Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van de provincie West-Vlaanderen.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw
Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge geschiedenis van landbouw, v...
Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulkskampveld, 2013
1. Vooronderzoek.
Evolutie van de landbouw in het
Landschapspark Bulskampveld,
van ca. 1000 tot vandaag
PUBLIEKSVERSIE
Brecht Demasure
2. COLOFON
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld, van ca. 1000 tot
vandaag PUBLIEKSVERSIE
Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van
de provincie West-Vlaanderen.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure onder leiding van
prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw
Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Leuven, 2013
Een digitale versie van dit rapport is beschikbaar op
www.cagnet.be en www.hetvirtueleland.be.
Voor meer informatie:
Brecht Demasure, Centrum Agrarische Geschiedenis vzw
Atrechtcollege, Naamsestraat 63, 3000 Leuven
brecht.demasure@cagnet.be
+32 16 32 35 42
Afbeelding voorblad: beeld van het Landschapspark Bulskampveld (Sint-Pietersveld)
met varkensbedrijf, dreef, maïsveld en gaspeldoorn
(collectie provincie West-Vlaanderen)
D/2013/11875/1
3.
4.
5. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 1
INHOUDSTAFEL
1 Inleiding........................................................................................................................................... 2
2 De zoektocht naar informatie ......................................................................................................... 5
3 Landbouwevolutie in het Bulskampveld: een synthese.................................................................. 8
3.1 De ontginning van het Bulskampveld tijdens de hoge middeleeuwen (1000 – 1300)............ 8
3.1.1 Ontstaan van de heide .................................................................................................... 8
3.1.2 Eerste ontginningsgolf (1100-1300): graven, abdijen en monniken............................... 8
3.1.3 Prille landbouwuitbating............................................................................................... 10
3.2 Een stabiel landschap (1300 - 1750): heide met vijvers omringd door bos en akkers.......... 11
3.3 De definitieve ontginning van het Bulskampveld vanaf ca. 1750 tot ca. 1850 ..................... 14
3.3.1 Hernieuwde interesse en middelen .............................................................................. 14
3.3.2 De oprichting van kastelen............................................................................................ 17
3.3.3 Het ontstaan van de boomkweeksector ....................................................................... 18
3.3.4 Bos, heide en landbouw................................................................................................ 21
3.4 Een traditionele landbouw tot 1880 ..................................................................................... 24
3.4.1 Een breekbaar evenwicht.............................................................................................. 24
3.4.2 Landbouw in het Bulskampveld rond 1850................................................................... 25
3.4.3 Migratie en vlasnijverheid als overlevingsmiddel......................................................... 26
3.5 Landbouw in transitie (1880-1950)....................................................................................... 30
3.5.1 Van graanteelt naar veeteelt (en tuinbouw)................................................................. 30
3.5.2 Landbouw in het Bulskampveld in 1910 en 1950 ......................................................... 31
3.5.3 De ontwikkeling van veeteelt en zuivelproductie......................................................... 37
3.6 Landbouw als schakel in de voedselketen (1950-2010)........................................................ 40
3.6.1 De Vlaamse landbouw een halve eeuw in vogelvlucht................................................. 40
3.6.1.1 Specialisatie, intensifiëring en mechanisatie (1950-1980)........................................ 40
3.6.1.2 Grenzen aan de groei (1980-2010)............................................................................ 42
3.6.2 Landbouw in het Bulskampveld in 1980 en 2010 ......................................................... 43
3.6.2.1 Evolutie van het areaal.............................................................................................. 43
3.6.2.2 De spectaculaire groei van de veeteelt..................................................................... 46
3.6.3 Groei en bloei van de boomkweeksector tijdens de twintigste eeuw.......................... 48
3.6.4 De ontwikkeling van de agro-industrie ......................................................................... 49
3.7 De landbouw op vandaag in het Landschapspark Bulskampveld ......................................... 50
4 Bibliografie .................................................................................................................................... 52
4.1 Bronnen................................................................................................................................. 52
4.1.1 Onuitgegeven bronnen ................................................................................................. 52
4.1.2 Uitgegeven bronnen...................................................................................................... 52
4.2 Literatuur............................................................................................................................... 52
5 Lijst van kaarten en afbeeldingen ................................................................................................. 66
5.1 Kaarten.................................................................................................................................. 66
5.2 Afbeeldingen ......................................................................................................................... 66
6 Bijlagen.......................................................................................................................................... 67
6.1 Bodemkaart van het Landschapspark Bulskampveld............................................................ 67
6.2 Cultuurareaal in de gemeenten van het Bulskampveld in hectare (1846) ........................... 68
6.3 Cultuurareaal in de gemeenten van het Bulskampveld in hectare (1910) ........................... 70
6.4 Cultuurareaal in de gemeenten van het Bulskampveld in hectare (1980-2010) .................. 72
6. 2
1 Inleiding
Het voorliggende rapport is een vooronderzoek van de historische evolutie van de landbouw in
relatie tot het Landschapspark Bulskampveld. Het Landschapspark Bulskampveld heeft een
oppervlakte van meer dan 7.500 hectare (75 km²) en strekt zich uit over de gemeenten Beernem,
Oostkamp, Ruiselede, Wingene, Aalter en een heel klein gedeelte van Knesselare (Oost-Vlaanderen).
Het Landschapspark is geselecteerd als één van de recreatieve bestemmingsgebieden van de
provincie West-Vlaanderen. De thema’s Cultuur, Landschap, Natuur en Ontspanning werden naar
voor geschoven voor het opzetten van een gemeenschappelijke werking tussen de betrokken
partners.
Kaart 1: Afbakening van het Landschapspark Bulskampveld
Binnen de perimeter van het Landschapspark Bulskampveld is nog heel wat landbouwactiviteit
zichtbaar. Om de landbouw en landbouwers mee te betrekken in het Landschapspark werden een
aantal vragen geformuleerd. Hoe kan de landbouw het verhaal van het Landschapspark mee
vormgeven en hoe kan ze inhoud geven aan het verhaal, hoe kan ze bijdragen tot de realisatie van
een kwalitatief Landschapspark Bulskampveld? Om een antwoord te bieden op deze vragen maakte
het Centrum Agrarische Geschiedenis op verzoek van de provincie West-Vlaanderen een
onderzoeksrapport op. De opdracht omvatte een voorbereidende studie over landbouw in relatie tot
het Landschapspark Bulskampveld. De kernvraag was: ‘Waarom is de aanwezige landbouw aanwezig
en zien we op vandaag nog linken met de andere thema’s die spelen binnen het Landschapspark
Bulskampveld (cultuur, landschap, natuur, ontspanning) en andere sectoren in het gebied?’.
7. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 3
De opmaak van het voorliggende rapport werd begeleid door een klankbordgroep. Die was
samengesteld uit: Rik Samyn (regiocoördinator Brugge-Oostende), Lode Tanghe (gebiedswerker
Land- en Tuinbouw Brugge-Oostende), Jan Van Winghem (gebiedswerker Land- en Tuinbouw
Midden- en Zuid-West-Vlaanderen), Pauwel Bogaert (coördinator Regionaal Landschap Houtland),
Frank Debeil (VLM), Johan Termote (historicus), Andy Dewitte (ABS), Hans Mommerency
(Boerenbond), Anneleen Dedeyne (Inagro), Valérie Van Haute (Westtoer), Tom Vermeersch
(gebiedswerker Milieu Brugge-Oostende), Sven Jacobs (dienst Landbouw), Dries Vanbelleghem
(dienst ruimtelijke ordening) en Yves Segers (CAG). Wij wensen hen van harte te bedanken voor de
zinvolle inbreng, nuttige suggesties en interessante tips.
Om verwarring te vermijden, staan we even stil bij het toponiem Bulskampveld. Het historische
Bulskampveld – dat grotendeels het recente Landschapspark omvat – bevat het volledige veldgebied
dat samenvalt met het zuiden van de gemeente Beernem, de oostelijke helft van de parochie
Hertsberge, het noorden van de gemeenten Wingene en Ruiselede en het westelijke deel van Aalter
(Sint-Maria-Aalter).1
Ook een klein stukje van het zuidwestelijke deel van Knesselare behoort tot het
onderzoeksdomein. In nauwe zin – en in de volksmond – wordt met Bulskampveld het
provinciedomein bedoeld. In dit rapport wordt consequent de term Bulskampveld gebruikt voor het
grote veldgebied. Wanneer we spreken over het provinciedomein hanteren we de benaming
Lippensgoed-Bulskampveld.
1
Termote, Project Biscopveld. Historisch-geografisch onderzoek, 4.
8. 4
Situering Bulskampveld
Het Bulskampveld of het ‘Bruera de Bulscamp’ – letterlijk het veld van de stier – was één van de
grootste heidegebieden of velden van Vlaanderen. De term ‘veld’ slaat op onvruchtbare, niet
verkavelde, woeste gronden. Deze stonden los van het eigenlijke landbouw- en bosareaal. Men sprak
wel eens van ‘wastinen’, afgeleid van het Latijnse ‘wastina’ of ‘bruyère’. Het veldgebied bestond
grotendeels uit heidevegetatie: groene dwergstruikbegroeiing zonder of met weinig bomen en met
doorgaans een goed ontwikkelde moslaag.2
Zonder menselijke tussenkomst evolueert een heide tot
een volwaardig bos. In het Bulskampveld wisselden droge en natte delen elkaar af. Op de betere
gronden waren graslanden te vinden. Elementen uit het ‘oude landschap’ zijn terug te vinden in het
natuurgebied van de ‘Gulke Putten’ en in het provinciedomein Lippensgoed-Bulskampveld.
Het Bulskampveld vormde oorspronkelijk een aaneengesloten gebied met onder andere het
Lichterveldeveld, het Sint-Andriesveld, het Beverhoutsveld (Oedelem), het Maleveld, het Sijseleveld
en het Maldegemveld.3
De scheiding tussen deze velden ontstond tijdens de eerste ontginningsgolf
in de middeleeuwen (1000-1300). Volgens Verstraete (1962) strekte het oostelijk deel van het
Bulskampveld zich uit over Aalter, Bellem, Ursel, Knesselare, Sint-Joris-ten-Distel, Beernem,
Oedelem, Oostkamp, Waardamme, Wingene, Ruiselede, Poeke, Lotenhulle en Hansbeke.4
Het
Bulskampveld was een aaneensluiting van kleinere veldgebieden waarbij het oostelijk deel tussen
Brugge en Aalter lag (10.000 ha) en het westelijk deel tussen Torhout en Brugge (6000 ha).
Rudi De Brabandere deelde de bodem van het Bulskampveld in twee soorten in.5
Enerzijds was er
droge zandgrond waarop landbouw zo goed als onmogelijk was (zie bijlage 1). De bodem zou veel
water en mest vragen. Mits intensieve bemesting is de bodem op vandaag wel geschikt voor
landbouw. Op deze zandbodem kwam de heide het sterkst tot ontwikkeling. Anderzijds was er matig
droge grond. Deze heeft een goede afwatering in de winter maar was te droog in de zomer. De
bodem was geschikt voor weiland en voor teelten als rogge, haver en aardappelen.
Kaart 2: Overzichtskaart van de Vlaamse veldzones (ca. 1750)
2
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 16.
3
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 15.
4
Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld, 24.
5
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 20.
9. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 5
2 De zoektocht naar informatie
Informatie zoeken over de ontwikkeling van de landbouw in het Bulskampveld lag niet voor de hand.
Het veldgebied strekte zich immers uit over delen van verschillende gemeenten die niet allemaal in
dezelfde provincie liggen. Het startpunt bij uitstek vormden de heemkundige kringen. We
consulteerden niet alleen alle relevante tijdschriften maar namen ook contact op met de
respectievelijke vertegenwoordigers. Deze konden op hun beurt ons verder helpen.
De (indices van) volgende heemkundige tijdschriften werden geraadpleegd:
Jaarboek Bos en Beverveld, 1966-2012 (Heemkundige Kring Bos en Beverveld, Beernem);
Ons Doomkerke – De vijf zusterparochiën, 1959-1977 (Heemkring Zuid-Bulskampveld);
Oud Ruysselede, 1983-2006 (Heemkundige Kring Oud Ruysselede, Ruiselede);
Heemkundige Kring Oostkamp, [2000]-2012 (Heemkundige Kring Oostkamp, Oostkamp);
Jaarboek Ons Wingene, 1998-2012 (Heemkundige Kring Ons Wingene, Wingene);
Land van de Woestijne, 1977-2005 (Heemkundige Kring Arthur Verhoustraete, Aalter);
Jaarboek Appeltjes van het Meetjesland, 1949-2012 (Historisch Genootschap van het
Meetjesland).
Deze leverden heel wat interessante referenties op. De bijdragen die grosso modo verschenen tussen
de jaren 1960 en 1980 concentreerden zich op de ontginningen en de landschapsontwikkeling van
het Bulskampveld. Arthur Verhoustraete (1895-1971) gaf met zijn studie over de ontginning van het
oostelijk deel van het Bulskampveld de start.6
In de artikelen van Ons Doomkerke is er aandacht voor
de ontwikkeling van het Sint-Pietersveld, de Gulke Putten, de Vorte Bossen en het Vagevuur.
Recentere artikels gingen in op de geschiedenis van één hoeve of domein. Ook teelten zoals
bijvoorbeeld de vlascultuur en de boomkweeksector kwamen aan bod. In de bibliografie namen we
ook een aantal bijdragen op over de regio tijdens de feodale periode (voor 1789), bijvoorbeeld over
pachthoeves en lenen.
