13. Stil gebed
Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.
21. 1 Mozes riep het hele volk van Israël
bijeen en sprak het als volgt toe:
Luister, Israël, naar de wetten en de
regels die ik u vandaag bekendmaak.
Maak ze u eigen en leef ze strikt
na.2 De HEER, onze God, heeft bij
de Horeb een verbond met ons
gesloten.
22. 3 Niet met onze voorouders heeft hij
dit verbond gesloten, maar met ons,
zoals wij hier nu levend en wel bij
elkaar zijn. 4 De HEER heeft zich daar
vanuit het vuur rechtstreeks tot u
gericht.5 Ik stond toen tussen hem en
u in om zijn woorden aan u door te
geven, want u was bang voor het
vuur en durfde de berg niet op.
23. Dit zei de HEER:
6 ‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit
Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.
7 Vereer naast mij geen
andere goden.
8 Maak geen godenbeelden, geen
enkele afbeelding van iets dat in de
hemel hier boven is of van iets
beneden op de aarde of in het water
onder de aarde.
24. 9 Kniel voor zulke beelden niet neer,
vereer ze niet, want ik, de HEER, uw
God, duld geen andere goden naast
mij. Voor de schuld van de ouders
laat ik de kinderen boeten, en ook
het derde geslacht en het vierde,
wanneer ze mij haten; 10 maar als ze
mij liefhebben en doen wat ik gebied,
bewijs ik hun mijn liefde tot in het
duizendste geslacht.
25. 11 Misbruik de naam van de HEER, uw
God, niet, want wie zijn naam
misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.
12 Neem de sabbat in acht, zoals
de HEER, uw God, u heeft geboden;
het is een heilige dag. 13 Zes dagen
lang kunt u werken en al uw arbeid
verrichten,
26. 14 maar de zevende dag is een
rustdag, die gewijd is aan de HEER,
uw God; dan mag u niet werken. Dat
geldt voor u, voor uw zonen en
dochters, voor
uw slaven en slavinnen, voor uw
runderen, uw ezels en al uw andere
dieren, en ook
voor vreemdelingen die bij u in de
stad wonen;
27. want uw slaaf en slavin moeten
evengoed rusten als u.15 Bedenk dat
u zelf slaaf was in Egypte totdat
de HEER, uw God, u met sterke hand
en opgeheven arm bevrijdde.
Daarom heeft hij u opgedragen
de sabbat te houden.
28. 16 Toon eerbied voor uw vader en uw
moeder, zoals de HEER, uw God, u
heeft geboden. Dan wordt u
gezegend met een lang leven en met
voorspoed in het land dat de HEER,
uw God, u geven zal.
17 Pleeg geen moord.
18 Pleeg geen overspel.
19 Steel niet.
29. 20 Leg over een ander geen vals
getuigenis af.
21 Zet uw zinnen niet op de vrouw
van een ander, en laat evenmin uw
oog vallen op zijn huis, of op zijn
akker, zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund
of zijn ezel, of wat hem ook maar
toebehoort.’
45. 35 Wanneer een van jullie tot armoede
vervalt en zich niet kan handhaven, moet
je hem bijstand verlenen, zoals je ook een
vreemdeling zou helpen die bij je te gast
is; je mag hem niet laten
verkommeren. 36 Toon ontzag voor je God
en laat je volksgenoten niet
verkommeren. Wanneer je een
volksgenoot iets leent, mag je hem vooraf
noch achteraf rente vragen.
46. 37 Je mag van hem geen rente vragen als
je hem geld leent, en geen winst maken
als je hem voedsel geeft. 38 Ik ben
deHEER, jullie God, die jullie uit Egypte
heeft geleid om jullie Kanaän in bezit te
geven en jullie God te zijn.
39 Wanneer een van jullie tot armoede
vervalt
47. en zichzelf aan jou verpandt, mag je hem
niet als slaaf behandelen. 40 Je moet hem
beschouwen als een loonarbeider of als
een vreemdeling die bij je woont. Tot aan
het jubeljaar zal hij voor je werken, 41 dan
hoeft hij je niet meer te dienen en kan hij
met zijn gezin terugkeren naar zijn eigen
familie en naar de grond van zijn
voorouders.
48. 42 Het volk dat ik uit Egypte heb
weggeleid behoort mij toe, Israëlieten
kunnen dus niet als slaaf verkocht
worden. 43 Toon ontzag voor je God en
beul hen niet af als slaven. 44 Als slaven
en slavinnen kun je mensen kopen uit de
omringende volken,
49. 45 of vreemdelingen die bij jullie wonen of
de nakomelingen die zij in jullie land
hebben gekregen. Die slaven en slavinnen
zijn je eigendom, 46 je kunt hen als erfelijk
bezit aan je nakomelingen nalaten; zij
zullen voor altijd als slaaf voor je blijven
werken.
50. . Maar je volksgenoten, de Israëlieten, je
eigen verwanten, mag je nooit als slaven
afbeulen.
