleiden of extra uitleg geven.
Bronnen
https://onderwijstips.ugent.be/nl/tips/flipped-classroom-een-traditionele-les-omgedraaid/
https://www.klasse.be/507/flipping-the-classroom-zet-de-les-op-zijn-kop/
https://www.kennisnet.nl/app/uploads/kennisnet/leren_ict/flipping_the_classroom/bijlagen/Infographic_Fli
pping_the_Classroom.pdf
https://betadifferentiatie.sites.uu.nl/wp-content/uploads/sites/176/2014/06/brochure-flipping-the-
classroom1.pdf
http://www.jonatan.be/academie/
20. Minte De Troy
Waarom onthoud je meer als je notities schrijft dan als je ze typt?
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat mensen meer onthouden als ze hun nota’s met de hand geschreven
hebben dan als ze notities getypt hebben. Daar zijn verschillende mogelijke redenen voor.
• Onderzoek van Ose Askvik, van der Weel & van der Meer (2020) toont aan dat er meer hersenactiviteit
is in de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het geheugen als mensen tijdens hun leerproces
schrijven of tekenen dan als ze typen. Schrijven of tekenen stimuleert de hersenen meer waardoor er
meer ingewikkelde netwerken gevormd worden in de hersenen dan bij typen. Deze netwerken verhogen
de kans om iets op te slaan in het langetermijngeheugen.
• Schrijven en tekenen zijn complexere bewegingen dan gewoon toetsen indrukken. Complexere
bewegingsactiviteiten laten meer geheugensporen in de hersenen achter. Dat blijkt onder andere uit
onderzoek naar het leren lezen en schrijven van Longcamp en anderen (2006).
• Als een leerling schrijft of tekent in de les, gebruikt hij meer zintuigen dan als hij gewoon op een
toetsenbord intikt wat de leraar zegt. Hoe meer verschillende zintuigen betrokken zijn, hoe beter en
langer informatie wordt opgeslagen. Schrijfbewegingen met de hand verwerken auditieve signalen en
geven aan de hersenen visuele, motorische en tactiele signalen terwijl dat bij typen niet het geval is.
• Typen gaat vooral snel, waardoor je letterlijk kan intikken wat de leraar zegt zonder dat je er hoeft bij na
te denken of actief moet luisteren. Je typt dus op automatische piloot. Met de hand notities maken gaat
veel langzamer. Het is daardoor niet mogelijk om alles op te schrijven wat je hoort. Je moet dus keuzes
maken en nadenken over wat je gaat noteren. Je moet de informatie dus actief verwerken: terwijl je
schrijft maak je meestal een soort samenvatting van de informatie of je verzint kernwoorden en tekent
schema’s. Die mentale verwerking versterkt het geheugen en zorgt ervoor dat je de handgeschreven
informatie beter en langer onthoudt.
Onder andere onderzoek van Mueller en Oppenheimer (2014) toont aan dat studenten tijdens een
lezing gemiddeld 550 woorden intikten op hun laptop, terwijl de schrijvers minder dan 400 woorden
hadden. De tikkers schreven vaker precies dezelfde woorden op, terwijl er meer verschillen waren in
woordkeuze bij de schrijvers. Ook bleek dat de studenten achteraf minder goed op vragen konden
antwoorden als ze meer letterlijke woorden hadden opgeschreven. Volgens de onderzoekers is dat het
bewijs dat het geheugen beter werkt als de informatie meer intensief verwerkt wordt.
Waarom laten leraren hun leerlingen beter vertalen van het ene medium naar het andere?
Frank Vandewyer geeft zijn studenten aan de lerarenopleiding het advies om hun leerlingen te laten vertalen
van het ene naar het andere medium, bv. van tekst naar stilstaand beeld, bewegend beeld en geluid. Dit
advies past bij de vaststelling dat het geheugen beter werkt bij schrijven en tekenen dan bij typen.
• Door een tekst om te zetten in (bewegend) beeld en geluid, komt de informatie langs verschillende
zintuigen of kanalen binnen. Bij het vertalen van een tekst naar een stilstaand beeld wordt verbale
informatie gekoppeld aan visuele. Door het beeld te laten bewegen wordt het kinesthetisch geheugen
aangesproken en als er ook nog geluiden toegevoegd worden dan komt er auditieve informatie binnen.