Er verschenen eveneens relevante artikels in andere heemkundige en historische tijdschriften. Deze
konden we opsporen via de artikelendatabank van Heemkunde West-Vlaanderen en via de catalogus
van de provinciale bibliotheek Tolhuis.7
Deze artikels verwezen naar andere relevante literatuur. Een
recente en interessante bron is de brochure die de gemeente Beernem opstelde naar aanleiding van
Open Monumentendag 2010.8
De brochure gaat over landbouw en agrarisch erfgoed in Beernem en
bevat diverse relevante artikelen. Om het overzicht te behouden, voegden we een aantal werken
over de landbouw in West-Vlaanderen en overzichtswerken over de landbouwgeschiedenis aan de
bibliografie toe.9
Aan de Leuvense universiteit verscheen in 1962 een verhandeling geschreven door Alfons Verstraete
over de ontginning van het Bulskampveld in de zeventiende en achttiende eeuw.10
Het bleek een
uitzondering te zijn want het onderzoek verschoof daarna naar de universiteit van Gent. Onder
impuls van de Gentse geografen Luc Daels, die zelf een basisartikel schreef over de
landschapsontwikkeling van het Bulskampveld, Frans Snacken en Antoon Verhoeve startte een
6
Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 5.
7
Database Heemkunde West-Vlaanderen, 2013 (www.hkwestvlaanderen.be/zoeken.php) en Provinciale
bibliotheek en documentatiecentrum, 2013 (http://winob.cevi.be/pbc/vubis.csp).
8
Lambert, Landbouw en agrarisch erfgoed in Beernem, 1.
9
Oriënterende bibliografie agrarische en rurale geschiedenis (19
de
en 20
ste
eeuw België), 2012
(www.hetvirtueleland.be/cag/bronnen/bibliografie).
10
Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld in de XVII en XVIII eeuw, 1-6.
10. 6
systematisch onderzoek naar de evolutie van veldgebieden. Dat resulteerde in een aantal
interessante licentiaatsverhandelingen.11
Christine Vanmaekelbergh maakte in 1973-1974 een
retrospectief-geografische studie van Wingene op basis van een landboek uit 1756. Frank Beernaert
onderzocht enkele jaren later de evolutie van veld naar bos in de regio Brugge-Torhout. Lieven Van
Hauwaert maakte tot slot een studie over veldvijvers in confrontatie met historisch kaartmateriaal en
het fysio-geografisch onderzoek. In 2010 maakte Johan Termote in opdracht van de VLM trouwens
een synthese over de verdwenen veldvijvers van het oostelijk deel van het Bulskampveld.12
Met betrekking tot de landbouw in de gemeenten van het Bulskampveld verschenen tevens een
aantal licentiaatsverhandelingen aan de Gentse universiteit. Zo onderzocht Aime Detavernier in 1977
de bedrijfseconomische resultaten van de landbouw in de gemeenten Wingene en Ruiselede.13
Marleen Van den Brande bestudeerde de vegetatie in het reservaat van de Gulke Putten van
Wingene na vier jaar schapenbegrazing.14
Aan het Agronomisch Instituut van de KU Leuven tot slot
verscheen in 1946 een monumentale licentiaatsverhandeling over de hoeve Hulstlo in Beernem.15
Naast het opstellen van een literatuuroverzicht, polsten we de gemeentelijke en provinciale
archiefdiensten of zij relevant materiaal bezaten. Wegens de beknopte opzet van deze studie was er
geen tijd om de archiefdiensten te bezoeken. Concreet ging het over volgende archieven:
Gemeentearchief Wingene;
Gemeentearchief Beernem;
Gemeentearchief Ruiselede;
Gemeentearchief Oostkamp;
Gemeentearchief Aalter;
Rijksarchief Brugge;
Provinciaal Archief West-Vlaanderen (Brugge).
Niet ieder archief bevat evenveel en even relevante informatie. Het gemeentearchief van Wingene
blijkt vrij rijk te zijn aan materaal.16
Zowat alle 15 mei-tellingen sinds 1941 zijn bewaard gebleven. Het
archief bevat ook dossiers over de drainering van landbouwgronden, schade, veekeuringen,
prijskampen, veeziekten, onderhoud van landbouwwegen…
De gemeentelijke archiefdienst van Beernem bevat eveneens interessante stukken:
landbouwtellingen (1929-2000), premies voor de landbouw (vanaf 1961), drainage landbouwgronden
(1969-1970), schade aan de landbouw (1956-1990), bostelling (1980-1982), stierenkeuringen (1948-
1965), berenkeuringen (1952-1968), geitenbokkenkeuringen (1936-1968), veeprijskampen (1905) en
besmettelijke veeziekten (1919-1965). Er bleven ook verpachtingen van het Beverhoutsveld
(gemeentelijke landbouwgronden, vroeger gemene gronden) bewaard.17
Het archief van Ruiselede zou daarentegen minder interessant materiaal bevatten.18
De meeste
archiefstukken van Ruiselede worden bewaard in het Rijksarchief Brugge. Het gemeentearchief van
Aalter bevat een beperkt aantal landbouwtellingen vanaf 1946.19
Het beschikt tevens over
11
Vanmaekelbergh, Marginale gronden te Wingene, 1-3; Beernaert, Evolutie van ‘veld’ en bos tussen Brugge en
Torhout, i-ii; Van Hauwaert, Veldvijvers in Vlaanderen, 1-3.
12
Termote, Project Biscopveld. Historisch-geografisch onderzoek, 3.
13
Detavernier, Bedrijfseconomisch onderzoek van de landbouw, 1-2.
14
Van den Brande, Studie van de vegetatie van twee percelen heide en struikgewas, 1-3.
15
Lambert, Monographie de la ferme de ‘Hulstloo’, 1.
16
Met dank aan Elke Demeyer, gemeentearchief van Wingene, voor de informatie.
17
Met dank aan Conny Lambert, cultuurbeleidscoördinator van Beernem, voor de informatie.
18
Met dank aan Annelies Van Tomme, cultuurdienst Ruiselede, voor de informatie.
19
Met dank aan Karen Buyse en Filip Bastiaen, cultuurdienst Aalter, voor de informatie.
11. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 7
belastinglijsten over veeteelt vanaf 1816. Het gemeentearchief beschikt niet over een volwaardige
archiefdienst. Er konden geen concrete inlichtingen verschaft worden. Het meeste archief van
Oostkamp bevindt zich in het Brugse Rijksarchief.
Het Rijksarchief Brugge bevat archieven van de gemeente Oostkamp, de gemeente Beernem, de
gemeente Sint-Joris-ten-Distel en de Proosdij (later gemeente) Hertsberge.20
Informatie met
betrekking tot landbouw is er sporadisch in terug te vinden. Het Rijksarchief beschikt over een
omvangrijke kaartencollectie van de regio. Aanvullend daarbij zijn de landboeken met of zonder
kaarten belangrijk. Voor de proosdij van Hertsberge zijn er verschillende bewaard. Kadasterplannen
vanaf de negentiende eeuw zijn eveneens in het archief aanwezig. Deze bevatten een schat aan
informatie: perceeloppervlakte, gegevens van de eigenaar, sectie- en perceelnummer, het bouwjaar
(indien het perceel bebouwd is), een overzicht van de onroerende goederen… Via het werken met
peiljaren kan de perceelsevolutie van de laatste tweehonderd jaar in beeld gebracht worden.
Het Provinciaal Archief West-Vlaanderen bevat eveneens interessante info over de gemeenten van
het Bulskampveld.21
In het archief van de voormalige Derde Afdeling van het Provinciebestuur is er
vanaf 1892 tot het einde van de jaren 1960 een jaarlijkse terugkerende rubriek
‘agriculture’/’landbouw’ waarin verschillende provinciale initiatieven en steun aan projecten van
derden in voorkomen.22
Behandelde thema’s zijn bijvoorbeeld rasverbetering van dieren,
landbouwonderwijs, veeprijskampen, steun aan landbouwverenigingen, organisatie van
landbouwvoordrachten… De meest relevante elementen komen wellicht in dit archieffonds voor. In
het archief van na 1940 zijn er afzonderlijke reeksen rond varkenspest, landbouw in het algemeen en
muskusratten. De dossiers van gevaarlijke, hinderlijke en ongezonde bedrijven, de atlassen van
buurtwegen en de onbevaarbare waterlopen geven ook indicaties over het landgebruik en de
aanwezige landbouw. Sinds 1971 werden door de provincie stelselmatig luchtfoto’s van haar
grondgebied genomen. De neerslag hiervan laat toe om het grondgebruik en de evolutie in de
landbouw te bestuderen.
De bibliografie met alle referenties is achteraan het eindrapport terug te vinden.
20
Met dank aan Luc Janssens, diensthoofd van het Rijksarchief Brugge.
21
Met dank aan Johan Vannieuwenhuyse, archivaris van de provincie West-Vlaanderen en Marc De Vos,
archiefmedewerker.
22
Bijkomend kunnen het Bestuursmemoriaal en de processen-verbaal van de West-Vlaamse provincieraad
(gedrukt of in originele versie) geraadpleegd worden. Het provinciaal landbouwbeleid komt daarin aan bod met
onder meer een jaarlijkse rubriek ‘landbouw’, uitslagen van veeprijskampen en reglementen en bepalingen
inzake landbouw.
12. 8
3 Landbouwevolutie in het Bulskampveld: een synthese
3.1 De ontginning van het Bulskampveld tijdens de hoge
middeleeuwen (1000 – 1300)
3.1.1 Ontstaan van de heide
Het landschap van het Bulskampveld is altijd onderhevig geweest aan de invloed van de mens. De
streek was oorspronkelijk bedekt met een reusachtig aaneensluitend loofwoud. Tijdens de Romeinse
periode werden grote stukken van het loofbos gerooid.23
De vrijgekomen ruimte werd ingenomen
door de veestapel. De grond geraakte hierdoor uitgeput. Het vee verhinderde immers de groei van
jonge scheuten zodat stilaan een heidevegetatie tot stand kwam. Na het verval van het Romeinse
Rijk viel de bevolking en de landbouwexploitatie vanaf de zesde eeuw terug. Over deze periode zijn
echter weinig concrete gegevens bekend. De streek onderging tijdens de Germaans-Frankische
periode wel een stevige ontbossing.
Rond 800 werden veel open plaatsen in het bos ontgonnen. De toponiemen met ‘Lo’ zoals Kliplo,
Hulstlo, Schuurlo en Reigerlo in het noorden van het Bulskampveld zijn opvallend. Ze verwijzen naar
de prilste ontginningsfase in een bosrijke omgeving.24
Het ‘Lo’-toponiem duidt immers op een
gedegradeerd bos dat dicht bij een nederzetting was gelegen.25
De bewoning en de akkerlanden
waren geconcentreerd op de hogere, drogere kouters in het zuidelijke zandleemgebied (dus buiten
het Bulskampveld). De zandstreek ten zuiden van Brugge bleef een onbewoonde woestenij, omringd
met loofbossen. De eerste bewoningskernen rondom het Bulskampveld groeiden uit tot kleine
dorpen waarbij de bewoners alleen het nabijgelegen akkerland bewerkten. De namen van Beernem
en Wingene verschenen rond de negende eeuw voor het eerst in geschreven documenten, andere
dorpen uit de regio waren zeker al in de elfde eeuw bekend. De lokale bevolking kapte verder het bos
voor het gebruik van hout om woningen te bouwen en als verwarming. De schapen, geiten en koeien
aten de overblijvende boompjes en struiken op. Er ontstond een uitgestrekt heidegebied.
Het gebied moet beschouwd worden als een groot uitgestrekt heidegebied met tot akkerland
omgezette percelen gelegen rond de dorpskernen.26
De weiden binnen de veldgebieden werden
aangewend als gemeenschappelijke graasweiden. Vooral schapen waren op de heide actief. De
inwoners van de omringende dorpen hadden het gebruiksrecht op de gemene heidegronden. De
heidegronden waren niet in het bezit van een plaatselijke heer. Ze brachten geen rente op en
werden dan ook niet opgemeten of gekarteerd. De grenzen van de heide waren bepaald door
‘natuurlijke’ obstakels zoals een beek, een bomenrij of de bosrand. Soms werden ze met een
grenspaal afgebakend.
3.1.2 Eerste ontginningsgolf (1100-1300): graven, abdijen en monniken
Tijdens de twaalfde en de dertiende eeuw groeide de bevolking in onze gewesten aan. Er ontstond
een nood aan extra landbouwgrond en hout. De ontginning van nieuwe landbouwgronden nam toe
in de koutergebieden ten zuiden van Wingene. Op enkele plaatsen werden ontginningen opgestart
23
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 21.
24
Daels, ‘Het Bulskampveld, een jong landschap’, 54.
25
Kouters zijn grote, open akkercomplexen die iets hoger liggen dan de omgeving. Ze liggen buiten de
perimeter van het Bulskampveld.
26
Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 205.
13. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 9
vanuit kleine, individueel uitgebate boerderijen.27
De graven van Vlaanderen stimuleerden het
ontginningsproces door grote stukken heide te verkopen of te schenken aan abdijen zoals Sint-
Pieters, Sint-Baafs en Ter Doest. Het doel was om een grote ontginningsgolf op gang te brengen,
ontginners aan te lokken en zelfs om nieuwe bewoningskernen te stichten. Het Sint-Pietersveld
(Ruiselede) werd zo in 1221 door gravin Johanna van Constantinopel aan de Gentse Sint-Pietersabdij
verkocht. Het principe van de ontginningen was eenvoudig. De abdijen richtten een grote abijhoeve
op als pioniersbedrijf. Deze werden bevolkt met religieuzen. Rond de gebouwen werd een lap grond
in cultuur gebracht door boeren, vaak geïsoleerd binnen het woeste veldgebied. Abdijen en
particulieren startten in deze periode vermoedelijk met de karperteelt in nieuw aangelegde visvijvers
(zie verder).28
Tijdens de vastenperiode en op (religieuze) vleesloze dagen vormde vis een alternatief
voor vlees. De veldgebieden van het Bulskampveld waren hiervoor goed geschikt omwille van de
geringe landbouwwaarde van de grond en de goede situering tussen de middeleeuwse steden
Brugge en Gent.
Tijdens de dertiende eeuw verzeilden vele abdijen in een crisis, die zowel van religieuze als van
financiële aard was. De financiële problemen ontstonden vaak uit een te overmoedig aankoopbeleid
tijdens de twaalfde eeuw. Het was bovendien landbouwtechnisch nog niet mogelijk om woeste
gronden op een grootschalige manier in cultuur te brengen. Op veel plaatsen werd de ontginning
gestaakt, zodat de heide terug vrij spel had. Tegen het einde van de dertiende eeuw was de
rechtstreekse uitbating van de abdijhoeven gestaakt. De abdijen schakelden over naar een systeem
van verpachting. Zo kregen ze hogere en verzekerde inkomsten zonder zelf een groot risico te
moeten nemen. De intensieve ontginning van de veldgebieden viel daarmee evenwel stil.
De ontginning van nieuwe landbouwgronden en de aangroei van de bevolking trok de aandacht van
de parochiegeestelijken aangezien de heide tot geen parochie behoorde. Walter de Marvis, bisschop
van Doornik (1219-1252), had het religieus-rechterlijke gezag over het gebied.29
Hij besloot om de
nieuwe grenzen van de verschillende aanpalende parochies vast te leggen. Het voorbereidende werk
was uitgevoerd door plaatselijke geestelijken. De afbakening van de parochies gebeurde door middel
van kruisen die op alleenstaande bomen in de heide werden aangebracht. De Marvis bracht een
persoonlijk bezoek aan de streek. Vanaf september 1242 trok hij door het Bulskampveld.30
Hij
stichtte de parochie Sint-Joris-ten-Distel ten oosten van Beernem. Hij legde ook de grenzen van
Oostkamp, Wingene en Hertsberge vast. Het Sint-Pietersveld schonk hij aan de parochie Ruiselede.
De aangroei van de bevolking en de landbouw verliep echter veel trager dan de bisschop gedacht
had.
27
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 22.
28
Termote, Project Biscopveld. Historisch-geografisch onderzoek, 15.
29
Andries, ‘Notice sur la grande bruyère flamande de Bulscamp’, 278-279.
30
Van Severen, ‘Franciscus Werrebrouck en de heide van het Bulskampveld’, 128-129.
14. 10
Kaart 3: De reis van bisschop Walter de Marvis door het Bulskampveld in 1242
3.1.3 Prille landbouwuitbating
De ontginningsgronden werden grotendeels ten dienste van de landbouw gesteld. Tijdens de
Middeleeuwen volgden de landbouwers lange tijd het drieslagstelsel. Braak, wintergraan en
zomergraan wisselden elkaar af. Als wintergraan kwamen tarwe en rogge vaak voor. Tijdelijk grasland
werd in de vruchtomloop opgenomen. Veel percelen werden daarom afgesloten omdat ze – in
afwisseling –werden beweid.31
Een uitbreiding van het akkerland werd eerst gezocht in het ‘veld’,
waar geïsoleerde stukken land werden ontgonnen. Gerst werd daarbij als pioniersgewas geteeld. Als
bleek dat de bodem onvoldoende vruchtbaar was, werden andere gronden ontgonnen. De verlaten
stukken veranderden spoedig terug in woeste grond.
De meest geschikte gronden voor landbouwactiviteiten beperkten zich tot de brede flanken die
tussen de hoge kouterlanden en de lage beekvalleien waren gelegen. Vanuit het centrum van het
dorp werden paden en wegen aangelegd naar de kouters.32
In de mate van het mogelijke werd nieuw
land ontgonnen langs beide zijden van de weg. De kleinschalige ontginningen waren mogelijk
gemaakt door de ontwikkeling van het landbouwmaterieel. Tot in de elfde eeuw waren er nagenoeg
uitsluitend houten werktuigen. Vanaf dan kwamen de houten werktuigen met ijzer beslag en volledig
ijzeren werktuigen in gebruik. Het rendement van de grondbewerking nam toe. Het delven en
beheren van grachten voor de afwatering verliep voortaan efficiënter.
Het permanente grasland kwam grotendeels overeen met de ‘meerschen’ of ‘broeken’ die natte
watergronden zijn.33
Deze lagen aan de rand van het Bulskampveld. De graasweiden handhaafden
zich als permanente vegetatie. Het tijdelijk grasland veranderde van plaats met de rotatie van de
31
Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 208-209.
32
Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 208.
33
Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 209.
15. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 11
teelten. De ontgonnen veldgebieden waren aanvankelijk verdeeld in grosso modo éénderde
akkerland en tweederde grasland. Deze varieerde evenwel met de vruchtbaarheid van de grond. De
brede graskanten tussen de percelen, de grasboorden langs de wegen en de grasoppervlakten in de
boomgaarden waren aanvullende hooiweiden.
3.2 Een stabiel landschap (1300 - 1750): heide met vijvers omringd
door bos en akkers
De randgebieden van de velden evolueerden tot de oudste beboste zones. Een aantal van deze
bossen – zoals de nog bestaande Vorte Bossen, Slangebossen en Rooiveld- en Kampveldbossen –
dateren uit de dertiende of veertiende eeuw. Ze lagen rondom de heidegebieden. Plaatselijke heren
trokken in de omgeving een versterkte vestiging op. In het reisverslag van de Marvis is er sprake van
de heer van Bedrewane (cf. toponiem “Bruwaen” en Bruwaenstraat) en de heer van Godselodame
(cf. hoeve Gijselo).34
Tussen 1300 en 1750 vonden er weinig tot geen ontginningen plaats. In tegendeel zelfs, veel gronden
waren aan hun lot overgelaten zodat de heide terug in omvang toenam.35
De Tachtigjarige Oorlog
(1568-1648) deed heel wat bewoners van de dorpen rond het Bulskampveld vluchten. Plunderende
soldaten richtten veel schade aan en op veel plaatsen werden huizen en gronden leeg en onbewerkt
achtergelaten. In periodes van oorlog viel het heidegebruik grotendeels terug. In vredestijd werden
de veldgebieden intensiever benut. Het hout in de aanwezige bossen werd gebruikt als materiaal- en
constructiehout. Brand- en sprokkelhout haalden de bewoners uit de magere bossen die ontstonden
op niet begraasde heide. De afgestoken graszoden werden na het drogen gebruikt als turf. De turf
werd als brandstof gebruikt. Op de heide kwam ook de aromatische gagelstruik voor. Gagel werd
gebruikt als smaakmaker bij het brouwen van bier. Daarnaast werd de heide gebruikt voor het
weiden van vee, oogsten van biezen voor bezems en stroperij.
In het gebied van het Bulskampveld werden doorheen de tijd vijvers aangelegd.36
Sommige waren
speciaal uitgegraven voor de visvangst, andere ontstonden door het delven naar veldsteen of door
het steken van turf. In de turf- en veldsteenputten kwam het grondwater aan de oppervlakte en
tijdens de herfst en winter stonden deze putten onder water. Ook in de lage gedeelten van het veld
ontstonden in die tijd van het jaar moerassen en vijvers. Door het aanleggen van dammen
controleerden de boeren het waterpeil. De gevormde moerassen en natte heidegedeelten werden
omgevormd tot permanente vijvers die voor de abdijen dienst deden als kweekvijver. Vooral de
karperteelt was in trek. De vis werd via sleepnetten uit de vijvers gehaald.
Uit zeventiende-eeuwse landboeken blijkt dat er in Aalter alleen al meer dan honderd veldvijvers
waren, in de wijk Wildenburg (Wingene) waren er zestig en in Lotenhulle namen de vijvers meer dan
tachtig hectare in beslag.37
In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw geraakten de visvijvers
in verval. Eén van de redenen was de aanleg van het kanaal Gent-Brugge, één van de oudste van het
land. Hoewel de aanzet voor het graven van de vaart dateerde van de veertiende eeuw werden de
werken pas in 1621 onder het bewind van Albrecht en Isabella voltooid. Vanaf dan werd verse zeevis
naar de grote binnenlandse steden gebracht. De karperkwekerijen in het veldgebied verloren
34
Andries, ‘Notice sur la grande bruyère flamande de Bulscamp’, 296.
35
Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 16.
36
In 2010 verscheen er een historisch-geografisch onderzoek naar het voorkomen van veldvijvers in het
Bulskampveld door Johan Termote. Voor meer info zie: Termote, Project Biscopveld. Historisch-geografisch
onderzoek, 20-40.
37
Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 15.
16. 12
daardoor hun economisch nut. De vijvers degradeerden tot moeras en verdwenen soms helemaal.
Eén van de laatste van deze oude vijvers is de Kranepoel in Aalter.
Tijdens de zeventiende eeuw werden opnieuw diverse pogingen ondernomen om woeste gronden te
ontginnen. De meeste daarvan hadden echter geen succes. Het ontginnen van grond was één van de
elementen in de contracten die de (Brugse) Jezuïeten afsloten met de pachters van hun hofsteden.
De pachter was verplicht om jaarlijks 90 are of 1 hectare 35 are heide ofwel tot bos ofwel tot
zaailand te cultiveren. De Jezuïeten waren in de regio eigenaar van 1.095 gemeten (488 hectare)
grond op Aalter, gelegen in één groot blok.38
Een aanzienlijk deel daarvan hadden ze overgekocht van
Gerard van de Bogaerde (1601-1694), schepen van Brugge en eigenaar van het goed Reigerlo te
Beernem.
De resultaten van de verpachte hoeves waren minder goed dan de Jezuiëten hadden gedacht. De
pachters mocht turf slaan voor eigen gebruik en mochten hun vee laten grazen in niet-verpachte
velden (en vijvers). Naast het in cultuur brengen van woeste gronden moest de pachter grachten
delven en het ontgonnen land langs beide kanten met hagen beplanten om het te beschermen tegen
het vee. In 1642 pachtte Michiel Tack het ‘Nieuwe Goed’ of ‘Beernaerts Braecke’ (28 hectare) tegen
42 ponden per jaar; in 1651 betaalde Pieter Teerlinck voor dezelfde hoeve en gronden slechts een
pachtsom van 15 ponden.39
Tack was in 1648 uitgeweken naar de ‘Nieuwendam’, een andere
pachthoeve van de Jezuiëten in Aalter (25 hectare). Met het oog op ontginning leenden de Jezuiëten
hem geld voor de herstellingen aan de hoeve, gaven ze hem een paard om de heide te bewerken en
leverden ze de helft van het benodigde zaaigraan, haver en rogge. Op een derde Aalterse hoeve, ‘Het
Bulskampveld’ of ‘Grote Hofstede’ geheten (9 hectare), werkten de verschillende pachters zich in de
schulden en moesten de hoeve verlaten. Zij waren er niet in geslaagd om veel heide te ontginnen.
Een ander klooster op het Bulskampveld was de proosdij (of priorij) van Hertsberge. Dit was een
afdeling van de abdij van de Benedictijnen in Cysoing (Noord-Frankrijk).40
De stichting zou dateren
van de eerste helft van de negende eeuw. De graven van Vlaanderen schonken tijdens de twaalfde
eeuw uitgestrekte gronden aan de proosdij. In 1577 bezat ze 629 gemeten grond (ongeveer 280
hectare) in Hertsberge. De proosdij kampte steeds met grote moeilijkheden om de omgeving te
ontginnen. Dat was grotendeels te wijten aan het feit dat er in Hertsberge slechts een gering aantal
monniken verbleven. Deze zagen het bovendien als een straf om zo ver van het vaderhuis te moeten
leven. Bij de verkoop van de gronden tijdens de Franse Republiek bestond het grootste deel uit
heideveld en slecht bos. Pas daarna kwam er verandering.
De landbouwers op het Bulskampveld konden de akkerbouw niet zomaar verlaten voor veeteelt. In
veel andere streken van de Zuidelijke Nederlanden was dat wel mogelijk.41
De overgang van de
akkerbouw naar veeteelt gebeurde meestal als de graanprijzen lager lagen dan de prijs van het vee
en de zuivelproducten. Maar tot diep in de negentiende eeuw zou akkerbouw en graancultuur de
landbouwuitbating domineren. Op het Bulskampveld was het onmogelijk om grote kudden vee te
houden omdat de weiden te verspreid lagen. De boeren combineerden veeteelt en akkerbouw met
de nadruk op akkerbouw. Bij de ontginningen was men meer bedacht op zaailand dan op grasland.
De grasopbrengsten waren zo schraal dat er weinig vee kon grazen. Het was onmogelijk om een
voorraad voor de winter op te slaan zodat de boeren verplicht waren om hooi aan te kopen. Dikwijls
kwamen de dieren na de winter verzwakt terug op de weiden.
38
Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld, 45.
39
Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld, 47-58.
40
Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 21.
41
Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld, 46-47.
17. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 13
Tot omstreeks 1750 waren alle pogingen van de Jezuiëten en hun pachters om gronden te ontginnen
geen succes. De voorwaarden door de Jezuiëten opgesteld om elk jaar een aantal aren te rooien
werd bijna nooit nageleefd.42
Sommige pachters lieten hun pas ontgonnen grond weer braak liggen
zodat men opnieuw moest starten. Techniek en meststoffen waren nog ontoereikend. Door het niet
naleven van de pachtcontracten wisselden de boerderijen dikwijls van pachter, vaak voor de
beëindiging van de pachttermijn. Door de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), de Negenjarige Oorlog
(1688-1697) en de Spaanse (1700-1714) en Oostenrijkse (1740-1748) Successieoorlog werden de
landbouwers trouwens niet gestimuleerd om te ontginnen.
Samengevat bestond het Bulskampveld rond het midden van de achttiende eeuw uit een veldgebied
met veldvijvers omringd door bos en akkerland. De Ferrariskaart van de jaren 1771-1777 illustreert
dit treffend (zie verder). Hieronder is het bodemgebruik van de gemeente Wingene te zien volgens
het landboek van 1756. De noordelijke en noordoostelijke kant van de gemeente bestond vooral uit
heidegebied (roze) en veldvijvers (blauw). Akkerland (geel) was te vinden in het centrum en het
zuiden van de gemeente (zandleembodem).
Kaart 4: Het bodemgebruik in Wingene volgens het landboek van 1756
42
Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld, 61.
18. 14
3.3 De definitieve ontginning van het Bulskampveld vanaf ca. 1750
tot ca. 1850
3.3.1 Hernieuwde interesse en middelen
Met de ondertekening van de Vrede van Aken in 1748 startte in onze streken een vredesperiode na
een lange tijd van oorlog en onzekerheid. De Oostenrijkse Habsburgers kregen het zeggenschap over
de Zuidelijke Nederlanden. De vrede en rust leidde tot een grotere bestaanszekerheid en een
toenemende welvaart voor de bevolking. De bevolking zou op zijn beurt spectaculair stijgen. Die
demografische groei uitte zich ook in de stijgende vraag naar cultuurgrond. Het Oostenrijkse bestuur
bleef niet doof op dit punt. Het stimuleerde de bewoners om zoveel mogelijk woeste gebieden en
velden in cultuur te brengen. Om het ontginnen van gronden interessanter te maken, werkte de
administratie van keizerin Maria-Theresia van Oostenrijk een aantal fiscale voordelen uit. Zo konden
landbouwers op de heide tien tot dertig jaar vrijstelling van belasting krijgen. Tijdens de Franse Tijd
(1794-1815) en na de Belgische onafhankelijkheid werd dat fiscaal beleid trouwens verdergezet.
De Oostenrijkers gaven niet alleen het startschot voor de nieuwe ontginningsgolf, ze ijverden ook
voor het uitwerken van een wetenschappelijke methode voor het ontginnen van gronden.43
Tijdens
de achttiende eeuw stonden rationaliteit en vooruitgang centraal. De landbouw werd op meer
wetenschappelijke basis bestudeerd. Zo werden er nieuwe bemestingstechnieken ontwikkeld. Het
gebruik van guano – dat pas in de negentiende eeuw doorbrak – kende zijn introductie. Guano was
de natuurlijke afzetting van gedroogde uitwerpselen van vogels en bevatte een zeer hoge
concentratie meststoffen.
De ontginning van heide en woeste gronden werd overal op grote schaal aangepakt. Veel
grondeigenaars zagen er brood in, ook zonder het belastingsvoordeel. De prijzen van voedsel waren
immers aan het stijgen. De Keizerlijke en Koninklijke Academie van Brussel schreef zelfs prijsvragen
uit over het vruchtbaar maken en breken van gronden. Grootgrondbezitters en kasteelheren
consulteerden met interesse de publicaties. Er speelden voor hen nog andere motieven dan het op
peil houden van de voedselvoorziening. Tijdens de laatste decennia van de achttiende eeuw was de
prijs van brandhout sterk gestegen. De Brugse grondbezitters zagen de omzetting van heide naar bos
vooral als een investering voor de toekomst.
Het resultaat was dat vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw de oppervlakte van de heide in
Bulskampveld spectaculair daalde. De resterende woeste gronden werden omgezet in
landbouwgrond of in bosgrond. Het landschap onderging een inversie: de oude oerbossen waren
destijds omgezet in heide, nu werd de heide terug bebost. Het verschilpunt lag in de samenstelling
van het bos. In plaats van loofbomen werden in toenemende mate naaldbomen aangeplant. Deze
groeiden vlugger en leverden sneller rendement.
Vanaf de achttiende eeuw was het voor het eerst mogelijk om – dankzij betere bemestingsmethodes
– in één keer de heide in bouwland om te zetten.44
Op het einde van de achttiende eeuw en aan het
begin van de negentiende eeuw werd zo op korte tijd massaal heide omgezet in landbouwgrond of
soms in bos. De heide verdween nagenoeg volledig uit het landschap. De vaststelling wordt
ondersteund door een vergelijking van de Ferrariskaart (1771-1777) met de topografische kaart van
het ‘Dépôt de la Guerre’ (1880) (zie kaart 5). Op de Ferrariskaart is de heide van het Bulskampveld
nog duidelijk zichtbaar. Rond de heide bevond zich een uitgebreide bosgordel. Op het einde van de
negentiende eeuw was dat beeld compleet gewijzigd. Bossen domineren nu het centrum van het
43
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 25.
44
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 26.
19. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 15
Bulskampveld. De voormalige bossen zijn vervangen door cultuurgronden zoals akkers en weiden.
Het Bulskampveld vormt zo een prima voorbeeld van een inversie van het landschap.
Kaart 5: Het Bulskampveld op de Ferrariskaart (1771-1777)
en op de topografische kaart ‘Depot de la guerre’ (1880)
De abdijen hernieuwden vanaf het midden van de achttiende hun ontginningsactiviteiten. De
pachters van hun hoeves werden gestimuleerd om velden te ontginnen.45
Het voormalige
Jezuiëtengoed in Aalter bijvoorbeeld bestond in 1811 uit 376 hectare bos, 13 hectare heide en 81
hectare zaailand. In 1835 was dit geëvolueerd naar 264 hectare bos en 208 hectare zaailand. De
heide was volledig ontgonnen. De hoeve Klippelhof in Sint-Maria-Aalter was voor 1750 volledig
omringd met veldgronden en vijvers. Begin negentiende eeuw bestond het domein uit 4 hectare
landbouwgrond, 46 hectare bos en slechts 3 hectare heide.
De ontwikkelingen op het Bulskampveld waren tegengesteld aan de ontginningsprojecten van de
Kempense heidegronden. Tussen 1772 en 1834 werd slechts 18 % van de heide op de Antwerpse
Kempen omgezet in akker- en weiland.46
Veel ontginningspogingen hadden ten eerste financiële en
technische problemen. Er waren onvoldoende kapitaalinjecties, een gebrekkige kennis over irrigatie-
en draineringstechnieken, een schromelijk tekort aan meststoffen en vooral ontbrak het de streek
aan voldoende wegen en kanalen om de ontginningsgebieden te bereiken. Ten tweede werden er
veel juridische geschillen uitgevochten over gebruiks- en bezitsrechten van het domein. In het
Bulskampveld, waar kapitaalkrachtige grondbezitters de koek onder elkaar verdeelden, waren er
minder problemen. Er was een betere transportontsluiting (kanaal Brugge-Gent) en de stedelijke
markten van Brugge en Gent waren een grote afzetmarkt.
45
Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 20.
46
Segers en Van Molle, Leven van het land, 22.
20. 16
De ontginningsmethode van François Werrebrouck
Een van de voornaamste ontginningshoeves van het Bulskampveld was het Goed van den Bogaerde,
nabij het kasteel Reigerlo in de Noendreef.47
Ze was eigendom van de Brugse adellijke familie Van
den Bogaerde. De pachters van Goed van den Bogaerde startten het ontginningsproces van de
omringende heide in 1764. Vanaf 1784 werd Beernemnaar François Werrebrouck aangesteld als
pachter van Reigerlo. Hij kreeg de taak om de heide-ontginning versneld door te voeren.
Werrebrouck ontwikkelde een eigen methode die later door verschillende andere eigenaars uit de
omgeving werd nagevolgd. Zijn methode nam twee tot drie jaar in beslag. De eerste stap was het
opmeten van nog nooit in kaart gebrachte gronden.
In de late herfst, wanneer de heide er nat en moerassig bij lag, startte men met het omploegen van
de heide, eventueel met behulp van trekpaarden. Er werden grachten gegraven op een afstand van
tien tot twintig voet (3 tot 6 meter) van elkaar.48
Tegelijkertijd werden er bomen geplant die men
hoog liet opschieten. Bij vriesweer hakten de werklieden de bomen en struiken om die op de heide
opgeschoten waren en in het omgespitte veld waren blijven staan. Sparren, dennen en lorken
werden gerooid wanneer het niet vroor. Het vellen en omhakken eindigde voor de lente. Het
hakhout werd in april en mei samengebonden tot bussels. Grotere blokken waren bestemd als
brandhout. In dezelfde periode zaaide men het sparrenzaad in.
In mei en juni werd dan de bovenste heidelaag – waar de uitgeplante pijnbomen zouden komen –
afgekapt met grote hakken. Deze heideplaggen – turven – werden afgestoken in vierkante stukken
van één voet (0,3 meter) en op elkaar gestapeld om te drogen. De turf was bestemd als brandstof en
als dusdanig verkocht. Een deel van de turven bleef op het veld achter en werd in brand gestoken. De
as diende als meststof voor de jonge naaldbomen. Het branden van de turf gebeurde tijdens de
maanden augustus en september in hoopjes van tien turven naast elkaar. In het najaar werd de
cyclus hervat met het graven van sleuven totdat de ganse heide bemest was.
Werrebrouck besteedde bijzondere aandacht aan de reiniging van de beken en waterloopjes die de
velden doorkruisten. Een goede waterhuishouding was van groot belang bij bosaanplantingen.49
Daarnaast voegde hij assen toe als mest aan de magere grond zodat bomen beter konden gedijen.
Zijn methode was eenvoudig, doeltreffend, niet duur en kon een groep landarbeiders een heel jaar
aan het werk zetten. Om heidegronden te ontginnen voor landbouwuitbatingen week de methode
licht af.
De nieuwe landbouwgronden en het veldgebied werden verkaveld volgens een dambordpatroon.50
Langs de kavelgrenzen werden eiken- of beukendreven aangelegd. Tegelijkertijd ging men na of de
vijvers in grasweiden konden worden omgezet.51
Daarna werden heide, gras en onkruid verwijderd
en platgebrand. Het eerste jaar ploegde een koppel paarden het voormalige veld om. Alhoewel de
oogst minimaal was, werd dat jaar rogge of koolzaad gezaaid. Het daaropvolgende jaar zaaide men
na het ploegen haver of boekweit. Deze oogst was meestal terug verlieslatend. In het derde jaar
voerden de ontginners mest over de akker en zaaiden ze rogge. Daarna werd het land – afhankelijk
van het behaalde resultaat – verder gebruikt als zaailand of omgezet tot bos.
47
Zie: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/89046.
48
Van Severen, ‘Franciscus Werrebrouck en de heide van het Bulskampveld’, 135-136.
49
Van Severen, ‘Franciscus Werrebrouck en de heide van het Bulskampveld’, 137.
50
Deventer, ‘Relictzones ‘oude veldgebieden’, 122.
51
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 27.
21. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 17
3.3.2 De oprichting van kastelen
Grootgrondbezitters, grote industriëlen en de hogere burgerij zagen vanaf de negentiende eeuw de
meerwaarde in van het ontginnen of bebossen van de laatste veldgebieden. Zo konden ze
‘waardeloze’ grond valoriseren of voor zichzelf een rijkelijk buitenverblijf optrekken. Een jachtverblijf
of een grote ontginningsboerderij werd omgebouwd tot een kasteel met een residentieel karakter,
omringd door een bosrijk jachtdomein, sierlijke parken en tuinen. Ten zuiden van Brugge zijn veel
van dergelijke kastelen bewaard gebleven.
Op het domein Wildenburg (Wingene) waren er vier kastelen gelegen: het Blauwhuis, Wildenburg,
Warande en Varens. Rond 1850 was er 138 hectare landbouwgrond, 275 hectare bos (waarvan 92
hectare naaldbos) en 151 hectare veld en vijvers.52
In de loop van de negentiende en twintigste eeuw
verdween de heide volledig ten voordele van landbouwgrond en bos. Ook in Aalter werden er
residenties opgericht. Het oudste kasteel Schuurlo dateerde van 1890, kasteel Reigerlo van 1846 en
kasteel Hooggoed van 1925.
Op het Bulskampveld in Beernem was de toestand gelijkaardig. Tot in de achttiende eeuw waren er
gedeelten nog niet in kaart gebracht. Het Bulskampveld in Beernem was naar schatting 1.400 hectare
groot. Het landboek van 1722 vermeldde echter slechts 158 hectare grond op het Bulskampveld. De
rest was ongemeten woest veld. Een deel van dit veld werd dan ook ‘s’Coninxvelt’ genoemd, een
niemandsland dat alleen aan de vorst toebehoorde.
