Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van Regionaal Landschap de Voorkempen vzw.
Het project werd uitgevoerd door Sarah Luyten onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
2. COLOFON
Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets
Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van
Regionaal Landschap de Voorkempen
Het project werd uitgevoerd door Sarah Luyten onder leiding van
prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw
Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Leuven, 2017
Een digitale versie van dit rapport is beschikbaar op
www.hetvirtueleland.be.
Voor meer informatie:
Sarah Luyten, Centrum Agrarische Geschiedenis vzw
Atrechtcollege, Naamsestraat 63, 3000 Leuven
sarah.luyten@cagnet.be
+32 16 32 35 42
Afbeelding voorblad: J. Bosch, De Marskramer, ca. 1494
D/2017/11875/1
3. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 1
INHOUDSTAFEL
Inleiding................................................................................................................................................... 2
1. Historische schets............................................................................................................................ 5
1.1 Keuren ..................................................................................................................................... 5
1.2 Van akker naar weiland........................................................................................................... 9
2. Allemaal vekens............................................................................................................................. 16
3. Kempens veken ............................................................................................................................. 20
3.1 Zestiende eeuw ..................................................................................................................... 20
3.2 Zeventiende eeuw................................................................................................................. 23
3.3 Eerste helft twintigste eeuw ................................................................................................. 23
3.4 Synthese ................................................................................................................................ 24
4. Houtverleden................................................................................................................................. 25
5. Lattenwerk..................................................................................................................................... 28
5.1 Veken zonder topdriehoek.................................................................................................... 29
5.2 Veken met topdriehoek......................................................................................................... 31
5.3 Veken met liggende boom .................................................................................................... 32
Besluit.................................................................................................................................................... 34
Geraadpleegde werken......................................................................................................................... 36
4. 2
Inleiding
De Antwerpse Kempen draagt kenmerken van verstedelijking met zich mee, toch blijft het platteland
sterk aanwezig. Heide, venen, bospartijen en landbouwgronden komen verspreid voor. Het
landschap evolueert voortdurend. Grondgebruik verandert. Het landschap vervlakt. Parken en
natuurgebieden geven een verstild beeld weer, denk maar aan bijvoorbeeld de Kalmthoutse heide en
het park Wijnegemhof.
Sinds enkele decennia verdwijnen kleine landschapselementen uit het landschapsbeeld zoals
waterputten, hekken en hoogstamboomgaarden …. Net die elementen geven identiteit aan de regio.
De traditionele houten toegangshekken, ook vekens genoemd, zijn relicten geworden van vroegere
tijden. Ondertussen zijn ook de eerste ijzeren hekken verdwenen. Vandaag zien we vooral industriële
metalen varianten in het landschap. Deze seriemodellen komen ook op andere plaatsen in binnen-
en buitenland veelvuldig voor. Elke regio verliest zo een stukje van zijn eigen streekidentiteit. Gebrek
aan goede alternatieven werkt dit mee in de hand.
Het Regionaal Landschap de Voorkempen en het Regionaal Landschap Kleine en Grote Nete blazen
nieuw leven in de vekens met het project ‘Kempens veken, terug van weggeweest’. Door die op het
platteland te herintroduceren, willen ze de identiteit én de beleving van de Kempen versterken. Ze
werken hiervoor samen met lokale ondernemers en met Kempens hout. Zo wordt het een product
van eigen streek. Het rijke ambacht van houtbewerking staat meteen in de kijker. Bovendien
verkleint de ecologische voetafdruk. Het project kan als hefboom fungeren voor een lange
termijnwerking rond de streekidentiteit.
Het landschap van de Drenthse Aa in Nederland is het inspiratievolle voorbeeld voor dit project. De
afgelopen vijf jaar zijn in deze regio via diverse acties onder meer de beeldkwaliteit en
streekidentiteit van het gebied gewaarborgd en versterkt. Opvallend is dat in dit landschap één type
poort veelvuldig voorkomt. Deze typische poort wordt door zowel privépersonen als door de (lokale)
overheid gebruikt: bij afbakening van het erf, als toegang tot weiland ... De poort fungeert hier als
een herkenbaar element. Ze draagt bij aan de identiteit van het gebied.1
Over de historiek van afsluitingen in het agrarische landschap is in het verleden heel wat onderzoek
gevoerd. De literaire bronnen verdiepen zich in omwallingen, levende afsluitingen en ‘dode’ hagen.
Toch is er ontzettend weinig terug te vinden over de mobiele toegang tot het hof of het veld. Komt
het wel ter sprake, dan is het vaak vluchtig. Ook op iconografische bronnen zoals kaarten,
schilderijen, foto’s en prentkaarten komen hekken in het landschap nauwelijks voor.
Een mogelijke reden hiervoor is dat hekken lang als niet historisch waardevol werden beschouwd. Ze
waren slechts een klein element in het landschap zonder artistieke waarde. Het hout kwam uit de
omgeving. Was er schade, dan herstelde de eigenaar dat met hetgeen hij nog had liggen. Het veken
is bijgevolg een louter functioneel object. Het gebrek aan interesse, de opkomst van metalen hekken
die niet ‘vergaan’ en prikkeldraad zijn elementen die vooral vanaf de twintigste eeuw het verdwijnen
1
Projectidee: kempense poorten ‘veken’ terug van weggeweest, p. 1-2.
6. 4
juist? Ook andere benamingen komen aan bod. Daarna wordt een vergelijking gemaakt van de types
doorheen de tijd. Het volgende hoofdstuk gaat dieper in op hout als materiaal en tot slot komt de
vervaardigingswijze aan bod. Voor dit laatste hoofdstuk is CAG ten rade gegaan bij het
Openluchtmuseum Bokrijk. Op hun domein staan nog talrijke hekken die ze zelf onderhouden en
herstellen. Tot slot is er het besluit dat een synthese geeft van de voornaamste bevindingen.
Er zijn geen gesprekken gevoerd met oude boeren in de Kempen. Zij kunnen vermoedelijk meer
informatie over het Kempens veken geven en zijn een interessante bron voor bijkomend onderzoek.
Wel is er via mail een navraag gedaan bij de plaatselijke afdelingen van de Landelijke Gilden en de
Heemkundige Kringen in de Voorkempen. Uit de ontvangen reacties blijkt dat niemand weet heeft
van nog bestaande oude hekken en dat er nauwelijks tot geen informatie voorhanden is. Jan Koyen,
verbonden aan het Kempuseum te Brecht, vertelde dat zich in de collectie van het museum oude
ijzeren sloten voor vekens of balies bevinden.
De karige beschikbare informatie geeft een sterk gefragmenteerd beeld weer van het Kempense
veken. Dit document bevat dan ook diverse hiaten waar de lezer zich bewust van moet zijn. Een
dieper onderzoek kan hier meer licht op werpen.
7. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 5
1 Historische schets
Landhekken en poorten kennen een lange geschiedenis. Tijdens het onderzoek werd al snel duidelijk
dat ze niet regio gebonden zijn. Ze kwamen in heel Vlaanderen en Nederland voor en evolueerden
mee met de ontwikkeling van de landbouw. De eerste nederzettingen beschikten al over eigen
dorpsakkers om in hun levensonderhoud te voorzien. Een omheining beschermde de gewassen tegen
dieren of andere ongewenste gasten. Via een opening had de boer toegang tot de akker om die te
bewerken en de vruchten te oogsten. Het gat was (tijdelijk) afgesloten met een verplaatsbaar hek.
Pas in bronnen over en van de Middeleeuwen is meer te vinden.4
1.1 Keuren
De Kempen was van oudsher een weinig vruchtbare streek en bleef bijgevolg lange tijd dunbevolkt.
Tijdens de Middeleeuwen lagen de kleine dorpsgemeenschappen sterk verspreid en afgezonderd van
elkaar in het landschap. De regio was weinig gecultiveerd, grotendeels onvruchtbaar en woest
gebied. Heide, venen en af en toe bos wisselden elkaar af. De woeste gronden rond de dorpen en
vrijheden werden gemeenschappelijk gebruikt. Naast plaggenbouw liep het vee, vooral schapen, ‘vrij’
rond.5
De dorpsakker was drieledig naar analogie met
het drieslagstelsel en had vaak de vorm van een
blok. Elk deel was afzonderlijk omheind met een
mobiel toegangshek. Vanaf de elfde eeuw
veranderde die van gemeenschappelijk naar
privaat bezit. Dit betekende dat de
dorpsgezinnen over een eigen strook in elk deel
beschikten en deze bewerkten. Om de
vruchtbare grond zo min mogelijk te verkwisten
moesten ze dezelfde vruchten winnen,
gebeurden de veldwerkzaamheden gelijktijdig en
kwamen er geen afzonderlijke toegangswegen
per strook. Om alles in goede banen te leiden,
waren er afspraken.6
4
F. Bosch en D. Van Nieuwenhuyze, ‘Malle door de eeuwen heen. Zo leefden onze voorouders in een landelijk
dorp en in een landelijke streek (II)’, in: Heemkundige kring van Malle jaarboek 2003, jg.24, Malle, 2003, p.77-
78; M.H. Koyen, Tongerlo en de vorming van het landschapsbeeld te Essen-Kalmthout, jg 29, nr. 3, s.l., 1972,
p.6- 8. en P. Lindemans, Geschiedenis van de landbouw, vol. 1, Antwerpen, 1994 p. 357-360
5
J. Goosssenaerts, De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen: een taal-, vak-,
geschied-, heem-, en volkskundige bijdrage tot de Nederlandse woordenschat, 6, nr. 76, Gent, 1956-1958, p. 25.
G. Van Dijck, Het landbouwleven in de Antwerpse Kempen volgens de dorpskeuren (speciaal in de Hoofdbank
van Zandhoven), s.l., 1965, p. 115.
6
P. Lindemans, Geschiedenis van de landbouw, vol. 1, Antwerpen, 1994, p. 357-360; J. Goosssenaerts, De taal
van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen, 6, nr. 76, Gent, 1956-1958, p. 25 en F.
