Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd door het Centrum Agrarische Geschiedenis.
Het project werd uitgevoerd door Joris Spolspoel, met bijdrage van Sarah Luyten en Bert Woestenborghs, onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
Similar to Traject Onderwijscollecties. Het erfgoed van landbouw-, tuinbouw- en voedingsscholen in Vlaanderen en Brussel. Stand van zaken en analyse, 2017
Similar to Traject Onderwijscollecties. Het erfgoed van landbouw-, tuinbouw- en voedingsscholen in Vlaanderen en Brussel. Stand van zaken en analyse, 2017 (20)
3. 2
COLOFON
Traject Onderwijscollecties.
Het erfgoed van landbouw-, tuinbouw- en voedingsscholen in Vlaanderen en Brussel.
Stand van zaken en analyse
Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd door het Centrum Agrarische Geschiedenis.
Het project werd uitgevoerd door Joris Spolspoel, met bijdrage van Sarah Luyten en Bert
Woestenborghs, onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische
Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Leuven, 2017
Een digitale versie van dit rapport is beschikbaar op
www.hetvirtueleland.be
Voor meer informatie:
Centrum Agrarische Geschiedenis vzw
Atrechtcollege, Naamsestraat 63, 3000 Leuven
contact@cagnet.be
+32 16 32 35 25
Afbeelding voorblad: Zusters van Barmhartigheid van de beroeps- en huishoudschool te Ronse tijdens kookles,
ca. 1945 – 1975, collectie KADOC-KU Leuven
D/2017/11875/5
6. Traject Onderwijscollecties 5
Inhoudstafel
Inleiding................................................................................................................................................... 7
Methodologie................................................................................................................................ 13
1.1 Afbakening en indeling.......................................................................................................... 13
1.1.1 Welke onderwijsinstellingen? ....................................................................................... 13
1.1.2 Welk erfgoed? ............................................................................................................... 16
1.2 Werkwijze.............................................................................................................................. 17
1.2.1 Selectie van bewaarplaatsen......................................................................................... 17
1.2.2 Bevraging....................................................................................................................... 21
1.2.3 Infovergaring ................................................................................................................. 23
1.2.4 Verwerking gegevens in databank CAG ........................................................................ 24
Resultaten ..................................................................................................................................... 27
2.1 Behoud en beheer................................................................................................................. 27
2.1.1 Bewaarplaatsen............................................................................................................. 27
2.1.2 Historisch patrimonium................................................................................................. 29
2.1.3 Raadpleging................................................................................................................... 31
2.1.4 Andere erfgoedbewaarplaatsen.................................................................................... 34
2.1.5 Externe collecties .......................................................................................................... 36
2.2 Inhoudelijke analyse.............................................................................................................. 37
2.2.1 Datering......................................................................................................................... 37
2.2.2 Erfgoedtypes.................................................................................................................. 39
2.2.3 Onderwijsniveaus.......................................................................................................... 40
2.2.4 Studiegebieden.............................................................................................................. 41
2.2.5 Erfgoedsoorten.............................................................................................................. 44
2.3 Erfgoed- en publiekswerking................................................................................................. 55
2.3.1 Bekendmaking en publiekswerking............................................................................... 55
2.3.2 Tradities en erfgoedactiviteiten land- en tuinbouwscholen ......................................... 57
2.3.3 Tradities en erfgoedactiviteiten voedingsinstituten ..................................................... 57
2.3.4 Samenwerking met erfgoedpartners en andere instanties .......................................... 58
Reflectie over onderwijscollecties................................................................................................. 61
3.1 SWOT-analyse........................................................................................................................ 61
3.1.1 Sterktes.......................................................................................................................... 63
3.1.2 Zwaktes.......................................................................................................................... 65
3.1.3 Kansen ........................................................................................................................... 66
3.1.4 Bedreigingen.................................................................................................................. 67
3.2 Voornemens erfgoedzorg...................................................................................................... 68
3.3 Wat verwachten scholen en betrokkenen van CAG?............................................................ 68
7. 6
Besluit............................................................................................................................................ 71
Beknopte bibliografie.................................................................................................................... 73
5.1 Publicaties ............................................................................................................................. 73
5.2 Bronnen via internet ............................................................................................................. 76
Bijlagen.......................................................................................................................................... 79
Bijlage 1: Contactgegevens actieve instellingen in de studiegebieden Land- en Tuinbouw, Voeding
en Visserij. ......................................................................................................................................... 79
Bijlage 2: Gehanteerde vragenlijst collectieanalyse.......................................................................... 82
Bijlage 3: Historische schets van agrarisch onderwijs en voedingsscholen (1840-heden) ............... 89
Voorlopers (1840-1885) ................................................................................................................ 90
Agrarisch onderwijs voor jongens (1885-1945) ............................................................................ 91
Landbouwhuishoudscholen voor meisjes (1890-1945) ................................................................ 93
Land- en tuinbouwscholen (1945-heden)..................................................................................... 96
Van ambacht en huishouden naar moderne hotelscholen (1945-heden).................................. 100
Visserijonderwijs ......................................................................................................................... 103
8. Traject Onderwijscollecties 7
Inleiding
De voorbije jaren bracht het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) het erfgoedveld van landbouw,
platteland en voeding in kaart. Reeds in 2005 beschreef en analyseerde het project
‘Veldwerk/Denkwerk’ agrarische verzamelingen in Vlaanderen.1
Het ‘Traject Voeding’ in 2013
verruimde de werkingsfocus met een overzicht van collecties rond eten en drinken.2
Deze verkennende
rapporten beperken zich tot publiek toegankelijke collecties van particuliere verzamelaars en
instellingen waar bewaring en ontsluiting een kernactiviteit is.
Het onderwijs is een ander type organisatie in het middenveld waarvan de ontwikkeling historisch
nauw verbonden is met de landbouw- en voedselsector. De voorbije twee eeuwen zagen tal van land-
en tuinbouwscholen, bakkers- en beenhouwersopleidingen, restaurant- en hotelscholen het licht in
Vlaanderen en Brussel. Ook zij verzamelen en bewaren, al dan niet bewust, heel wat erfgoed over hun
eigen verleden en de ontwikkeling van hun vakgebied. Dit doen ze vaak met een volstrekt andere inslag
dan museale collecties. Het waardevol cultureel erfgoed van deze scholen, zoals archieven, literatuur,
documentatie en gebruiksvoorwerpen, is weinig gekend en nog nooit ten gronde in kaart gebracht.
Met het ‘Traject Onderwijscollecties’, dat liep van januari 2014 tot februari 2015, zet CAG in op een
verkennende registratie en schetst de historische context van deze opleidingsinitiatieven. In 2016 en
2017 volgde de voltooiing van de teksten met als resultaat dit rapport.
Afbeelding 1: Hofbouw in het centrum van Gent, vóór 1908, collectie Land- en Tuinbouwonderwijs Sint-Gregorius Broeders
van Liefde
1
B. Woestenborghs, Veldwerk/Denkwerk. Agrarisch erfgoed in Vlaanderen: een stand van zaken en analyse.
Ongepubliceerd rapport, Centrum Agrarische Geschiedenis, Leuven, 2005.
2
S. Luyten, Traject Voeding. Het erfgoed van eten en drinken in Vlaanderen en Brussel. Stand van zaken en
analyse. Ongepubliceerd rapport, Centrum Agrarische Geschiedenis, Leuven, 2013.
9. 8
Een onontgonnen erfgoedveld
Vlaanderen en Brussel kennen een bijzonder rijke traditie in vakonderwijs voor jongeren in de
landbouw- en voedselsector. Schoolinstituten met beroepsopleidingen vormen reeds generaties lang
bekwame vakmensen in diverse beroepen, gaande van voedselproducenten en veekwekers tot
groenverzorgers, bakkers, chef-koks en horecapersoneel. De identiteit van elke school is meestal sterk
lokaal verankerd in de omliggende landbouw- en voedseleconomie met lokale tradities in teelten,
ambachten, producten en gastronomie. Ook in wetenschappelijk onderzoek en proefcentra zijn ze
sterk actief. De vele technische richtingen op secundaire scholen verzorgen de instroom naar hoger
onderwijs en academisch onderzoek aan universiteiten en hogescholen. Dit schoollandschap is zeer
divers met zowel recent opgerichte sites als instellingen met een lange geschiedenis.
Om de talrijke onderwijstaken naar behoren te vervullen en bij te blijven met de vele technische,
wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in de sector, ligt de focus van alle
onderwijsinstellingen op leerlingenbegeleiding en didactische methodes, op specialisatie en innovatie
van praktijkmateriaal. In de dagelijkse werking staat men doorgaans weinig stil bij het schoolverleden
en zijn tradities en dus ook bij de erfgoedstukken die hiernaar refereren. Archief- en collectiebeheer is
vaak geen prioriteit. Vooral in jonge scholen en afdelingen met de studiepakketten Hotel en Voeding
of Restaurant en Keuken is het historisch archief vaak onderbelicht en het bewustzijn over erfgoed
beperkt. Dit maakt onderwijscollecties grotendeels onontgonnen terrein voor de erfgoedwereld.
Nochtans bouwden deze vakscholen een grote erfenis op met talloze tradities en ook materiële
relicten. Een gedeelte hiervan doorstaat de tand des tijds in een bewaarruimte op kantoor, in een
kelder, op zolder of elders. Doorgaans is dit materiaal slechts gekend in beperkte kring en is het maar
kort zichtbaar voor het grote publiek tijdens jubileumvieringen en huldigingen en in publicaties zoals
oud-leerlingentijdschriftjes. De bewaarde collecties hebben zowel een emotionele als historische
waarde voor de schoolgemeenschap. Bovendien zijn ze identiteitsvormend in het collectief geheugen
van een lokale beroepssector. Met dit rapport wil CAG deze verborgen schatten in kaart brengen en
kenbaar maken aan onderzoekers en geïnteresseerden. Om concrete gegevens te verzamelen, werden
37 schoolcollecties geregistreerd en geanalyseerd. Tijdens een bezoek werden het schoolpersoneel en
de betrokken beheerders bevraagd. Aan de hand van een vast invulformulier zijn de bevindingen
uniform genoteerd. Deze groep van scholen en bijhorende bewaarplaatsen is zo representatief
mogelijk samengesteld, over diverse regio’s en met aandacht voor de diverse netten en vakgebieden.
Dit vormt een bonte mix van grote instituten met een lange voorgeschiedenis -integraal gewijd aan
één studiegebied- en recente kleine afdelingen in TSO- en BSO-scholen met een breed studieaanbod.
Elk van deze scholen heeft zijn eigen beleidsfocus en bewaart specifieke collectietypes. Dit project richt
zich hoofdzakelijk op instituten voor het secundair onderwijs, maar ook instellingen voor hoger
onderwijs komen aan bod. Beide types zijn historisch en qua locatie vaak nauw verbonden,
bijvoorbeeld door de inrichting op naburige sites of door samenwerking in proefveldonderzoek.
Naast de colleges en gemeenschapsscholen voor jongens, komen ook land- en tuinbouwscholen
specifiek voor meisjes aan bod, de zogenaamde landbouwhuishoudscholen. Zij waren vooral in handen
van congregaties, die waardevolle archieven beheren en oude praktijkruimtes in ere houden. Uit dit
rapport blijkt dat de actieve werking van dit type scholen over vele decennia ook tot uiting komt in de
bewaring van erfgoedcollecties. Breed genomen, kunnen deze alle relicten omvatten die in de
schoolgemeenschap circuleren: papieren archieven, literatuur, maar ook allerlei objecten zoals
menukaarten, wedstrijdtrofeeën, audiovisueel materiaal of kledij. Ondanks de afbakening tot roerend
cultureel erfgoed binnen het themaveld van CAG, kan dit rapport ook tips en materiaal aanreiken voor
ander onderzoek, met name naar bouwgeschiedenis, kunstobjecten of onderwijsgeschiedenis.
10. Traject Onderwijscollecties 9
Vroegere initiatieven
De bevindingen tijdens het plaatsbezoek sluiten aan bij eerder uitgevoerd erfgoedonderzoek. Zo gaf
de Gids van Landbouwarchieven uit 2006 een opsomming van archivalische bronnen in een twintigtal
onderwijsinstellingen. Deze gids is digitaal raadpleegbaar op de website van CAG.3
In 2009 bracht
KADOC-KU Leuven schoolarchieven in het bisdom Antwerpen in kaart.4
De bevraging in beide projecten peilde vooral naar papieren archivalische bronnen. Voor een aantal
instituten overlapt de schoollijst in dit rapport met die in eerdere bevragingen. Maar de collectiefocus
in dit onderzoek verruimt het historisch schoolarchief naar erfgoed in de brede zin, dus met inbegrip
van objecten, werktuigen en literatuur. Wat betreft universitair patrimonium en hogescholen is het
laatste decennium een inhaalbeweging gemaakt met een aantal registratieprojecten van
wetenschappelijke en didactische collecties.5
Voor recente resultaten kunnen onderzoekers terecht bij
het interuniversitair erfgoedproject ‘Academisch Erfgoed in Vlaanderen’, voltooid in 2014. Via een
website en een eindrapport reikt het inventarissen aan, onder meer van enkele sites met hogere
opleidingen voedingswetenschappen en bio-ingenieurswetenschappen.6
Doelstellingen
Het ‘Traject Onderwijscollecties’ omvat vier centrale doelstellingen. Het eerste doel is om de diverse
types vakscholen in kaart te brengen en een lijst van alle actieve scholen aan te leggen over de
verschillende netten, inrichtende machten en specialisaties heen. Een helder overzicht is essentieel in
de selectie van collectieanalyses. We willen nagaan welke van deze scholen erfgoedcollecties bewaren
en om welk erfgoed het dan gaat. Ook een lijst met bondige gegevens van historische instellingen en
hun bewaarplaatsen kan nuttige verwijzingen bieden voor verder onderzoek.