Omstreeks 1770 kocht de rijke landbouwer Lambert Malfait een groot deel van het Bulskampveld en
startte met de ontginning. Hij liet hoofdzakelijk bomen aanplanten. De ontginning verliep vrij vlot
zodat Malfait rond 1800 zijn hoeve tot kasteel kon verbouwen.53
In 1833 was er al 415 hectare
bebost en bleef er nog 75 hectare veld over. Malfait verwierf later ook het Ruiseleedse Sint-
Pietersveld. Het domein van Malfait kwam later in het bezit van de familie Lippens die in 1880 een
nieuw kasteel bouwde en een park in Engelse landschapsstijl aanlegde. In deze periode werd er ook
een nieuwe hoeve naast het kasteel gebouwd; de huidige hoeve Colpaert (1879). Op de Ferrariskaart
(1771-1777) is de oorspronkelijke ontginningshoeve met bijhorende tuin en de voorloper van het
huidige kasteel met kruidentuin duidelijk te zien.
Kaart 6: De (voorloper van de) Colpaerthoeve op de Ferrariskaart en op een huidige kaart
52
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 27.
53
Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 28.
22. 18
Concreet speelden de volgende kastelen of kasteelhoeves een rol bij de achttiende- en negentiende-
eeuwse ontginningen (niet-exhaustieve lijst):
Goed van den Bogaerde - Reigerlo;
Schuurlo;
Hulstlo;54
Hooggoed;
Bakensgoed;
Colpaert/Lippensgoed;
Hoeve Gijselo;
Jezuïetengoed;
Proosdij van Hertsberge;
Wildenberg-Blauwhuis;
Schoonberg.
3.3.3 Het ontstaan van de boomkweeksector
Hoewel het gebied van het Bulskampveld zich voorlopig niet tot een lucratieve landbouw leende,
kwam er toch een bloeiende agrarische sector tot ontwikkeling. Zo werd de regio gekend voor zijn
bloeiende boomkwekerijen en bosbouwsector. Dat deze grondgebonden sector zich in het
Bulskampveld ontwikkelde was niet toevallig. Twee natuurlijke elementen verklaren het ontstaan en
de aanwezigheid van de boomkwekerijen.55
Vooreerst was de lichte, zanderige bodem uiterst
geschikt voor het zaaien en kweken van allerlei boomsoorten. Door de zandige ondergrond kon het
water vlot wegdraineren waardoor de velden enigszins bewerkbaar bleven tijdens de winter.56
Als
tweede element was er de ligging dicht bij de zee. Het zachte zeeklimaat maakte dat vorst geen felle
greep op het naaldgoed en het gevoelige loofhout had. In tegenstelling tot de klassieke land- en
tuinbouwers is de bosboomkweker het hele jaar actief op zijn velden. Het is dus belangrijk dat de
gronden tijdens de winter goed bewerkbaar zijn. Daarnaast was er ook een menselijke factor voor de
ontwikkeling van boomkwekerijen. De familiebedrijven gingen over van generatie op generatie.
De oorsprong van de boomkwekerijen in Beernem en omgeving wordt meestal gezocht bij de
kastelen of grote ontginningshoeves zoals bijvoorbeeld het Goed van den Bogaerde. Op de goedkope
heide- en bosgronden hadden rijke grondbezitters op hun uitgestrekte domeinen een kasteel of
woonresidentie gebouwd. De kastelen lagen in een uitgestrekt park en waren omgeven door naald-
en loofbossen. Voor de vervanging van oude bomen of van gerooide delen en voor de uitbreiding van
hun boswinning waren de kasteelheren aangewezen op eigen voorziening. Ze gaven de opdracht aan
hun hoveniers en boswachters om op het domein een hoekje te reserveren voor de kweek van
nieuwe planten. De hoveniers en boswachters zorgden zelf voor het zaad, afkomstig van de bomen
uit het park. Ze onderhielden de jonge planten en zorgden voor de nodige aanplantingen. Ook niet-
hoveniers zagen het heil in het kweken van plantsoen voor de grootgrondbezitters. Deze zagen in de
boomkweeksector een economisch rendabele teelt.
Naast inheemse soorten zoals eiken, beuken, berken en dennen werden ook uitheemse
boomsoorten aangeplant. Sommige kasteelheren ontpopten zich tot echte boom- en tuinliefhebbers.
Het arboretum en de kruidentuin – weliswaar volledig heraangelegd – in het Lippensgoed-
Bulskampveld zijn daar een restant van. Het latere provinciedomein had trouwens een rijke
verscheidenheid in bebossing. Ook Baron François de Serret was een verwoed botanicus en
54
Over de hoeve Hulstlo te Beernem verscheen in 1946 een omvangrijke studie: Lambert, Monographie de la
ferme de ‘Hulstloo’ à Beernem (Flandre Occidentale), s.p.
55
Vlamynck, ‘Boomkwekerijen te Beernem’, 110.
56
In de polders bijvoorbeeld zou zoiets onmogelijk zijn.
23. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 19
bosbouwkundige. Serret verwierf na de Franse Revolutie een stuk van het Bulskampveld. Hij bouwde
er in 1803 een landhuis en noemde het ‘Drie Koningen’, foutief refererend naar de nabijlegen
herberg ‘De Drie Conynghen’ (drie konijnen).
De Engelse agronoom Reverand Thomas Radcliff ondernam in 1819 een tocht door West- en Oost-
Vlaanderen om er de landbouw te bestuderen. Hij hield onder meer halt in Beernem, waar hij in
contact kwam met baron François de Serret die zich bezighield met het kweken van bomen en
bloemen. Radcliff wijdde volgende passage aan baron de Serret:
“At Beernem, the Baron de Serret, propietor of an considerable extent in that district, and
one of the chief and most intelligent agriculturists of the country, upon his own demesne,
comprising nearly four hundred statute acres of a soil naturally barren, has effected, by great
perseverance an improvement in the English style, which does credit to his taste and skill. […]
…, has yielded a most healthful and luxuriant crop of trees, many of them nine feet high in six
years from the time being sown. Many others flourishing plantations of different ages,
ornament this ground; extensive woods, also produced from the seed sown upon the pared
and burned surface of the waste land, which is the most certain and usual process.”57
Enkele hoveniers en boskwekers maakten zich aan het begin van de negentiende eeuw los van de
kasteelheren en zetten zelf een onafhankelijke boomkwekerij op.58
De boomkwekers werkten eerst
voor de lokale en regionale afzetmarkt. Op het einde van de negentiende eeuw kwam er echter een
toenemende vraag uit het buitenland. De telers breidden hun bedrijf zowel in oppervlakte als in
verscheidenheid van gekweekte boomsoorten uit. In het buitenland stond de boomkweeksector nog
nergens.
De levering van planten en jonge bomen gebeurde voor de Eerste Wereldoorlog uitsluitend per
spoor. Vanuit het station van Beernem vertrokken treinen met jonge planten naar Duitsland, de
voornaamste afzetmarkt. Er werden ook planten verzonden naar Polen, Scandinavië, de
Balkanlanden en Rusland. Vooral de grove den werd in het buitenland gewaardeerd. Beernemse
boomkwekers reisden soms met hun waar mee naar Duitsland om de klanten te bezoeken.
Omgekeerd kwamen Duitse bosbouwers naar het Bulskampveld om hun keuze te maken. Aan het
station werden ze persoonlijk opgehaald door de boomkweker zodat ze niet naar de concurrentie
konden gaan.
57
Radcliff, A report on the Agriculture, 128-129.
58
Vlamynck, ‘Boomkwekerijen te Beernem’, 111.
24. 20
Van generatie op generatie
De boomkwekerijen van het Bulskampveld waren en zijn familiebedrijven. Naarmate het bedrijf
uitbreiding nam, werd beroep gedaan op betaalde arbeidskrachten. Voor machines hun intrede
deden, werd alles met de hand gedaan. Het verzamelen van zaad, het zaaien, het wieden, het
verplanten, het sorteren en het bundelen van de jonge bomen gebeurde allemaal manueel. De
boompjes werden met de handkar naar het station gebracht. Voor de Eerste Wereldoorlog werkten
tientallen mannen en vrouwen vol- of deeltijds in de boomkwekerijen. Tijdens de naoorlogse jaren
kwam de mechanisatie op gang waardoor de werkgelegenheid verminderde.
Naast het Bulskampveld ontwikkelde ook de regio Maldegem-Waarschoot zich tot een centrum van
boomkwekerijen. Op het Maldegemveld startte Bernardus Van Hulle in 1792 met het kweken van
planten in opdracht van de abdij ter Duinen. Hij had meerdere kinderen die boomkweker werden.
Ze verspreidden zich over Oost- en West-Vlaanderen. Eén van de kleinkinderen was Pieter Van Hulle
(1850-1915) die zich vestigde in Beernem en daar een boomkwekerij oprichtte. Een andere
‘boomkweekfamilie’ in de regio (Wingene) was de familie Schepers. De eerste sporen van het bedrijf
dateerden van 1805. In de bosrijke omgeving van het Bulskampveld werd er gepland voor de lokale
grondbezitters. De kwekerij werd groot dankzij het naaldhout.
Sommige boomkwekerijen bestaan al meer dan twee eeuwen. Het zijn familiebedrijven die van
vader op zoon zijn overgegaan en een traditie kennen van vier tot vijf generaties. Vooral Beernem
ontpopte zich tot de ‘boomkweekgemeente’ bij uitstek met de aanwezigheid van zo’n 15
familiebedrijven. Graaf von Schwerin, voorzitter van de Duitse vereniging voor dendrologie stelde in
de jaren 1950: “Beernem ist das Halstenbek Belgiens” (Halstenbek was het Duitse en Europese
centrum van bosboomkwekerijen).59
Bekende families in het Bulskampveld waren onder andere:60
Schepers (Wingene/Beernem);61
Decorte (Beernem);
Van Hulle (Beernem/Maldegem/Waarschoot);62
Declerck (Beernem);
De Bel (Ruiselede);63
Allaert (Wingene);64
Standaert-Lenaers (Oostkamp).
59
Dendooven, ‘Beernem’, 116.
60
Dendooven, ‘Beernem’, 112-118; Dendooven, ‘Oostkamp’, 1301-1311; Dendooven, ‘Ruiselede’, 1649-1657;
Dendooven, ‘Wingene’, 2136-2146; Vlamynck, ‘Boomkwekerijen te Beernem’, 112-115.
61
Voor meer info zie: www.boomkwekerijschepers.be/pages/nederlands/wie-zijn-wij.php.
62
Voor meer info zie: www.vanhullebc.be/content.php?langue=dutch&cle_menus=1313444511 en
www.sylva.be/page2_1.aspx?Language=NL.
63
Braet, ‘Familie Petrus De Bel boomkweker op de Kruisebergen’, 163-170.
64
Voor meer info zie: http://www.allaert-nurseries.be/nl/voorstelling.
25. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 21
3.3.4 Bos, heide en landbouw
De totale hoeveelheid bos in het Bulskampveld steeg door de verschillende ontginningen van 1500
hectare in 1777 naar 6300 hectare in 1861. Op de drogere gebieden werden hoofdzakelijk
naaldbomen aangepland, terwijl nattere gedeelten van de bodem gereserveerd waren voor
loofbomen.65
Vooral de zomereik en de beuk werden vaak geplant. De naaldbossen bestonden uit
lorken, douglassparren en fijnsparren. De spar – familie van de den – was aan het begin van de
achttiende eeuw een onbekende boomsoort in Vlaanderen. De graven de Mérode – heren van Aalter
– voerden deze in op het Bulskampveld. Het sparrenhout leverde hout op voor verwarming of voor
ruwe bouwmaterialen. Pas na vijftig of zestig jaar leverde de spar het gewenste resultaat op.
Daardoor was hij aanvankelijk niet zo geliefd.
De groei van de bevolking in de omgeving van het Bulskampveld leidde tot het oprichten van nieuwe
parochies en zelfs dorpen. Binnen het voormalige veld werden Hertsberge in 1891 en Wildenburg in
1897 benoemd tot parochie. Aan de rand van het veldgebied groeiden Maria-Aalter in 1851 en
Doomkerke in 1876 uit tot parochies.66
De gehuchten Sint-Jan (Wingene) en Kruiskerke (Ruiselede)
promoveerden respectievelijk in 1913 en 1947 tot parochie. In 1919 werd Hertsberge zelfs een
afzonderlijke gemeente. Het werd gevormd uit gedeelten van Oostkamp, Ruddervoorde en Wingene.
Zeven eeuwen na datum kwam de wens – de parochiale opdeling van het Bulskampveld – van de
Doornikse bisschop Walter de Marvis eindelijk uit.
Het Sint-Pietersveld neemt een bijzondere plaats in de geschiedenis van het Bulskampveld in. Het
was een driehoekig stuk veldgebied dat toebehoorde aan de Sint-Pietersabdij van Gent. Het vormt
een opvallend uitsteeksel binnen de gemeente Ruiselede, geklemd tussen de gemeenten Wingene
en Aalter.67
Omstreeks 1770 werd op het veld een hoeve gebouwd in opdracht van de abdij voor de
ontginning van de heide. In 1800 werd het domein door de Franse Republiek aangeslagen en
doorverkocht aan Lambert Malfait, de eigenaar van het Bulskampveld in Beernem. In 1835 verkocht
de familie Malfait op haar beurt het domein aan advocaat Jan Perneel. De ontginning van het domein
was nagenoeg voltooid. In 1837 werd op het veld een suikerfabriek opgericht. Bijna 90 hectare van
de totale 128 hectare van het Sint-Pietersveld werd gebruikt voor landbouwgrond, bos en dreven,
arbeiderswoningen, stallen, schuren, boerderij en een windmolen met olieslagerij. De
suikerraffinaderij werd echter een grote flop zodat in 1839 de fabriek stil lag. In 1849 werd het ganse
domein overgekocht door de Belgische staat die de fabriek ombouwde tot een hervormingsschool
voor jongeren (nu Gemeenschapsinstelling voor Bijzondere Jeugdzorg De Zande).68
De plattelandsbevolking bleef stijgen en de landbouwbedrijfjes waren zeer klein. Aan de rand van het
bos richtten landarbeiders tijdens de achttiende en negentiende eeuw kleinschalige hoeves op.69
Van
hieruit konden ze gemakkelijk aan hun gronden geraken. Deze kleine witte hoevetjes met wit-rood of
wit-groen geschilderde luiken vallen visueel op. Ze verschillen sterk met de grotere hoeven uit het
zandleemgebied. Het is onduidelijk of de landarbeiders dit met eigen middelen deden of ze een
lening van de grootgrondbezitter kregen. Ten westen van het Bulskampveld zijn er veel hoevetjes
terug te vinden die rood geschilderd zijn. Wellicht behoorden deze allemaal tot dezelfde
grootgrondbezitter.
