1. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
1
OPGAVE 1. Prijsbeleid op twee markten
Het Spaanse bedrijf Oxygen produceert een bepaald type zuurstofmasker en verkoopt dit op
de Europese en op de Amerikaanse markt. Oxygen heeft voor dit type zuurstofmasker een
zodanige technische voorsprong opgebouwd dat het bedrijf zich op beide markten gedraagt
als een monopolist.
Van beide markten is de collectieve vraagfunctie bekend:
- de vraag op de Europese markt: Qv(eu) = - 250P + 90.000
- de vraag op de Amerikaanse markt: Qv(vs) = - 400P + 189.000
Qv is de gevraagde hoeveelheid zuurstofmaskers per jaar;
P is de prijs in euro's per zuurstofmasker;
De koers van de dollar ten opzichte van de euro wordt constant verondersteld.
In een bepaald jaar vraagt Oxygen voor het zuurstofmasker op beide markten dezelfde prijs
van € 210.
1. Bereken de totale omzet van Oxygen in dat jaar.
Uitgaande van de gegeven prijs is de prijselasticiteit van de vraag naar het zuurstofmasker
op de Amerikaanse markt gelijk aan -0,8. Het bedrijf overweegt de prijzen te veranderen.
Stel dat de prijs op de Europese markt met € 10 wordt verhoogd.
2. Bereken, uitgaande van de gegeven prijs, de prijselasticiteit van de vraag naar het
zuurstofmasker op de Europese markt als de prijs met € 10 stijgt.
3. Geef een economische verklaring voor het verschil in prijselasticiteit van de vraag naar
zuurstofmaskers op de Amerikaanse en de Europese markt.
Een marketingbureau adviseert Oxygen op beide markten een verschillende prijs vast te
stellen om op die manier de totale omzet te vergroten.
4. Zal het marketingbureau Oxygen adviseren de prijs op de Amerikaanse markt te
verhogen, te verlagen of te handhaven? Verklaar het antwoord zonder berekening.
2. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
2
OPGAVE 2. Rem op autogebruik
In een land betalen automobilisten een vast bedrag per auto per jaar aan autobelasting.
Daarnaast is in de brandstofprijs een bedrag aan accijns opgenomen. Met betrekking tot het
autogebruik zijn over 2014 de gegevens in de tabel beschikbaar.
gegevens autogebruikin 2014
aantal auto’s 8 miljoen
opbrengst autobelasting € 5,76 miljard
opbrengst brandstofaccijns € 7,20 miljard
brandstofverbruik per auto 1 liter op 12 kilometer
aantal gereden km per auto 18.000 km per auto
prijs autobrandstof per liter € 1,15
We nemen aan dat de hoeveelheid verbruikte brandstof
overeenkomt met de hoeveelheid verkochte brandstof.
Het land heeft te maken met fileproblemen. De overheid denkt deze te kunnen verminderen
door afschaffing van de autobelasting en invoering van een kilometerheffing. Overwogen
wordt om deze heffing per 1 januari 2014 in te voeren. Het verwachte effect hiervan op het
aantal gereden kilometers is in de figuur hieronder weergegeven. Als dit beleid wordt
ingevoerd, heeft dat gevolgen voor de gegevens in de tabel.
Mutatie in procenten (%).
3. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
3
De vereniging van automobilisten in dit land (Automobil) vindt een kilometerheffing
ingewikkeld en duur en is voorstander van een verhoging van de accijns op brandstof.
4. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
4
Automobil stelt dat een verhoging van de brandstofprijs met 40 cent per liter hetzelfde
effect heeft op het aantal gereden kilometers als een kilometerheffing van 5 cent. De
prijselasticiteit van de vraag = - 0,06.
Een econoom spreekt zijn twijfels uit:
- het effect van de kilometerheffing wordt volgens hem ongedaan gemaakt door
gebrek aan substitutiemogelijkheden;
- het effect van de accijnsverhoging wordt volgens hem ongedaan gemaakt door
innovaties in de auto-industrie.
5. Bereken voor 2014 bij ongewijzigd beleid het bedrag aan brandstofaccijns per liter
brandstof.
6. Bereken het bedrag waarmee in 2014 de kosten per auto per jaar toenemen als de
overheid per 1 januari van dat jaar een kilometerheffing van 6 cent zou invoeren bij
gelijktijdige afschaffing van de autobelasting.
7. Geef voor de beide twijfels van de econoom een verklaring.
OPGAVE 3. De Centrale Bank in de markt
In een land richt de Centrale Bank (CB) zich op prijsstabiliteit. Een inflatie van maximaal 2,5%
per jaar wordt in dat kader aanvaardbaar geacht. De CB maakt gebruik van twee
instrumenten:
Het beïnvloeden van de rentestand door het veranderen van het rentetarief waartegen
de algemene banken lenen bij de CB.