Het tweede objectief richt zich op de inhoud van de erfgoedcollecties, zowel de bewaring per school
als algemene tendensen. Welk erfgoed wordt bewaard over en van het schoolverleden? Gaat het
vooral om objecten, beeldmateriaal, literatuur, archieven of andere documentatie? Door te peilen
naar omvang en datering gaan we na in hoeverre de diverse types onderwijs en specialisaties
vertegenwoordigd zijn in de collecties en uit welke periode de meeste objecten zijn bewaard. Ons
onderzoek is gevoerd op collectieniveau, niet op stukniveau. De analyse bestrijkt bovendien niet alle
interne en externe aspecten van bewaring en beheer over het erfgoed van de besproken instellingen.
Het derde doel richt zich op het beheer en de valorisatie van de collecties. Hoe is het gesteld met het
bewaarbeleid van schoolinstituten? Hoe werken scholen en betrokkenen met hun tradities en erfgoed
om het ook publiek zichtbaar en toegankelijk te maken? Dit rapport brengt in kaart welke
erfgoedprojecten scholen opzetten en welke initiatieven ze organiseren om dit erfgoed op lange
termijn te bewaren en levend te houden, al dan niet in samenwerking met partners. Een afweging in
de SWOT-analyse beoogt het potentieel van de collecties bloot te leggen en mogelijke bedreigingen te
detecteren.
3
C. Matthys en W. Lefebvre, Gids van landbouwarchieven in België, 1795 – 2000, Leuven, 2006. Dit naslagwerk
is vrij raadpleegbaar op de website van CAG (http://www.hetvirtueleland.be/cag/bronnen/archiefgids).
4
J. Colla (red.), Onderzoeksrapport. Schoolarchieven in het bisdom Antwerpen. Terreinverkenning, analyse en
probleemstelling, Leuven, 2012. Dit rapport is vrij raadpleegbaar op de website van KADOC-KU Leuven
(http://kadoc.kuleuven.be/pdf/publicaties/rapport-schoolarchieven-bisdom-antwerpen).
5
G. Vanpaemel (red.), Balans en Perspectief. Academisch erfgoed in Vlaanderen, Gent, 2013, 7-12.
6
‘Interuniversitair Platform voor Academisch Erfgoed’, Academisch Erfgoed in Vlaanderen
(http://academischerfgoed.be/academische collecties/); S. Leenknegt, Overzicht van collecties academisch
erfgoed in Vlaanderen, Eindrapport, Gent, 2014.
11. 10
Aansluitend hierop wil een vierde doelstelling de afzonderlijke scholen stimuleren om meer aandacht
te gaan besteden aan hun collectie en het eigen erfgoedbeheer diepgaander te evalueren. Zodoende
vormt dit oriënterend onderzoek een aanzet tot verdere inventarisatie en valorisatie door een
overzicht te bieden van mogelijke initiatieven. Het project sensibiliseert tot meer actieve en structurele
samenwerking en expertisedeling door een brug te vormen naar andere beheerders en naar
professionele erfgoedorganisaties. De bijeenkomst van de klankbordgroep in november 2014, die
reflecteerde over collectiebeheer in het onderwijs, vormde hierin een belangrijke eerste stap. Ook
pedagogische en administratieve begeleidingsdiensten worden uitgenodigd om met de bevindingen
aan de slag te gaan.
Structuur
Dit rapport is opgebouwd in vier delen. Vooreerst wordt de methodologie van het onderzoek
toegelicht, zoals de selectie van de onderwijsinstituten en de werkwijze voor de beschrijving van het
erfgoed. Ook de invulformulieren die gebruikt zijn om de collectiegegevens op een uniforme manier
op te nemen in de databank van CAG (via het systeem CollectiveAccess) worden in dit hoofdstuk
toegelicht. Een tweede deel bundelt de resultaten van de collectieanalyses. Het derde deel van dit
rapport bevat de SWOT-analyse, gevolgd door de noden en verwachtingen van de betrokken
beheerders. Dit leidt tot een slotanalyse met een overzicht van mogelijke initiatieven die CAG, de
erfgoedgemeenschap en de bewaarinstellingen kunnen nemen voor een dynamischer beheer en
valorisatie van dit erfgoed in de toekomst. Een besluit bundelt de voornaamste conclusies. Een
integrale lijst van scholen met bijhorende contactgegevens is opgenomen in bijlage. Aanvullend is ook
een historische schets van de ontwikkeling van het agrarisch en voedingsonderwijs in België sinds 1840
uitgewerkt.
Dit verkennend rapport wil een nuttig naslagwerk aanreiken voor toekomstig onderzoek en
erfgoedzorg. De resultaten van het onderzoek zijn digitaal bewaard via de databank van CAG en
worden in 2017 ontsloten via Archiefbank Vlaanderen.
Afbeelding 2: Praktijkles afdeling slagerij, collectie Bakkerij-, Slagerij- en Hotelschool Ter Groene Poorte te Brugge
12. Traject Onderwijscollecties 11
Dank
Achter de collectieanalyses met cijfers en data gaan zeer levendige schoolgemeenschappen schuil. Dit
rapport kon alleen tot stand komen dankzij de vriendelijke medewerking van heel wat hulpvaardige
betrokkenen in de bezochte scholen en bewaarplaatsen. Zij maakten tijd vrij om collecties te tonen en
hun expertise te delen. Bovendien schonken ze me het vertrouwen om waardevolle stukken en
verzamelingen in te kijken en te fotograferen. Niet zelden werd een collectie uitzonderlijk voor deze
raadpleging van onder het stof gehaald en geordend door een vrijwilliger. De eigenheid van het
vakonderwijs werd van binnenuit doorgrond door de vele gesprekken met gepassioneerde
vakmensen, (oud-)personeel en directeurs.
Dank aan alle betrokkenen voor hun enthousiaste bijdrage om dit project mee tot een goed einde te
brengen, in het bijzonder de leden van de klankbordgroep: Ria Christens (archivaris Cultureel erfgoed
annuntiaten Heverlee Heverlee), Geert Vandecruys (pedagogisch begeleider Scholengroep KOGEKA
Geel-Kasterlee), Laurent Inghelbrecht (leraar VLTI Torhout), John Aspeslagh (voormalig directeur MMI
Kortemark) en Joris Colla (consulent onderwijsarchieven KADOC-KU Leuven). Deze groep kwam in
november 2014 samen om expertise en ervaringen uit te wisselen en gaf nuttige feedback voor het
onderzoeksproject.
Dit rapport claimt geenszins een volledige of gedetailleerde weergave van alle onderwijscollecties met
betrekking tot landbouw en voeding te presenteren. Wel hopen we hiermee de betrokken scholen en
verzamelaars een breed overzicht van het erfgoed in hun studiegebied te bieden, hen te laten
reflecteren over collectiebeheer en aan te moedigen om verdere initiatieven tot inventarisering en
ontsluiting van dit waardevol erfgoed te nemen. Dit rapport kan ook een impuls geven aan de brede
erfgoedgemeenschap, om kennis te maken met de erfgoedcollecties van vakscholen en
opportuniteiten te herkennen bij een sector waar men in het verleden doorgaans weinig contacten
mee had. Op die manier vormt dit rapport geen eindpunt maar mogelijk het begin van een vruchtbare
samenwerking. Toevoegingen en bemerkingen van collectiebeheerders en geïnteresseerden blijven
daarom zeker welkom.
14. Traject Onderwijscollecties 13
Methodologie
1.1 Afbakening en indeling
Het studieaanbod in de vakgebieden Land- en tuinbouw en Voeding is zeer uitgebreid en divers.
Daarom is geopteerd om te vertrekken van een lijst met alle actieve instituten (stand van zaken in
2014-2015). Vervolgens werd hieruit een verkorte lijst van 37 scholen samengesteld waarvan 33
persoonlijk werden bezocht. Twee werden telefonisch bevraagd (Hotel- en Toerismeschool Spermalie
te Brugge en Landbouwschool, Vrij Technisch Instituut te Poperinge) en van twee anderen is de
collectie-inventaris en geschiedenis recent in kaart gebracht en gepubliceerd (Margareta-Maria-
Instituut te Kortemark en Tuinbouwschool De Wijnpers in Leuven). De selectie gebeurde op
thematische, geografische en chronologische basis met het doel representatieve vertegenwoordiging
te hebben. De inhoudelijke collectieanalyse in het derde hoofdstuk is dus gebaseerd op deze selectie.
Om een uniforme gegevensinvoer in de databank mogelijk te maken, liggen de gehanteerde termen
en afbakeningscriteria in lijn met de registratieprojecten ‘Traject Voeding’ en ‘Veldwerk/Denkwerk’.
De bezoeken ter plaatse hebben een grote meerwaarde gehad voor dit onderzoek. Gerichte vragen
aan de respondenten en mondelinge verklaringen door de beheerders vergroten de kwaliteit van de
verzamelde antwoorden. Sommige respondenten gaven duiding over de plaats van de school in de
bredere ontwikkeling van het vakonderwijs in de regio. Misschien wel de voornaamste meerwaarde
van een bezoek ter plaatse is de mogelijkheid om de collectie zelf zo uitvoerig als mogelijk te bekijken
en te doorzoeken, al dan niet onder begeleiding van de beheerder. Tijdens het bezoek zijn talrijke
foto’s genomen van de bewaarruimtes en aanwezige objecten om een duidelijk beeld te hebben van
de omvang en diversiteit.
1.1.1 Welke onderwijsinstellingen?
Thematische keuzes
Dit project focust op bestaande instituten met voltijds dagonderwijs waar het officiële studiegebied
Land- en tuinbouw of Voeding nog steeds de kern van het studieaanbod uitmaakt. Onder
voedingsscholen rekenen we dus hotelscholen pur sang, integraal gewijd aan voeding en horeca, maar
ook technische instituten en beroepsscholen met een afdeling Restaurant en Keuken of Hotel en
Voeding van enige omvang en geschiedenis. Hetzelfde criterium geldt voor afdelingen Land- en
tuinbouw. Zij zijn opgenomen wanneer ze in de ontwikkeling van de koepelschool een aparte entiteit
vormden, met een eigen infrastructuur en praktijkuitrusting. Recente en kleine afdelingen Verzorging-
Voeding werden er niet in opgenomen aangezien deze eerder tot de zorgsector behoren.
Het gros van de onderwijsinstellingen zijn secundaire scholen met beroepsrichtingen BSO en/of
technische richtingen TSO. Daarnaast zijn enkele universitaire faculteiten en hogescholen opgenomen.
De strikte scheiding tussen middelbare instituten en locaties met hogere opleidingen is pas sinds 1995
bekrachtigd. In de behandelde instituten zijn beide types en hun erfgoed dus vaak historisch
verstrengeld. Wat betreft academische collecties is rekening gehouden met de collectieanalyses in het
interuniversitair project ‘Academisch Erfgoed in Vlaanderen’ om parallel onderzoek te vermijden. Zo
zijn de collecties van onder meer de Universiteit Gent, HoGent en de voormalige Gentse
brouwerijschool via dit project geregistreerd. Die collectie-inventarissen werden digitaal beschikbaar
gesteld.7
Enkele basisgegevens over deze collecties en verwijzingen naar de onderzoeksresultaten zijn
7
‘Interuniversitair Platform voor Academisch Erfgoed’, Academisch Erfgoed in Vlaanderen
(http://academischerfgoed.be/academische collecties/)
15. 14
mee opgenomen in de overeenkomstige records in de databank van CAG. In het buitengewoon
secundair onderwijs (BuSO) leggen de Broeders van Liefde zich reeds decennialang toe op
tuinbouwvakscholen met beroepsgerichte opleidingen voor jongeren met leer- en
gedragsmoeilijkheden. Deze instituten functioneren net als reguliere beroepsscholen in een agrarisch
complex met stallingen en lesvelden. Omdat het hier gaat om voltijds secundair onderwijs, zijn de
archieven van de Broeders van Liefde in Gent als centrale bewaarplaats geconsulteerd en in de
collectieanalyse opgenomen.
De talrijke centra voor avondopleiding en bijscholing in beroepsrichtingen zijn niet opgenomen in de
analyse. Dit zou veel bijkomend onderzoekswerk vergen en vermoedelijk weinig nieuwe
erfgoedverzamelingen opleveren, gezien deeltijdse opleidingen vaak ingericht werden vanuit
secundaire schoolcentra. Hetzelfde geldt voor de penitentiaire schoolcentra met agrarische
infrastructuur. Deze alternatieve vorm van agrarische opleiding kent weliswaar een lange traditie en
een eigen erfgoedwerking, maar dit schooltype ressorteert eerder onder het volwassenenonderwijs.
