Europa, ongelijkheid en armoede - Ides Nicaise (Middag DO 24/02/2015)
H5 SE 4 met antwoorden
1. OPGAVE 1.
Keynesiaanse shocktherapie
Na een periode van economische groei kan in een economie een neergang optreden. Zo’n
neergang is soms het gevolg van een externe schok. In zo’n situatie kan de overheid
ingrijpen en proberen de economie weer in goede banen te leiden. Aan de hand van
onderstaand korte termijnmodel kunnen de gevolgen van deze externe schok en het
effect van overheidsbeleid worden geanalyseerd.
C = c(Y – B) + Co C (Co) = (autonome) particuliere consumptie
I = Io I (Io) = (autonome) particuliere investeringen
O = Oo O (Oo) = (autonome) overheidsbestedingen
B = bY B = belastingontvangsten
E = Eo E (Eo) = (autonome) export lopende rekening
M = mY M = import lopende rekening
EV = C + I + O + E – M EV = effectieve vraag
Y = EV Y = nationaal inkomen
b = marginale belastingquote
Alle bedragen luiden in
miljarden euro’s.
c = marginale consumptiequote
m = marginale importquote
In de onderstaande tabel staan voor de exogene en endogene grootheden van het model
de waarden in drie situaties:
• de oorspronkelijke situatie, vóór de externe schok;
• variant 1, de veranderde situatie na de schok zonder ingrijpen van de overheid;
• variant 2, de veranderde situatie na de schok met ingrijpen van de overheid.
Tabel 1
oorspronkelijk
variant
1
variant
2
overige gegevens
C 300 ...... ...... •De inkomensmultiplier van de
autonome bestedingen bedraagt
oorspronkelijk 1,18 (afgerond).
•In variant 1 en variant 2 bedraagt
deze multiplier 1,13 (afgerond).
•In de oorspronkelijke situatie zijn
de belastingontvangsten even hoog
als de overheidsbestedingen.
•In variant 1 en variant 2 is er
sprake van een overheidstekort.
c 0,8 0,75 0,75
Co 20 20 20
b 0,3 0,3 0,3
Io 35 30 33
Oo 150 150 170
Eo 220 200 200
M 205 ...... ......
m 0,41 0,41 0,41
Y 500
----- -----
1. Geef een verklaring voor de lagere marginale consumptiequote én een verklaring
voor de lagere autonome particuliere investeringen bij variant 1 in vergelijking
met de oorspronkelijke situatie.
2. Geef een economische verklaring voor de lagere waarde van de
inkomensmultiplier in variant 1 in vergelijking met de oorspronkelijke situatie.
2. Pagina 2 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
3. Toon aan dat in variant 1 het evenwichtsinkomen 452 is.
Over variant 2 zegt de minister van Financiën: ‘Ingrijpen door de overheid prima, maar
dan wel met een zodanige verhoging van de overheidsbestedingen dat het
overheidstekort niet groter wordt dan 20 miljard euro.’
4. Is de verhoging van de autonome overheidsbestedingen, zoals die uit de tabel is
af te leiden voor variant 2, aanvaardbaar voor deze minister? Verklaar het
antwoord met een berekening.
In een commentaar op dit overzicht van drie situaties wordt gesteld dat het ingrijpen
van de overheid op langere termijn ook remmend kan werken op verder herstel van de
economie na de externe schok.
5. Geef voor deze stelling een argument.
OPGAVE 2. Pensioenen op peil en pijlers
In een land ontvangen de inwoners die vanwege het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd zijn gestopt met betaald werk een pensioen. Dit pensioen
kan opgebouwd worden op basis van drie pijlers.
pijler 1 staatspensioen.
Een staatspensioen voor alle inwoners van 65 jaar en ouder. De maandelijkse
uitkering is minimaal waardevast en vrijgesteld van belastingheffing. De lopende
uitgaven voor het staatspensioen worden gefinancierd uit de lopende
belastinginkomsten.
pijler 2 werkgeverspensioen
Een werkgeverspensioen (particulier of overheid) voor werknemers die stoppen
met betaalde arbeid. Dit pensioen wordt geregeld via pensioenfondsen die op het
loon ingehouden premies ontvangen. Om daaruit in de toekomst de benodigde
uitkeringen aan pensioenen te kunnen betalen, moet het opgebouwde vermogen
met voldoende rendement worden belegd. De pensioenfondsen moeten met het
op peil houden van hun vermogen rekening houden met de huidige waarde van
de benodigde toekomstige verplichtingen, gegeven de geldende rentevoet.
pijler 3 particuliere besparingen
Particuliere besparingen die bedoeld zijn voor aanvulling van het inkomen na het
bereiken van de pensioenleeftijd. Deze besparingen zijn vrijwillig. Maatgevend
voor de opbrengst van deze besparingen is de rentevoet.