Bosch en D. Van Nieuwenhuyze, ‘Malle door de eeuwen heen. Zo leefden onze voorouders in een landelijk dorp
en in een landelijke streek (II)’, in: Heemkundige kring van Malle jaarboek 2003, jg.24, Malle, 2003, p.77-78.
Afbeelding 2: dorpsakker met een wissen poort op de
voorgrond en achteraan een breder landhek, uitsnede
gravure, reeks Praediorum villarum et rusticarum casularum
8. 6
De bewoners moesten zich houden aan een aantal vooropgestelde regels om het dorpsleven vlot te
laten verlopen. Het dorpsbestuur stelde zelf de reglementeringen op. De landheer bekrachtigde die.
De ongeschreven regels waren enkel plaatselijk geldig en verschilden bijgevolg van dorp tot dorp.
Sommigen golden voor meerdere dorpen. Deze regels werden vooral in de zestiende en zeventiende
eeuw schriftelijk vastgelegd: de dorpskeure of het keurboek.
Kwamen er regels bij, dan werd een nieuw keurboek opgesteld. Zo verschenen steeds nieuwe edities.
De oudere versie werd ongeldig en wellicht vaak vernietigd. We vinden over Kempen Zuid nog oude
keurboeken terug van Geel (1559-1718), Grobbendonk (1547-98), Gierle (1603 en 1627), Herenthout
(1581), Kasterlee (1540-1613), Ouwen (1547),Tielen (ca.140-1560), Vorselaar (1465-1567), Westerlo
(1515-1692) en Zandhoven (1665). Keurboeken bleven voortleven tot in de achttiende eeuw. Jaarlijks
werden ze voorgelezen en bekrachtigd zodat iedereen op de hoogte was. Vorsers en schutters (ook
wel prater of preter genoemd) zagen toe op een goede naleving. Wie zich niet aan deze regels hield,
kreeg een sanctie of moest een geldboete betalen. Zo’n dorpskeur gaf een goed beeld weer van het
leven in deze landbouwgemeenschappen.7
De kern van de landbouwreglementeringen vormde de beperking van het weiderecht. Het loslopend
vee graasde immers op de heidevlakten, langs straten en in de broeken. Hun vraatzucht bleef een
reëel gevaar voor de vlakbij gelegen akkers, bossen, hooilanden en moestuinen. Om misbruiken te
voorkomen werden maatregelen genomen. In de keuren kwamen omheiningen en vekens dan ook
meermaals aan bod. In sommige dorpen was het verplicht om een veken of poort te plaatsen in elke
opening, ook wel meengat genoemd, in de omheining waar een rijweg met erfdienstbaarheid
doorheen liep.8
7
G. Van Dijck, Het landbouwleven in de Antwerpse Kempen volgens de dorpskeuren (speciaal in de Hoofdbank
van Zandhoven), s.l., 1965, p. 5-16; J. Ernalsteen, Campinae Historica. Keuren, dl 1, Brecht, 1939,p. 7-9; K.
Peeters, De Wuustwezelsche dorpskeuren, XVe - XVIIe eeuw : vergelijkende studieen, Gent, 1932, p. 5-12; F.,
Prims, Geschiedenis van Antwerpen, 2, Antwerpen, 1929, p. 16; P. Lindemans, Geschiedenis van de landbouw,
vol. 1, Antwerpen, 1994, p. 357 en J. Goosssenaerts, De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten
van de Kempen, 6, nr. 76, Gent, 1956-1958, p. 25.
8
J. Lauwerys, ‘Documenta Campinae Hostorica. Keuren 4 Westerloo (Westerloo, Oolen, Herstle, Hulshout en
Zoerle-Parwijs)’, in: Oudheid en Kunst, 28, 1937, 4, p. 99; K. Peeters, De Wuustwezelsche Dorpskeuren (XVe-
XVIIe eeuw). Vergelijkende Studie, Gent, 1932, p. 57-58; J. Goosssenaerts, De taal van en om het
landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen: een taal-, vak-, geschied-, heem-, en volkskundige bijdrage
tot de Nederlandse woordenschat, 6, nr. 76, Gent, 1956-1958, p. 791 en M. Koyen, ‘Tongerlo en de vorming van
het landschapsbeeld te Essen-Kalmthout’, in: De Spycker, jg, 29, nr 3, 1972, p. 160-161.
9. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 7
Meengat9
Een meen- of mennegat is een gemene toegangsweg tot verschillende akkers over andermans land.
Ook J.H. Hoeufft brengt het duidelijk in verband met mennen: “mennegaten noemt men in deze
streken [Kempen] de openingen of toegangen tot de landerijen omdat door dezelve het graan of
hooi gemend wordt.” Deze opening noemde men ook wel het kouter-, aard-, vaart- of oortgat.
Iedereen was verplicht om vekens of horden opnieuw te sluiten die hij tegenkwam op zijn weg. Er
stond een sanctie op het open laten staan en het opzettelijk beschadigen. Het keurboek van Geel
(1559-1718) vermeldt onder artikel 47: “Item soo wijen van binnen oft van buijten deser Vrijheijdt
eenich veltvekenen laet open staen ende terstont niet toe en doet, oft in stuckenen vuert, sal telcker
reijsen als hij daer mede bevonden wordt, verbeuren vijff stuijvers, de twee gedeelte voorden Heere
ende het derdendeel voor den aenbrengere …”10
Het keurboek van Brecht (1495) vermeldt zelfs dat
het verboden was om deze poorten door paarden te laten openen omwille van het risico op
beschadigingen en zelfs breken.
Afbeelding 3: Miniatuurtekening maand juni, Breviarium Grimani, begin zestiende eeuw (1510-1520).
In sommige dorpen was het verplicht om vekens met toegang tot bouwland het hele jaar door te
laten hangen. “Item die velt veeckenen die hanghende sijn tot Westelloo, Zoerle, Oelen dien en sal
men niet affdoen maer loffelijck houden jaer vuyt jaer inne …” Op andere plaatsen was het
gebruikelijk om ze tijdelijk weg te halen na de oogst tot kort na de winter. In deze periode werd het
stukje land een gemene weide. Schapen en soms varkens graasden het onkruid af en voorzagen het
veld van kostbare mest. Dit gold ook voor moerassig land zoals vermeld in het Keurboek van
Westerlo (1515-1692): “Item men sal wel ende loffelijck onderhouden ende hanghen een veecken …
die van Herssele gheordineert te houdene, beginnende van den tijde dat t broeck gesloten wordt,
totter tijt alst metter gemeynten weder open gaet …”
De vreetijd was de periode dat de gewassen groeiden op de velden. Zeker dan moesten de luiken
opgehangen en toe zijn om te voorkomen dat dieren de velden plunderden. De vreetijd begon vaak
9
J. Goosssenaerts, De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen, 6, nr. 76, Gent,
1956-1958, p.494-495; J. Lindemans, Heruitgave van de Toponymie van Opwijk [1930], s.l., 1997, p. 116; J.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taaleigen, Breda, 1836-38, p. 381 en M. Koyen, ‘Tongerlo en de vorming van
het landschapsbeeld te Essen-Kalmthout’, in: De Spycker, jg, 29, nr 3, 1972, p. 160-161.
10
J. Ernalsteen, ‘Documenta Campiniae Historica. Keuren dl 2. Gheel’, in: Oudheid en Kunst, 26, 2, 1935, p. 33.
10. 8
begin of half maart en eindigde kort na de oogst. Deze periode werd via een kerkgebod afgekondigd.
Tegen de op voorhand bepaalde dag moesten alle vekens opgehangen en gesloten zijn.11
Afbeelding 4: Akkers en bosgebieden zijn omheind, Fig 8a Claes Jansen Visscher, The Road to Leiden (from the series
Pleasant Places [...]), ca. 1611-14 (http://www.jhna.org/index.php/past-issues/volume-1-issue-2/109-on-brabant-
rubbish)
Diegene die verantwoordelijk was voor het onderhoud van het veld, was dat ook voor de omheining
en het veken: “… ende dit veecken sullen onderhouden die seven heersteden die de straete ende
Liessche gebruijckende sijn van allen ouden tijden tot noch toe”. Indien de poort werd weggehaald,
moesten de eigenaars die zelf bewaren. Zij waren ook verantwoordelijk voor het tijdig ophangen en
het onderhoud. De vekens moesten in goede conditie zijn, wat jaarlijks werd gecontroleerd. Er stond
een geldboete op het niet of onvoldoende onderhouden van het veken. “ende soo wijen seijne
veltvekenen niet en onderhout loffelijck ende wel, telcken tijde van den jaere, sal telcker reijsen
verbeuren vijff stuijvers, ende in dijens hij het selve als dan noch niet en maeckt, soos al ’t die Heere
t’elcker tijde van den jaere doen maecken op dubbelen cost vanden gebreeckelijcken. Ende men
moet se maecken toevallende.”12
11
J. Lauwerys, ‘Documenta Campinae Hostorica. Keuren 4 Westerloo’, in: Oudheid en Kunst, 28, 1937, 4, p. 99-
112; J. Ernalsteen, ‘Documenta Campiniae Historica. Keuren dl 2. Gheel’, in: Oudheid en Kunst, 26, 2, 1935, p.
26-29; K. Peeters, De Wuustwezelsche Dorpskeuren (XVe-XVIIe eeuw). Vergelijkende Studie, Gent, 1932, p. 57-
58; P. Lindemans, Geschiedenis van de landbouw, p. 361 en … p. 78 en P. Lindemans, Geschiedenis van de
landbouw, p. 370; F. Jennen, ‘Een Olmense dorpskeure uit 1560’, uit: xxx, p. 120-121 en en M. Koyen, ‘Tongerlo
en de vorming van het landschapsbeeld te Essen-Kalmthout’, in: De Spycker, jg, 29, nr 3, 1972, p. 160-161.