Tot het agrarisch vakonderwijs behoort ook het visserijonderwijs. Vlaanderen kende hierin een zeer
rijke traditie in de vroege twintigste eeuw met scholen gelegen in diverse kustgemeenten. Door de
sluiting van alle instituten, op twee na, gebeurt de archiefbewaring echter grotendeels op het niveau
van overheden en musea. Deze collecties worden reeds in kaart gebracht door NAVIGO, het nationaal
visserijmuseum in Oostduinkerke. Daarom is geopteerd dit onderzoek niet parallel te voeren. Enkele
zeevisserijscholen zijn wel opgenomen in de algemene schoollijst en reeds verzamelde kennis over
collecties, publicaties en bewaarplaatsen is opgetekend in de overeenkomstige records in de databank
van CAG.
Wat betreft de selectie van bewaarplaatsen voor de collectieanalyses zijn voornamelijk bestaande
schoolinstituten met een eigen bewaarplaats opgenomen, met name 29 scholen (78%). Daarnaast zijn
acht van de 37 collectieanalyses (22%) gebeurd bij centrale bewaarplaatsen van de congregatie of
schoolgroep, die instaan voor de overkoepelende erfgoedbewaring van de bijhorende scholen. Naast
één stadsarchief betreft dit collecties van voormalige landbouwhuishoudscholen die zijn ingericht in
of nabij het huidige schooldomein van de desbetreffende congregatie. Slechts in twee gevallen ligt de
centrale bewaarplaats niet direct bij een school in werking, met name de collecties van de Broeders
van Liefde en de Zusters van Liefde van Jezus en Maria, beide gelegen in Gent. Hun schoolsites met
agrarische richtingen waren verspreid over heel Vlaanderen. Bij nog drie andere bewaarplaatsen richt
de betrokken school niet langer opleidingen in het themaveld landbouw of voeding in. Zo is het
studiegebied Voeding niet langer ingericht bij de Zusters van de Christelijke Scholen in Vorselaar, maar
het congregatiearchief bewaart wel nog een bundel over de start van de hotelschool van Merksem die
door de zusters werd gesticht.
Geografische keuzes
In de finale selectie van instellingen, geschikt voor een collectiebezoek en –analyse, is getracht een
evenwichtige spreiding te verzorgen over alle Vlaamse provincies en het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest. Voor onderzoek naar onderwijs in dit themagebied dient men er wel rekening mee te houden
dat deze keuze soms het hinterland of de historische ontwikkeling van scholen doorkruist. De
(voormalige) ligging van vakscholen met streekgebonden specialisaties kan dus ook buiten deze
provinciegrenzen vallen. Zo ligt er niet langer een vakschool voor de druiventeelt in de regio Overijse
op Vlaams grondgebied maar is er wel nog een tuinbouwschool in Terhulpen actief net over de grens
met Waals-Brabant. Zo raakten mogelijk nog interessante collecties over één van de opgenomen
scholen of van historische instellingen verspreid buiten de gekozen taalgrenzen. De inrichtende macht
van heel wat gemeenschapsscholen veranderde bovendien van beleidsniveau, bijvoorbeeld van een
16. Traject Onderwijscollecties 15
stedelijke naar een provinciale overheid, zodat collecties verspreid raakten over meerdere school- en
overheidsarchieven, die nu niet noodzakelijk meer binnen dezelfde regio liggen.
Ook de regio Brussel heeft in deze vakgebieden een lange onderwijstraditie in een sterke wisselwerking
met het Brabantse ommeland. Enkele vakscholen tellen een gemengde schoolgemeenschap uit Brussel
en Vlaams-Brabant, zoals de tuinbouwscholen in Vilvoorde en Merchtem. De hotelschool in Wemmel
heeft als voormalig landbouwinstituut zelfs wortels in de landbouwhuishoudschool van Laken. Het
Brussels gewest telt naast enkele Franstalige hotelscholen ook één van de grootste voedingsinstituten
van het land, namelijk COOVI/Elishout in Anderlecht. Sinds de splitsing van de provincie Brabant in
1995 functioneert het Nederlandstalige secundair onderwijs autonoom binnen de campus. De kleine
bijhorende tuinbouwafdeling heeft zowel een site aan het Provinciaal Proefcentrum voor Kleinfruit in
Pamel (Vlaams-Brabant) als in Anderlecht.
De instituten zijn per provincie opgesomd wat voor de lezer een vertrouwde en dus duidelijke opdeling
is. Bovendien toont ze goed de geografische spreiding van scholen met elk haar eigen specialisaties,
studiedomeinen en teelten over een groot gebied. Ook in oudere literatuur uit het begin van de vorige
eeuw zoals schoollijsten, statistieken en prospecties van het landbouwministerie is deze opdeling
courant. Vervolgens zijn de scholen per onderwijsgraad of specialisatie ingedeeld.
Bij de inhoudelijke analyse van collectiestukken is er geen geografische onderverdeling gehanteerd. Zo
werd geen onderscheid gemaakt tussen objecten afkomstig uit België of uit het buitenland. De
oorsprong van werktuigen, documentatie en literatuur bleek hiervoor te weinig gekend. Interessante
aanvullingen over de herkomst van specifieke objecten werden soms wel ter informatie in de databank
geregistreerd.
Chronologische keuzes
De oudste instituten, in Vilvoorde en Melle, bestaan sinds 1848. Bijgevolg fungeert deze datum min of
meer als startdatum van het project. Uitzonderlijk kunnen individuele objecten nog ouder zijn, Het
zwaartepunt in de chronologie van de land- en tuinbouwscholen ligt in de jaren 1920 en de periode
1940-1960 toen de meeste huidige scholen werden opgericht. De chronologische indelingscriteria in
de bevragingslijst zijn gekozen vanuit de verwachting dat grote collectiedelen uit die periodes zouden
dateren. In de collecties is er vaak geen duidelijke scheidingslijn tussen stukken van het voltijds
instituut en relicten van voorafgaande cursussen en leergangen met een langere voorgeschiedenis.
Er is geen specifieke einddatum vast te stellen voor de afsluiting van de meeste onderwijscollecties.
Alle actieve scholen zien hun collectie nog steeds aangroeien. Voor enkele persoonsgebonden
collectiedelen is soms wel een concrete einddatum opgetekend. Ook onder de voormalige
landbouwhuishoudscholen is slechts zelden een concrete einddatum vermeld, gezien deze collecties
zowel in de congregatiearchieven als in de betrokken scholen nog vaak aangroeien, onder meer door
schenkingen van zusters, oud-personeel en oud-leerlingen. De verzamelperiode van de onderzochte
collecties is geanalyseerd in hoofdstuk 2.2.1.
17. 16
1.1.2 Welk erfgoed?
Erfgoedvormers en bewaarplaatsen
Het onderzoek richt zich primair op collecties van actieve scholen met een vaste bewaarplaats op de
school zelf. In tweede instantie is het begrip ‘onderwijscollecties’ in dit rapport geïnterpreteerd als de
voornaamste erfgoedstukken die zich in de directe kring van de schoolgemeenschap bevinden, met
materiaal specifiek van en over de vakschool, door de directie en personeel gekend en raadpleegbaar.
Soms is het plaatsbezoek aan het instituut daarom aangevuld of vervangen door een bewaarplaats
buiten de school. Dit gaat om één lokale overheidsinstelling, met name het stadsarchief in Geel, dat
de voornaamste historische collectie van zowel de landbouwschool als de hotelschool van Geel
herbergt. Zes collecties betreffen persoonlijke verzamelingen van een personeelslid of van de oud-
leerlingenwerking. De scheidingslijn tussen persoonlijke verzamelingen en schoolbezit is echter
bijzonder vaag. In nagenoeg elke school bewaren leraars uit eigen beweging persoonlijke
documentatie en archivalia. In dat geval is het onduidelijk of dergelijke stukken op lange termijn,
bijvoorbeeld na hun loopbaan of na overlijden, in een privécollectie of museum belanden of in het
schoolarchief gedeponeerd worden.
Als criterium voor alle opgenomen collecties geldt hier dat het gecontacteerde schoolpersoneel naar
de betrokken verzameling verwees als de voornaamste erfgoedcollectie van de school. Hoewel deze
interpretatie van onderwijscollecties zeer breed kan lijken, claimt dit rapport zeker geen volledigheid
voor het in kaart brengen van alles wat over de school bewaard is. Die ambitie zou zelfs binnen een
veel ruimer tijdsbestek moeilijk te verwezenlijken zijn. Het is aannemelijk dat men nog andere
interessante verzamelingen over de behandelde instituten elders aantreft. Daarom werd een
afzonderlijk invulveld voorzien met bewaarplaatsen van erfgoedcollecties over de school op andere
locaties (zie 2.1.4). Wanneer dergelijke vindplaatsen werden aangehaald door de respondent of
opgenomen zijn in bestaande onderzoeksbronnen, is deze additionele informatie ook opgenomen in
het bijhorende record in de databank van CAG.
Bepaalde buitenschoolse activiteiten en initiatieven van secundaire scholen en hun inrichtende macht
vereisten de oprichting van afzonderlijke instellingen. Zo ontwikkelden vakscholen zeer veel
nevenorganisaties, zoals oud-leerlingenbonden, onderzoekscentra, proefhoeves en vzw’s, zowel
bestaande als opgeheven entiteiten. Ook hierin is het vaak moeilijk een concrete scheidingslijn tussen
collectiedelen te bepalen. De collectiestukken handelen niet altijd over de onderwijswerking van het
instituut zelf, maar ook over allerhande nevenactiviteiten zoals proefveldonderzoek, het lokaal
verenigingsleven, persoonlijke hobby’s, enzovoort. Er is geopteerd om deze zoveel mogelijk mee op te
nemen in de analyse of ernaar te verwijzen in het invulveld ‘Collecties van andere instellingen bewaard
op de school’ (zie hoofdstuk 2.1.5).
Erfgoedtypes en materialen
De beoogde erfgoedcollecties omvatten hoofdzakelijk roerend cultureel erfgoed van de
schoolwerking. Het gaat onder meer om archieven, objecten, werktuigen, literatuur en documentatie.
In mindere mate wordt naar stukken van de administratie en boekhouding verwezen. Ook de
verzamelde tijdschriften en bibliotheekcollecties zijn bondig geregistreerd. De keuze tot opname van
papieren archieven wijkt grondig af van de scope in de eerdere registratieprojecten van CAG, ‘Traject
Voeding’ en ‘Veldwerk/Denkwerk’, waar papieren dragers slechts additioneel werden opgenomen.
De specifieke aandacht voor immaterieel erfgoed is vooral gericht als opstap naar de evaluatie van de
erfgoedwerking en -valorisatie. Door eerdere periodieke en éénmalige initiatieven in erfgoed- en
publiekswerking van de schoolgemeenschap kort op te tekenen, werd tijdens het gesprek met de
beheerders een brug geslagen naar reflectie over structureel erfgoedbeheer met een permanent
18. Traject Onderwijscollecties 17
karakter. De scope van dit project ligt verder op erfgoedobjecten van praktijklessen in de specialisaties
landbouw en voeding. Diepgaander onderzoek van het in kaart gebrachte materiaal kan in de toekomst
mogelijk meer informatie aanreiken over de ontwikkeling van het vakonderwijs en specifieke thema’s
als didactiek, mechanisering en de intrede van nieuwe richtingen en structuren. Ook de ruimtelijke
omgeving waar gebruiksvoorwerpen uit de collectie in gebruik waren, met name de praktijkuitrusting
en –infrastructuur, is kort aangestipt (zie hoofdstuk 2.1.2), zonder hierbij een diepgaande analyse te
beogen van bouwkundig en onroerend erfgoed.
1.2 Werkwijze
1.2.1 Selectie van bewaarplaatsen
Actieve instellingen
Bij de start van het onderzoek was het belangrijk om een lijst samen te stellen met alle instituten die
voldoen aan de gekozen criteria. Er is vertrokken van bestaande naslagwerken en overzichtslijsten.
Contactgegevens en informatie over het studieaanbod van scholen in de verschillende netten zijn
eenvoudig te raadplegen op de websites van de schoolkoepels en via zoekfuncties in de databanken
op de website van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Deze laatste biedt ook een nuttige
overzichtslijst van fusievorming in het hoger onderwijs in de afgelopen decennia.8
De contactgegevens
van congregatiearchieven zijn te vinden via KADOC-KU Leuven of op de website van de Unie van de
Religieuzen in België.9
Lijsten met hotelscholen staan vermeld op diverse horecawebsites.10
Ter
vervollediging werd ook tijdens de plaatsbezoeken gepolst of men nog van andere scholen en collecties
op de hoogte was.
Deze zoektocht resulteerde in een overzicht van 78 actieve onderwijsinstellingen in de studiegebieden
Land- en tuinbouw en Voeding en enkele centrale bewaarplaatsen van landbouwonderwijs voor
meisjes (zie bijlage 1).
8
‘Fusietabel Hoger Onderwijs’, op: Onderwijs Vlaanderen, Website van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en
Vorming (http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/werken/studentadmin/fusietabel.htm); VVKSO -
Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs (http://ond.vvkso-ict.com/); GO!