De informatie komt langs verschillende zintuigen binnen en wordt daardoor meerdere keren
opgeslagen: in het visueel, auditief en kinesthetisch geheugen. De verschillende informatiekanalen
ondersteunen en versterken elkaar, waardoor je informatie beter kan onthouden.
• Door informatie vanuit verschillende zintuigen te combineren, worden de hersenen meer geactiveerd
en ontstaan er meer verbindingen tussen de zenuwcellen. Hoe meer verbindingen, hoe beter
informatie wordt vastgezet in het geheugen en hoe makkelijker de informatie terug kan opgeroepen
worden. Leerlingen kunnen zich beter herinneren wat ze hebben geleerd als ze op verschillende
manieren hebben waargenomen of ervaren. Daardoor kunnen ze langs verschillende wegen in het
geheugen de informatie terugvinden.
• Om informatie te vertalen van het ene naar het andere medium moeten de leerlingen de informatie
actief verwerken en begrijpen. Ze moeten bv. de tekst interpreteren, samenvatten, kernwoorden
Schrijven is beter dan typen
21. Minte De Troy
selecteren om er een tekening bij te maken of om het om te zetten in een schema, mindmap of
filmpje. Ze moeten creatief nadenken en verzinnen welke beelden, bewegingen, geluiden en woorden
het beste bij elkaar passen. Actief verwerken van informatie, zet de hersenen meer aan het werk en
zorgt voor beter en langer onthouden. Er is dus meer kans dat de informatie in het langetermijn-
geheugen terecht komt.
• Volgens de dubbele coderingstheorie (dual coding theory) van Professor Paivio hebben mensen in het
werkgeheugen een verbaal kanaal en een non-verbaal kanaal. Mondelinge of schriftelijke tekst komt in
het verbale kanaal. Beelden, bewegingen en geluiden komen in het non-verbale kanaal. Als mensen de
2 kanalen gebruiken bv. bij het woord vogel maken ze een tekening of zoeken ze een filmpje van een
vliegende en fluitende vogel, dan is er meer kans dat de informatie in het langetermijngeheugen
terechtkomt en niet meer vergeten wordt.
Figuur 7: De dubbele coderingstheorie van Paivio (bron: www.vernieuwenderwijs.nl)
Bronnen
Ose Askvik E, van der Weel F.R.R., van der Meer A.L.H. The Importance of Cursive Handwriting Over
Typewriting for Learning in the Classroom: A High-Density EEG Study of 12-Year-Old Children and
Young Adults. Front Psychol. 2020 Jul 28;11:1810.
Mueller P.A. & Oppenheimer, D.M., The Pen Is Mightier Than the Keyboard: Advantages of Longhand Over
Laptop Note Taking. Psychological Science, online op 23 april 2014, 10 blz.
http://pss.sagepub.com/content/early/2014/04/22/0956797614524581
Longcamp M., Boucard C., Gilhodes JC., & Velay JL. Remembering the orientation of newly learned characters
depends on the associated writing knowledge: A comparison between handwriting and typing. Human
Movement Science, 2006, 25(4-5), 646-656
https://www.gezondheidenwetenschap.be/gezondheid-in-de-media/onthouden-we-dingen-beter-als-we-ze-
met-de-hand-schrijven
https://radio1.be/lees/schrijven-doet-beter-onthouden-dan-typen
https://www.rtlnieuws.nl/tech/artikel/3951596/wetenschappers-willen-dat-studenten-weer-pen-gaan-
gebruiken
https://www.nrc.nl/nieuws/2014/11/28/met-pen-onthoud-je-beter-wat-je-noteert-1444971-a1386221
https://writersplaza.wordpress.com/2014/12/03/handgeschreven-notities-werken-beter/
https://onderzoekonderwijs.net/2015/06/08/typen-of-schrijven/
https://www.vernieuwenderwijs.nl/dual-coding-codeer-leerstof-dubbel-in-je-brein/
22. Minte De Troy
Wat is een webquest?
De Amerikaanse professor Bernie Dodge heeft het idee van een webquest bedacht om leerlingen op een
uitdagende maar gestructureerde en veilige manier gebruik te laten maken van het internet.
