10. Zingen:Zingen:
Opw. 311’k Heb geloofd en daaromOpw. 311’k Heb geloofd en daarom
zing ikzing ik
Opw. 449 Ik ben zo blijOpw. 449 Ik ben zo blij
11. ‘k Heb geloofd en daarom zing ik (EL 275) t. J. Mathijsen; m. J. Zundel
12. ‘k Heb geloofd en daarom zing ik (EL 275) t. J. Mathijsen; m. J. Zundel
13. ‘k Heb geloofd en daarom zing ik (EL 275) t. J. Mathijsen; m. J. Zundel
14. ‘k Heb geloofd en daarom zing ik (EL 275) t. J. Mathijsen; m. J. Zundel
15. ‘k Heb geloofd en daarom zing ik (EL 275) t. J. Mathijsen; m. J. Zundel
16. ‘k Heb geloofd en daarom zing ik (EL 275) t. J. Mathijsen; m. J. Zundel
17. ‘k Heb geloofd en daarom zing ik (EL 275) t. J. Mathijsen; m. J. Zundel
18. ‘k Heb geloofd en daarom zing ik (EL 275) t. J. Mathijsen; m. J. Zundel
19. Opw. 449 Ik ben zo blijOpw. 449 Ik ben zo blij
https://https://www.google.nlwww.google.nl/search?q=Opwekking+449&ie=UTF-8&/search?q=Opwekking+449&ie=UTF-8&oeoe
=UTF-8&hl==UTF-8&hl=nl-nlnl-nl&&clientclient=safari=safari
21. Abrahams geloof op de proef
gesteld
1 Hierna gebeurde het, dat God
Abraham op de proef stelde. Hij
zeide tot hem: Abraham, en
deze zeide: Hier ben ik.
22. 2 En Hij zeide: Neem toch uw
zoon, uw enige, die gij
liefhebt, Isaak, en ga naar het
land Moria, en offer hem daar
tot een brandoffer op een der
bergen, die Ik u noemen zal.
23. 3 Toen stond Abraham des
morgens vroeg op, zadelde zijn
ezel, en nam twee van zijn
knechten met zich, benevens
zijn zoon Isaak; hij kloofde hout
voor het brandoffer, begaf zich
op weg en ging naar de plaats,
die God hem genoemd had.
24. Toen Abraham op de derde dag
zijn ogen opsloeg, zag hij die plaats
in de verte.
5 En Abraham zeide tot zijn
knechten: Blijft gij hier met de ezel,
terwijl ik en de jongen daarginds
heengaan; wanneer we hebben
aangebeden, zullen wij tot u
terugkeren.
25. 6 Toen nam Abraham het hout
voor het brandoffer, legde het
op zijn zoon Isaak, en nam vuur
en een mes met zich mede. Zo
gingen die beiden tezamen.
26. 7 Toen sprak Isaak tot zijn
vader Abraham en zeide: Mijn
vader, en deze zeide: Hier ben
ik, mijn zoon. En hij zeide: Hier
is het vuur en het hout, maar
waar is het lam ten brandoffer?
27. 8 En Abraham zeide: God zal
Zichzelf voorzien van een lam
ten brandoffer, mijn zoon. Zo
gingen die beiden tezamen.
28. 9 Toen zij aan de plaats die
God hem genoemd had,
gekomen waren, bouwde
Abraham daar een altaar,
schikte het hout, bond zijn
zoonIsaak en legde hem op
het altaar boven op het hout.
29. Daarop strekte Abraham zijn
hand uit en nam het mes om
zijn zoon te slachten. 11 Maar
de Engel des Heren riep tot
hem van de hemel en zeide:
Abraham, Abraham! En hij
zeide: Hier ben ik.
30. En Hij zeide: Strek uw hand
niet uit naar de jongen en doe
hem niets, want nu weet Ik, dat
gij godvrezend zijt, en uw zoon,
uw enige, Mij niet hebt
onthouden.
31. 13 Toen sloeg Abraham zijn
ogen op en daar zag hij een
ram achter zich, met zijn horens
verward in het struikgewas. En
Abraham ging en nam de ram
en offerde hem ten brandoffer in
plaats van zijn zoon.
32. 14 En Abraham noemde die
plaats: De Here zal erin
voorzien; waarom nog heden
gezegd wordt: Op de berg
des Heren zal erin voorzien
worden.