In onderstaande figuur zijn deze drie pijlers schematisch weergegeven.
3. Pagina 3 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
6. Welke van de drie pijlers van het pensioenstelsel in dit land is gebaseerd op het
omslagstelsel? Verklaar het antwoord.
7. Leg het negatieve verband uit tussen de omvang van het staatspensioen in
pijler 1 en de omvang van het particuliere spaartegoed in pijler 3.
De pensioenfondsen in dit land hebben een probleem: de dekkingsgraad voor de
pensioenen in pijler 2 is onder de 100% gezakt. Dit is een gevolg van de toegenomen
levensverwachting van de pensioengerechtigden, de vergrijzing van de bevolking in het
land en de daling van de rentevoet. Een directeur van het grootste pensioenfonds van
het land stelt: “De intergenerationele solidariteit komt steeds zwaarder onder druk te
staan door die dalende dekkingsgraad.”
Een econoom is het niet geheel eens met zijn stelling: “Die dalende rentevoet heeft ook
via de reële economie een positief effect op die dekkingsgraad, maar om dat uit te leggen
mis ik een pijl in bovenstaand schema.”
8. Leg het verband uit tussen de rentevoet en de huidige waarde van de
toekomstige verplichtingen werkgeverspensioen.
9. Leg uit op welke manier de dalende dekkingsgraad kan leiden tot een
zwaardere druk op de intergenerationele solidariteit.
10. Welk positief effect op de dekkingsgraad bedoelt de econoom?
- Geef aan welke pijl daarvoor toegevoegd moet worden aan bovenstaand
schema
- en leg het door de econoom bedoelde positieve effect uit.
4. Pagina 4 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
OPGAVE 3.
Steenrijk in een BRIC-land
van een internetsite (maart 2011):
Méér miljardairs in BRIC-landen Brazilië, Rusland, India en China
'Opvallend op de jaarlijkse ranglijst van de rijkste mensen is dat het aantal miljardairs uit de BRIC-
landen nu groter is dan het aantaluit Europa: een kwart van alle miljardairs komt uit deze
opkomende landen.
Dat aandeelwas vijf jaar geleden nog 10%. Miljardairs zijn in dit geval personen met een vermogen
van meer dan één miljard dollar.
(…) De BRIC-landen kennen de laatste jaren een hoge economische groei. Er zijn jaren waarin het
bruto binnenlands product (bbp) stijgt met meer dan 8%.'
In India, één van de BRIC-landen, profiteert een groot deel van de bevolking van de stijgende
welvaart. Ook gaat in dit land de inkomensverdeling veranderen. Uit een onderzoeksrapport dat
vooruitkijkt naar 2025, komen de gegevens in de bronnen 1 en 2.
Gebruik bron 1.
11. Leid uit deze bron drie factoren af die bepalend zijn voor de hoogte van iemands primaire
inkomen.
In 2025 zal groep IV een procentueel aandeel hebben in de totale primaire inkomens dat twee keer zo
groot is als het aandeelvan groep II.
Gebruik bron 2.
12. Bereken het ontbrekende percentage bij (a) in de tabel van bron 2.
13. Zullen de inkomensverschillen in India in de periode 2005-2025 groter worden of kleiner
worden? Of is hierover geen eenduidige uitspraak te doen? Verklaar het antwoord met behulp van
de gegevens in bron 2.
Gebruik bron 1 en bron 2.
14. Leg uit hoe de informatie uit beide bronnen een indicatie kan zijn dat ook huishoudens uit de
laagste inkomensgroep van 2005 profiteren van de gestegen welvaart in 2025.