Gemeenschapsonderwijs (http://www.g-o.be/), met lijsten onder de rubrieken ‘Opleiding slager-traiteur
uitgebeend’, ‘Opleiding hotel opgediend’ en ‘Opleiding bakker uit de oven’.
9
‘Lijst van Ordes & Congregaties’, op: Unie van de Religieuzen in België (http://www.urv.be/index.cfm?v=50).
10
Het IPV (Initiatieven voor Professionele Vorming van de Voedingsnijverheid) stelde een brochure samen met
een presentatie van alle gekende bakkersopleidingen
(http://onderwijs.ipv.be/media/docs/ILW_CAI/bakkerijscholengidsNL-FR2010-2011.pdf). ‘Hotelscholen en
grootkeukenscholen’, op: Fan van Horeca (http://www.fanvanhoreca.be/ hotelscholen/grootkeukenscholen).
19. 18
Grafiek 1: Aantal actieve scholen, volgens provincie en studiegebied 2014-2015
Grafiek 1 toont de spreiding van de actieve onderwijsinstellingen. Het zwaartepunt ligt in de provincie
Antwerpen met 21 instellingen (27 %). Dan volgen West- en Oost-Vlaanderen met beide achttien
instituten (23%). Voor Vlaams-Brabant zijn tien instituten (13%) opgelijst en voor Limburg acht scholen
(10%). Brussel tot slot telt drie schoolcentra (4%) die aan de criteria beantwoorden.
Ongeveer twee derde van de agrarische instituten behoort tot een katholieke inrichtende macht. Het
resterende derde deel heeft een overheid als inrichtende macht (vijf provinciale en vijf
gemeenschapsscholen). Een buitenbeentje vormt de Technische Tuinbouwschool met de gemeente
Merchtem als inrichtende macht. Onder de afdelingen Voeding is er meer evenwicht met tien
technische gemeenschapsscholen, voormalige gemeenschapsscholen die in oorsprong vaak op
stedelijk initiatief zijn opgericht als tegenhanger van een lokale vrije school. Tegenover de zeventien
hotelscholen onder een overheid, waarvan drie provinciale en drie stedelijke instituten behoren
twintig instellingen met voedingsopleidingen tot het vrije net. De vijf resterende sites in de lijst
betreffen allen katholieke instellingen met collecties van één of meerdere landbouwhuishoudscholen.
Twee congregatiearchieven zijn niet meer direct aan een actieve school in het studiegebied
verbonden, maar zijn wel in de verdere collectieanalyse opgenomen.
Opgeheven instellingen
Voor elke provincie zijn nog enkele andere, opgeheven instellingen geregistreerd. Met uitzondering
van enkele omvangrijke collecties van landbouwhuishoudscholen voor meisjes zijn historische of
stopgezette instellingen op zichzelf niet in detail onderzocht. Wanneer interessant materiaal of
informatie over verdwenen instellingen buiten de lijst van onderzochte instituten werd opgemerkt, is
dit opgetekend met het oog op eventueel later onderzoek. Zo zijn er mogelijk nog interessante
collecties bewaard van een vijftal opgeheven voltijdse visserijscholen en enkele land- en
tuinbouwscholen die nog in de voorbije kwarteeuw zijn stopgezet, zoals de land- en tuinbouwschool
in Tielt (1948-1993), de landbouwschool en biotechnische afdeling ‘Ten Bogaerde’ bij Nieuwpoort
(1950-2003) en het Vrij Instituut voor Middelbaar en Agro-Chemisch Onderwijs VACO in Tienen,
opgeheven in 1990. Twaalf van dergelijke instituten zijn met enkele basisgegevens opgenomen in de
exhaustieve schoollijst in de databank van CAG onder de noemer ‘historische instelling’, om hen te
onderscheiden van de huidige scholen onder de noemer ‘actieve instelling’. Ook de reeds vermelde
archiefenquête onder scholen door KADOC-KU Leuven nam waar mogelijk collectiegegevens van
verdwenen scholen op in de databanken ODIS en Archiefbank Vlaanderen. Geïnteresseerden kunnen
deze bevindingen dus naast elkaar leggen voor verder onderzoek. De vakbibliotheek van CAG bevat
heel wat tijdschriften en verslagreeksen van het Landbouwministerie, waarin informatie,
7
2
6
9
5
6
10
1
10
9
4
22
4
0
1
0
2
4
6
8
10
12
Land- en tuinbouw
Voeding
Visserij
andere
20. Traject Onderwijscollecties 19
beeldmateriaal en cijfergegevens van verdwenen scholen terug te vinden zijn. Gedurende de hele
ontwikkeling van het agrarisch onderwijs is met regelmaat dergelijke stand van zaken van het
schoollandschap opgesteld. In eventueel verder onderzoek is het dus zeker mogelijk deze opgeheven
instellingen meer gestructureerd in kaart te brengen.
Geselecteerde scholen
Uit de lijst van 78 instellingen werd een selectie gemaakt van 37 scholen die werden bevraagd over
hun erfgoedcollectie (zie tabel 1). Hierbij is gestreefd naar een goede geografische spreiding over heel
Vlaanderen en Brussel en een evenwicht tussen de verschillende netten en studiegebieden.
Onder de 37 collectieanalyses zijn er twaalf scholen (33%) met een overheid als inrichtende macht,
waarvan zes provinciale scholen, één gemeentelijke school en vijf gemeenschapsscholen. Acht van hen
zijn land- en tuinbouwscholen, drie zijn hotelscholen en één school biedt beide vakgebieden aan.
Onder de 25 katholieke instituten zijn er negen met agrarisch onderwijs, tien met voeding, zes rond
landbouwhuishoudonderwijs. Enkele vakscholen bieden een combinatie van beide studiegebieden aan
of ze boden deze in het verleden aan. Tijdens het onderzoek is steeds geopteerd voor de indeling bij
één type. Doorgaans is dat het huidige studiegebied voeding. Bij het cijfermateriaal in de verdere
analyse dient men dus in het achterhoofd te houden dat dergelijke collecties ook stukken over
meerdere instellingen in verschillende studiedomeinen kunnen bevatten, zowel van actieve als van
opgeheven scholen. In casu gaat dit om congregatiearchieven, gelegen aan een actieve school, met
erfgoed van één of meer (opgeheven) vakscholen.
Het zwaartepunt ligt in de provincie Antwerpen met dertien collectieanalyses (35%), gevolgd door
West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant met elk zeven collectieanalyses (19%). In
Limburg zijn twee collecties (5%) geanalyseerd. Op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest is één school met beide vakgebieden bezocht (3%). De geregistreerde erfgoedcollecties
betreffen voornamelijk land- en tuinbouwscholen, met achttien verzamelingen. Van
landbouwhuishoudkunde en voedingsscholen zijn telkens dertien verzamelingen in kaart gebracht.
Afbeelding 3: Zweedse leskeukens in de Villa, 1919-1938, collectie Instituut van de Ursulinen van Onze-Lieve-Vrouw-Waver
21. 20
Tabel 1: Lijst van bezochte (onderwijs)instellingen met een erfgoedcollectie
Erfgoedcollectie Bewaarplaats
Provincie Antwerpen
Hotelschool, Provinciaal Instituut voor Voedingsbedrijven Antwerpen (PIVA) 2018 Antwerpen
Hotelschool, Stella Marisinstituut 2170 Merksem
Landbouwhuishoudscholen Zusters der Christelijke Scholen; Stella Marisinstituut, Merksem 2290 Vorselaar
Hotelschool, Vrij Technisch Instituut Spijker 2320 Hoogstraten
Mariagaarde-Instituut 2390 Westmalle
Afdeling Landbouw/Voeding, KOGEKA 7 Sint-Jozef Instituut 2440 Geel
Instituut Heilig Hart Van Maria, Berlaar; Landbouwhuishoudschool Mariaburcht, Stevoort 2590 Berlaar
Hotelschool, COLOMAplus 2800 Mechelen
Hotelschool, KTA Wollemarkt 2800 Mechelen
Tuinbouwschool, Provinciale Scholen voor Tuinbouw en Techniek 2800 Mechelen
Sint-Ursula-Instituut 2861 Onze-Lieve-Vrouw-Waver
Landbouwschool, Provinciaal Instituut voor Technisch Onderwijs 2940 Stabroek
Heilig Hart van Maria-Instituut 2970 s-Gravenwezel
Provincie Limburg
Land- en Tuinbouwschool, Provinciaal Instituut voor Biotechnisch Onderwijs (PIBO) 3700 Tongeren
Tuinbouwschool, Scholengroep Onze-Lieve-Vrouw 3800 Sint-Truiden
Provincie Oost-Vlaanderen
Landbouwhuishoudscholen Zusters van Liefde 9000 Gent
BuSO Land- en tuinbouwscholen Broeders van Liefde 9000 Gent
KTA Tuinbouwschool 9090 Melle
Richting landbouw, Broederschool Biotechnische & Sport 9100 Sint-Niklaas
Hotelschool, Instituut Stella Matutina 9660 Michelbeke (Brakel)
Landbouwschool, BernardusTechnicum 9700 Oudenaarde
Afdeling Land- en tuinbouw, Sint-Leoinstituut 9900 Eeklo
Provincie Vlaams-Brabant
Hotel- en Toerismeschool KTA Campus Wemmel; Normaalinstituut voor Landbouwhuishoudkunde, Laken 1780 Wemmel
Gemeentelijke Technische Tuinbouwschool Merchtem 1785 Peizegem (Merchtem)
KTA Horteco 1800 Vilvoorde
Hotelschool, Vrije Technische School 3000 Leuven
Tuinbouwschool De Wijnpers 3000 Leuven
Heilig Hartinstituut Heverlee (HHH) 3001 Heverlee
Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, KU Leuven 3001 Heverlee
Provincie West-Vlaanderen
Bakkerij-, Slagerij- en Hotelschool Ter Groene Poorte 8200 Brugge
Hotel- en Toerismeschool Spermalie 8200 Brugge
Tuinbouwschool, Provinciaal Technisch Instituut 8500 Kortrijk
Margareta-Maria-Instituut 8610 Kortemark
Vrij Agro- en Biotechnisch Instituut (VABI) 8800 Roeselare
Vrij Land- en Tuinbouwinstituut 8820 Torhout
Landbouwschool, Vrij Technisch Instituut 8970 Poperinge
Brussel
School voor voeding en tuinbouw, COOVI Elishout 1070 Anderlecht
22. Traject Onderwijscollecties 21
Afbeelding 4: Geografische spreiding van bezochte erfgoedcollecties: Land- en tuinbouwscholen, Congregatiearchieven voor
landbouwhuishoudscholen, Hotelscholen
1.2.2 Bevraging
Opmaak bevragingsdocument
Om het erfgoed zo goed mogelijk in kaart te brengen, werd een invulformulier met vaste rubrieken
gebruikt bij het inkijken van de collectie. Zo was het mogelijk om de antwoorden van respondenten
gestructureerd te noteren. Er is bewust voor gekozen om geen enquêteformulier op te sturen naar de
scholen. KADOC-KU Leuven verstuurde in 2009 een schriftelijke enquête naar scholen. Daaruit bleek
dat verdere opvolging noodzakelijk was. Zo werden veel scholen ook telefonisch gecontacteerd en/of
bezocht. Deze arbeidsintensieve wijze loonde met een hoge respons van 80%. Toch waren er
beduidende verschillen tussen de ingevulde enquêtes omwille van onvolledigheid, andere
interpretaties, gehanteerde terminologie …11
Om dit mogelijke euvel te vermijden, is zoveel mogelijk
geopteerd voor een bezoek ter plaatse met schriftelijke en telefonische contacten als aanvulling.
Voor de samenstelling van de bevraging zijn de eerdere CAG-projecten ‘Veldwerk/Denkwerk’ en
‘Traject Voeding’ als maatstaf genomen. Het invulformulier oriënteert zich eveneens op het algemene
model van Cometa (zie bijlage 2). Dat is opgemaakt voor en door erfgoedinstellingen en reikt een lijst
van criteria en invulvelden aan om in de collectiebeschrijving op te nemen. Dit moet beschrijvingen
efficiënter en meer gestandaardiseerd maken, wat de uitwisselbaarheid met andere instellingen
verbetert. Aan de hand van dit model kan CAG collecties uniform beschrijven.
De driedelige structuur van het bevragingsdocument vormt de basis voor de resultatenweergave in dit
rapport. Een eerste invulblad lijst algemene informatie op over de collectie en haar bewaarplaats,
vervolgens inhoudelijke gegevens over de aanwezige stukken en tot slot kort de schooltradities en
huidige erfgoedwerking. In een tweede tabel zijn de aantallen en types objecten bij benadering
opgetekend. Een derde tabel somt de voornaamste sterktes en zwaktes, kansen en bedreigingen op
voor de collectie, op basis van de eigen ervaringen tijdens de raadpleging en vooral van het gesprek
met de beheerder zelf. Ze peilt ook naar de verwachtingen van de school en de beheerders over
11
J. Colla (red.), Onderzoeksrapport. Schoolarchieven in het bisdom Antwerpen. Terreinverkenning, analyse en
probleemstelling, Leuven, 2012, p. 10.