12
J. Lauwerys, ‘Documenta Campinae Hostorica. Keuren 4’, in: Oudheid en Kunst, 28, 1937, 4, p. 112; J.
Ernalsteen, ‘Documenta Campiniae Historica. Keuren dl 2. Gheel’, in: Oudheid en Kunst, 26, 2, 1935, p. 33;
Ceurboeck vanden Dorpe van Oostmalle, 1665, p. 78, 85 en 87; Wuustwezel, 61-62; P. Lindemans,
Geschiedenis van de landbouw, p. 361 en G. Van Dijck, Het landbouwleven in de Antwerpse Kempen volgens de
dorpskeuren (speciaal in de Hoofdbank van Zandhoven), s.l., 1965, p. 102; F. Bosch en D. Van Nieuwenhuyze,
‘Malle door de eeuwen heen. Zo leefden onze voorouders in een landelijk dorp en in een landelijke streek (II)’,
in: Heemkundige kring van Malle jaarboek 2003, jg.24, Malle, 2003, p.77-78; J. Goosssenaerts, De taal van en
om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen, 6, nr. 76, Gent, 1956-1958, p. 801 en F. Jennen,
‘Een Olmense dorpskeure uit 1560’, uit: xxx, p. 120-121.
en Ceurboeck vanden Dorpe van Oostmalle, etc. 1665) p. 87,
11. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 9
Erfmangelinge
Erven werden soms geruild in de late Middeleeuwen. Deze kleinschalige ruilverkaveling heette
“erffmangelinge”. Ook hier waren duidelijke afspraken over het veken. Een transscriptie van een
inschrijving in de Schepenregisters van Tielen (Kasterlee) uit 1550 van “Thomas van Luijsterborch
ende Peter Peters, erffmangelinge” vertelt meer. “Thomaes moet onderhouden aen het erffe het
veken ende de voers. Peter die mach, ende ooijck Magriet sijn suster, daer duer wegen met allen den
erffe dat sij daer hebben oft hebben
sullen, sonder iemans thoeseggen.”
Verderop staat dat “… Peter met sijns
suster mogen voer het veken een slot
hangen ende Thomaesen den sleutel
daer aff geven”. Een slot was soms
nodig om te voorkomen dat anderen
zonder toestemming de weg
gebruikten. In het Kempuseum te
Brecht zijn nog een aantal
smeedijzeren sloten bewaard die
dienden om een balie of veken af te
sluiten. Het smeedijzeren slot kan uit
de achttiende of negentiende eeuw
dateren, maar kan ook ouder zijn. Tijdens het onderzoek is geen gelijkaardig slot gevonden.13
Het woord veken komt regelmatig voor in de dorpskeuren. Sommigen spreken ook van
“ackervekens” of “veltvekenen” als ze toegang verleenden tot de akkers. Er komen zelfs
“broekveken”, “vekenshof”, “loeveltveecken” en “vekenshei” voor. De verschillende benamingen
verwezen naar de specifieke functie van het omheinde gebied. Vekens sloten ook dorpspleinen en
toegangen tot kerken, pastorijen, molens en bos af. Weiland zoals we dat vandaag kennen, bestond
toen nog niet. Dieren liepen los of werden getuierd (hingen met een touw vast aan een paaltje dat in
de grond was geklopt). Vekens werden ook als begrenzing gebruikt om bijvoorbeeld de toegangsweg
naar het dorp af te sluiten. Bepaalde regels golden binnen de vekens van het dorp of net daarbuiten.
Soms dienden ze als tolhek. Af en toe gingen keurboeken specifieker in op het type zoals “valveken”
of “men moet se maecken toevallende”. In het volgende hoofdstuk “Allemaal vekens” gaan we hier
dieper op in.
1.2 Van akker naar weiland
Dorpsgemeenschappen bleven klein. In de zestiende en zeventiende eeuw bestond een Kempisch
dorp uit een grote oppervlakte aan gemeenschappelijke heide-, moeras- en broekgronden. Er waren
tijdelijk gemeenschappelijke gronden en daarnaast privégronden in eigen bezit of gepacht (gehuurd).
Er waren zelfstandige boeren en pachters. Die laatste bewerkten vaak een veel grotere oppervlakte
land dan de zelfstandige boer. Daarnaast waren er keuterboeren, mensen die naast hun beroep een
13
A. Van Steenbergen, Laat-Middeleeuwse ruilverkaveling in de Kempen, in: De Kempische Genealoog, jg. 17,
nr. 4, Malle, 2005, p. 11 en e-mail ‘veken’ van Jan Koyen aan Ines Van Limbergen, 20 december 2015.
Afbeelding 5: Slot in smeedijzer uit collectie Kempuseum Brecht,
datering ongekend, foto Jan Koyen
15. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 13
Afbeelding 10: “Zoo omschiep de taaie arbeid der Kempische boeren de dorre heide tot weelderige bossen en malse
weiden.” Zoersel, circa 1950.
Intensivering en ontginning zorgden mee voor verandering van het landgebruik. Bijgevolg
beïnvloedden ze ook de omheining. Waar omheiningen voorheen het vee buiten de private weiden
hielden, hielden ze meer en meer het vee binnen de weide.19
Terwijl in de zestiende eeuw deze
omschakeling al plaats vond in andere regio’s, gebeurde dit zeer langzaam in de Kempen. In de regio
bleven gemene weiden wel nog lang bestaan en bijgevolg ook omheiningen rond akkers. De arme
bodem bemoeilijkte het aanleggen van nieuwe weiden en beemden. Nog tijdens het begin van de
twintigste eeuw graasden kudden schapen op gemene weiden en langs wegen.20
Pas dankzij het
betaalbaar worden van kunstmest op het einde van de negentiende eeuw werd het mogelijk om de
van nature arme Kempische zandgronden te verbeteren. Heide en venen maakten zo geleidelijk
plaats voor aangelegd grasland.21
Begin twintigste eeuw maakte prikkeldraad zijn intrede in de
Kempen. Het werd al snel toegepast voor de omheining van weiland.22
Onderstaande afbeelding uit
Gooreind dateert van 1900-1905 en laat een weiland omheind met prikkeldraad zien. De
toegangspoort is een veken met liggende boom.
19
J. Goosssenaerts, De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen, 6, nr. 76, Gent,
1956-1958, p. 801.
20
J. Goosssenaerts, De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen, 6, nr. 76, Gent,
1956-1958, p. 25, 38-39; M.H. Koyen, Tongerlo en de vorming van het landschapsbeeld te Essen-Kalmthout, jg
29, nr. 3-4, 1972, p.6- 8; P. Lindemans, Geschiedenis van de landbouw, vol. 1, Antwerpen, 1994, p. 357-361; Het
landbouwleven in de Antwerpse Kempen volgens de dorpskeuren, p. 15 en J. Cornelissen, Landbouwgebruiken
in de provincie Antwerpen, Brecht, 1937, p. 16; Ceurboeck vanden Dorpe van Oostmalle, etc. 1665, p. 78, 85 en
87; Wuustwezel, 61-62; P. Lindemans, Geschiedenis van de landbouw, p. 361 en G. Van Dijck, Het
landbouwleven in de Antwerpse Kempen volgens de dorpskeuren, s.l., 1965, p. 102; F. Bosch en D. Van
Nieuwenhuyze, ‘Malle door de eeuwen heen. Zo leefden onze voorouders in een landelijk dorp en in een
landelijke streek (II)’, in: Heemkundige kring van Malle jaarboek 2003, jg.24, Malle, 2003, p.77-82; Coninx, A.,
‘Ons dorp, van vroeger en nu’, in: jaarboek Heemkundige kring Malle 1989, 10, Malle, 1989, p. 151-172; F.
Jennen, ‘Een Olmense dorpskeure uit 1560’, uit: xxx, p. 120-121 en Ceurboeck vanden Dorpe van Oostmalle,
etc. 1665, p. 87,
21
M.H. Koyen, Tongerlo en de vorming van het landschapsbeeld te Essen-Kalmthout, jg 29, nr. 3-4, 1972, p.6- 8;
P. Lindemans, Geschiedenis van de landbouw, vol. 1, Antwerpen, 1994, p. 357-361 en J. Goosssenaerts, De taal
van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen, 6, nr. 76, Gent, 1956-1958, p. 25.
22
http://users.bart.nl/~leenders/txt/prikkel2.html
18. 16
2 Allemaal vekens
“Bij het gammele landhek,
groen uitgeslagen, vermolmd.
Altijd wel een, namens de weide,
die je begroet. …”
Bron 1: Gedeelte gedicht ‘Gammele landhek’ van Frans Kuipers uitgegeven in Wolkenjagen, Antwerpen, 1997.
Mag je vekens zeggen? En wat bedoelen ze hier juist mee? We spreken vandaag van een poort of een
hek. De term veken is voor velen onbekend. Toch werd het woord lange tijd courant gebruikt in onze
contreien. Vekens kwamen overal in Vlaanderen voor. Volgens bronnen was het in het midden van
de twintigste eeuw nog algemeen bekend in Vlaanderen. Ook vandaag is het woord opgenomen in
het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Als verklaring staat: hek, slagboom of
horde. Een hek betekent onder meer een afscheiding of omheining van verticale, op gelijke
afstanden geplaatste, overdwars verbonden palen, staven of spijlen. Maar het kan ook duiden op een
deel van een hek, dat net als een deur draaibaar is. Een slagboom is een in verticale of horizontale
richting draaibare boom, als afsluiting. Een horde is een plat vlechtwerk van tenen (scheuten) tussen
staken voor verschillende doeleinden, bv. om iets af te schutten of (bij de versterkingskunst) tot
bedekking van hellingen, wegen … Veken is bijgevolg de overkoepelende term voor diverse typen.