5. Pagina 5 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
bron 1 huishoudens van India in vijf groepen van laag naar hoog
primairinkomen
groep kenmerken primaire inkomens per
huishouden (bedragen 2005)
I inkomen onder de armoedegrens:
huishoudens zonder werk of met ongeschoold werk
< 90.000 rupees
II inkomen op of net boven de armoedegrens:
o.a. fabrieksarbeiders, kleine middenstanders, kleine
pachters (boeren)
90.000-200.000 rupees
III modale inkomens:
zeer gemengde groep met onder andere hoger
opgeleide starters op de arbeidsmarkt, ambtenaren,
middenstanders, vertegenwoordigers
200.000-500.000 rupees
IV bovenmodale inkomens:
hoger opgeleiden met vaste banen bij bedrijven of
overheid en boeren met veel eigen grond en/of vee
500.000-1.000.000 rupees
V topverdieners met een internationaal netwerk voor
werk en sociaal leven:
eigenaren van multinationals, topambtenaren, hoge
regeringsfunctionarissen
> 1.000.000 rupees
bron 2 verdeling primaire inkomens per groep huishoudens in
India
2005 2025 1)
groep 2)
% aandeel van
huishoudens
cumulatief
% aandeel van
primaire inkomens
cumulatief
% aandeel van
huishoudens
cumulatief
% aandeel van
primaire inkomens
cumulatief
I 50% 25% 20% 5%
II 95% 75% 50% 20%
III 98% 85% 85% 50%
IV 99% 95% 95% .a.
V 100% 100% 100% 100%
1)
prognose
2)
groepsindeling identiek aan de indeling op basis van kenmerken van bron 1
6. Pagina 6 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
OPGAVE 4.
Patatonië
De aardappelmarkt in Patatonië kan weergegeven worden met de vraaglijn en de aanbodlijn
van de figuur hieronder.
In Patatonië geldt in de uitgangssituatie de wereldmarktprijs, omdat er geen
invoerbelemmeringen zijn. De wereldmarktprijs van aardappelen is € 40 per ton. Patatonië
heeft geen invloed op deze prijs.
De regering van Patatonië overweegt de invoering van een minimumprijs van € 60.
De invoer wordt nu tegengegaan met invoerheffingen. Productieoverschotten worden met
exportsubsidies afgezet op de wereldmarkt.
15. Arceer in figuur 1 van de bijlage het producentensurplus in Patatonië na invoering van de
minimumprijs.
16. Arceer in figuur 2 van de bijlage het surplusverlies van de consument in Patatonië als gevolg van
de invoering van de minimumprijs.
17. Arceer in figuur 3 van de bijlage het totale bedrag aan exportsubsidies dat de overheid moet
betalen.
18. Bereken het omzetverlies van de producenten op de wereldmarkt (exclusief Patatonië) als gevolg
van de invoering van de minimumprijs in Patatonië.
19. Geef in een uiteenzetting, dat de invoerheffing wereldwijd leidt tot welvaartsverlies. Gebruik
ongeveer 90 woorden.
7. Pagina 7 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
OPGAVE 5.
Vlaktaks
Onlangs is er in diverse landen discussie ontstaan over een vereenvoudiging van het stelsel
van inkomstenbelasting door invoering van de zogenoemde vlaktaks. Met vlaktaks wordt
bedoeld dat de oplopende belastingtarieven worden vervangen door een uniform tarief.
Het huidige stelsel van inkomstenbelasting in een van deze landen wordt gekenmerkt door
inkomensschijven en een heffingskorting van € 2.000.
In tabel 1 staat welke schijven en tarieven er bij de inkomstenbelasting in dit land van
toepassing zijn.
Tabel 1 Stelsel inkomstenbelasting
inkomensschijven belastingtarieven
Eerste schijf 0 t / m 25.000 30%
Tweede schijf 25.001 t / m 50.000 40%
Derde schijf > 50.000 50%
Iemand met een belastbaar inkomen van € 20.000 betaalt dus € 4.000 inkomstenbelasting.
20. Wat is het verschil tussen het bruto inkomen en het belastbaar inkomen?
21. Bereken het bedrag dat iemand met een belastbaar inkomen van € 270.000 bij het huidige
stelsel van inkomstenbelasting moet betalen.
De regering in dit land voelt wel voor invoering van de vlaktaks, maar verbindt daaraan de
voorwaarde dat de heffingskorting verhoogd wordt tot € 4.000 en dat personen met een
belastbaar inkomen van € 20.000 evenveel inkomstenbelasting blijven betalen.
Een politieke partij in dit land stelt voor een vlaktaks van 35% in te voeren maar tegelijkertijd
de heffingskorting zodanig te verhogen dat de mensen met een belastbaar inkomen van
€ 20.000 evenveel inkomstenbelasting blijven betalen.
22. Bereken hoe hoog het uniforme tarief zal worden als de vlaktaks wordt ingevoerd volgens
het voorstel van de regering.
23. Bereken hoe hoog de heffingskorting moet worden als de vlaktaks wordt ingevoerd
volgens het voorstel van de politieke partij.
24. Is het stelsel van de inkomstenbelasting na de invoering van de vlaktaks volgens het
voorstel van de politieke partij progressief, degressief of proportioneel? Verklaar het
antwoord zonder een berekening te maken.