23. 22
toekomstige initiatieven. Het resultaat van dit formulier is een uniform overzicht van het beheer en de
inhoud van elke collectie. Voor een vlotte optekening van de antwoorden van de respondenten is
geopteerd om vooral ja/nee-vragen te stellen en vooraf opgestelde keuzemogelijkheden te voorzien.
Op deze manier kon de informatie op een gestructureerde en uniforme wijze digitaal worden verwerkt,
wat de analyse naderhand vergemakkelijkte.
Onderwijscollecties vergen uiteraard een andere benadering dan museale collecties wegens de
beperkte publieke toegankelijkheid en de afwezigheid van een beheers- en bezoekersplan. Nota’s en
concrete cijfers over het collectiebeheer zelf zijn onbestaande. Zo is het gissen naar het aantal
raadplegingen per jaar of de precieze inventarisatiegraad. De respondenten zoals leraars en
vrijwilligers van de oud-leerlingenbond zijn bovendien niet altijd vertrouwd met termen uit de
erfgoedsector en uit museale publiekswerking. Ze hebben doorgaans andere interesses en
bewaarredenen dan een professioneel archivaris. Ook het schoolbestuur vertegenwoordigt andere
belangen en kerntaken dan beheerders van een bewaarinstelling, wat zijn weerslag heeft op de SWOT-
analyse. De hier gehanteerde bevraging is dus aangepast aan de schoolcontext en aan de
respondenten wat betreft structuur, thema’s, diepgang en terminologie.
Behoud en beheer
De eerste vragen hebben als doel een algemeen zicht te krijgen op de collectie, de bewaarruimtes, het
beheer en de plaats van de erfgoedcollectie binnen de schoolwerking. Dit gedeelte is voornamelijk
gebaseerd op de bespreking met de respondent of beheerder. Bij de algemene beschrijving komen
eventuele relaties met andere collecties of instellingen aan bod. Wat betreft de toegankelijkheid van
de erfgoedcollectie en haar bewaarplaats is vooral gepeild naar de mogelijkheid tot raadpleging door
onderzoekers en geïnteresseerden en naar vormen van ontsluiting door een inventaris of naar het
potentieel voor toekomstige digitalisering.
Naar het afzonderlijk dynamisch archief van de administratieve diensten is slechts kort gepeild om na
te gaan hoe dit begrensd is met het statisch archief, ook wel historisch schoolarchief genoemd. De
omvang en de grens tussen beide types verschilt sterk tussen scholen onderling. Schoolpersoneel was
bovendien weigerachtig om naast erfgoedstukken ook de toegang te verlenen tot recente
boekhoudkundige of persoonsgebonden archivalia, met als voornaamste reden dat deze nog onder de
privacywetgeving vallen. De focus in de vragen aan de respondent lag daarom bewust op oudere
erfgoedverzamelingen in het erfgoeddepot of statisch archief.
Collectiebeschrijving
Het tweede deel van de vragenlijst behandelt de collectie-inhoud, zoals de erfgoedtypes, materialen
en specialisaties waarvan er stukken bewaard zijn. Deze informatie is zowel afkomstig van de
verklaringen van de respondent als van de eigen zoektocht en optekeningen in de collectie. Gezien de
collecties hoofdzakelijk bestaan uit relicten van het eigen vakonderwijs, loopt de datering van
collectiedelen en de verzamelperiode door personeel en betrokkenen vaak parallel aan de
schoolwerking. De oudste stukken dateren rond 1850, van net na de oprichting van de eerste twee
scholen. Het is echter interessant om uit te maken welke tijdvakken meer of minder vertegenwoordigd
zijn in de collecties.
Daarom zijn de aangetroffen voorwerpen in de bevragingstabel per thema of type ingedeeld en
vervolgens bij benadering geteld en gedateerd tijdens de registratie. Zo kon deze efficiënter en meer
in detail gebeuren. Gezien een inventaris vaak ontbrak, gaat het niet om exacte aantallen maar telkens
om een schatting: minder dan 5, 5-20, 20-50, 50-200 of meer dan 200 stuks. Deze laatste categorie is
24. Traject Onderwijscollecties 23
in de praktijk enkel van toepassing op literatuur en dragers van beeldmateriaal. Per invulveld is ook
ruimte voorzien voor opmerkingen en concrete aanvullingen over de herkomst, datering of concrete
aantallen.
Voor de datering is geopteerd voor vier tijdsperiodes. De gekozen cesuren 1880, 1950 en 1980 komen
overeen met de periodisering in ‘Traject Voeding’, wat resulteert in de tijdvakken 1840-1879, 1880-
1949, 1950-1979 en 1980-heden. Deze tijdsindeling sluit nauw aan op het historisch kader in bijlage,
waar 1885 en 1945 als cesuren in de onderwijsgeschiedenis zijn gesteld. Sommige stukken in de oudste
categorie dateren uitzonderlijk van vóór 1840. Wanneer dan het concrete jaartal gekend is, wordt het
uitdrukkelijk vermeld in het opmerkingenveld van de eerste categorie 1840-1879.
Erfgoedwerking
In het laatste invulblad komt de bestaande of geplande samenwerking met andere erfgoedpartners en
bevoegde instanties aan bod. Er werd ook geopteerd om bondig het immaterieel cultureel erfgoed in
kaart te brengen. Het voornaamste doel was om zicht te krijgen op de talrijke periodieke tradities die
scholen organiseren en op de rol die de erfgoedcollectie daarin speelt. Zo werd kort gepeild naar
tradities in streekproducten en periodieke activiteiten die de schoolgemeenschap organiseert, zoals
langlopende jaarlijkse wedstrijden en tentoonstellingen. Het aanstippen van deze invulvelden tijdens
het gesprek met de beheerders was vooral opgevat als inspiratiebron rond toekomstige
erfgoedinitiatieven en als aanzet tot de verdere reflectie in de SWOT-analyse (zie 3.1).
1.2.3 Infovergaring
Schoolconsultaties
De belangrijkste onderzoeksactiviteit in dit project was de raadpleging van collecties ter plaatse in
scholen tussen februari en november 2014. Een welomlijnde selectie van 37 instituten uit de
uitgebreide schoollijst is diepgaander onderzocht. In deze lijst ontbreken een aantal scholen die
absoluut binnen het kader van dit project passen maar om diverse redenen niet of slechts summier
zijn opgenomen. De redenen hiervoor zijn meervoudig. Allereerst werd deze selectie sterk ingeperkt
door de respons vanuit de scholen zelf. De responsgraad voor collectiebezoeken over het hele
schoollandschap bedroeg om en bij de 50 %. Niet alle gecontacteerde scholen oordeelden over
voldoende erfgoedstukken en kennis over de bewaarplaatsen te bezitten om een bezoek te
rechtvaardigen. Enkele scholen konden geen of onvoldoende tijd vrijmaken om deze te laten
raadplegen. Een kleine minderheid reageerde bovendien niet of nauwelijks op correspondentie die
niet de eigenlijke school- en leswerking betreft, zoals aanvragen tot raadpleging van het archief.
Directies en administraties zijn namelijk vaak overbevraagd en de werklast ligt bijzonder hoog. Deze
contactname en bevraging was op zichzelf een nuttige test voor de toegankelijkheid van de
erfgoedcollecties. Ondanks deze obstakels werden toch voldoende instituten bereid bevonden tot
medewerking.
De voorwaarden en omstandigheden voor eigen opzoekingen waren zeer wisselend per school en
afhankelijk van de voorbehouden tijd en van de fysieke toegankelijkheid van de verzameling. Een
collectie in een werkkantoor of klaslokaal is uiteraard slechts een beperkte tijd toegankelijk tijdens de
schooluren. Examen- en stageperiodes en schoolvakanties verkleinen de beschikbare tijd tot
raadpleging en begeleiding.
Tijdens de bezoeken werden zoveel mogelijk foto’s genomen van de bewaarruimtes en aanwezige
objecten om zo een duidelijk beeld voor ogen te houden van de omvang en diversiteit. Om de analyse
25. 24
te verrijken, waren vele respondenten ook zo vriendelijk om scans en drukwerk zoals
informatiebrochures, historische publicaties en ander nuttig materiaal ter beschikking te stellen.
Contacten per mail en telefoon
Soms gebeurde de uitwisseling van gegevens en de voornaamste vraagstelling over de aanwezigheid
van een collectie per mail of per telefoon. Vaak bezorgde de respondent een jubileumpublicatie,
schooltijdschrift of digitale kopie van historisch materiaal per post of mail. Slechts in vier gevallen bleek
deze communicatie op afstand voldoende voor een collectieanalyse, met name bij hotelschool
Spermalie in Brugge, VTI in Poperinge, Margareta-Maria-Instituut te Kortemark en Tuinbouwschool De
Wijnpers in Leuven. Het gaat dan om veeleer kleine collecties waarvan de voornaamste stukken
digitaal raadpleegbaar zijn door een recent initiatief ter gelegenheid van een jubileumjaar. Voor enkele
andere instituten werd na telefonisch contact besloten geen bezoek te brengen gezien de afwezigheid
van of beperkte kennis over erfgoedbewaarplaatsen.
Opzoekwerk
Aanvullend bij de contacten met scholen en beheerders, is ook eigen opzoekwerk verricht in bestaande
literatuur. Voor de historische achtergrond en erfgoedvindplaatsen is eveneens geput uit eerdere
registratieprojecten. Opzoekwerk werd ook verricht bij een aantal jongere scholen zonder historische
collectie. Dit gebeurde wanneer het schoolonthaal niet reageerde of als ze lieten weten geen
raadpleegbare collectie te bezitten. Ook internetbronnen bieden vaak interessante aanvullende
informatie over de erfgoedcollectie of de historiek van de school. Sommige schoolwebsites houden
het op een summiere historische schets, andere bieden gedetailleerde en geïllustreerde studies aan,
zoals integrale scans van jubileumboekjes.12
1.2.4 Verwerking gegevens in databank CAG
In de vierde en laatste fase werden de opgetekende gegevens digitaal verwerkt in de databank van
CAG. De basis hiervan vormt de open sourcetoepassing CollectiveAccess. Behalve een aantal
standaardvelden biedt dit ook de mogelijkheid om de databank volgens de eigen noden verder op te
bouwen. Hierdoor is het mogelijk deze te baseren op de structuur van de bevragingstabel en op de
invoerstructuur van vorige projecten. Bijgevolg ligt de invoer van collectiegegevens van scholen in lijn
met die van museale collecties in ‘Traject Voeding’ en andere registratieprojecten van CAG. Gegevens
over instellingen en collecties kunnen met beeldmateriaal worden aangevuld en onderling aan elkaar
gelinkt worden. De collectiegegevens worden deels opgenomen in Archiefbank Vlaanderen. Op Het
Virtuele Land wordt dit onderzoeksrapport digitaal beschikbaar gesteld.
12
Een voorbeeld van dergelijke website die allerlei materiaal over de schoolgeschiedenis online beschikbaar stelt
onder de noemer ‘media’ is het MMI-Kortemark (http://www.mmikortemark.be/media/jubileumboek).
28. Traject Onderwijscollecties 27
Resultaten
De resultaten van de bevragingen van 37 onderwijscollecties worden in dit deel gepresenteerd.
Vooreerst wordt de mogelijkheid tot raadpleging van de schoolcollecties geduid. Dan volgen een
inhoudelijke analyse van de soorten erfgoed, de studiegebieden waarop ze betrekking hebben, een
datering en een schatting van het aantal objecten. Tot slot wordt gekeken welke initiatieven de
betrokken beheerders en schoolgemeenschappen nemen om het verzamelde erfgoed en de
schooleigen tradities publiek bekend en toegankelijk te maken en in hoeverre ze dan samenwerken
met erfgoedorganisaties. Waar dit relevant is in de uiteenzetting, wordt verwezen naar
voedingsinstituten of land- en tuinbouwscholen buiten deze lijst.
2.1 Behoud en beheer
2.1.1 Bewaarplaatsen
Het criterium ‘Bewaarplaats’ peilt naar de fysieke omgeving waarin de erfgoedcollectie zich
hoofdzakelijk bevindt. Deze kan zowel door de administratie, de archiefverantwoordelijke als door
andere personeelsleden zijn aangemaakt, aangevuld en onderhouden. Gezien elk van hen
erfgoedstukken kan bewaren en collecties verspreid raken binnen en buiten de school, zijn vaak
meerdere locaties aangevinkt.
Het ‘Apart depot’ betreft hier afzonderlijke ruimtes met uitsluitend een bewaarfunctie. ‘Werkkantoor’
duidt op collectiebewaring in kantoorkasten bij de administratie, in een directiekantoor, een
persoonlijk bureel of een vergaderzaal. Het criterium ‘Praktijkruimte’ omvat alle bewaring in een
lesomgeving, zoals in praktijkloodsen, stallen, wetenschapslokalen en dierenverblijven.
Vanzelfsprekend bewaren scholen erfgoed op verschillende locaties tegelijk.