Er bestaan diverse regionale benamingen: traliedeur, sluitboom, barrière, hameide, stichel, wiket,
balie, horde, gaar, valveken en valder. Ze verwijzen vaak naar een specifiek type. De termen worden
echter door elkaar gebruikt. De betekenis van de terminologie evolueerde bovendien. Dat zorgt
natuurlijk voor enige verwarring. Zo spreekt men in de regio van Bokrijk over een valveken terwijl
anderen datzelfde model een draaiboom noemen.25
De vroegste teruggevonden vermelding is het Oudnederlandse toponiem ‘fekīn’ (lemma veken) uit
1166. Het is een verkleinwoord van ‘fak’. Fak of vak betekent oorspronkelijk een wand van palen met
vlechtwerk. Het verkleinwoord ‘veken’ verwijst naar het deurtje daarin.26
De keurboeken uit de
zestiende en zeventiende eeuw vermelden veelvuldig vekens zonder te specificeren over het type. Af
en toe werd er dieper op ingegaan zoals “men moet se maecken toevallende” (Geel, 1559-1718),
“valveken” (Westerlo, 1515-1692), of “…draeijbomen oft daert het goet mede geheijnt is …” (Olmen,
1560). Het keurboek van Wuustwezel (1597) maakte daarentegen wel een duidelijk onderscheid
tussen een veken en een poort: “… cusbaer veeken of ’t hoort met drie ringhen oft wissen …”. De
houten poort is opgehangen aan drie ringen of wissen. Wissen zijn wilgentenen. Deze jonge takken
zijn enorm buigzaam waardoor ze gemakkelijk een ring vormen. De wilgenbanden hangen rond de
paal waarop het hekje draait. De wissen fungeren op deze manier als scharnier zodat de poort kan
open en toedraaien. Dit systeem vinden we terug in de beschrijving van Dooren (‘Penning Van der
Vequen’, 1907): “Kenmerkend is, dat in het geheel geen ijzer er aan (t.w. aan een primitief hekje)
25
P. Lindemans, Geschiedenis van de landbouw, vol. 1, Antwerpen, 1994, p. 357-361.
26
http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article_content&wdb=ONW&id=ID5798 en K. Cools, Toponymie van
Geel [Doctoraatsverhandeling], Leuven, 2, 2007; p. 1139.
19. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 17
gebruikt wordt, want zelfs als scharnieren dienen eenige wilgenbanden, die het veeken met den
“veekenspost” (paal waarom het hekje draait), verbinden”. 2728
Afbeelding 14: hek met wissen naar gravure P. Bruegel de Oudere, serie series Multifariarum Casularum, nr. 13.
In woordenboeken van de negentiende en begin twintigste eeuw over de Limburgse dialecten is
veken een kleine deur of hek. In het boek ‘Een Zuid-Limburgsch Taaleigen. Proeve van Vormenleer en
Woordenboek der Dorpsspraak van Heerle’ van Jongeneel (1884) staat: “Véèke, een toevallend
manshoog tuin- of weideurtje, vaak naast het weidehek”.29
Het ‘Algemeen Vlaamsch Idioticon’ van
Schuermans (1865-1870) verklaart veken als een “latten of sporten deur aan een weide (kleiner dan
het valderen ) of een hek of latten deurken aan den ingang van een tuin”. De term en bijhorende
betekenis was volgens de auteur gangbaar in Limburg en gedeeltelijk de Kempen.30
De auteur Th.
Dooren maakt in zijn artikel ‘Penning Van der Vequen’ uit 1907 een onderscheid tussen veken en
“Vauwere”. Het veken is een primitief vervaardigd sluithekje aan een weide of boom. Het bestaat uit
“een acht- of tiental vertikaal geplaatste stokken met boven- en benedeneind in een doorboord
dwarshout gestoken, somtijds nog tusschen die stokken met wissen doorvlochten. De breedte is
gewoonlijk drie voet of ongeveer een meter”. Het grotere sluithek voor het doorlaten van voertuigen
heet “vauwere”, een vervloeiing van valdere. Hierin is het oude woord ‘dro’ voor boom nog in te
herkennen.31
27
K. Peeters, De Wuustwezelsche Dorpskeuren (XVe-XVIIe eeuw). Vergelijkende Studie, Gent, 1932, p. 57-58; P.
Lindemans, Geschiedenis van de landbouw, p.57 en T., Dooren, ‘Penning Van der Vequen’, in: Tijdschrift voor
algemeene munt- en penningkunde, Amsterdam, 15, 1907, p. 161-162.
28
K. Peeters, De Wuustwezelsche Dorpskeuren (XVe-XVIIe eeuw). Vergelijkende Studie, Gent, 1932, p. 57-58; J.
Goosssenaerts, De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen:, 6, nr. 76, Gent,
1956-1958, p. 791. F. Jennen, ‘Een Olmense dorpskeure uit 1560’, uit: xxx, p. 149.
29
Jongeneel, J., Een Zuid-Limburgsch Taaleigen. Proeve van Vormenleer en Woordenboek der Dorpsspraak van
Heerle, Heerlen, 1884
30
J. Goosssenaerts, De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de Kempen, 6, nr. 76, Gent,
1956-1958, p. 801.
31
T., Dooren, ‘Penning Van der Vequen’, in: Tijdschrift voor algemeene munt- en penningkunde, Amsterdam,
15, 1907, p. 161-162.
21. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 19
van uitsluitend een liggende boom): schot, schutsel, hoord, schuifslop, schuifbalie, schuifpoort,
hefhek, poorthek, reephek, schraaghek, zethek en sleephek.34
Uit bovenstaande informatie kunnen we concluderen dat de woordkeuze voor interpretatie vatbaar
is. Uit informatie over de ruime regio zien we veken geschiedkundig evolueren van een
overkoepelende naar een specifieke benaming om daarna opnieuw te verschuiven naar een
algemene term. We kunnen voorzichtig besluiten dat een valveken een hek is dat vanzelf toevalt en
hierdoor verschilt van een draaiboom. Bij valdere, of hieruit afgeleide woorden, wordt een hek
bedoeld dat breed genoeg is om wagens door te laten.
Overstap35
Een overstapje was een andere manier om een omsloten erf of met hagen afgesloten landerijen en
weiden te betreden. Dit waren bijvoorbeeld opeengestapelde houtblokken, stenen of een
loopplankje. Een draaituin liet enkel voetgangers binnen. Dit is een kruis dat horizontaal op een paal
draait en ook wel tourniquet wordt genoemd.
Veken was ook een naam van verschillende gehuchten in het Oosten van de Kempen. Op het
Gooreind (Wuustwezel) was er midden jaren 1950 nog een boerenwijk die ‘het Akkerveken’ heette.
Die bestaat trouwens vandaag nog steeds en evenals de straat ‘Akkerveken’. In Geel heet een straat
Velveken en ook in andere gemeenten vinden we in straatnamen en boerderijnamen nog
verwijzingen terug naar het vroegere veken. De naam verwees naar de gronden die omsloten
werden met vekens. In Groot-Zandhoven zou een veken hebben gestaan aan het begin van wat nu
“(Den) Draaiboom” heet in Pulderbos.36
34
A. Weijnen en J. Van Bakel, Woordenboek van de Brabantse dialecten, 2, Assen, 1967-2005, p.231-234
35
L. Devlieger, Landelijk en ambachtelijk leven. Het provinciaal Museum van het Bulskampveld te Beernem,
Brugge 1998, p. 69.
36
J. Cornelissen en J. B. Vervliet, Idioticon van het Antwepsch dialect (stad Antwerpen en Antwepsche Kempen),
Gent, 1903, p. 2113; J. Goosssenaerts, De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de
Kempen, 6, nr. 76, Gent, 1956-1958, p. 791-801; K. Cools, Toponymie van Geel [Doctoraatsverhandeling],
Leuven, 2, 2007; p. 1148-1150 en mailwisseling met Paul De Bie namens Molenkring vzw, 2016.
22. 20
3 Kempens veken
Er bestaan diverse modellen zoals omschreven in het hoofdstuk ‘Allemaal vekens’. Het is moeilijk te
achterhalen welke voorkwamen in de Kempen. Zo staan er geen oude vekens meer in het landschap.
Iconografisch materiaal kan soelaas bieden. Denk aan foto’s, schilderijen, ansichtkaarten,
kaartboeken, etsen ... over de streek. Maar ook hier komen vekens nauwelijks voor.
Mogelijk vond de schilder,
fotograaf, tekenaar … het hek
een banaal element en te
vermijden. Op de schilderijen
van de Vlaamse primitieven
(vijftiende – begin zestiende
eeuw)37
komen wel vekens
terug, vooral op de
achtergrond. Ze zijn minutieus
en waarheidsgetrouw
getekend. Ze vormen een
belangrijke bron uit die
tijdsperiode. Moeilijker is te
achterhalen waar deze hekken
stonden. Ook later verschijnt af
en toe een hek in de
schilderkunst. Zo schilderde Albijn van den Abeele een weide met toegangspoort en apart draaihekje
voor voetgangers.
Met een uitgebreid iconografisch onderzoek is het mogelijk om een beter beeld te krijgen van de
evolutie, regionale verschillen en de typische kenmerken van het Kempense veken en die elders in
België. De beperkte tijd liet niet toe om hier diep op in te gaan. Met het voorhanden materiaal is wel
getracht om een schets te geven van de evolutie van het hek doorheen de tijd. Let wel, het overzicht
is fragmentarisch en kan een vertekend beeld weergeven. Ook is het resultaat voor interpretatie
vatbaar.
3.1 Zestiende eeuw
Model 1 Model 2
Model 3 Model 4 Model 5
Afbeelding 17: Vijf modellen uit de kaart Bisschophoeven van Geel en Kasterlee, 1501-1600
37
http://vlaamseprimitieven.vlaamsekunstcollectie.be/nl
Afbeelding 16: Draaihekje met daarnaast een veken met liggende boom,
Weide te Latem, 1881 door Albijn van den Abeele
23. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 21
Bemerk dat de vekens geel zijn ingekleurd. De eerste twee zijn opmerkelijk kleiner. Een middenstijl
en diagonaal kruis voorkomen verzakkingen. Het is niet uit de tekening af te leiden hoe dit hek open
en toe ging. Het kon twee hekvleugels hebben of het was in een stuk vervaardigd en uitneembaar.
Op de drie volgende tekeningen zijn de vekens groter. Ze hebben alle drie een topdriehoek die
lichtjes verschilt van uitwerk. Een diagonale balk verbindt de topdriehoek met de onderste hoek van
de poort. Ze draaien langs de zijde van de topdriehoek open en toe. De twee laatsten zijn kleiner van
omvang. Een houten kruis in de rechthoek houdt het hek stabiel, de bredere versie heeft een extra
verticale plank die steun biedt. Het breedste hek is wat onduidelijker van opbouw. Zo zijn er langs
links en rechts steunpilaren getekend en bevat het twee topdriehoeken.