47 Wanneer mensen die als vreemdeling
bij jullie wonen, rijkdom vergaren en een
van jullie tot armoede vervalt en zich aan
zo’n vreemdeling of een afstammeling
van een vreemdeling verpandt,
51. 48 behoudt hij het recht op lossing. Hij kan
worden vrijgekocht door een broer, 49 een
oom of een neef of een andere
bloedverwant, of hij kan, wanneer hij
weer over voldoende middelen beschikt,
zich zelf vrijkopen. 50 Samen met degene
aan wie hij zich verpand heeft,
52. moet hij nagaan hoeveel jaren er liggen
tussen het jaar van de pandstelling en het
eerstvolgende jubeljaar; de pandsom
wordt berekend naar het aantal
dienstjaren, volgens het tarief van een
loonarbeider. 51 Als er nog veel jaren
resten, moet een evenredig deel van het
bedrag als losgeld worden betaald;
53. 52 als er volgens de berekening nog weinig
jaren resten tot aan het jubeljaar, moet
een evenredig deel worden afgelost. 53 Zo
iemand moet op dezelfde manier
behandeld worden als een loonarbeider
die per jaar in dienst wordt genomen;
54. jullie mogen niet toestaan dat hij als een
slaaf wordt afgebeuld. 54 Wanneer hij niet
op de een of andere manier wordt
vrijgekocht, komt hij in het jubeljaar met
zijn kinderen vrij. 55 Want de Israëlieten
behoren mij toe; ik heb hen uit Egypte
weggeleid. Ik ben de HEER, jullie God.
56. 23 Iedereen heeft gezondigd en ontbeert
de nabijheid van God; 24 en iedereen
wordt uit genade, die niets kost, door
God als een rechtvaardige aangenomen
omdat hij ons door Christus Jezus heeft
verlost.
57. 18 Ik ben ervan overtuigd dat het lijden
van deze tijd in geen verhouding staat tot
de luister die ons in de toekomst zal
worden geopenbaard. 19 De schepping
ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar
wordt wie Gods kinderen zijn. 20 Want de
schepping is ten prooi aan zinloosheid,
58. niet uit eigen wil, maar door hem die
haar daaraan heeft onderworpen. Maar
ze heeft hoop gekregen, 21 omdat ook de
schepping zelf zal worden bevrijd uit de
slavernij van de vergankelijkheid en zal
delen in de vrijheid en luister die
Gods kinderen geschonken wordt.
59. 22 Wij weten dat de hele schepping nog
altijd als in barensweeën zucht en
lijdt. 23 En dat niet alleen, ook wijzelf, die
als voorschot de Geest hebben
ontvangen, ook wij zuchten in onszelf in
afwachting van de openbaring dat
we kinderen van God zijn,
60. de verlossing van ons sterfelijk
bestaan. 24 In deze hoop zijn we gered.
Als we echter nu al zouden zien waarop
we hopen, zou het geen hoop meer zijn.
Wie hoopt er nog op wat hij al kan zien?
61. G 458 – 1, 2, 4, 5
Tot U is het, Heer, dat ik vlucht,
62. 1
Tot U is het, Heer, dat ik vlucht,
want mij is de vijand te machtig.
Die zegt: Gij zijt boven de lucht
uw dienaren niet meer gedachtig,
Gij kent ons niet meer,
Gij zult ons niet meer
bevrijden van angsten en pijnen.
63. 2
Toch staat mij niets vaster dan dit:
Gij kunt u niet verre bevinden,
want steeds als het hart tot U bidt,
vertroost Gij ons als uw beminden.
Dit staat voor ons vast:
in U, onze kracht,
bewegen en leven en zijn wij.
64. 4
Hoe zwak Gij ook voor ons bestaat,
hoe krachteloos wij U verwachten,
Gods Zoon zijt Gij toch metterdaad,
omringd door de hemelse machten.
Wat klagen wij dan?
Gods reddende hand
redt ook met een wenk van zijn vinger!
65. 5
Uw naam heeft het hoogste gezag.
Hoe hoog zich de golven verheffen,
zij vallen terug voor uw macht,
zij moeten zich laten gezeggen.
Laat allen tesaam
het zien: in uw naam
staan engelen klaar om te dienen.
80. 1 Rots waarop wij bouwen,
Evangeliewoord.
Gij zijt ons vertrouwen,
zalig, die u hoort.
Gij wilt steeds ons laven
met het hoogste goed,
't beste aller gaven,
dat de ziele voedt.
81. 2 Heiland, wij geloven,
dat Uw dierbaar woord
door Uw geest van boven
ons het oor doorboort,
ons bekwaam wil maken
tot de zaligheid,
ons ten gids en baken
zijn voor d' eeuwigheid.
82. 3 Help ons steeds met blijheid
in die Bron van licht,
wet der volle vrijheid,
spieg'len ons gezicht.
Breng ons hart steeds nader
tot Uw doel, o Heer!
Help ons, sterk ons, Vader,
doe het tot Uw eer.