33. 15 Toen riep
de Engel des Heren ten
tweeden male van de hemel tot
Abraham en zeide:
16 Ik zweer bij Mijzelf, luidt het
woord des Heren: omdat gij dit
gedaan hebt, en uw zoon, uw
enige, Mij niet onthouden hebt,
34. 17 zal Ik u rijkelijk zegenen, en
uw nageslacht zeer talrijk
maken, als de sterren des
hemels en als het zand aan de
oever der zee, en uw
nageslacht zal de poort zijner
vijanden in bezit nemen.
35. 18 En met uw nageslacht zullen
alle volken der aarde gezegend
worden, omdat gij naar mijn
stem gehoord hebt.
36. 19 Toen keerde Abraham terug
tot zijn knechten, en zij gingen
tezamen op weg naar Berseba,
en Abraham woonde te
Berseba.
37. Zingen Opw. 44Zingen Opw. 44
Geprezen zij de Heer die eeuwigGeprezen zij de Heer die eeuwig
leeftleeft
47. Staand' op de beloften vanStaand' op de beloften van
mijn Heer en God, ga ikmijn Heer en God, ga ik
moedig voorwaarts ondermoedig voorwaarts onder
hoon en spot. Bergen zullenhoon en spot. Bergen zullen
wank'len, maar Gods woordwank'len, maar Gods woord
houdt stand, veil'ge gids naarhoudt stand, veil'ge gids naar
't hemels vaderland!'t hemels vaderland!
48. Refrein:Refrein:
Glorie, glorie! Nimmer kan hetGlorie, glorie! Nimmer kan het
eeuwig woord des Hereneeuwig woord des Heren
falen! Glorie, glorie! 'k Stafalen! Glorie, glorie! 'k Sta
vast op de beloften van mijnvast op de beloften van mijn
God!God!
49. Staand' op de beloften vanStaand' op de beloften van
mijn Heer en God, weet ik inmijn Heer en God, weet ik in
zijn hand geborgen gans mijnzijn hand geborgen gans mijn
lot. Glorie en aanbidding zijlot. Glorie en aanbidding zij
mijn dierb're Heer, zijnmijn dierb're Heer, zijn
beloften falen nimmermeer.beloften falen nimmermeer.
50. Refrein:Refrein:
Glorie, glorie! Nimmer kan hetGlorie, glorie! Nimmer kan het
eeuwig woord des Hereneeuwig woord des Heren
falen! Glorie, glorie! 'k Stafalen! Glorie, glorie! 'k Sta
vast op de beloften van mijnvast op de beloften van mijn
God!God!
51. Staand' op de beloften vanStaand' op de beloften van
mijn Heer en God, vind ik inmijn Heer en God, vind ik in
zijn Woord mijn hoogstezijn Woord mijn hoogste
zielsgenot. Zijn beloften zijn,zielsgenot. Zijn beloften zijn,
o welk een zaligheid, ja eno welk een zaligheid, ja en
amen, tot in eeuwigheid!amen, tot in eeuwigheid!
52. Refrein:Refrein:
Glorie, glorie! Nimmer kan hetGlorie, glorie! Nimmer kan het
eeuwig woord des Hereneeuwig woord des Heren
falen! Glorie, glorie! 'k Stafalen! Glorie, glorie! 'k Sta
vast op de beloften van mijnvast op de beloften van mijn
God!God!
53. Staand' op de beloften vanStaand' op de beloften van
mijn Heer en God, onderhoudmijn Heer en God, onderhoud
ik vast en moedig zijn gebod.ik vast en moedig zijn gebod.
Rustend in mijn Jezus alsRustend in mijn Jezus als
mijn al in al, vrees ik voormijn al in al, vrees ik voor
geen tegenspoed of val.geen tegenspoed of val.
54. Refrein:Refrein:
Glorie, glorie! Nimmer kan hetGlorie, glorie! Nimmer kan het
eeuwig woord des Hereneeuwig woord des Heren
falen! Glorie, glorie! 'k Stafalen! Glorie, glorie! 'k Sta
vast op de beloften van mijnvast op de beloften van mijn
God!God!
69. 17 Door het geloof heeft
Abraham, toen hij verzocht
werd, Isaak ten offer gebracht,
en hij, die de beloften aanvaard
had, wilde zijn enige zoon
offeren,
70. 18 hij, tot wie gezegd was:
Door Isaak zal men van
nageslacht van u spreken. Hij
heeft overwogen, dat God bij
machte was hem zelfs uit de
doden op te wekken
71. 19 en daaruit heeft hij hem ook
bij wijze van spreken
teruggekregen.