Vergelijking vekens geschilderd door Vlaamse primitieven, vijftiende en begin zestiende eeuw38
Afbeelding 18: Detail J. Bosch, De Marksramer, ca. 1494
Het hek met de topdriehoek schilderde Jeroen Bosch (1450-1516) met veel detail op zijn paneel ‘De
Marskramer’ (afb. 18). Het wordt daarom vaak het type Jeroen Bosch genoemd. Hier is het een
klaphek, ook wel valveken genoemd in de meeste naslagwerken. Het hek staat iets schuin zodat het
vanzelf toevalt. Dit hek lijkt sterk op model 4 en 5 van de Bisschophoeven van Geel en Kasterlee.
Afbeelding 20: Detail Maître au
Feuillage brodé, Triptyque de la
Vierge à l'Enfant entourée d'anges
musiciens, 1480-1510
Afbeelding 21: Detail Maître au
Feuillage brodé, Vierge à l'Enfant,
1480-1510
Afbeelding 22: Detail J. Van Cleve,
L'Enfant Jésus et saint Jean-Baptiste
s'embrassant, 1501 – 1550
De eerste twee details (afb. 20 en 21) zijn geschilderd door Maître au Feuillage brodé, een anonieme
Vlaamse schilder of groep schilders die actief waren in Brugge en Brussel (1480-1510). Links staat een
eenvoudig houten toegangshek met een diagonale plank en drie horizontale planken. Op het rechtse
detail is een veken met topdriehoek te zien, gelijkaardig met die van Jeroen Bosch.
38
http://balat.kikirpa.be
Afbeelding 19: Detail J. Bosch, Boetedoening van
Hieronymus in de woestijn, onbekend
24. 22
De schilder Joos Van Cleve was werkzaam in Antwerpen tussen 1511 en 1540. Ook hij schilderde een
hek met topdriehoek (afb. 22).
Vergelijking met Pieter Bruegel (de Oude), 1565 en Hans bol
Afbeelding 23: Detail P. Bruegel,
Hooien (juli), 1565
Afbeelding 24: Detail H. Bol, prentenreeks
‘Emblemata Evangelica’, 1585
Afbeelding 25: Detail H. Bol,
prentenreeks ‘Emblemata
Evangelica’, 1585
Pieter Bruegel de Oude schilderde het boerenlandschap meermaals. Op het schilderij ‘Hooien’ (afb.
23) is ook een houten veken, met topdriehoek te zien. Het veken is hier afgehaakt en ligt in het
struikgewas. Vermoedelijk bestaat het veken uit vier horizontale planken. In tegenstelling tot de
eerdere afgebeelde vekens, is hier geen middenstijl. De prentenreeks ‘Emblemata Evangelica’39
van
de Mechelse schilder Hans Bol (1534-1593) toont naast een hek met topdriehoek en middenstijl ook
een hek dat bestaat uit een horizontale balk (afb. 24 en 25).
Vergelijking Meester van de Kleine Landschappen, reeks: Multifariarum Casulaurum, Noord- en
Zuid-Nederland, 1559-1561
Afbeelding 26: Vier uitsneden uit de reeks Multifariarum Casulaurum, Noord- en Zuid-Nederland, 1559-1561
Ook op afbeelding 26 zijn vekens met topdriehoek getekend. Ze bestaan uit drie horizontale balken.
Er is geen middenstijl.
39
https://www.kbs-frb.be/nl/Activities/Publications/2015/BOL
26. 24
3.4 Synthese
Het hek met de topdriehoek kwam in de zestiende eeuw zowel in Vlaanderen als in Nederland
courant voor. De breedte varieerde naargelang de te overbruggen weg. De diagonale balk loopt
meestal naar de onderste hoek van de poort, bij sommigen tot net voorbij de middenstijl. De
middenstijl kon wel eens ontbreken. De voorbeelden uit de Kempen hebben die wel. Mogelijk was
dit een regionale variatie, maar dat is momenteel niet hard te maken door te weinig
vergelijkingsmateriaal.
Het veken zonder topdriehoek kwam nauwelijks voor op de geraadpleegde bronnen. Bij de
voorbeelden uit Geel en Kasterlee vormen de twee diagonalen balken een andreaskruis. Dat symbool
werd veelvuldig aangebracht als bescherming tegen het kwade, boze geesten, demonen en onheil.
Met het veken hoopte de landbouwer zo een goede oogst af te dwingen. Uit de tekeningen was niet
afleidbaar of kon opendraaien (1 of 2 vleugels) of dat het een voorzethek was.
De afsluiting met enkel een horizontale balk uit de zestiende eeuw was eenvoudig. In de zeventiende
eeuw kwam het veken met de liggende boom frequent voor zowel in Nederland als in Vlaanderen (en
de Kempen). Op de kaarten uit de kaartboeken van abdijen was het veken met de topdriehoek veel
minder te zien. Het veken met de liggende boom kwam tot in de twintigste eeuw voor in de Kempen.
Ook hier zijn onderlinge verschillen merkbaar. Door het beperkte beschikbare materiaal is het
onmogelijk om regionale stijlen te identificeren. De planken die het hek vormden, bestaan uit één of
meerdere brede planken. De boom varieert van een brede boomstam naar een brede tak of balk.
Het veken met vlechtwerk kwam in de Middeleeuwen al voor. In de negentiende en twintigste eeuw
schreven auteurs van de dialectwoordenboeken over lattenhekken (verticaal geplaatste stokken in
dwarshout gestoken). Dat is ook terug te vinden op foto’s uit de eerste helft van de twintigste eeuw.
Het eenvoudige rechthoekige houten hekwerk met scharnieren (afb.
33) komt in Nederland in allerlei varianten voor. Er is geen ‘oud’
beeldmateriaal terug gevonden dat laat zien dat dit type ook
voorkwam in Vlaanderen. Verder onderzoek kan meer aan het licht
brengen. Het is nog te vroeg om conclusies uit te trekken.
Afbeelding 33: Twee voorbeelden van
nieuw gemaakte hekken van het
project Boerenverstand
29. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 27
Zowel es als spar groeiden veel sneller. De dunnere balken waren
bovendien gemakkelijker hanteerbaar. Het nadeel was dat het
veken een veel minder lange levensduur had. Een eiken boomstam
woog veel. Het vervoer gebeurde vroeger dan ook met een
mallejan.
Vandaag wordt Robinia of acacia gebruikt. Beiden komen voor in de
regio en groeien snel. Voordeel is dat deze bomen langs de
onderkant niet veel in breedte uitzetten en toch lang genoeg zijn
om een liggende boom van te maken. Inlandse eik wordt vandaag
zelden gebruikt. Eik zet onderaan veel uit in de breedte, weegt
meer, groeit trager en is bovendien zeer duur. Alle drie de
houtsoorten zijn zeer duurzaam. Essenhout zou minder interessant
zijn omdat het hout verstikt. Hekkenvervaardigers gebruiken onder
meer ook Redwood, Tamme Kastanje en Douglas.44
Afbeelding 36: Essen balk uit
Merksem, circa 1960
Naast de kwaliteit bepaalt ook de vochtigheid de levensduurte van het veken. Daar waar het hout in
de grond gaat, verrot het. Om de levensduurte te verlengen werd het hek geschilderd. Dit gebeurde
ook in de Kempen. Dat is af te leiden van de foto (zie afb. 10 en detail afb. 28) Dit hek werd wit
geschilderd (witten). Vroeger zette men het hout ook in carboleum of teer. Dit had echter weinig
effect.45
Boerenverstand46
In Nederland hebben ze via het project ‘Boerenverstand’ een nieuw type landhek geïntegreerd in
het landschap. De ontwerpers ontdekten tijdens hun vooronderzoek dat losse planken,
recuperatiemateriaal, katalysators van persoonlijke verhalen waren. Die lokale verhalen vormden
mee de identiteit van de streek. De ontwerpers haalden planken bij de landbouwers op, noteerden
de bijhorende verhalen en gingen met het verzamelde materiaal aan de slag om nieuwe hekken te
vervaardigen. Op deze manier vertellen de hekken elk hun eigen verhaal. Ze hopen dat boeren
opnieuw hekken herstellen en zo mee de traditie van verrommeling van het landschap in stand
houden. Want bricolage vormt misschien wel de charme van het cultuurlandschap volgens Jan
Kolen.
44
H. De Vries, G. Dijkstra, J. de Haan, e.a., landhekken, s.l., 2013, p. 5 en ‘Het houten landhek. Deur van het
landschap’ in: Landschapsbeheer Zuid-Holland [folder] en Mondelinge informatie, technische medewerkers
Openluchtmuseum Bokrijk, 14 december 2016.
45
Van Sliedregt, C., Het houten hekken verhaal, Enkhuizen, 2009, p. 58.
46
M. Berkers en J. Kolen, ‘Boerenverstand is mensenwerk’, in: K. Christiaansen en C. Montens, Boerenverstand,
Eindhoven, 2009, p. 22-25.
30. 28
5 Vakwerk47
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de vervaardigingswijze van vekens. Er wordt ingezoomd op de
opbouw en gebruikte technieken van het veken zonder topdriehoek, met topdriehoek en met
liggende boom. Zo is een stukje van dit vakmanschap in kaart gebracht, bewaard en ontsloten. Deze
kennis is waardevol voor toekomstige hekkenbouwers. Er is onder meer te rade gegaan bij het
Openluchtmuseum Bokrijk dat in 1958 de deuren opende voor de eerste bezoekers. Het museum is
een evocatie van het traditionele landschap voor de industriële ontwikkeling. Niet alleen de
gebouwen, maar ook aan het omringende landschap is enorm veel aandacht besteed. Op het domein
komen twee hektypen voor. In tegenstelling tot de gebouwen zijn hier geen regionale verschillen
merkbaar. De hekken worden door de technische ploeg onderhouden en hersteld. De nodige kennis
wordt mondeling doorgegeven aan nieuwe teamleden. Op deze manier blijft het vakmanschap van
dit specifiek stuk erfgoed verder bestaan.