65
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 28.
66
Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 225.
67
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 32.
68
Dichtbij het Sint-Pietersveld – dunbevolkt en afgelegen – werden nog een aantal inrichtingen van openbaar
nut gevestigd zoals het radio-elektrisch centrum te Ruiselede, de televisierelaistoren te Ruiselede en het Sint-
Amandusgesticht te Beernem (psychiatrisch centrum).
69
Deventer, ‘Relictzones ‘oude veldgebieden’, 123.
26. 22
Tabel 1: Evolutie van de oppervlakte heide en bos in de gemeenten van het Bulskampveld (in hectare)
BEERNEM Opp. heide Opp. bos AALTER Opp. heide Opp. bos
1722 1.329 20 1701 1.203 1.712
1810 206 1.430 1811 181 2.105
1850 90 1.010 1846 0 961
1950 0 445 1950 0 732
WINGENE Opp. heide Opp. bos RUDDERVOORDE Opp. heide Opp. bos
1756 1.010 732 1835 0 562
1829 241 1.281 1950 0 351
1850 195 1.311 OOSTKAMP Opp. heide Opp. bos
1950 0 432 1850 2 0
RUISELEDE Opp. heide Opp. bos 1950 0 90
1829 143 244 HERTSBERGE Opp. heide Opp. bos
1845 36 341 1850 128 710
1950 0 165 1950 0 165
Bron: Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 33-34. Niet voor elk jaar
waren er voor elke gemeente cijfers beschikbaar.
Tijdens de twintigste eeuw viel de bebossingsgolf van de negentiende eeuw stil (zie tabel 1).
Integendeel, er kwam een massale ontbossing op gang. De percelen bos tussen de dreven werden
omgezet in cultuurgrond en enkel de zogenaamde ontginningsdreven – in een dambordpatroon –
getuigen van de vroegere bosinplantingen. De horizon wordt paradoxaal genoeg nog steeds bepaald
door bos. Deze bossen zijn niets anders dan de uitgestrekte kasteeldomeinen of riante woonparken
van vroeger (bijvoorbeeld Tillegembos in Loppem-Brugge en Lippensgoed-Bulskampveld in
Beernem). Een groot deel van deze bossen zijn omgevormd tot openbare wandelzones. Deze zijn
samengesteld uit een gemengd loofbos en een naaldbos op de armere gronden. Tussen de bossen in
liggen weiden omzoomd met dreven. Het beboste gedeelte aan de rand van het Bulskampveld
evolueerde van een gesloten bebost landschap in de negentiende eeuw naar een halfopen
landbouwlandschap in de twintigste eeuw. In de regio komen ook een aantal grote boomkwekerijen
voor (zie verder).
Tussen 1777 en 1911 nam het akkerland in het Bulskampveld veel sterker toe dan het grasland. Op
het einde van de achttiende eeuw bedroeg het akkerland 50 % van de totale oppervlakte terwijl dit
76 % was in 1911.70
De oppervlakte van het grasland is 5 % in 1777 en neemt toe tot 8,5 % in 1911.
Op kaart 5 is die evolutie goed te merken. Vanaf het begin van de twintigste eeuw deed een
omgekeerde beweging zich voor: het akkerland nam af terwijl het grasland heel sterk toenam. Zo
bedroeg de oppervlakte akkerland 18.800 hectare in 1961 tegenover 36.580 hectare in 1911. Het
grasland daarentegen nam in dezelfde periode toe van 4.000 hectare in 1911 tot 13.400 hectare in
1961 (stijging met 21 %).
70
Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 222.
27. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 23
Kaart 7: Ontginningsgebieden en –hoeves op het Bulskampveld op de Ferrariskaart (1771-1777) en op
een recente topografische kaart (2002) – bewerking provincie West-Vlaanderen
28. 24
3.4 Een traditionele landbouw tot 1880
3.4.1 Een breekbaar evenwicht
Tot aan de achttiende eeuw zijn we fragmentarisch ingelicht over de ontwikkeling van de landbouw
in de gemeenten rond het Bulskampveld. De ontginningen van de heide zijn een element van
landbouwvooruitgang. Sommige landbouwhistorici spreken in dit opzicht zelfs van een ‘agrarische
revolutie’.71
De landbouw bereikte een groter productievolume en een hogere bodemproductiviteit
dankzij verbeteringen in de akkerbouw – met onder meer het verdwijnen van de braakgronden – ,
een intensievere veeteelt met permanente stalling, de introductie van de aardappel en een
efficiënter beheer. Maar de landbouw evolueerde niet van de ene dag op de andere. Het resultaat
was een proces van lange adem. Veeziekten bleven bijvoorbeeld een groot probleem. In 1774 brak
zo in Ruiselede en omgeving de ‘Coeyplaege’ uit.72
De drie besmette dieren werden onmiddellijk
afgeslacht en een schutkring werd rond het getroffen landbouwbedrijf aangelegd. Liefst 57 hoeves –
die samen wel maar 181 koeien hadden – werden in quarantaine geplaatst. De ziekte breidde zich
niet verder uit.
Het Bulskampveld bleef genieten van de agronomische interesse inzake akkerbouw. Baron de Serret
bijvoorbeeld liet enkele percelen van zijn domein ‘De Driekoningen’ betelen met akkergewassen (zie
hoger). Radcliff besteedt er aandacht aan in zijn reisverslag (1819):
“He does not attempt wheat, but produces excellent rye, at the rate of thirty-five Winchester
bushels to the English acre; but this was on ground well manured, where potatoes had been
the year before, and is beyond the common average. It serves, however, to shew what may
be done upon the poorest soil by industry and manure. His potatoe crop was nog equally
luxuriant, though a very fair one, being by the mesure seventy-four sacks, of two hundred and
forty Flemish pounds each…”73
Net zoals in de Antwerpse en Limburgse Kempen – waar ook arme zandgronden voorkwamen –
combineerde het gezinsbedrijf in het Bulskampveld akkerbouw met de exploitatie van de heide. Het
weiden van vee, het verzamelen van stalstrooisel, het houden van bijen en het stropen van wild
vulden het inkomen aan.74
Op de braakliggende terreinen werden ook kudden schapen gehouden.
De belangrijkste resultaten van de ontginningen kwamen trouwens op het conto te staan van kleine
boeren die nood hadden aan een stukje extra akkergrond. Of de boeren op het Bulskampveld ook
veel turf staken – zoals in de Kempen het geval was – is momenteel onduidelijk.
Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw bereikte de Belgische landbouw haar limieten. De
combinatie van aanhoudende bevolkingsgroei, extreme grondversnippering en hoge pachtprijzen
vereisten een steeds hogere opbrengst en diversificatie van teelten en gewassen. Kleine boeren
waren steeds meer verplicht om een aanvullend inkomen te vinden in niet-agrarische activiteiten
zoals huisnijverheid. Veel keuterboeren in West- en Oost-Vlaanderen hadden zich naar de rurale
linnennijverheid gericht. Door de opkomst van Engels mechanisch gesponnen en geweven linnen
werden de marges steeds kleiner.
Het wankele evenwicht tussen bevolking, landbouw en productie raakte in de jaren 1840 volledig
verstoord door verschillende misoogsten. In 1845 mislukte de aardappelteelt volledig, het jaar
daarop faalde de roggeoogst.75
De voedselprijzen op de markt verdubbelden. De inkomsten uit de
71
Segers en Van Molle, Leven van het land, 16.
72
Gelaude, ‘Coeyplaege te Ruiselede in 1774’, 63-67.
73
Radcliff, A report on the Agriculture, 132.
74
Segers en Van Molle, Leven van het land, 16. Moelaert, ‘Turfontginning in de omgeving van Woestijne’, 3.
75
Segers en Van Molle, Leven van het land, 35.
29. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 25
linnennijverheid daalden verder. Meer produceren tegen nog lagere prijzen was eenvoudigweg
onmogelijk. Door het falen van de aardappel- en graanoogst – die in een normaal jaar goed was voor
80 % van het menu – brak in Vlaanderen een grote hongersnood uit. Een derde tot de helft van de
Vlaamse bevolking was veroordeeld tot de bedelstaf. Hoewel de plattelandsgemeenten van het
Bulskampveld buiten de typische linnenregio Kortrijk, Roeselare, Oudenaarde en Deinze lagen,
ontsnapten ze niet aan de hongersnood.
De boerderijen in de omgeving van het Bulskampveld waren kleine bedrijven. In de tweede helft van
de negentiende eeuw nam die versplintering alleen maar toe (tabel 2). Het aantal bedrijven kleiner
dan één hectare steeg sterk in deze periode. De afname van de arealen van bedrijven tussen 5 en 10
hectare en groter dan 10 hectare is sprekend. Naast het erfrecht waren de hoge pacht- en
grondprijzen de voornaamste reden voor deze versplintering. Het beschikbare areaal werd verdeeld
onder de verschillende zonen. De pachters in de regio kregen het steeds moeilijker om in hun
levensonderhoud te voorzien en waren afhankelijk van de producten die op de markt kwamen.
Tabel 2: Aandeel in percent van de bedrijfsgrootte in de voornaamste gemeenten van het
Bulskampveld (1866-1895)
1866 1895
< 1 ha < 5 ha < 10 ha > 10 ha < 1 ha < 5 ha < 10 ha > 10 ha
Beernem 45,1 33,6 8,0 13,3 56,5 31,4 6,3 5,8
Oostkamp 57,9 24,8 8,0 9,2 69,1 19,6 5,7 5,7
Ruddervoorde 45,2 29,0 14,4 15,4 57,0 33,1 6,0 3,9
Sint-Joris 66,5 20,7 5,3 7,5 66,5 24,0 5,6 3,9
Waardamme 49,8 34,8 9,6 5,9 52,2 36,1 7,2 3,9
Ruiselede 55,7 28,8 9,7 5,8 61,6 26,4 7,0 5,0
Zwevezele 67,3 18,2 8,1 6,4 70,4 17,7 7,6 4,4
Wingene 52,3 27,3 9,5 11,0 68,0 20,6 6,1 5,2
Bron: Recensement général d’Agriculture, 1866. Recensement général d’Agriculture, 1895. De cijfers zijn
afgerond. (Data via VLM, waarvoor dank. Gegevens over Aalter en Knesselare waren niet beschikbaar langs
deze weg).
3.4.2 Landbouw in het Bulskampveld rond 1850
In 1846 – tijdens de grote landbouwcrisis – voerde de Belgische overheid een eerste algemene
landbouwtelling uit. Voor iedere Belgische gemeente werd een grondige statistiek opgesteld. We
bundelden het cultuurareaal van enkele gemeenten van het Bulskampveld in tabellen 3 en 4. De
concrete areaalgegevens zijn terug te vinden in bijlage 2.
Niet iedere gemeente waarvan het grondgebied overlapte met een stuk van het Bulskampveld had
een gelijkaardige areaalstructuur in 1846. Gemeenten die minder op het veldgebied lagen, hadden
het grootste aandeel aan akkerbouw (bijvoorbeeld Sint-Joris en Knesselare). De ondergrond was er
vruchtbaarder dan de zandgronden van het Bulskampveld. De akkerbouw in Ruiselede, Oostkamp en
Aalter nam ongeveer 60 % van het totale areaal in. Voor Beernem en Wingene was de helft van het
totale areaal bestemd voor akkerbouw. Samen met Ruddervoorde hadden deze gemeenten in 1846
nog heel wat heide en niet ontgonnen grond. Er zijn ook sterke verschillen inzake bosareaal. De
grootste akkerbouwgemeenten hebben het minste bos (4 tot 14 %). De helft van Ruddervoorde was
daarentegen bedekt met bos. Over het algemeen nam het bos een vierde tot een derde van het
areaal van de gemeenten rond het Bulskampveld in.
In vergelijking met de areaalstructuur van de provincie West-Vlaanderen valt op dat alle gemeenten
een groter areaal boomkwekerijen hadden. De regio rond het Bulskampveld was duidelijk in deze
30. 26
sector gespecialiseerd. De specifieke geschiedenis van de boomkweeksector wordt verder in dit
rapport belicht. Eenvijfde van het areaal in West-Vlaanderen was bos. Dit aandeel lag in de lijn van
het Bulskampveld.