Een webquest is een onderzoeksopdracht of educatieve speurtocht waarbij leerlingen (online) informatie
zoeken en verwerken tot een nieuw eindproduct zoals een verslag, een artikel, een tentoonstelling, een
presentatie, een knutselwerk... De leerlingen krijgen een betekenisvolle en motiverende opdracht die ze
zelfstandig of samen uitvoeren aan de hand van een stappenplan en links naar bronnen. In een webquest is
het internet meestal de belangrijkste informatiebron. Maar leerlingen kunnen ook gebruik maken van
klassieke bronnen zoals kranten, tijdschriften en encyclopedieën.
Bouwstenen
Een webquest is een altijd een website die bestaat uit 7 bouwstenen of webpagina’s.
Inleiding (introduction)
Beschrijving van het onderwerp en de doelen van de webquest.
De leerling krijgt ook een rol bv. als journalist, detective,
uitvinder …
Opdracht (task)
Beschrijving van de opdracht die van de leerlingen verwacht
wordt, bv. een artikel schrijven, een probleem oplossen, een
schat vinden …
Werkwijze (process)
Leidraad, stappenplan of nauwkeurige beschrijving van de
manier waarop de leerlingen de opdracht moeten uitvoeren.
Informatiebronnen (resources)
Links naar relevante documenten of zinvolle websites waar
leerlingen de nodige informatie kunnen vinden.
Evaluatie (evaluation)
De beoordelingscriteria die beschrijven aan welke kenmerken
het eindresultaat moet voldoen.
Afsluiting (conclusion)
Samenvatting en terugblik op wat de leerlingen met de
webquest geleerd hebben.
Leraar (teacherpage)
Achtergrondinformatie voor leraren over de tijdsduur, de
doelgroep, de auteur, vakgebied, beoogde doelen, … van de
webquest
Voorbeelden van verzamelsites
Er zijn enkele verzamelsites die kwaliteitsvolle Nederlandstalige webquests aanbieden over verschillende
onderwerpen en voor verschillende onderwijsniveaus zoals:
• Webkwestie.nl
• Webquests.nl
Er zijn ook Nederlandstalige informatieve en educatieve verzamelsites die voor kinderen ontworpen zijn, en
waar een webquest kan naar linken. Voorbeelden daarvan zijn:
• Klokhuis is de website van het gelijknamige televisieprogramma. Deze site biedt informatieve video's,
artikelen en activiteiten over een breed scala aan onderwerpen, van wetenschap en technologie tot
geschiedenis en cultuur.
• NTR Schooltv is een website met educatieve video's, programma's en interactieve lessen voor kinderen.
De site behandelt verschillende vakken en onderwerpen.
Webquests
23. Minte De Troy
• Wikikids is de Nederlandstalige versie van Wikipedia speciaal voor kinderen. De site biedt betrouwbare
informatie over uiteenlopende onderwerpen.
• Jeugdbieb is een online bibliotheek voor kinderen met links naar educatieve websites, filmpjes en
informatie over verschillende onderwerpen.
• NEMO Kennislink biedt informatieve artikelen en nieuws over wetenschap en technologie voor
kinderen en jongeren.
Het Canon van Vlaanderen is ook een verzamelsite met artikelen over de geschiedenis van Vlaanderen, maar
die site is niet specifiek voor kinderen ontworpen.
Link met de ICT-eindtermen
Bij elke webquest is het de bedoeling dat leerlingen aan de hand van ICT informatie leren opzoeken en
verwerken (ICT-eindterm 6). Ze leren er ook zelfstandig nieuwe kennis en vaardigheden mee (ICT-eindterm
4). Ze ontwikkelen een positieve houding in het gebruik van ICT (ICT-eindterm 1) en leren ICT op een veilige
en doelmatige manier gebruiken (ICT-eindterm 2). Afhankelijk van het onderwerp en de opdracht bieden
webquests ook mogelijkheden om aan de andere ICT-eindtermen te werken.
Eindtermen ICT Mogelijke link met een webquest
ET 1 De leerlingen hebben een positieve
houding tegenover ICT en zijn bereid
om ICT te gebruiken om hen te
ondersteunen bij het leren.