De handige boer vervaardigde zijn hek vaak zelf en knapte het op met hout dat hij nog had liggen.
Soms maakte de dorpstimmerman het. In Nederland was hekkenmaker een apart beroep. Tijdens de
winter vervaardigde de maker meerdere hekken die hij in het voorjaar verkocht op de markt.
Vermoedelijk bestond dit ook in België.48
Vandaag zijn er in Nederland en België bedrijven
gespecialiseerd in houten hekwerk van allerlei maten en soorten. Die kunnen een interessante bron
aan informatie zijn.
Verbinding
De oudste manier om planken met elkaar te verbinden was
een pen-en-gatverbinding. Twee houten balken worden door
middel van een pen-gat met elkaar verbonden. Aan de ene
balk wordt een rechthoekige pen gemaakt. In het andere
onderdeel wordt een rechthoekig gat gehakt met dezelfde
afmetingen. Een houten toognagel houdt het geheel samen.
Andere varianten zoals de zwaluwstaartverbinding komen
ook voor. Vanaf de negentiende eeuw verschijnen
smeedijzeren nagels in het houten hekwerk. Die worden
vervaardigd door de lokale dorpssmid. Deze nagels zijn vaak
gebruikt om het lattenwerk vast te zetten. 49
Vet
Belangrijk is dat vekens zo weinig mogelijk contact hebben
met de grond. Voor het soepel houden van de gewrichten
(draaipunten) wordt gebruik gemaakt van reusel of spekvet.
47
Informatie deels uit verslag excursie geschreven door Jan Ostermeyer en aangevuld door Sarah Luyten
48
Van Sliedregt, C., Het houten hekken verhaal, Enkhuizen, 2009, p. 41-58.
49
L. Devlieger, Landelijk en ambachtelijk leven. Het provinciaal Museum van het Bulskampveld te Beernem,
Brugge 1998, p. 69; mondelinge informatie en talrijke andere publicaties.
Afbeelding 37: Detail toognagel en
smeedijzeren nagel, Openluchtmuseum
Bokrijk, 2016
31. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 29
5.1 Veken zonder topdriehoek
De basis van een veken is een rechthoek. Bij zwaardere constructies is het nodig om een
diagonale schoor te plaatsen om verzakking te voorkomen. Een verschil tussen houten en
metalen hekken is de schuinoplopende schoor. Bij houten vekens lopen die vanaf de hangzijde
van onder naar boven. Bij metalen hekken is dit andersom. Bij dubbele hekken is hierdoor vaak
een v-vorm te zien. De schoor is hier een trekstang die vanaf de hangzijde het verzakken tegen
gaat. Elk hek moet waterpas zijn en overal dezelfde hoogte hebben. Anders zullen de balken
niet verticaal staan waardoor de levensduur sterk inkort. Door het hekje schuin te plaatsen,
klapt het door de zwaartekracht automatisch dicht. Een systeem dat in de zestiende eeuw werd
getekend door schilders.50
Afbeelding 38: Tekening uit ‘Het houten Hekken verhaal’ van Cor van Sliedregt, p. 50
Een mooi hoofdstukje over de vervaardiging van het rechthoekige hek door de boer zelf, staat
in ‘Het houten Hekken verhaal’ van Cor van Sliedregt.
Afbeelding 39: Uitleg en tekening uit ‘Het houten Hekken verhaal’ van Cor van Sliedregt, p. 46-47
50
C. van Sliedregt, Het houten hekken verhaal, Enkhuizen, 2009, p. 50-23.
32. 30
Sluitwerk en scharnierwerk
De vekens bestonden lang volledig uit hout. Er kwam geen ijzer aan te pas. Als scharnieren
werden wilgenbanden gebruikt die het veken met de vekenpost (de paal waar het hek rond
draait) verbonden. Er is geen verder onderzoek gevoerd naar metalen scharnierwerk. Wel komt
bij zowel het veken met topdriehoek als die met liggende boom een specifiek systeem aan bod.
Sommige vekens hadden zeker al in de zeventiende eeuw een metalen slot met sleutel om
onbevoegden buiten te houden. Hoe dit verder evolueerde en of het een courant gebruik was,
is in dit onderzoek niet aan het licht gekomen. Cor van Sliedregt geeft extra informatie over
sluitingen die ik de lezer niet wil onthouden.
Afbeelding 40: Diverse soorten sluitingen uit Het houten Hekken verhaal, p. 26.
33. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 31
5.2 Veken met topdriehoek
Dit type hek draait op een steen door middel van
een ijzeren pin die in het hout is aangebracht.
Het hekwerk bestaat uit houten planken die met
pen-en-gat verbinding met elkaar zijn
verbonden. Ook kan gewerkt worden met
smeedijzeren nagels. Het hek hangt vast in een
houten ring die aan een verticale paal is
verbonden. Door middel van een
zwaluwstaartverbinding in de ring kan de poort
gemakkelijk verwijderd en vervangen worden.
Afbeelding 41: Schets zwaluwstaartverbinding
Afbeelding 42: Hek met topdriehoek, Openluchtmuseum
Bokrijk, 2016
Ook dit hek kon zo worden gemaakt dat het toeviel zoals het voorbeeld op het schilderij ‘De
Marskramer’ van Jeroen Bosch.
34. 32
5.3 Veken met liggende boom
De vervaardiging van een veken met liggende boom vroeg meer tijd. Voor dit model zou de
vervaardiger drie dagen nodig hebben. De lange bovenbalk, de liggende boom, werd met een
dissel gehakt. De maker verwijderde de schors. Hij koos ervoor om de balk rond te houden of
tot een rechthoekige balk met breed uiteinde te kappen.51
Afbeelding 43: Draaiboom domein Openluchtmuseum Bokrijk, 2016
Afbeelding 44: Draaiboom getekend door J. Weyns in Omstandige Gids van het Openluchtmuseum te Bokrijk, Beringen,
1967, p. 47
Voor een opening van 4 meter breed start men met een boomstam van minstens 8 meter. De
volledige stam wordt met wortel gebruikt. Die wortel doet dienst als contragewicht zodat het
veken gemakkelijk open of toe kan. Afhankelijk van het nodige gewicht worden de wortels er
afgezaagd (vanaf het wortelbegin). Dat is nodig om de correcte balans te krijgen. Een
boomstam heeft altijd de neiging om in een bepaalde positie te rollen. Die ‘liggende positie’
moet eerst gevonden worden alvorens het hek verder te maken. Doet men dit niet, dan zal het
hek scheefhangen en niet of moeilijk opendraaien.
Aarde die tussen de wortels zit, wordt verwijderd. Op deze manier voorkomt men dat na
verloop van tijd een verschuiving van gewicht plaatsvindt door het uitspoelen van de aarde. En
zo de boom uit balans geraakt.
Opbouw:
• Men start met het zoeken van de juiste balans van de balk. Dit doet men twee maal. De
eerste keer wordt de stam in de ketting gehangen om zo het horizontale balanspunt te
vinden waar de balk op de pin zou moeten balanceren. Er wordt echter rekening
51
ibidem, p. 41-58.
35. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 33
gehouden met het gewicht van de spint en balken die nog aan de opening moeten
bevestigd worden.
• De tweede keer is om de middelste balans te vinden. In feite mag de balk niet de
neiging hebben om te willen “rollen”. Om deze balans te vinden moet er een paar keer
geschud worden met de balk wanneer deze in de ketting hangt. Zo voorkomt men in
een later stadium te veel wrijving op de pen.
Pen: de pen waarop heel de balk roteert is samen met de steunpilaar uit 1 stuk hout
gemaakt. Belangrijk hierbij is dat de pen van het kernhout is gemaakt omdat dit hout
sterker is. De pen is ongeveer 7 cm lang.
• Is de balans goed, dan duidt men de inkepingen aan waar de pen komt én waar gaten
voor de kleinere verticale balken van de lattendeur zullen komen.
• De verticale balken van de lattendeur zitten met een pen-en-gatverbinding vast in de
liggende boom. Een houten toog zorgt dat alles op zijn plaats blijft. De kleinere
horizontale latten zijn met smeedijzeren nagels vastgemaakt aan de verticale balken.
Een pen-en-gat verbinding kan ook hier gebruikt worden zodat het veken zonder
ijzerwerk in elkaar steekt.
Soms hangt of ligt er aan de langere zijde van de liggende boom een steen. De steen of stenen
verzwaren dit punt en nemen de taak van de bredere wortelstam over. Soms kan het zijn dat
de balans na enkele jaren minder goed is. Deze manier is een gemakkelijke, snelle en goedkope
oplossing.
Als “rustplek” voor de balk is een gaffelvormige paal, een paal met vork:
Dankzij de vork met langere zijde kan het veken niet “doorklappen”. Het
kortste uiteinde duidt de draairichting aan. In het openluchtmuseum
draait het hek naar de toe open. Logischer wijs draait het hek open langs
buiten en in die richting dat het vee meteen de juiste richting uitgaat.
In de weide of langs de weg staat, in principe ook eenzelfde paal zodat de
liggende boom hierin kan rusten tijdens het openstaan. Zo voorkom je
dat de balk snel uit balans geraakt.
36. 34
Besluit
Tijdens het onderzoek werd al snel duidelijk dat vekens niet regio gebonden waren. Ze kwamen in
heel Vlaanderen en Nederland voor. Het gebruik was divers. Ze sloten toegangswegen van akkers,
beemden, weiden, broeken … af om loslopende dieren buiten te houden. Ze versperden ook wegen
van bossen. Naast het tegenhouden van vee, fungeerden ze hier ook als symbolische begrenzing. Ze
deden dienst als tolhekken, maar sloten evenzeer erven van boerderijen, toegangswegen naar
kastelen, pastorijen, kerken en molens af. Vekens begrensden wegen van en naar dorpen en
gehuchten. Terwijl de meeste vekens verdwenen, bleven die bij weilanden bestaan.