De verdeling van het areaal over de verschillende akkerbouwteelten is wel gelijklopend voor elke
gemeente rond het Bulskampveld. Grosso modo bestond de akkerbouw uit 65 % graangewassen, 10
% nijverheidsgewassen en 25 % voedergewassen. De regio scoorde daarmee nagenoeg gelijkaardig
als de provincie West-Vlaanderen, daar was het aandeel graangewassen iets groter (70 %). De
samenstelling van het areaal graangewassen werd gedomineerd door de roggeteelt (35-40 %), zoals
al duidelijk werd uit het verslag van Radcliff. Het kwaliteitsvollere tarwe werd veel minder geteeld (6-
7 %). Dit is niet zo opmerkelijk want rogge was de teelt bij uitstek op de arme zandbodems. Op
provinciaal niveau nam tarwe een groter aandeel dan rogge in. Naast rogge was ook boekweit
veelvuldig verspreid over de gemeenten van het Bulskampveld. Het had in elke gemeente een groter
aandeel dan in de provincie. Dat bleek trouwens niet uitzonderlijk. Boekweit gaf op schrale grond
een zekere opbrengst, veel meer dan tarwe dat kon.
Op de arme zandgronden van het Bulskampveld was tijdens de negentiende eeuw veel brem te
vinden. Brem werd afwisselend gezaaid met rogge.76
Uit de stoppel ontstond een bremweide die drie
jaar aangehouden werd en voedsel leverde voor de schapen en koeien terwijl ze ook, als
vlinderbloemige, de bodem met stikstof verrijkte. Het vierde jaar zaaide men dan opnieuw rogge. De
brem versmachtte onkruid door zijn dicht gewas, hij leverde een rijke groenbemesting en zijn
stengels werden gebruikt als strooisel, voor het stoken van ovens en het vervaardigen van bezems.
Brem werd bovendien vaak gebruikt als bemesting na het ontginnen van zandgrond.
Het belangrijkste nijverheidsgewas was het vlas. De vlasteelt nam in elke gemeente rond het
Bulskampveld minstens 7 % van het areaal akkerbouw in. Het scoorde daarmee hoger dan het West-
Vlaamse cijfer. Hieronder gaan we dieper in op de evolutie van het vlas in de regio. Andere gewassen
die veel voorkwamen op de akkers in de streek waren aardappelen en klaver. De aardappelteelt was
in de regio sterker aanwezig dan in vergelijking met West-Vlaanderen. De schrale gronden en de
kleine bedrijfjes zijn hier de verklaring. Klaver was het voornaamste veevoedergewas.
Afbeelding 1: Een oeselaar (eg) uit Oostkamp (ca. 1950), decennialang gebruikt
3.4.3 Migratie en vlasnijverheid als overlevingsmiddel
Om aan de ellende te ontsnappen, trokken veel West-Vlamingen tijdens de tweede helft van de
negentiende eeuw naar Noord-Frankrijk waar ze werkten in de moderne textielindustrie. Een groot
aantal landarbeiders trok eveneens naar Frankrijk waar ze als seizoenarbeider aan de slag gingen in
de suikerfabrieken, cichoreiasten en steenbakkerijen. Het zaaien en rooien van bieten waren
belangrijke landbouwactiviteiten. Ongetwijfeld werkten er ook inwoners van het Bulskampveld
76
Uyttenhove, Recollecting Landscapes, 98.
31. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 27
enkele maanden als seizoenarbeider. Hoewel minder in aantal is de regio vooral bekend voor de
migratie naar Amerika.
Reeds in de jaren 1850 trokken inwoners van de regio naar de Verenigde Staten en Canada. Op het
nieuwe continent waren er immers onbegrensde mogelijkheden om er zich te vestigen. Een
Amerikaanse wet van 1820 voorzag de mogelijkheid om goedkoop gronden te verwerven. De slechte
economische toestand van Vlaanderen, de verspreiding van reclamebrochures en wervingsacties van
scheepvaartagenten en plaatselijke agenten in de dorpen maakten emigratie aantrekkelijk. Vooral
vanuit Doomkerke werd er veel geëmigreerd.77
Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw
zouden liefst 400 inwoners van het dorp een nieuw leven in Amerika gezocht hebben. De
migratiebeweging bleef duren tot aan het begin van de twintigste eeuw. Volgens een nota zag
Doomkerke in 1913 tien huisgezinnen met kinderen, een jong gezin en vierentwintig vrijgezellen
vertrekken naar Amerika.
Waarom zoveel mensen migreerden uit Doomkerke en het Bulskampveld is niet eenvoudig te
beantwoorden. In het dorp was er alleszins een reisagent aanwezig die de emigratie vurig
promootte.78
Maar dat kan niet de enige reden zijn. Brieven van vroeger uitgeweken dorpsgenoten
gaven eveneens een stimulans (kettingmigratie). Misschien werden ze aangetrokken door het feit dat
er in Amerika gronden moesten worden ontgonnen. De ervaring die ze hadden opgedaan met de
ontginning en bewerking van de velden van het Bulskampveld kwam daarbij van pas. Een stuk land in
cultuur brengen, schrikte hen misschien minder af dan inwoners van andere streken.
Naast emigratie ontsnapten de bewoners van het Bulskampveld aan de ellende door zich intensiever
te richten naar de vlasnijverheid. Het Bulskampveld lag aan de rand van de West-Vlaamse vlasstreek.
Toch was er een link met deze sector. De zuidelijke gemeenten van het Bulskampveld kregen net als
de regio Roeselare-Tielt het zwaar te verduren bij de teloorgang van de linnennijverheid. Rond het
midden van de negentiende eeuw leefde bijvoorbeeld de helft van de bevolking van Ruiselede van
het spinnen van vlas en weven van linnen.79
Gedurende zes maanden per jaar werkten drieduizend
inwoners van het dorp als spinner of spinster. De andere zes maanden werkten ze op het land. De
bijverdienste die ze haalden uit de linnennijverheid was noodzakelijk om te overleven. De linnencrisis
van de eerste helft van de negentiende eeuw (zie hoger) deed echter de focus verschuiven.
In plaats van vlas spinnen en linnen weven richtte men zich tot de vlasteelt en de bewerking van het
vlas. Vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw werd er veel vlas verkocht toen het nog op
het land stond. De opkopers waren meestal vlasbazen uit de Leiestreek. De industriële vlasbewerking
stond daar veel verder. In mindere mate werd er ook vlas verkocht aan vlaskopers uit de streek van
Eeklo-Maldegem-Adegem. Het vlas bleef meestal op het veld staan tot Sint-Pietersdag (29 juni).80
De
vlaskopers trokken daarna door de regio om de waarde van het vlas te schatten en goede en minder
goede vlaspartijen op te sporen. Vanaf de verkoop tot de levering nam de koper alle kosten op zich.
De koper stond in voor de oogst of ‘het slijten’ van het vlas. Na het verwijderen van het zaad
(‘repen’) werd het vlas samengebonden en in een rootput gelegd. Door de bevloeiing met water
startte het rottingsproces waardoor de vlasvezel, na het drogen, gemakkelijk van de vlasstengel kon
worden verwijderd (‘zwingelen’).
De getuigenissen over de vlasnijverheid in de streek zijn legio. Zo vertelde Adiel Vandekerckhove
(Ruiselede):
77
Dauw, Emigratie naar Noord-Amerika, 18.
78
Dauw, Emigratie naar Noord-Amerika, 18.
79
Lemey en Gelaude, ‘Ruiselede en ’t vlas’, 125.
80
Lemey en Gelaude, ‘Ruiselede en ’t vlas’, 126.
32. 28
“In mijn jonge jaren [jaren 1920] zaaiden alle boeren vlas. Ze waren geen boer als ze geen
vlasaard hadden. Meestal verkochten ze het vlas als het nog groen op het land stond. Er
waren ’t allen kante rootputten. […] Er moest veel volk zijn. Voor een vlasaard van een halve
hectare moesten we wel met twintig zijn, mannen en vrouwen. Ze kwamen ons ‘s morgens
tussen drie en vier uur oproepen. We moesten eerst bij de boer koffie drinken. De dag van de
slijting was gesteld, goed of slecht weer, we er moest er naartoe en beginnen. […] De boeren
die eigen volk op ’t hof hadden, verkochten hun vlas niet, om werk te hebben in de winter.
Dan moest er gebrakeld en gezwingeld worden.”81
Ook in Beernem werd er vlas gezaaid en bewerkt. De vlasbewerking was gesitueerd op de hoeves
zelf. Veel boerderijen hadden hun eigen rootput.82
Toch gebruikte men bij voorkeur stromend water.
Zo waren de oude wallen rond het ‘Eeckhof’ (Beernem) bekend om de goede waterkwaliteit bij het
roten. Ze werden continu bevloeid door de Biezemoerbeek. Vooraf was alles gezuiverd van
waterkruid en slijk. Om het water op peil te houden, was er een primitieve sluis geïnstalleerd. Het
gereepte vlas werd bundel per bundel in het water gelegd en afgedekt met stro of gedroogd gras.
Door het gewicht kwam het vlas volledig onder water te liggen. Het vlas bleef een achttal dagen in
het water liggen en verspreidde bij het uithalen een typische geur.
Het Bulskampveld speelde een bijzondere rol in de industrialisatie van de vlasnijverheid. Constant
Vansteenkiste, de pionier op het vlak van mechanisatie van de vlasnijverheid, gebruikte in Beernem
voor het eerst een betonnen rootput. De warmwatermethode bereikte een uitstekend resultaat in
die mate zelfs dat het moeiteloos de vergelijking met het Leievlas kon doorstaan. Vansteenkiste
probeerde eerst om zijn ideeën in Wevelgem uit te werken. Hij kreeg van de lokale vlassers echter
veel tegenstand. Ze vonden dat vlas alleen in de Leie kon en mocht worden geroot. Andere methodes
waren volgens hen uitgesloten.
Vansteenkiste vernam dat ridder Etienne de Vrière, burgemeester van Beernem en voorzitter van de
Eigenaars- en Landbouwersbond en van de landbouwersvereniging van Brugge, een coöperatieve
vlasfabriek in Beernem zou oprichten.83
Vrière verzocht Vansteenkiste om zijn eerste proeven met
betrekking tot warmwaterroten bij hem uit te voeren. De kasteelheer liet daarom door een aantal
werklieden één van zijn vijvers uitbaggeren om er vlas in te roten. Na succesvolle proeven in 1901
werd de ‘Beernemse Vlasfabriek’ opgericht, bedoeld als proefroterij. Er werden afzonderlijke bassins
aangelegd. In 1905 kwam Vansteenkiste zelfs in Beernem wonen.
De proeven in warmwaterbassins, gebouwd op een droogweide, leverden bevredigende resultaten
op. Er werd kapitaal gezocht om een naamloze vennootschap te stichten en om de kleine proefroterij
uit te bouwen tot een grote roterij met zwingelarij. Om investeerders te overtuigen, werd een
wedstrijd gehouden tussen 20.000 kg Leievlas en 20.000 kg Beernems ‘puttevlas’.84
Elke bewerking
werd nauwgezet gevolgd. Het Beernemse vlas kwam als beste naar voor. Als gevolg daarvan werd in
1906 de NV ‘Belgische Rooterijen’ opgericht met Vansteenkiste als directeur. Het bedrijfje was echter
geen lang leven beschoren.85
In 1908 vertrok Vansteenkiste na een onenigheid terug naar Wevelgem.
Wanbeheer en een boycot van het Beernemse vlas – want geen Leievlas – deden alle activiteiten
verstommen aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Tijdens het interbellum verdween de
vlasbewerking in het Bulskampveld stilaan als activiteit. De vlasnijverheid in de Leiestreek bleef
bloeien tot de jaren 1950.
81
Lemey en Gelaude, ‘Ruiselede en ’t vlas’, 129-130.
82
Strobbe, ‘Toen er nog vlas gezaaid werd te Beernem en omstreken’, 74.
83
Merlevede, Omwille van het vlas, 42-43.
84
Merlevede, Omwille van het vlas, 47-48.
85
Merlevede, Omwille van het vlas, 53.
33. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 29
Tabel 3: Aandeel in percent van de verschillende cultuurgronden in het totale areaal in de gemeenten van het Bulskampveld (1846)
Beernem Oostkamp Ruddervoorde
Sint-
Joris
Waardamme Ruiselede Zwevezele Wingene Aalter Knesselare WVL
Akkerbouw 50,0 57,8 33,7 73,8 41,5 61,8 58,5 47,0 58,2 72,2 62,4
Grasland 4,8 9,9 5,0 4,1 8,3 17,1 8,5 5,9 4,0 16,6 9,4
Boomkweek 2,9 2,5 1,3 3,1 3,6 2,3 2,5 1,5 2,4 3,0 1,3
Bos 33,5 23,4 49,9 14,7 38,7 17,7 23,1 36,4 27,2 4,1 19,1
Ontginningsgrond/heide 3,7 3,3 8,7 1,9 0,1 0,2 3,8 5,9 1,5 1,7 3,5
Overige 5,1 3,1 1,4 2,4 7,8 1,0 3,6 3,4 6,6 2,4 4,4
Totaal areaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Bron: Recensement général d’agriculture, 1846. De resultaten slaan op de volledige gemeenten en niet op het deel dat op het Bulskampveld ligt. De cijfers van de provincie
West-Vlaanderen zijn louter ter referentie.