• De webquest motiveert de leerling om ICT te gebruiken
om zijn opdracht tot een goed einde te brengen en
nieuwe dingen te leren.
ET 2 De leerlingen gebruiken ICT op een
veilige, verantwoorde en doelmatige
manier.
• Een webquest stimuleert leerlingen om ICT doelmatig
te gebruiken om hun opdracht uit te voeren. Bovendien
zorgt de webquest voor een veilige digitale
leeromgeving.
ET 3 De leerlingen kunnen zelfstandig
oefenen in een door ICT ondersteunde
leeromgeving.
• De webquest biedt een digitale leeromgeving waarin
leerlingen bepaalde vaardigheden kunnen oefenen
zoals begrijpend lezen, een verslag schrijven, informatie
opzoeken op het internet…
ET 4 De leerlingen kunnen zelfstandig leren
in en door ICT ondersteunde
leeromgeving.
• De opdracht zorgt ervoor dat leerlingen nieuwe kennis
of vaardigheden leren als ze het stappenplan van de
webquest doorlopen.
ET 5 De leerlingen kunnen ICT gebruiken om
eigen ideeën creatief vorm te geven.
• Afhankelijk van de opdracht van een webquest wordt
van leerlingen soms verwacht dat ze een creatief
eindproduct maken met ICT bv. een filmpje, een digitale
collage, een artikel voor de klasblog, …
ET 6 De leerlingen kunnen met behulp van
ICT voor hen bestemde digitale
informatie opzoeken, verwerken en
bewaren.
• Bij webquests is het de bedoeling dat de leerlingen in
verschillende (online)bronnen informatie leren zoeken
en verwerken om er een opdracht mee te vervullen.
ET 7 De leerlingen kunnen ICT gebruiken bij
het voorstellen van informatie aan
anderen.
• Bij een webquest moeten leerlingen soms een
presentatie geven aan de hand van ICT waarin ze het
resultaat van hun zoektocht aan anderen voorstellen.
ET 8 De leerlingen kunnen ICT gebruiken om
op een veilige, verantwoorde en
doelmatige manier te communiceren.
• Bij een webquest moeten leerlingen soms
samenwerken of hun werk en bevindingen aan anderen
presenteren. Dat vereist een goede communicatie,
waarbij soms ook ICT ingezet wordt.
24. Minte De Troy
Differentiatiekansen
Met een webquest kunnen leerkrachten op verschillende manieren differentiatie inbouwen. Dat kan bv.
door:
• leerlingen van verschillende vaardigheidsniveaus te laten samenwerken. Dat bevordert het leren van
elkaar.
• de beoordelingscriteria aan te passen aan de mogelijkheden van de leerlingen. Het werk van leerlingen
die uitdaging nodig hebben moet aan meer of strengere criteria voldoen dan het werk van leerlingen
met leermoeilijkheden.
• de complexiteit of de moeilijkheidsgraad van de opdrachten aan te passen aan het niveau en de
vaardigheden van de leerlingen.
• de mate van ondersteuning aan te passen aan de behoeften van de leerlingen. Sommigen zullen meer
begeleiding en sturing nodig hebben van de leraar, terwijl anderen sneller zelfstandig kunnen werken.
• meer en moeilijkere bronnen te voorzien voor leerlingen die behoefte hebben aan meer uitdaging.
• leerlingen meer of minder tijd te geven om de opdracht op tempo af te maken.
Vakgebieden
Webquests bestaan voor alle vakken en voor verschillende onderwijsniveaus. Op een website zoals
webkwestie.nl vind je kant-en-klare webquests over verschillende leergebieden of thema’s voor het
basisonderwijs, secundair en hoger onderwijs. Vaak wordt er met een webquest tegelijkertijd gewerkt aan
doelen voor meerdere vakken en aan de vakoverschrijdende doelen voor leren leren, ICT of sociale
vaardigheden.
Bronnen
https://www.webkwestie.nl/
https://www.webquests.nl/
https://nl.wikipedia.org/wiki/Webquest
https://onderzoek.kennisnet.nl/app/uploads/2016/12/Nr._33_WWO_webquests.pdf