De benaming veken zorgt voor enige verwarring. Er zijn meerdere termen voor eenzelfde type die
daarenboven regionaal verschilden. De woordkeuze evolueerde doorheen de tijd en is bijgevolg voor
interpretatie vatbaar. Vandaag is veken een verzamelnaam voor hek, slagboom en horde. Ook in de
middeleeuwen was veken een overkoepelende benaming voor diverse typen afsluitingen van
openingen of wegen.
De beperkte voorhanden informatie was onvoldoende om een volledig overzicht te geven van de
Kempense vekens doorheen de tijd. Bijgevolg was een adequate vergelijking met andere regio’s in
Vlaanderen en Nederland niet aan de orde. Uit de eerste resultaten van de schets bleek dat het
veken met topdriehoek tijdens de zestiende eeuw in Vlaanderen en Nederland courant voorkwam.
De basis, een rechthoekig kader met diagonale balk, had diverse uitvoeringen. Zo was de lengte van
de gebruikte planken afhankelijk van de breedte van de te overbruggen opening. Het draaide in de
richting van de topdriehoek. Het rechthoekig vlak had bij de Kempense voorbeelden een middenstijl.
Die ontbrak op de andere afbeeldingen vaak, wat kan wijzen op een regionaal verschil. Het hek werd
wel eens schuin geplaatst zodat het door de zwaartekracht automatisch toe klapte. Denk maar aan
het veken op het bekende werk ‘De Marskramer’ van Jeroen Bosch (afb.18). De omschrijving “Men
moet se maecken toevallende” en “valveken” uit keurboeken verwezen hier ook naar.
Het veken zonder topdriehoek kon door een middenstijl in twee vakken zijn opgedeeld. Een
draaiende variant uit één vak (afb. 20) kwam ook voor. In de Kempen bestond dit type veken uit een
diagonaal kruis (zie afb. 17), het andreaskruis. Dit teken werd net, zoals het verticale kruis,
aangebracht om het kwade af te weren. Een symbool dat terugkwam op muurankers en gevels van
boerenhoven, en dus ook bij vekens. Opvallend is dat dit type niet op andere geraadpleegde
iconografische bronnen te zien is. Wel lijkt het op de vele traditionele landhekken die vandaag nog in
het Nederlandse landschap staan. Zouden Kempense hekken oude varianten zijn van die in
Nederland? Misschien was dit type wel weid verspreid in Vlaanderen, maar vanuit iconografisch
oogpunt minder interessant?
Opvallend is dat in de zeventiende eeuw vooral vekens met een liggende boom werden opgetekend.
Dit type werd vooral gebruikt om toegangen af te sluiten die breed genoeg waren om wagens door
te laten. Omwille van het gewicht leende het zich niet toe om snel te monteren en demonteren.
Vermoedelijk bleven ze het hele jaar door staan. Ze stonden slechts bij enkele velden en
toegangswegen getekend. Mogelijk waren de andere hekken op dat moment tijdelijk weggehaald. Zo
kwam het veken met topdriehoek nauwelijks voor. Aan de liggende boom werd een lattenhek
gemaakt dat bestond uit één of meerdere horizontale planken. De boom zelf varieerde van een
37. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 35
brede boomstam tot een brede tak of balk. Het type van de liggende boom kwam nog tot in de
twintigste eeuw in de Kempen voor.
De vekens met een liggende boomstam waren duurder dan het veken met of zonder de topdriehoek.
De boomstammen waren oorspronkelijk soms tot wel zeven of acht meter lang om na verwerking te
komen tot een boomstam die een opening van 3 à 4 meter afsloot. Het bosareaal in de Kempen was
bovendien in de achttiende eeuw schaars. Enkel vermogende mensen konden dit model betalen. Dat
is misschien de reden waarom ze te zien zijn op de kaarten van de landgoederen van abdijen en
bezittingen van landheren. Het zou dus goed kunnen dat kleine zelfstandige boeren andere
afsluitingen hadden.
Vekens bestonden volledig uit hout. Jonge twijgen of een houten pin dienden als scharnierwerk.
Vermoedelijk bestond het middeleeuws veken vooral uit inlands eikenhout. Met twee of hoogstens
driejarige scheuten van vooral eik, maar ook es, berk en hazelaar werd vlechtwerk voor poorten
en/of het scharnierwerk gemaakt. Het plaatsen van een smeedijzeren slot hield onrechtmatige
gebruikers buiten. Tijdens het onderzoek is hier weinig informatie over gevonden. Vanaf de tweede
helft van de achttiende eeuw startten diverse bebossingsprojecten met vooral den in de Kempen. Die
zorgden ervoor dat vekens vermoedelijk ook uit dennenhout werden vervaardigd. De boer gebruikte
immers het hout dat hij ter beschikking had. Zo vervaardigde hij ook van het minderwaardige
essenhout afsluitingen. Die hadden als nadeel dat ze minder lang meegingen. Soms was het de
dorpstimmerman of een ‘hekkenmaker’ die de vekens vervaardigde en verkocht. Dezelfde uitvoering
kon dan ook meermaals in een streek voorkomen en verschillen met andere streken. Het was de
boer zelf die zijn afsluitingen herstelde. Het lattenwerk werden vooral uit sloophout vervaardigd
zoals afgedankte karren en oude veestallen. Vaak ging het om hardhout, zoals inlandse zomereik. Zo
kon het veken in goede omstandigheden lang meegaan. Vekens werden soms geschilderd om het
hout beter te beschermen tegen weersinvloeden. Zo was rond 1900 een veken in Gooreind gewit.
De houten vekens met en zonder topdriehoek waren op diverse manieren vervaardigd. Dit was
afhankelijk van de kunde van de maker. Een draaiboom vroeg om meer ervaring en tijd. Ook hier kon
het lattenwerk variëren. Door het gebrek aan nog bestaande oude vekens is het onmogelijk om een
replica te vervaardigen. Een benadering kan wel. Zo kwamen drie typen in de regio voor. Voor twee
typen, die met de topdriehoek en de liggende boom, kunnen de modellen van het
Openluchtmuseum van Bokrijk als basis dienen. Inlands hout is aangewezen om de vekens te
vervaardigen en kan op zodanige wijze dat metaal niet nodig is. Als houtsoorten zijn Robinia of acacia
aangewezen. Kiest men voor het veken met topdriehoek, kan men opteren voor een middenstijl
(Model 3,4 en 5 op afb. 17) en het toevallend maken. Het veken zonder topdriehoek kan men op
basis van een andreaskruis vervaardigen. Het veken met de liggende boom kan eruitzien zoals die
rond 1900 nog in Gooreind stond (afb. 11 en 29). De liggende boom is hier uit een houten balk
gekapt. Het hekwerk bestaat uit drie verticale en minstens twee horizontale planken. Het hek draait
best richting de weg open en toe. En op zodanige manier dat het hek een richtingwijzer is voor het
vee. Belangrijk is dat bij de definitieve keuze rekening wordt gehouden met de wensen van de
toekomstige eigenaars.
38. 36
Geraadpleegde werken
• Bastiaens J. en Verbruggen C., ‘Fysische en socio-economische achtergronden van het
plaggenlandbouwsysteem in de Antwerpse Kempen’, in: Tijdschrift voor ecologische
geschiedenis, 1, 1996, p. 26-32.
• Bosch, F., en Van Nieuwenhuyze, D., ‘Malle door de eeuwen heen. Zo leefden onze
voorouders in een landelijk dorp en in een landelijke streek (II)’, in: Heemkundige kring van
Malle jaarboek 2003, jg.24, Malle, 2003, p.77-78.
• Brouwert, Stoepen, stoeppalen, stoephekken, Zutphen, 1985.
• Burny, J., Hagen met knoteiken in historisch-ecologisch perspectief, Maastricht, 2012.
• Christiaansen, K. en Montens, C., Boerenverstand, Eindhoven, 2009.
http://kccm.nl/project/boerenverstand-horse-sense/
• Cools, K., Toponymie van Geel [Doctoraatsverhandeling], Leuven, 2, 2007. P. 1148-1150)
• Coninx, A., ‘Ons dorp, van vroeger tot nu’, in: Heemkundige kring van Malle jaarboek 1989
Heemkundige kring Malle, jg 10, Malle, 1989, p. 151-172.
• Cornelissen, J. en Vervliet, J.B., Idioticon van het Antwepsch dialect (stad Antwerpen en
Antwepsche Kempen), Gent, 1903.
• Cornelissen, J., Landbouwgebruiken in de provincie Antwerpen, Brecht, 1937.
• Demuyt, E., ‘Tussen kerk, tafel en bed. Indices van het gezinsleven in de Antwerpse Kempen
(1857-1890)’, in: Taxandria, jaarboek 1990; nieuwe reeks LXII, Turnhout, 1990.
• Devlieger, L., Landelijk en ambachtelijk leven. Het provinciaal Museum van het Bulskampveld
te Beernem, Brugge 1998.
• ‘Deuren in het landschap’ op: Stichting Landschapselementen Elburg
http://www.landschapselementenelburg.nl/downloads/hekkenproject.pdf en
http://www.landschapselementenelburg.nl/activiteiten/landhekken.php
• De Vries, H. Dijkstra, G., de Haan, J., e.a., landhekken, [Noarlike Fryske Wâlden], s.l., 2013.
http://kenniswerkplaatsnoordoostfryslan.nl/uploads/files/Presentatie-landhekken.pdf
• Dorren, T., ‘Penning Van der Vequen’, in: Tijdschrift voor algemeene munt- en penningkunde,
Amsterdam, 15, 1907, p. 161-162.
39. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 37
• Draye, H., Feestbundel H.J. van de Weijer. Den jubilaris aangeboden ter gelegenheid van zijn
vijfentwintigjarig hoogleraarschap aan de R.K. Universiteit te Leuven. 1919-1943, Leuven,
1944.
• Ekker, E.P., Laninga, M., Nij Bijvank-van Here, M. e.a., Een catalogus van boerderijen en
erven, deelproject in het Programma Re-animatie industrieel en agrarisch Erfgoed in
Overijssel, Zwolle, 2006.
http://www.ervenconsulent.nl/images/dynamic/Publicaties/Catalogus%20Boerenerven%20i
n%20Overijssel.pdf
• Fopma L., Van Hemert, R. en Rouwhorst, T., Smeedwerk ijzerwaren Ijzer en aanverwante
metalen kramerijen ankers hang-en sluitwerk staalconstructies stalen en bronzen ramen,
Amsterdam, 2011.