Grafiek 2: Gebruik van verschillende types bewaarplaatsen
62%
57%
19%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Bewaarplaats
Apart depot
Werkkantoor
Praktijkruimte
29. 28
23 instituten (62%) bewaren een erfgoedcollectie in een afzonderlijk depot.13
Het is aangewezen om
het statisch schoolarchief en erfgoedobjecten fysiek te scheiden van het dynamisch administratief
archief op het schoolsecretariaat. Na de officiële verjaringstermijn van bijvoorbeeld één, tien of dertig
jaar, naargelang de juridische criteria en erfgoedwaarde per documenttype, volgt idealiter een
consequente selectie waarna stukken worden vernietigd of overgebracht naar het erfgoeddepot of
‘statisch’ archief voor bewaring op lange termijn. Deze procedure varieert echter sterk tussen de
scholen, die vaak creatief dienen om te springen met de beschikbare tijd en ruimte. Ook grotere
erfgoedobjecten zoals gebruiksvoorwerpen worden in de praktijk opgeborgen in dezelfde
archiefruimte. Het voorziene bewaardepot in scholen is doorgaans vochtvrij maar weinig uitnodigend
voor publieke raadpleging. Enkele congregatiearchieven voorzien bij dit depot wel een geschikte
leeszaal.
In sommige gevallen is het erfgoeddepot ook in gebruik als opslagruimte voor verpakkingsmateriaal,
gadgets en afgedankte elektronica. Wanneer dergelijke collecties van lokaal verhuizen, dreigen ze
verder vermengd te raken en integraal te worden vernietigd. In een vijftal scholen uit men het
voornemen om een centrale ruimte in het hoofdgebouw in te richten om alle erfgoed gestructureerd
te verzamelen en op te stellen. Een andere optie is de overbrenging van het erfgoed in een externe
professionele omgeving. Zo zijn de collecties van verschillende afdelingen en leslocaties van de
landbouwschool en van de hotel- en bakkerijafdeling in Geel naar het stadsarchief overgebracht. Op
die manier zijn ze voor de school zelf en voor derden raadpleegbaar.
Afbeelding 6: Zolder als opslagplaats van de collectie van KTA Horteco Vilvoorde
In 21 scholen (57%) is een collectie(deel) bewaard in kantoor- of vergaderruimtes. Deze herbergen
doorgaans het nodige meubilair om een papieren collectie en wat kleine voorwerpen op te bergen.
Alle relevante informatie over oud-leerlingen, bouwplannen en dergelijke is in dat geval snel
raadpleegbaar. Deze reflex om geregeld historisch materiaal ter hand te nemen, is een belangrijke
stimulans om ook de aanvulling en selectie grondig aan te pakken. Bewaring op een persoonlijk
13
Ook de resultaten van de KADOC-schoolenquête tonen dat een ruime meerderheid van de scholen (72%) het
historisch schoolarchief bewaart in een specifieke ruimte, weliswaar vaak ongeordend en zelden met een
inventaris. KADOC, Onderzoeksrapport. Schoolarchieven, 17.
30. Traject Onderwijscollecties 29
kantoor of directiebureel kan echter ook problematisch zijn bij een personeelswissel, gezien de nieuwe
directie niet altijd notie heeft van de waarde van alle collectiestukken voor de gehele
schoolgemeenschap of van de logica in de ordening.
In zeven scholen (19%) is een collectie(deel) aangetroffen in een lesomgeving of een praktijklokaal in
gebruik. Het gaat zowel om labomateriaal (zes locaties), wandplaten en -kaarten als om objecten rond
dierkunde (vijf locaties) zoals skeletten, miniaturen en opgezette dieren in wetenschapslokalen.
Didactische objecten van natuurkundevakken liggen vaak netjes bewaard in vitrinekasten, zowel in
laboratoria als theorieklassen. Bij gelegenheid komen ze aan bod in de lessen, maar ze fungeren ook
als karaktervolle aankleding van de lesruimtes of als uithangbord van de afdeling. Zo ligt in de
landbouwschool van Oudenaarde een didactische collectie met dierkundeobjecten verspreid over de
huidige proefhoeve. Ze vormt er de voornaamste aankleding en inboedel van enkele leslokalen.
Beide types bewaarplaatsen buiten een afzonderlijk depot stellen concrete problemen voor de
raadpleging. Zo is een collectie in een werkkantoor of klaslokaal slechts een beperkte tijd toegankelijk
door de bezetting tijdens de schooluren.
2.1.2 Historisch patrimonium
Algemeen
Hoewel dit rapport niet focust op onroerend patrimonium, zijn de bewaarde collecties vaak niet los te
zien van de gebouwen en locaties waar ze tot stand kwamen. Zo illustreren de inrichting, bouwstijl,
aankleding en uitrusting vaak ook de ontwikkeling van het lessenpakket en het gebruik van specifieke
collectiestukken. Wanneer er interessante bouwkundige relicten of leslocaties werden opgemerkt, die
een voorname rol speelden in de ontwikkeling van de school of collectie, zijn deze kort opgetekend
onder ‘Plaats gelinkt met collectie’. In totaal werden in vijftien scholen (40%) dergelijke oude
lesruimtes aangetroffen. Ze verkeren in zeer wisselende staat. Sommigen zijn beschermd en
onderhouden, anderen dreigen op korte termijn verloren te gaan. In grafiek 3 zijn deze locaties
ingedeeld in vier categorieën en een restgroep. Ook hier zijn diverse soorten patrimonium op één
schoolsite terug te vinden.
Grafiek 3: Aanwezigheid diverse soorten historisch patrimonium op het schooldomein
De fragmentarische bewaring van lesruimtes betekent echter niet dat er ook automatisch roerend
erfgoed bewaard is, zoals voorwerpen en werktuigen die er gebruikt of vervaardigd werden. Dit is maar
bij enkele collecties het geval. Materiaal van praktijklessen wordt in de regel met korte tijdsintervallen
vernieuwd en vervangen. Voor enkele van deze oude praktijkruimtes was in de bewaarruimte dus geen
enkel spoor te vinden van objecten, beeldmateriaal of archivalia. Voor de interpretatie en het specifiek
gebruik van deze ruimtes tast men dus soms in het duister. Slechts bij een kleine minderheid was
24%
19%
11%
8%
14%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
plaats gelinkt met collectie
Agrarische bouwsels
Serrecomplex/schooltuin
Keukencomplex-bakkerij
Didactisch restaurant, gelinkt aan
de collectie
Ander praktijklokaal
31. 30
dergelijke oude praktijkruimte tegelijk de bewaarruimte voor erfgoedstukken. Zo is de voormalige
aardappelkelder van het Heilig-Hart Instituut in Heverlee ingericht als museale ruimte voor
erfgoedobjecten, waarvan een deel afkomstig is van de lessen melkerij en zuivel. Deze collectie wordt
beheerd door Cultureel erfgoed annuntiaten Heverlee vzw. Ook in de tuinbouwschool van Vilvoorde
is de inboedel van enkele bijzondere lokalen integraal ter plaatse bewaard, zoals de werktuigen en
handvoorwerpen van de wijnmakerij.
Van agrarische instituten wordt de oude praktijkomgeving, zowel de fysieke ruimte als de inboedel,
verhoudingsgewijs meer op lange termijn behouden dan van voedingsopleidingen. De meest
omvangrijke historische ruimtes met beschermd erfgoed van zowel landbouw als voeding zijn gelegen
in het Ursulineninstituut in Onze-Lieve-Vrouw-Waver. De site omvat de oorspronkelijke leskeukens,
bakkerij, voorraadkelders, dierkundig museum, diverse stallen, pluimveehokken en didactische tuinen.
Her en der in de voormalige modelboerderij fungeren deze locaties tegelijk als bewaarplaats voor grote
praktijkobjecten. In andere meisjesscholen met een gelijkaardige praktijkuitrusting en lessenpakket uit
de eerste helft van de twintigste eeuw is dergelijke oude lesomgeving slechts fragmentarisch bewaard
of enkel gedocumenteerd met oud beeldmateriaal.
Land- en tuinbouw
Onder ‘agrarische bouwsels’ (24%) worden de proefhoeves en historische hoofdgebouwen in
agrarische stijl verstaan. Van een tiental land- en tuinbouwscholen, opgericht in de jaren 1910 tot 1930
of in die periode voorzien van een nieuw centraal complex, is dit oorspronkelijk pand bewaard. Naast
de instellingen in deze collectieanalyse is dit ook het geval voor de landbouwschool Biotechnicum in
Bocholt (°1923) en de voormalige provinciale landbouwscholen in Kwatrecht en Rivierenhof in Deurne
(°1923) met nabijgelegen paviljoenen voor pluimvee- en bijenteelt. Wegens zijn beschermde status als
waardevol patrimonium is het centrale hoofdgebouw vaak gevrijwaard in bouw- of afbraakplannen
van de school. In dat geval weken landbouwscholen bij schaalvergroting uit naar een nabijgelegen
(hoeve)domein of proefcentrum voor praktijklessen en andere functies. De directiekantoren,
administratie en ook de erfgoedcollectie bleven dan vaak achter in het oude hoofdgebouw. In enkele
gevallen uitten beheerders het voornemen om een meer geschikte ruimte in dit complex te voorzien
voor de erfgoedbewaring en raadpleging, bijvoorbeeld in het kader van een renovatieproject.
In vijf landbouwcomplexen zijn erfgoedobjecten in stallen en loodsen geregistreerd, zoals in de
praktijkhoeve van de landbouwschool van Oudenaarde. In de tuinbouwschool van Vilvoorde bevatten
ze de oudste tractor van de school en onderzoekinstallaties van een voormalig testcentrum. In een
omvangrijke loods met oude houten bewaarkisten, kan men de verschillende historische
ontwikkelingsfasen van de koelruimtes voor fruit naast elkaar aanschouwen. Hier staan zowel de
oudste manuele installaties van België als de gemechaniseerde versies en de latere gemotoriseerde
koelmethodes. In de praktijkloodsen rond het centrale kasteel van de tuinbouwschool van Sint-Truiden
liggen her en der interessante objecten over de lokale fruitteelt, waaronder een kleine museale
opstelling van het gewezen hoevemuseum in Sint-Truiden.
Serrebouw kwam voor in alle tuinbouw- en landbouwhuishoudscholen. Dit veld is aangekruist indien
de schooltuinen of gewassenteelt decennialang op één site is ingericht, zodat nog een oude
serrestructuur van de beginperiode van de school overeind staat (19%). Bijzondere erfgoedwaarde
wordt hier echter zelden aan gehecht. Wanneer serres van een ouder type werden opgemerkt, bleken
deze veelal het voorwerp van afbraakplannen. Enkel twee groenteserres in het Ursulineninstituut in
Onze-Lieve-Vrouw-Waver zijn beschermd wegens hun representatieve waarde voor de lokale
groenteteelten. Dit is ook de enige site met varkens- en runderstallen uit de eerste helft van vorige
eeuw. Elders is de infrastructuur van proefcentra en veestallen zelden ouder dan veertig jaar. Het
administratieve hoofdgebouw van het tuinbouwinstituut in Roeselare uit 1931 herbergt op zolder een
32. Traject Onderwijscollecties 31
bijzondere praktijkruimte. Een hele zolderzaal is er ingericht als groot betonnen waterreservoir voor
de bevoorrading van nabije lager gelegen serres.
Op verschillende agrarische instituten is de inrichting en bebouwing van het schooldomein
geëvolueerd waarbij vaak de oude gebouwen bewaard bleven. Naast het hoofdgebouw en het
serrecomplex gaat het ook om de omringende schooltuinen. Onder meer beide land- en
tuinbouwscholen van de Provincie Antwerpen en het atheneum van Melle bezitten reeds decennia-
oude schooltuinen. Dergelijke tuinen worden traditiegetrouw door de leerlingen zelf onderhouden in
het kader van praktijklessen en zijn een belangrijk uithangbord naar het publiek toe.
Voeding
Alle koksscholen hebben didactische restaurants, waarvan er doorgaans één of meerdere toegankelijk
zijn voor het publiek op middagen en avonden. Gezien keukencomplexen en didactische restaurants
onderhevig zijn aan zeer regelmatige vernieuwingen, renovaties en nieuwe hygiënerichtlijnen, worden
nergens oude keukens of hun uitrusting bewaard. De bewaarde keukencomplexen (11%) en eetzalen
(8%) zijn dus eerder te vinden in voormalige huishoudscholen. In de enige actieve hotelschool waar
wel enkele leskeukens van de jaren 1970 met inboedel zijn bewaard, waren deze het voorwerp van
afbraakplannen met het oog op een nieuwbouw.
Onder ‘andere praktijklokalen’ op vijf locaties (14%) werden een degustatielokaal, een wijnkelder en
twee bankettenzalen opgetekend. De wijnkelder die werd aangetroffen in de tuinbouwschool van
Vilvoorde is uniek voor een onderwijsinstelling en bevat een grote collectie oude flessen, bewaarvaten
en toestellen voor het vervaardigen en testen van wijn.
2.1.3 Raadpleging
Toegankelijkheid
De administratieve diensten van heel wat instituten communiceerden in eerste instantie dat er weinig
of geen relevant erfgoed bewaard lag op de school zelf en dat men geen weet had van een
bewaarplaats elders. Vaak ligt deze onwetendheid aan het ontbreken van een helder bewaarbeleid
voor stukken die uit de leswerking worden genomen of hun administratieve bewaartermijn naderen.
Niet zelden werd een collectie(deel) pas ter gelegenheid van dit onderzoek van onder het stof gehaald
of bij elkaar gezocht tijdens het plaatsbezoek.