EINDE VAN DE TOETS
8. Pagina 8 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
Bijlage opgave 4. Naam: ……………………………………………..
Figuur 1
Figuur 2
9. Pagina 9 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
Figuur 3
10. Pagina 10 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
ANTWOORDEN OPGAVE 1. VECMOD99.07.CV (EXVECT2004t1, opgave4)
1. 2p
• Een verklaring waaruit blijkt dat een groter deel van het extra inkomen gebruikt zal
worden om te sparen (vanwege de toegenomen onzekerheid), zodat de marginale
consumptiequote kleiner wordt. (1p)
• Een verklaring waaruit blijkt dat de investeringen zullen teruglopen omdat de
winstvooruitzichten/ afzetverwachtingen minder worden (vanwege de verslechterende
economische situatie). (1p)
2. 2p
Uit de verklaring moet blijken dat in variant 1 de marginale consumptiequote lager is,
waardoor een zelfde toevoeging aan het inkomen zal leiden tot een kleinere toevoeging
aan de bestedingen, zodat de hierop volgende toevoeging aan het inkomen ook kleiner
zal zijn.
3. 2p
Y = 0,75 × 0,7Y + 400 - 0,41Y
0,885Y = 400
Y = 452 (afgerond op miljarden euro’s)
OF:
Y = 1,13 x (20 + 30 + 150 + 200) = 452
4. 2p
nee (niet aanvaardbaar)
• Een berekening waaruit blijkt dat:
Y = 0,75 × 0,7Y + 20 + 33 + 170 + 200 - 0,41Y
Y - 0,115Y = 423
0,885Y = 423
Y = 478 (afgerond), hetgeen betekent dat (O - B) = 170 -0,3 × 478 = 26,6
• Een berekening waaruit blijkt dat in vergelijking met variant 1 het evenwichtsinkomen
stijgt met 1,13 × (20 + 3) = 26 (afgerond) → 452 + 26 = 478, hetgeen betekent dat (O - B)
= 170 - 0,3 × 478 = 26,6
Voor het juist berekenen van het evenwichtsinkomen in variant 2 (1p)
Voor het juist berekenen van het overheidstekort in variant 2 (1p)
Voor de juiste conclusie bij de gemaakte berekening (1p)
5. 2p
• Een argument waaruit blijkt dat het (grotere) tekort van de overheid op termijn kan
leiden tot belastingverhoging, hetgeen kan leiden tot aantasting van de particuliere
bestedingen.
• Een argument waaruit blijkt dat het (grotere) tekort van de overheid kan leiden tot een
grotere vraag op de kapitaalmarkt, hetgeen de (lange) rente kan opdrijven en daarmee
de particuliere investeringen kan verminderen/verdringen.
11. Pagina 11 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
OPGAVE 2. Pilotexamen 2013
6. maximumscore 2
pijler 1 (staatspensioen)
Uit de verklaring moet blijken dat de huidige uitkeringen van het staatspensioen
worden gefinancierd met huidige inkomsten.
7. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat als de omvang van het staatspensioen (per inwoner)
stijgt / daalt, de inwoners zich minder / meer genoodzaakt zien om via vrijwillige
besparingen het toekomstige pensioeninkomen aan te vullen.
8. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat indien de bepaling van de huidige waarde van de
toekomstige betalingsverplichtingen wordt gebaseerd op een lagere / hogere rente,
deze waarde hoger / lager zal uitvallen (en daarmee de dekkingsgraad lager / hoger
zal komen te liggen).
9. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat een dalende dekkingsgraad betekent dat er niet
voldoende middelen zijn om de pensioenuitkeringen aan de oudere generaties op peil
te houden, zodat een groter beroep op premiebetaling door jongere generaties nodig
is.
10. maximumscore 3
een pijl van bruto binnenlands product (bbp) naar huidig vermogen 1
uit de uitleg moet blijken dat de econoom doelt op het positieve effect
dat een rentedaling kan hebben op de omvang van het bbp
(economische groei), hetgeen kan leiden tot stijgende winsten en daardoor stijgende
koersen van de activa waarin de fondsen belegd hebben
12. Pagina 12 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
UitwerkingVWER01.01(Hec,2013-1,opgave5 aangepast)
11. 2p
Drie uit:
− wel of geen werk (groep I t.o.v. de overige groepen).
− opleiding of scholingsgraad (groepen II en III t.o.v. groep I).
− bezit, zoals welof geen grond en/of vee (groep IV t.o.v. groep II).
− omvang van de eigen onderneming (groep V t.o.v. groep II).