• Goedseels V. en Vanhaute L., Hoeven op land gebouwd. Een verhaal van boerderijen,
landschappen en mensen, Tielt, 1983.
• Goosssenaerts, J., De taal van en om het landbouwbedrijf in het noordwesten van de
Kempen: een taal-, vak-, geschied-, heem-, en volkskundige bijdrage tot de Nederlandse
woordenschat, 6, nr. 76, Gent, 1956-1958.
• Goris J.-M.(ed.), De gemene gronden in de Antwerpse Limburgse Kempen en Noord-Brabant,
Turnhout, 2010.
• Het beeld van de Kempen in de schilderkunst van de 19e en 20e eeuw, Roeselare, 1979.
• ‘Het rurale landschap. 25 voorbeelden van de evolutie van het platteland’, in: Beyaert M.
e.a. red., België in kaart. De evolutie van het landschap in drie eeuwen cartografie, Tielt,
2006, p. 18-127.
• ‘Het houten landhek. Deur van het landschap’ in: Landschapsbeheer Zuid-Holland [folder].
• Hoeufft, J., Proeve van Bredaasch Taaleigen, Breda, 1836-38.
• Hoozee, R., Het landschap in de Belgische kunst 1830-1914, Gent, 1980.
• Huizenga H.E.A., Oogst van de veenlandschappen, Maarn, 2014.
• Jennen, F. ‘Een Olmense dorpskeure uit 1560’, uit: xxx, p. 113-155.
• Jongeneel, J., Een Zuid-Limburgsch Taaleigen. Proeve van Vormenleer en Woordenboek der
Dorpsspraak van Heerle, Heerlen, 1884
40. 38
• Kolen J. en Lemaire, T., Landschap in meervoud. Perspectieven op het Nederlandse landschap
in de 20ste
/21ste
eeuw, Utrecht, 1999.
• Koyen, M., ‘Tongerlo en de vorming van het landschapsbeeld te Essen-Kalmthout’, in: De
Spycker, jg, 29, nr 3, 1972, p. 160- 210.
• Lauwerys, J., Keuren, 4, Westerloo (Westerloo, Oolen, Herselt, Hulshout en Zoerle-Parwijs)
(Documenta Campiniae Historica), in Oudheid en Kunst, 1937, XXVIII, p. 94-160.
• Leenders, K., De dynamische hoeve. Veranderingen in boerderijgebouwen en hun omgeving in
de Meierij van ’s Hertogenbosch, 1662-2015, Woudrichem, 2015.
• Leenders, K., Verdwenen venen. Een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans
verdwenen venen in het gebied tussen Antwerpen Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad
1250-1750, Actualisatie 2013, Woudrichem, 2013.
• Lindemans, J., Heruitgave van de Toponymie van Opwijk [1930], s.l., 1997.
• Lindemans, P., Geschiedenis van de landbouw, vol. 1, Antwerpen, 1994.
• Lyna, J., De Limburgsche Kempen, in Geschied- en oudheidkundige studiekring Hasselt, 1936.
• Manck, R., Alles over hekwerk, Katwijk, 1986.
• Marynissen, A., ‘Plaats- en huisnamen in het centrum van Turnhout’, in: Taxandria, jaarboek
1996, nieuwe reeks LXVIII, Turnhout, 1996, p. 11 – 76
• Meijer, M., Hekken in Nederland, Zwolle, Zeist, 2002.
http://www.dbnl.org/tekst/meij090hekk01_01/meij090hekk01_01_0080.php
• Molemans, J., ‘De Kempische toponymie, eenheid in verscheidenheid’, in: Taxandria,
jaarboek 1979-1981, nieuwe reeks LI - LIII, Turnhout, 1981, p. 175
• Mols, B., Van purperen hei tot Atoomstad, De landschappelijke transformatie van de
Kempense gemeente Mol, 1834-1964, [Onuitgegeven masterverhandeling], Gent, 2008.
http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/415/036/RUG01-001415036_2010_0001_AC.pdf
• Pauwels, F., Excursie Hageland – Kempen, Leuven, 1994.
http://www.biw.kuleuven.be/lbh/lbnl/ecologie/doc%20download/GIP_Hageland_Kempen.p
df
• Peeters, K., De Wuustwezelsche dorpskeuren, XVe - XVIIe eeuw : vergelijkende studieen, Gent,
1932.
41. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 39
• Prims, F., ‘Het Keurboek van Antwerpen en het probleem der Stadskeuren Door Floris Prims,
briefwisselend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.’ in: Verslagen en mededelingen van
de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1932,(1932)
• Prims, F., Geschiedenis van Antwerpen, 2, Antwerpen, 1929.
• Projectidee: kempense poorten ‘veken’ terug van weggeweest, p. 1-2.
• Reulens, K., Geraerts J., e.a., Genk door schildersogen. Landschapsschilders in de Limburgse
Kempen, Davidsfonds Leuven, 2010.
• Schuermans, L.W., Algemeen Vlaamsch Idioticon, Leuven, 1865-1870.
• Trefois, C., Ontwikkelingsgeschiedenis van onze landelijke architectuur, Sint-Niklaas, 1978.
• ‘Tweeschat’, ‘Veken’ en ‘Valveken’ in: Middelnederlandsch Woordenboek
http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=MNW&id=59964
http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article_content&wdb=WNT&id=M074024
• Van der Veken, D., Retie- Veranderend landschap, Mol, 2010.
• Van Dijck, G., Het landbouwleven in de Antwerpse Kempen volgens de dorpskeuren (speciaal
in de Hoofdbank van Zandhoven), s.l., 1965.
• Vanhoute, E., Heiboeren: bevolking, arbeid en inkomen in de 19de-eeuwse Kempen, Brussel,
1992.
• Vanhoute, E., ‘De 19de eeuw in Hoogstraaten. Een grensgebied versus de nieuwe wereld’, in:
Taxandria, jaarboek 1991; nieuwe reeks LXIII, Turnhout, 1991, p. 245 – 257.
• Van Gorp, J., ‘Turnhout in de 14e
eeuw’ in: Taxandria, jaarboek 1953; reeks XIX, Turnhout,
1953,p. 3-16.
• Van Hemert R., Houtbouw Van vlechtwerk tot houtbekleding vakwerkbouw houten huizen en
schuren, Amsterdam, 2011.
• Van Herwegen, L., ‘De houtexploitatie van de domeinen van de heer van Oostmalle in het
ancien régime’, in: Heemkundige kring van Malle jaarboek 2013, jg. 34, Malle, 2013, p.151-
210.
• Van Sliedregt, C., Het houten hekken verhaal, Enkhuizen, 2009.
• Van Sliedrecht, C., ‘Houten boerenhekken: “bijzonder landschapsmeubilair”’, op:
erfgoedstem.nl
42. 40
https://erfgoedstem.nl/houten-boerenhekken-bijzonder-landschapsmeubilair/
• Van Steenbergen, A., ‘Laat-Middeleeuwse ruilverkaveling in de Kempen’, in: De Kempische
Genealoog, jg. 17, nr. 4, Malle, 2005.
• Vermeylen, F. , ‘In de ban van Antwerpen: De kempen in de 16de eeuw’, in: Taxandria,
jaarboek 1991; nieuwe reeks LXIII, Turnhout, p. 229-243.
• Verwijs, E., Verdam, J. en Stoett, F. A., Middelnederlandsch Woordenboek Verwijs, E.;
Verdam, J.; voltooid door F. A. Stoett, s-Gravenhage 1969-1971.
• Weijnen, A. en Van Bakel, J., Woordenboek van de Brabantse dialecten, 2, Assen, 1967-2005,
p.231-234
• Weyns, J., Omstandige gids van het Openluchtmuseum Bokrijk, Beringen, 1976, p. 47.
Beeldbanken:
• Essen in beeld
http://esseninbeeld.be/
• Beeldbank Kempens Karakter
http://www.kempenserfgoed.be/
• Oud-Wezel op de foto
http://www.oudwezelopdefoto.be/
• Beeldbank archieffoto’s Felixarchief Antwerpen
http://zoeken.felixarchief.be/zHome/Home.aspx
• Kaartboeken
www.Cartesius.be
• Beeldbank KIK
http://balat.kikirpa.be
• Vlaamse primitieven
http://vlaamseprimitieven.vlaamsekunstcollectie.be/nl
• Beeldmateriaal Mechelse schilder Hans Bol
https://www.kbs-frb.be/nl/Activities/Publications/2015/BOL
Kaartmateriaal:
• Ermen, E. van, Het kaartboek van Averbode 1650 – 1680, Brussel, 1997.
• Ermen, E. van, Kaartboek van de abdij van Park 1665, Brussel (Algemeen Rijksarchief), 2000.
• Goris, J. M., L.C. Van Dyck, H. Van der Haegen, Kaartboek van de abdij Tongerlo 1655 – 1794,
Brussel (Algemeen Rijksarchief), 2001.
• Goris, J. M., E. Persoons en H. van der Haegen, Een kaartboek van de Sint Michielsabdij
Antwerpen, 1640 - 1793. Reeks Cartografische en iconografische bronnen voor de
geschiedenis van het landschap in België, 7, Brussel (Algemeen Rijksarchief), 2003.
• Houtman, E., m.m.v. L. Janssens, H. van der Haegen, W. van Ham, Een kaartboek van de Sint
Bernardsabdij Hemiksem 1666 – 1671, Brussel (Algemeen Rijksarchief), 2005.
43. Project Kempens veken, terug van weggeweest. Een historische schets 41
• Laurent, R., L'abbaye de la Cambre 1716 - 1720, De abdij van Ter Kameren, Brussel
(Gemeentekrediet), 1996.
• Storms, M., Drie generaties Adan. West-Brabantse landmeters in de 16e en 19e eeuw. 't Goy-
Houten (HES & De Graaf), 2007.
• Wagenaar, W.P., Caertboeck abdij van Grimbergen, Grimbergen, 1999.