De aanwezigheid van persoonsgebonden documenten en boekhoudkundige stukken in de
archiefruimte vereiste vaak permanente begeleiding door een schoolmedewerker, dus de beschikbare
tijd voor publieke raadpleging is er beperkt. Verder ontbreekt het soms aan interne communicatie en
kennis om geïnteresseerden bij te staan om de erfgoedverzameling te lokaliseren. De voornaamste
hinderpaal voor een vlotte toegankelijkheid is dat er niemand specifiek is aangesteld voor
archiefwerking, als aanspreekpunt voor de centrale bewaring van erfgoedstukken of voor de
raadpleging ervan. Ook wanneer één personeelslid of betrokkene deze taak steevast op zich neemt,
verloopt de initiële communicatie niet altijd vlot. Een vaste procedure lijkt zelden besproken en
elementaire vragen blijven vaak onbeantwoord. Het schoolsecretariaat is vanzelfsprekend
weigerachtig om zonder meer toegang te verlenen tot schoolruimtes waar ook vertrouwelijk materiaal
van de boekhouding en van oud-leerlingen bewaard ligt. Wanneer het personeel in het verleden
negatieve ervaringen had met verdwenen of ontvreemde stukken na inzage of ontlening, vormt dit
een groot obstakel voor publieke raadpleging.
33. 32
Beheer
De kwaliteit van de collectieanalyse staat of valt met de aanwijzingen van de respondenten. Doorgaans
kennen zij de schoolgemeenschap van binnenuit en weten ze door jarenlange ervaring wanneer
interessante collecties zijn bewaard of net vernietigd. Enkele beheerders maakten bij het schoolbezoek
ruim tijd vrij om zoveel mogelijk stukken op het schooldomein te lokaliseren en te becommentariëren
met bijkomende informatie over de functie en datering. Vaak volgde ook een rondvraag onder andere
personeelsleden in de zoektocht naar erfgoed binnen en buiten de schoolmuren of bij het
beantwoorden van de vragen. De vindplaatsen zijn niet altijd algemeen gekend op de school of het
erfgoed raakte verspreid over meerdere locaties en in privéverzamelingen van (ex-)personeel.
Bovendien is de schoolgemeenschap soms zo vertrouwd met haar eigen inboedel en geschiedenis dat
ze haar erfgoed en tradities niet als dusdanig herkent en waardeert. De term ‘erfgoed’ roept dan
vraagtekens op bij schoolpersoneel. Het overlopen van de vragenlijst vormde een grote hulp bij de
zoektocht naar relicten en vindplaatsen die men voordien over het hoofd zag.
Grafiek 4: Types respondenten en beheerders erfgoed
De vraag tot raadpleging van de erfgoedverzameling wordt meestal doorgestuurd naar een
verantwoordelijke of deskundige binnen of buiten de school. Vaak gaat het om iemand die hier uit
interesse aan werkt of voor enkele lesuren is vrijgesteld van zijn onderwijsopdracht. Zelden vormt
erfgoedzorg dus een hoofdtaak waar men de nodige opleiding voor genoot. Een uitzondering vormen
de aangestelde beheerders in congregatiearchieven en enkele omvangrijke katholieke instituten
(19%). Daar gaat het om gediplomeerde archivarissen of om een zuster-archivaris die zich reeds
jarenlang van deze taak kwijt.
In zeven scholen zijn er vooreerst de betrokkenen in de oud-leerlingenwerking en de voormalige staf
en personeel zoals oud-directeurs of oud-leraars (19%). Vaak verzamelden of beheerden zij reeds een
collectie tijdens hun loopbaan. Zo betreft de integrale collectie in de hotelscholen van Merksem en
Leuven zelfs specifiek één bewindsperiode of carrière. Door jarenlange ervaring zijn voormalige leraars
en directieleden sterk vertrouwd met de schoolgemeenschap en de historische ontwikkeling van de
opleidingen en kunnen ze de totstandkoming van een collectie vrij nauwkeurig duiden.
In acht scholen (22%) stuurde het schoolonthaal vragen rond de collectie automatisch door naar de
huidige directie, die daarop zelf de raadpleging verzorgde of vragen uit het invulformulier
beantwoordde.
Net onder de directie werken Technisch Adviseurs (TA) en hun coördinator (TAC) overkoepelend rond
één of meer studierichtingen. Zij verzorgen de praktische omkadering van de lesomgeving,
(stage)infrastructuur en werktuigen om het onderwijsniveau van elke vakopleiding op peil te houden.
7
8
9
8
4
7
0
2
4
6
8
10
12
34. Traject Onderwijscollecties 33
Door die ervaring zijn ze goed geplaatst om de herkomst en verspreiding van praktijkobjecten,
documenten en vooral fotomateriaal te duiden. Sommige technisch adviseurs (24%) en vakleraars
(11%), zoals een geschiedenisleerkracht, bewaren zelf een collectie, al dan niet structureel verzameld
over meerdere decennia of overgedragen door een voorganger. In enkele gevallen bewaren zij in een
kantoorkast of thuis het enige overgebleven materiaal over de geschiedenis van de opleiding.
Ook leden van het ondersteunend personeel (22%) zorgden voor de nodige begeleiding tijdens het
plaatsbezoek, zoals administratieve medewerkers, een mediathecaris of een specifiek aangesteld
patrimonium- en archiefverantwoordelijke. Zij bleken echter minder op de hoogte van de bewaring
van praktijkmateriaal zoals werktuigen.
Inventarisering
Gezien de collecties doorgaans niet museaal zijn opgesteld, is een toegankelijke inventaris primordiaal.
Uit de onderstaande grafiek blijkt echter dat amper één op de drie collecties voorzien is van een vorm
van overzichtslijst van stukken in een collectiedeel. Een overzichtslijst van de integrale schoolcollectie
vormt eerder een uitzondering. In drie collecties (8%) is er sprake van een nagenoeg volledige
inventaris. In nog drie collecties (8%) heeft men reeds structurele stappen gezet en is tussen een kwart
en driekwart van de collectie in kaart gebracht. Up-to-date zijn deze slechts bij een actieve werking
met een voltijds archivaris, zoals bij Cultureel erfgoed annuntiaten Heverlee vzw in het Heilig
Hartinstituut Heverlee. Ook bij het Ursulineninstituut in Onze-Lieve-Vrouw-Waver beoogt men op
termijn dergelijke integrale ontsluiting. Een oud-directeur van het MMI in Kortemark nam een
beknopte inventaris van alle collectiestukken op in een lijvige publicatie over de voormalige
landbouwhuishoudschool. Collectiedelen van actieve scholen zijn slechts uitzonderlijk begeleid door
een papieren overzichtslijst. Zo behaalde een leraar in de landbouwschool van Torhout een
getuigschrift in Archiefwezen door het centrale schoolarchief en enkele persoonlijke verzamelingen te
inventariseren en een beheersplan op te stellen. Ook in de schoolgroep KOGEKA in Geel tracht men de
bestaande integrale inventaris van het oude afgesloten collegearchief aan te vullen met stukken die
recent verzameld werden uit verschillende vakscholen. Verder blijven overzichtslijsten steeds summier
en niet up-to-date.
In zes gevallen (16%) gebeurde de inventarisering tot nu toe kleinschalig, fragmentarisch of zeer
beknopt en is minder dan een kwart van de collectie begeleid door een overzichtslijst. In verschillende
scholen kwam spontaan de vraag tot hulp om de collectie van een degelijke inventaris te voorzien of
om tips voor een beheersplan aan te reiken. Enkele bestaande initiatieven vergen een meer
permanente werking en kunnen worden uitgebreid naar andere collectiedelen en eventueel ook naar
de betrokken privécollecties.
Grafiek 5: Inventarisatie en digitalisering audiovisuele collecties
68%
51%
16%
35%
8% 8%8%
5%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Inventaris Digitale ontsluiting
Geen
beperkt < 25%
structureel 25-75%
(nagenoeg) integraal > 75%
35. 34
De percentages in deze grafiek zijn slechts kwantitatieve indicaties na een eerste verkennende blik op
de inventarissen en beelddragers. De grafiek velt dus geen kwalitatief oordeel maar peilt naar de mate
van inventarisering en naar de digitaliseringsgraad van audiovisueel materiaal. Er is zowel met eerdere
scanningsprojecten als met lopende initiatieven rekening gehouden.
Digitale ontsluiting
Hoewel de inventarisering in digitale en papieren vorm eerder beperkt is te noemen, is de ontsluiting
van audiovisuele collecties wel iets couranter. Digitale ontsluiting van oude foto’s, affiches en
programmaboekjes wordt in vijf scholen (13%) actief en structureel aangepakt. In een derde van de
scholen (35%) is slechts een beperkt deel gedigitaliseerd. De archivering van de lopende administratie
verloopt intussen grotendeels digitaal. Ook recente fotocollecties van schoolactiviteiten zoals
praktijklessen en studiereizen worden courant verzameld, vaak op privé-initiatief van een
personeelslid. Ook in deze zogenaamde ‘born-digital’ bestanden is centrale ordening nodig. Digitale
bestanden worden aangemaakt en verzameld op diverse platforms, zoals de schoolwebsite, een
digitaal leerplatform zoals Smartschool of een eigen gemeenschappelijke server van de administratie.
Voor bewaring op lange termijn is het aangewezen om deze integraal op één locatie te bewaren en te
ordenen, vooraleer ze via andere kanalen te bewerken of te verspreiden.14
Deze digitale dragers staan
meestal volledig los van de rest van de collectie. De overgang van analoge fotoafdrukken naar digitale
fotografie vormt dan een chronologische breuk in de collectie. Beide types beter laten aansluiten
vormt een concrete uitdaging voor de beheerders.
De voornaamste stimulans tot scanning van audiovisueel materiaal is de nood aan illustraties voor
tijdschriften en publicaties. Bij een jubileumproject wordt het digitaliseringsproces meer structureel
op poten gezet, al ontbreekt dan vaak de nodige expertise en voorafgaande selectie. Met scanning van
oude foto’s, glasplaten en diareeksen wordt vaak gestart zonder op voorhand een selectie in de
hoeveelheid en inhoud van het aanwezige beeldmateriaal te maken. Het is veelzeggend dat de
collecties met een structurele digitale ontsluiting grotendeels verschillen van de collecties die
structureel over een inventaris beschikken.
2.1.4 Andere erfgoedbewaarplaatsen
In dit onderdeel werd kort gepeild of de beheerders en personeelsleden ook kennis hebben van
erfgoedstukken op andere locaties. Vaak deed de respondent hierop kort navraag of hij bezorgde de
contactgegevens van andere bewaarinstellingen en particuliere verzamelaars. Vermoedelijk ligt het
werkelijke aandeel in elke categorie nog hoger, gezien hier slechts de instituten zijn geteld waarvan
duidelijk geweten of reeds onderzocht is dat er elders stukken van bewaard zijn.
Hoewel verspreiding van collecties te betreuren is, biedt een herbestemming in bewaarinstellingen
het voordeel dat de collectie voor alle betrokkenen vlot raadpleegbaar wordt en men er vaak een basis
tot inventarisering legt. Op vraag van een inrichtende macht zoals de overkoepelende congregatie
kunnen stukken naar een centraal depot zijn overgebracht, wat het de school zelf bijzonder moeilijk
maakt om deze terug te verzamelen. Dit geldt evenzeer wanneer een bepaalde (deel)verzameling door
de school of via een oud-leraar aan een museum of heemkring is uitgeleend of geschonken.
Schoolpersoneel is in de meeste gevallen tevreden dat het erfgoed elders duurzaam in bewaring ligt,
weliswaar op voorwaarde dat het raadpleegbaar blijft bij speciale gelegenheden. Idealiter zou aan
14
S. Macquoy, Meester over de documentstroom: ontwikkeling van een dynamisch documentbeheer in een
hedendaagse schooladministratie, ongepubliceerde verhandeling, Vrije Universiteit Brussel, departement
Archivistiek, 2014.
36. Traject Onderwijscollecties 35
dergelijke overname of ontlening een contract of bruikleenovereenkomst gekoppeld worden, wat nu
amper het geval is.
Ook van enkele scholen buiten deze analyse zijn archiefbundels voornamelijk bewaard op andere
locaties. Een mooi voorbeeld is het voormalig Stedelijk Technisch Instituut voor Industrie, Handel en
Hotelwezen in Oostende (°1939), waarvan interessante stukken zowel in het stadsarchief als bij de
heemkring De Plate terechtkwamen.
Grafiek 6: Verspreiding onderwijscollecties op andere plaatsen
Van veertien katholieke vakscholen (38%) zijn er stukken bewaard bij de overkoepelende
congregatiearchieven, zoals de hotelscholen Stella Maris in Merksem, Stella Matutina in Brakel en
Spermalie in Brugge.
Anderzijds zijn er drie niveaus van overheidsinstellingen waar collecties over een school bewaard
worden, met name de rijksarchieven, provinciale archieven en in de gemeentelijke dienstverlening,
zoals stadsarchieven, beeldbanken en bibliotheken. Als erfgoedstukken buiten de schoolmuren
verspreid raakten, kwamen ze vaak in meerdere overheidsarchieven terecht. Zo kwamen collecties van
de provinciale scholen van Brabant ook terecht in het rijksarchief. Uit de beginfase belandden vaak
archiefbundels in gemeentearchieven. Ook van de vele opgeheven visserijscholen, die niet in deze
analyse zijn opgenomen, raakte het erfgoed verspreid over meerdere locaties, zowel in
gemeentearchieven, het provinciaal archief als het rijksarchief in Brugge.