12. 2p
- Inkomensaandeel groep IV in het totaal van de primaire inkomens = (20 − 5) × 2 = 30%. 1p
- Cumulatieve aandeel = a = 50% + 30% = 80%. 1p
13. 2p
Hierover is geen eenduidige uitspraak te doen.
In 2005 heeft van alle huishoudens de helft met de laagste (primaire) inkomens een aandeel van 25%
tegen 75% voor de helft met de hoogste inkomens, terwijl die verhouding in 2025 zal veranderen naar
20% voor de laagste helft tegen 80% voor de hoogste helft. Op grond hiervan lijken de
inkomensverschillen groter te worden.
Maar als je kijkt naar de top-5% verdieners dan blijkt dat in 2005 die groep 100 – 75 = 25% van het
totaal te verdienen en in 2025 is dat 100 – 80 (zie vraag c) = 20%. Op grond hiervan lijken de
inkomensverschillen kleiner te zijn geworden.
Wie de twee Lorenzcurven (van 2005 en van 2025) tekent, ziet dat deze elkaar snijden: bij de lage
inkomens is er denivellering en bij de hogere nivellering.
14. 2p
Het (relatieve) aantal huishoudens in de laagste inkomensgroep daalt (fors) van 50% naar 20% (bron
2), hetgeen betekent dat in 2025 meer huishoudens boven de armoedegrens komen (bron 1).
13. Pagina 13 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
OPGAVE 4.
15. 2p
Zie figuur, de grijze driehoek.
16. 2p
Zie figuur, het grijze vlak.
14. Pagina 14 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
17. 2p
Zie figuur, het grijze vlak.
(= het aanbodoverschot bij de minimumprijs) × (minimumprijs – wereldmarktprijs).
18. 3p
De invoerhoeveelheid van Patatonië in de uitgangssituatie bij een prijs
van € 40 is 160 – 120 = 40 (× 100.000 ton) = 4 miljoen ton.
Waarde van de invoer = 40 × 4 miljoen = € 160 miljoen.
De verdwenen import van Patatonië is het omzetverlies van de overige producenten op de
wereldmarkt.
Bovendien gaat Patatonië bij de garantieprijs exporteren op
de wereldmarkt: 180 – 140 = 40 (× 100.000) ton = 4 miljoen ton.
Hierdoor verliezen de overige producenten op wereldmarkt: 4 miljoen × 40 = € 160 miljoen.
In totaal verliezen de wereldproducenten (exclusief Patatonië) 160 + 160 = € 320 miljoen.
19. 3p
- Door de invoerheffing worden aardappelen niet geproduceerd waar dat het efficiëntste /
beste kan, dit leidt tot welvaartsverlies in zowel Patatonië als in de rest van de wereld.
- Naast het welvaartsverlies voor de afnemers in Patatonië door de duurdere aardappels, zal
Patatonië zich minder richten op het efficiënter maken van de aardappelproductie / productie
waar ze wel efficiënt in zijn.
- Als Patatonië met subsidie exporteert, wordt er in de rest van de wereld minder
geproduceerd. Bovendien is de overheid van Patatonië een bedrag kwijt aan exportsubsidies.
15. Pagina 15 van 15 Economie 6 VWO periode SE-4 maart 2015..
OPGAVE 5. VLELOP04.13.CV (Vec1, 2005-1, opgave 3 aangepast)
20. 1p
Aftrekposten (en bijtellingen)
21. 3p
Inkomstenbelasting = 0,30 × 25.000 + 0,40 × 25.000 + 0,50 × 220.000 − 2.000 = 7.500 +
10.000 + 110.000 – 2.000 = € 125.500.
22. 2p
Iemand met een belastbaar inkomen van € 20.000 betaalt nu € 4.000 inkomstenbelasting.
Bij de vlaktaks blijft dat € 4.000, dus voor aftrek heffingskorting € 8.000.
Het belastingpercentage wordt dus (8.000 / 20.000) = 40%.
23. 2p
Iemand met een belastbaar inkomen van € 20.000 betaalt nu € 4.000 inkomstenbelasting. Bij
invoering van de vlaktaks moet gelden: 0,35 × € 20.000 – heffingskorting = € 4.000.
De heffingskorting moet worden 7.000 – 4.000 = € 3.000.
24. 2p
Progressief. De heffingskorting is een relatief kleiner belastingvoordeel voor mensen met
hoge inkomens (€ 3.000 van € 20.000 is procentueel meer dan € 3.000 van € 100.000),
waardoor de gemiddelde belastingdruk voor hoge inkomens hoger uitvalt.