Tabel 4: Aandeel en samenstelling in percent van enkele teelten in het areaal akkerbouw in de gemeenten van het Bulskampveld (1846)
Beernem Oostkamp Ruddervoorde
Sint-
Joris
Waardamme Ruiselede Zwevezele Wingene Aalter Knesselare WVL
Tarwe 7,3 9,4 6,9 9,8 7,1 11,2 7,8 8,4 3,5 5,6 24,2
Rogge 36,0 37,9 38,3 35,6 44,4 38,2 39,7 35,9 41,7 41,6 19,5
Haver 8,0 10,3 10,2 6,5 9,1 6,0 8,4 8,1 6,0 5,7 7,8
Boekweit 8,8 5,5 3,7 7,4 3,9 7,0 4,0 7,1 13,1 8,6 1,5
Overige 3,8 4,1 4,0 4,4 3,8 5,2 5,2 4,5 4,3 4,1 17,3
Graangewassen 63,9 67,2 63,1 63,8 68,3 67,6 65,1 64,1 68,6 65,4 70,4
Vlas 7,1 8,0 7,1 9,1 8,7 7,6 7,1 9,0 7,3 8,2 5,1
Koolzaad/raapzaad 2,8 1,5 1,6 1,2 1,4 2,6 3,4 3,1 0,9 1,4 4,3
Overige 0,3 0,0 0,1 0,1 0,0 0,1 0,2 0,1 0,1 0,1 0,8
Nijverheidsgewassen 10,2 9,4 8,8 10,3 10,1 10,3 10,6 12,2 8,3 9,7 10,3
Aardappelen 15,8 13,6 17,6 15,2 12,3 12,4 13,2 14,8 13,5 13,6 8,5
Rode/witte klaver 7,6 6,8 8,7 8,6 7,3 8,4 9,2 7,5 7,5 8,5 8,3
Overige 2,5 3,0 1,9 2,2 2,0 1,3 1,8 1,3 2,1 2,8 2,6
Voedergewassen 25,9 23,4 28,2 25,9 21,6 22,1 24,3 23,7 23,1 24,9 19,4
AKKERBOUW 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Bron: Recensement général d’agriculture, 1846. De resultaten slaan op de volledige gemeenten en niet op het deel dat op het Bulskampveld ligt. De cijfers van de provincie
West-Vlaanderen zijn louter ter referentie.
34. 30
3.5 Landbouw in transitie (1880-1950)
3.5.1 Van graanteelt naar veeteelt (en tuinbouw)
Rond 1880 verzeilde de Belgische landbouw in een grote crisis. Die werd veroorzaakt door de
massale import van goedkope Amerikaanse en Russische tarwe, de zogenaamde Agricultural
Invasion. Door de grote percelen, de vroege landbouwmechanisatie en de introductie van
stoomschepen leverde Amerika een veel goedkoper product af.86
De netto-import van graan in België
verzesvoudigde van 250.000 ton in 1875 tot 1.500.000 ton in 1910. Naarmate de invoer toenam,
daalden hier de prijzen. De traditionele graanteelt kon daar niet tegen op.
De landbouw was noodgedwongen om zich te heroriënteren. Veel landarbeiders ruilden hun job op
het platteland in voor betaald werk in de fabriek. De industriële revolutie die ontstaan was tijdens de
eerste helft van de negentiende eeuw draaide op volle toeren. Door de groeiende welvaart en de
betere transportinfrastructuur kreeg de boer grotere afzetmogelijkheden. De uitbouw van het spoor-
en tramnet vanaf de jaren 1890 zorgde voor een betere ontsluiting van het platteland.
In plaats van akkerbouw werden tuinbouw en vooral veeteelt de voornaamste landbouwsectoren.
Rond het einde van de negentiende eeuw is veeteelt de belangrijkste sector op het vlak van
productiewaarde. Tijdens het interbellum was de veeteelt twee tot vier keer zo belangrijk als de
akkerbouw met een aandeel van ongeveer tweederde in de landbouwoutput.87
Door de toegenomen
welvaart lag een stukje vlees in het bereik van steeds meer mensen.
In algemene termen nam de productiviteit van de landbouw gestaag toe. Een eerste reden voor de
productiviteitsgroei was een toegenomen specialisatie. Regio’s schakelden vlugger over naar
gewassen die beter bij hun bodemgesteldheid pasten. Een correcter gebruik van stalmest deed de
bodemproductiviteit toenemen. Dat veroorzaakte op zijn beurt een hoger rendement voor
akkerbouwgewassen. Het gebruik van kunstmeststoffen nam een hoge vlucht. Een tweede element
voor de toegenomen landbouwproductiviteit lag in de technische evolutie na de Eerste
Wereldoorlog.88
Doeltreffende machines en nieuwe wetenschappelijke inzichten inzake bemesting,
zaad- en veeveredeling en veevoeding leidden tot beter prestaties van de landbouweconomie.
Landbouwonderwijs en –voorlichting geraakte langzaam ingeburgerd. Om sterker te staan,
verenigden landbouwers zich in boerenbonden en landbouwverenigingen. De Belgische Boerenbond,
opgericht in 1890, werd op korte tijd de grootste van het land en bood haar leden verschillende
diensten aan. Ook in het Bulskampveld verenigden land- en tuinbouwers zich. In Beernem werd in
1904 bijvoorbeeld de tuinbouwvereniging ‘Hofbouwkunde en Bijenteelt’ opgericht.89
Veel
bestuursleden werkten als hovenier op één van de kastelen uit de regio. Op de maandelijkse
vergaderingen werd er gesproken over problemen in verband met de groenteteelt, de bloementeelt
en de fruitteelt. De bestrijding van insecten was een veelbesproken onderwerp. Na de Tweede
Wereldoorlog integreerde de organisatie zich in de lokale afdeling van het Werk van den Akker (nu
De Volkstuin vzw).
De landbouwsector vertoonde in de periode 1880-1950 geen uniform karakter. Ze bestond uit grote,
rijke herenboeren en kleine, armoedige keuterboeren. Naast landbouwers met veel areaal in
eigendom waren er veel boertjes die slechts een kleine lap grond bewerkten en soms geen vee
86
Segers en Van Molle, Leven van het land, 50.
87
Segers en Van Molle, Leven van het land, 51.
88
Segers en Van Molle, Leven van het land, 52.
89
Landuyt, ‘Hofbouwkunde en bijenteelt te Beernem’, 110-111.
35. Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld 31
hadden. Het aantal keuterboeren steeg tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw. Hun
hoofdinkomen haalden ze vooral uit industriële activiteiten. Ook rond het Bulskampveld waren kleine
boerderijen de norm (tabel 5). In 1950 waren er amper landbouwbedrijven met een areaal groter
dan 10 hectare. De keuterboeren – die eigenlijk geen echte boeren waren – vormden met een
areaalbezetting van 60 tot 70 % de grootste groep. Het is daarnaast opvallend dat het aandeel van de
boerderijen tussen de 5 en 10 hectare toenam tussen 1895 en 1950. Buitenbeentje in 1950 was
Hertsberge – volledig omsloten door het Bulskampveld – waar 1 tot 5 hectare de meest
voorkomende bedrijfsgrootte was. Misschien speelden de achttiende- en negentiende-eeuwse
ontginningen hierin een rol?
Tabel 5: Aandeel van de bedrijfsgrootte in de voornaamste gemeenten van het Bulskampveld (1895-
1950) in percent
1895 1950
< 1 ha < 5 ha < 10 ha > 10 ha < 1 ha < 5 ha < 10 ha > 10 ha
Beernem 56,5 31,4 6,3 5,8 64,4 24,1 9,2 0,8
Hertsberge - - - - 38,3 41,7 17,0 0,6
Oostkamp 69,1 19,6 5,7 5,7 72,1 15,3 7,8 1,8
Ruddervoorde 57,0 33,1 6,0 3,9 50,4 36,3 9,5 1,3
Sint-Joris 66,5 24,0 5,6 3,9 75,7 14,2 7,5 1,6
Waardamme 52,2 36,1 7,2 3,9 55,5 27,5 12,4 1,3
Ruiselede 61,6 26,4 7,0 5,0 63,8 22,8 8,8 1,8
Zwevezele 70,4 17,7 7,6 4,4 61,0 25,0 10,5 1,6
Wingene 68,0 20,6 6,1 5,2 57,6 25,6 10,9 1,8
Bron: Recensement général d’Agriculture, 1895. Algemene landbouwtelling, 1950. De cijfers zijn afgerond.
(Data via VLM, waarvoor dank. Gegevens over Aalter en Knesselare waren niet beschikbaar langs deze weg).
3.5.2 Landbouw in het Bulskampveld in 1910 en 1950
De algemene landbouwtellingen van 1910 en 1950 vormen een volgend peilmoment voor de
gemeenten van het Bulskampveld. De opzet van deze statistieken was nagenoeg identiek als deze
van 1846. Enkele resultaten van het cultuurareaal zijn terug te vinden in tabellen 6, 7 en 8. De
concrete areaalgegevens van de telling van 1910 zijn terug te vinden in bijlage 3.
In 1910 geleek de areaalstructuur van de gemeenten meer op elkaar dan in 1846. De akkerbouw nam
met 60 tot 70 % van het beschikbare cultuurland het grootste deel voor haar rekening (tabel 6). Sint-
Joris en Knesselare bleven de gemeenten met het hoogste aandeel akkerbouw. In de tien
geselecteerde gemeenten steeg het areaal akkerbouw van 13.763,0 hectare in 1846 naar 15.040,9
hectare in 1910. De gemeenten rond het Bulskampveld hadden een gelijkaardige structuur als de
provincie West-Vlaanderen. Akkerbouw nam er 65 % van het areaal in. In 1950 was akkerbouw
duidelijk minder belangrijk geworden. Het aandeel schommelde tussen 35 % en 50 % van het totale
cultuurareaal. Vooral de daling van de graangewassen was frappant.
Globaal genomen steeg het areaal grasland sterker dan het areaal akkerbouw. Zowel het areaal van
tijdelijk hooiland als van permanent weiland nam in 1910 in elke gemeente toe. Het areaal grasland
verdubbelde in de tien beschouwde gemeenten van 2089,3 hectare (1846) naar 4093,7 hectare
(1910). Toch bleef de streek onder het gemiddelde van West-Vlaanderen. Deze trend zette zich
verder tot 1950. Het aandeel van het cultuurareaal bestemd voor grasland (weiden) schommelde
toen rond 25 à 30 %. Deze spectaculaire toename was te wijten aan de verschuiving van akkerbouw
naar veeteelt.
36. 32
Het bosareaal kende in 1910 een daling in vergelijking met 1846. Sommige gemeenten zagen hun
areaal met meer dan de helft terugvallen. In alle gemeenten samen daalde het areaal van 7535,7
hectare (1846) naar 3151,4 hectare (1910). De bossen waren vanaf 1880 massaal gerooid en
omgezet in grasland. In 1950 was het aandeel bos verder teruggevallen. Ruddervoorde, Waardamme
en Wingene zagen hun bosareaal drastisch slinken. Het areaal boomkwekerijen bleef vrij stabiel.
Beernem kende een lichte daling terwijl Oostkamp en Ruddervoorde een stijging noteerden. De
boomkweeksector had slechts behoefte aan kleine percelen om rendabel te zijn. Nagenoeg alle
gemeenten van het Bulskampveld hadden aan het begin van de twintingste eeuw een groter aandeel
boomkwekerijen dan het provinciale gemiddelde. De heide was in alle gemeenten zo goed als
verdwenen. Alleen in Ruiselede en Wingene werd in 1910 nog meer dan 3 % van het areaal
ingenomen door woeste gronden.
De samenstelling van het areaal akkerland was in 1910 niet veel anders dan in 1846. Graangewassen
bleven de voornaamste teelt. Vooral de roggeteelt werd sterk bedreven met een aandeel van
ongeveer 45 % van het uitgebate akkerland. Het contrast met de tarwetaalt kan haast niet groter
zijn. In 1846 was die al duidelijker kleiner dan de roggeteelt; in 1910 was ze haast onbestaande. De
regio week hier duidelijk af van het West-Vlaamse gemiddelde. De tarwe- en roggeteelt waren in de
provincie goed voor een aandeel van respectievelijk 13 % en 20 %. De zanderige bodems van het
Bulskampveld waren duidelijk niet geschikt voor de tarweteelt. Een gedeelte van de roggeteelt werd
trouwens gebruikt als veevoeder, dit waar de roggeteelt voor 1880 exclusief voor mensen bestemd
was. Haver was de tweede teelt op de akkers. Het gezamenlijke haverareaal van de beschouwde
gemeenten steeg van 1085,0 hectare in 1846 naar 1872,8 hectare in 1910. De gestegen
paardenstapel was de belangrijkste oorzaak. Rond 1950 zal het areaalgebruik van graangewassen
afnemen.
Het areaal nijverheidsgewassen kende een terugval tijdens de tweede helft van de negentiende
eeuw. Beernem en Oostkamp hadden het kleinste areaal (1 % van het akkerland), Zwevezele en
Wingene hadden het grootste areaal (6 %). Het West-Vlaamse gemiddelde was 12 %. De grote daling
was vooral te wijten aan de teloorgang van de vlasteelt. In 1846 hadden de tien gemeenten samen
1074,0 hectare vlas; in 1910 was dit gezakt tot 270,2 hectare. Het verval van de linnennijverheid
medio negentiende eeuw had duidelijk zijn impact op de vlasteelt in de streek. Ondanks deze daling
bleven er in de streek nog heel wat vlasbewerkers actief. In 1950 stelden de nijverheidsgewassen
bijna niets meer voor.
Aan aardappelen was er in de gemeenten van het Bulskampveld geen gebrek. In elke gemeente was
nagenoeg éénvierde van het beschikbare akkerland bestemd voor de teelt van aardappelen. Het
cultuuroppervlak was in de gemeenten samen gestegen van 1946,0 hectare in 1846 naar 3502,4
hectare in 1910. Die evolutie stond in contrast met het West-Vlaamse gemiddelde. Daar werd slechts
15 % van het areaal ingenomen door aardappelen. Het areaal ingenomen door de klaverteelt kende
een lichte daling.