De provinciale archieven bewaren in negen gevallen (24%) collecties over de school, waarvan alle vijf
de provinciale scholen, twee voormalige provinciale scholen en twee katholieke instituten waar het
Antwerps provinciebestuur het landbouwhuishoudonderwijs mee subsidieerde tot 1959. Slechts in
vier locaties (11%) is een Rijksarchief aangeduid als bewaarplaats voor een collectiedeel van de school.
Deze kleine bundels beslaan voornamelijk de beginperiodes. In zeven gevallen (19%) werd het
betrokken gemeentebestuur aangeduid als beheerder van bepaalde relicten van de school. Buiten
uitgebreidere bundels in één gemeenteschool, één voormalige gemeenteschool en één stadsarchief
zijn in deze verzamelingen kleine, zeer specifieke aspecten van het schoolverleden gedocumenteerd,
zoals de voorgeschiedenis van het schooldomein of bepaalde bouwprojecten.
Persoonsgebonden verzamelingen komen wat vaker voor. In elf gevallen (30%) is een betekenisvolle
collectie bewaard bij één of meer privépersonen. Vaak raakten deze collecties vermengd met ander
materiaal. Zo wees de respondent in drie gevallen op een interessante privécollectie rond landbouw
en voeding, evenwel zonder directe link met de school. In negen gevallen (24%) is een collectie rond
hogere studies gedeeltelijk of integraal overgebracht naar een instituut voor hoger onderwijs. Bij zes
38%
11%
24%
19%
30%
24%
38%
22%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Congregatie
Rijksarchief
Provincie
Gemeente
Persoonsgebonden verzameling
Hoger onderwijsinstituut
andere bewaarinstelling
andere vindplaats
37. 36
ervan is een nabije hogeschool historisch sterk verbonden met het secundair instituut. Twee anderen
vermeldden archivalia in de universiteitsarchieven van de KU Leuven.
Van veertien scholen (38%) is ook een collectie(deel) bewaard in een professionele bewaarinstelling,
zoals KADOC-KU Leuven, dat tijdschriftreeksen van zes behandelde scholen bewaart, of het SOMA.
Vooral bij lokale heemkringen en musea liggen unieke objecten en cursussen. Zo werden
groentemuseum ’t Grom in Sint-Katelijne-Waver en heemkring De Drie Rozen in Schilde meermaals
genoemd als bewaarplaats van voormalig schoolmateriaal.
In een restcategorie kwamen acht collecties terecht (22%), voornamelijk met vindplaatsen in andere
scholen en sites van proefcentra en lokale verenigingen.
2.1.5 Externe collecties
Dit laatste invulveld rond het behoud en beheer van de collecties richt de vraagstelling in de
omgekeerde richting. We kijken namelijk of scholen zelf specifieke (deel)verzamelingen bewaren van
andere instellingen buiten het eigen bestuur. In het recente verleden reorganiseerden talrijke
instituten zich in schoolgroepen en ook voormalige landbouw- en huishoudscholen fuseerden tot
nieuwe entiteiten.
Grafiek 7: Aanwezigheid erfgoedcollecties van andere scholen
In twaalf bezochte bewaarlocaties werden collectiedelen van andere instellingen aangetroffen (32%),
zowel van andere, naburige scholen als van lokale verenigingen en proefcentra waarmee de school in
het verleden samenwerkte. Bij het VLTI in Torhout en de ‘Biobroeders’ in Sint-Niklaas werden
uitzonderlijk ook publicaties en brochures van andere vakscholen aangetroffen.
In tien van deze twaalf collecties (27% van het totaal) bewaart men een verzameling van één of meer
opgeheven instituten, zoals van de voormalige landbouwschool in Mol (1926-1947) en in Hoepertingen
(1929-1987). De hotelschool in Wemmel bewaart enkele zeer bijzondere fotoalbums en relicten van
het Hoger Normaal Instituut voor Landbouwhuishoudkunde in Laken (1920-1955). De tuinbouwschool
van Mechelen bewaart een programmabrochure en enkele andere relicten van een kleinschalige
tuinbouwafdeling in een buurgemeente. De meest opmerkelijke collectie betreft een verzameling
didactische objecten en werktuigen van de opgeheven landbouwschool van Zottegem (1887-1947),
thans bewaard in de praktijkhoeve en leslokalen van de landbouwschool in Oudenaarde (°1938).
32%
27%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Collectie van één of meer andere instellingen Collectie van één of meer opgeheven scholen
38. Traject Onderwijscollecties 37
In totaal konden concrete sporen van 25 historische instellingen worden opgetekend. Zo bewaart het
archief en museum van de Zusters van Liefde in Gent de beeldcollecties en archivalia van een hele
reeks huishoudscholen met leskeukens en agrarische lessen. Van tientallen andere landelijke
huishoudscholen is bij de congregatie in kwestie echter niet meer dan een adres, het onderwijstype
en wat bestuurlijke informatie voorhanden.
2.2 Inhoudelijke analyse
De bezochte collecties worden hier inhoudelijk geanalyseerd, op basis van de eigen zoektocht en met
aanwijzingen en begeleiding door de beheerders. Wat betreft omvang en datering zijn de genoemde
aantallen slechts schattingen, onderhevig aan de omstandigheden in de bewaarruimtes op het
moment van consultatie. Zo maakte de enorme omvang van enkele bibliotheken en beeldcollecties,
zoals in de tuinbouwschool van Vilvoorde, precieze tellingen onmogelijk binnen het tijdsbestek van
één bezoek. De invulvelden zijn voornamelijk thematisch (studiegebied, onderwijsniveau) en volgens
materiaaltype (papieren dragers, textilia, gebruiksvoorwerpen) ingedeeld. Het deel van de bevraging
dat specifiek peilt naar objecten (praktijkwerktuigen, vervoersmiddelen) is bijkomend thematisch en
chronologisch gespecifieerd. Gebruiksvoorwerpen zijn verder ingedeeld naar techniek.
2.2.1 Datering
Nagenoeg alle collecties in scholen vertonen grote chronologische breuken in de bewaring. Waar de
beleidsperiode van één directeur minutieus is gedocumenteerd en bewaard, is een andere
ontwikkelingsfase vaak totaal afwezig in de archieven. In land- en tuinbouwscholen is er doorgaans
een sterkere continuïteit waarneembaar in de collectievergaring. Reeksen van diverse erfgoedtypes
die alle decennia van de schoolontwikkeling beslaan, zijn onder meer aangetroffen in de
tuinbouwscholen van Vilvoorde, Mechelen, Sint-Niklaas en Roeselare en in Heilig Hartinstituut
Heverlee. Ook in de jongere landbouwschool van Tongeren (°1970) zijn van bij aanvang consequent
stukken bewaard, zoals integrale reeksen van eindwerken en tijdschriften.
Indien concrete jaartallen zijn vernoemd door de beheerder om de verzameling af te bakenen, zijn
deze sterk persoons- en evenementsgebonden. Zo zijn persoonlijke interesses en initiatieven van de
verzamelaars doorslaggevend voor de kwantiteit van een collectie en de tijdsperiode die ze beslaat.
Soms zijn precieze jaartallen opgegeven voor éénmalige evenementen waardoor de collectie ontstond
of sterk aangroeide of waardoor net collectiedelen verloren gingen, zoals bij brand- en waterschade,
een verhuis of afstoting. Jubileumvieringen vormen een belangrijke katalysator om een
erfgoedcollectie bij elkaar te verzamelen uit verschillende particuliere verzamelingen. Wat betreft
lesgebonden materiaal en administratieve documenten over leerlingen en personeel is de opgelegde
juridische verjaringstermijn een belangrijk criterium tot bewaring of vernietiging van archiefdelen.
Respondenten konden vaak geen concrete data opgeven voor deze ingrepen en omgevingsfactoren.
Waar geen jaartal als startpunt voor de huidige collectie werd vastgesteld, is geopteerd voor het jaartal
van stichting. Aan collecties van scholen in werking is het eindjaartal 2014 toegekend, gezien deze
collecties in principe verder aangroeien.
Opleidingen van voormalige landbouwhuishoudscholen kunnen reeds decennialang zijn opgeheven.
Toch blijven ook deze collecties soms nog aangroeien door schenkingen en erfenissen van
erfgoedstukken uit privécollecties. Het Archief en Museum van de Zusters van Liefde in Gent en het
Ursulineninstituut in Onze-Lieve-Vrouw-Waver gaan bovendien zelf actief op zoek naar
collectiestukken in bijhuizen en uit privéverzamelingen.
39. 38
Grafiek 8 Geschatte startperiode voor verzameling van de collecties, 1840-2014
Bovenstaande grafiek 8 met de oprichtingsperiode per onderwijscollectie toont duidelijk dat de
collectieverzameling gemiddeld vroeger startte bij land- en tuinbouwscholen dan bij
voedingsinstituten. De ontstaansperiode van deze vakscholen valt doorgaans vroeger. In de jaren 1990
komt nog een piek van nieuwe collecties voor. Deze zijn pas verzameld gedurende de loopbaan van de
huidige beheerders of ze werden voor het eerst structureel bij elkaar gebracht tijdens een lopend of
recent gerealiseerd jubileumproject.
Grafiek 9: Geschatte datering van het oudste bewaarde object per instituut
Grafiek 9 groepeert de collecties naargelang de datering, van de oudste opgemerkte objecten. Het valt
op dat alle instituten, ook hotelscholen, vaak objecten bewaren, die dateren van lang vóór het
ontstaan van de vakschool of vóór de samenstelling van de huidige erfgoedcollectie. De talrijke
voorlopers die aan de oprichting van de voltijdse dagschool voorafgingen, zijn hier niet vreemd aan.
Pioniers in de oprichting van een school of van een nieuwe afdeling begin vorige eeuw verzamelden in
de beginjaren vaak oudere literatuur om het lessenpakket of de schoolbibliotheek te stofferen. Ook
van opgeheven scholen en leergangen belandden zo collectiedelen in het schoolarchief.
0
2
4
6
8
10
12
14
1840-1879 1880-1919 1920-1949 1950-1969 1970-1979 1980-1989 1990-2014
Landbouwhuishoudkunde
Voeding
Land- en tuinbouw
0
2
4
6
8
10
12
14
16
1840-1879 1880-1919 1920-1949 1950-1969 1970-1979 1980-1989 1990-2014
Landbouwhuishoudkunde
Voeding
Land- en tuinbouw
40. Traject Onderwijscollecties 39
2.2.2 Erfgoedtypes
In dit onderdeel is gepeild naar de aanwezige erfgoedtypes in de collectie, met het invulveld ‘Aard van
het materiaal’. De keuzemogelijkheden uit het overeenkomstige veld in ‘Traject Voeding’ werden
behouden, met name ‘archiefbestanden’, ‘audiovisuele collectie’, ‘bibliotheekcollectie’,
‘documentaire collectie’ en ‘museale collectie’. De toepassing en interpretatie van deze categorieën
voor onderwijscollecties vergt enige verklaring.
‘Archiefbestand’ is aangeduid wanneer de respondenten de aanwezigheid van een ‘statisch’
administratief of boekhoudkundig archief in de erfgoedcollectie bevestigden of als dergelijke papieren
dragers en archiefdozen tijdens het bezoek zijn aangetroffen in het erfgoeddepot. In een
onderwijscontext hanteert men doorgaans de term ‘historisch schoolarchief’. 22 van de 37 instituten
(59%) bewaarden op het moment van raadpleging archiefbundels van organisatorische,
administratieve en boekhoudkundige aard. Verdere analyse is gebeurd in hoofdstuk 2.2.5 onder
‘Administratief archief’.
‘Audiovisuele collecties’ betreffen verzamelingen waar beeldmateriaal is bewaard over verschillende
periodes in het schoolbestaan, hetzij in fotoalbums, glasplaten of diareeksen, hetzij in digitale vorm.
Maar liefst 92% van de scholen bewaart dergelijke beeldcollecties, geanalyseerd in hoofdstuk 2.2.5
onder ‘Audiovisueel materiaal’.
‘Bibliotheekcollecties’ aanwezig in 51% van de scholen omvatten verzamelingen van oude literatuur
van enige omvang, waar de respondenten naar refereren als een oude schoolbibliotheek. Ze bevatten
vaak leerboeken en cursussen uit de beginperiode van de school. Ook wanneer een personeels- of
directielid op kantoor of thuis een aanzienlijke verzameling oude literatuur uit het vakgebied bewaart,
is in dit geval ‘bibliotheekcollectie’ aangeduid. De desbetreffende verzameling oude boeken moet wel
vlot beschikbaar zijn voor de school indien ze dit wenst, bijvoorbeeld in de voorbereiding van een
publicatie of een tentoonstelling. De aanwezigheid van diverse types literatuur wordt verder ontleed
in hoofdstuk 2.2.5 onder ‘Literatuur’ en ‘Periodieken’.
Afbeelding 7: Fotoboekjes uit de jaren 1930, brochures en folders van jubilea, collectie Hotelschool Stella Matutina Brakel