Het voeren van openmarktpolitiek waarbij kortlopende waardepapieren verhandeld
worden tussen de algemene banken en de CB.
In het jaarverslag van de centrale bank (CB) van een land over 2012 staan de gegevens van
dit land van het afgelopen jaar (zie tabel).
eerste
kwartaal
tweede
kwartaal
derde
kwartaal
vierde
kwartaal
%verandering ten opzichte van hetzelfde kwartaal in
2011
reëel bruto binnenlands product 0,8 1,0 0,3 0,1
consumentenprijsindex (CPI) 2,3 2,5 2,9 2,9
geldhoeveelheid in omloop 3,5 3,7 3,2 3,5
In een toelichting op de tabel doet de president twee uitspraken:
uitspraak 1 De omloopsnelheid van het geld is in alle kwartalen van 2011 gedaald.
uitspraak 2 Als de groei van de geldhoeveelheid wordt beperkt kan dit ten koste gaan van
de economische groei.
8. Geef op basis van de tabel een verklaring voor uitspraak 1.
9. Leg uit hoe de verkoop van waardepapieren door de CB de groei van de
geldhoeveelheid kan afremmen.
10. Geef een verklaring voor uitspraak 2 met behulp van de verkeersvergelijking van Fisher.
5. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
5
Gebruik ongeveer 50 woorden.
OPGAVE 4. Hypothecaire lening goedkoop
Bij een hypothecaire lening berekent de bank een rente die laag is in vergelijking met andere
leningen. In de jaren 2006-2011 is in een euroland de nominale rente op hypothecaire
leningen bovendien regelmatig verlaagd en in 2011 bereikte die rente een historisch laag
niveau. Onderstaande figuur illustreert die ontwikkeling.
Rente in het euroland
11. Leg uit waarom het rentepercentage op hypothecaire leningen meestal lager ligt dan
het rentepercentage op andere leningen.
Een makelaar in onroerende zaken stelt dat uit de figuur blijkt dat de inflatie in de jaren
2006-2011 is afgenomen. Verder merkt deze makelaar op:
− De geldverstrekkende banken kunnen de hypotheekrente laag houden doordat de
inflatie laag is.
− De lage hypotheekrente zou zeker effect op de huizenprijzen gehad hebben als het
optreden van een recessie dit niet had voorkomen. Een recessie is een afname van
het groeitempo van de economie veroorzaakt door een vermindering van de
bestedingen.
12. Hoe blijkt uit de figuur dat in de jaren 2006-2011 de inflatie is afgenomen?
13. Geef een verklaring voor het door de makelaar genoemde verband tussen inflatie en
hypotheekrente.
14. Leg de tweede opmerking van de makelaar uit.
6. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
6
OPGAVE 5.
Parkeren tegen elke prijs?
Stedelijke gemeenten staan voor de uitdaging om verantwoord om te gaan met een
groeiende vraag naar mobiliteit in een dichtbevolkt gebied. Parkeerbeleid is een onderdeel
van goed mobiliteitsbeleid.
Gemeente Biltsche Venen heeft naast het vernieuwde winkel- en kantorencentrum een
parkeerterrein aangelegd. Voor de exploitatie van dit parkeerterrein wil de gemeente het
alleenrecht geven aan het particuliere bedrijf €Park. De gemeente heeft een
marktonderzoek laten uitvoeren naar de vraag naar parkeerruimte van winkelpubliek en van
personeel dat gaat werken in de winkels en kantoren. Daarnaast is een schatting gemaakt
van de kosten voor de exploitatie door €Park.
Gebruik bron 1 bij de vragen 1, 2 en 3.
15. Maak van de volgende zinnen juiste economische beweringen die betrekking hebben op
de marktsituatie voor €Park:
- Om break-even te bereiken moet €Park minimaal …(1)… bezette parkeerplaatsen per
uur realiseren.
- Bij een prijs van 100 cent per uur zal de totale winst …(2)… maximaal zijn.
- Bij een prijs die maximale bezetting van het parkeerterrein oplevert, zal €Park …(3)…
maken.
Kies uit:
bij (1) 40 / 100 / 150 / 160
bij (2) niet / wel
bij (3) verlies / winst
€Park overweegt als prijs per uur één van de volgende alternatieven: 100, 135 of 145 cent.
16. Welke prijs moet €Park kiezen om maximale totale omzet te halen? Verklaar de keuze
met een berekening.
17. Arceer/Markeer in de uitwerkbijlage de maximale totale winst die €Park kan behalen.
De bewoners van een naastgelegen woonwijk, die voorheen gratis konden parkeren op het
stukje grond, zijn het niet eens met de plannen van de gemeente. “Klinkklare diefstal,
parkeren gaat ons veel geld kosten”, aldus Paul Boos, woordvoerder van de bewoners. “En
buiten de openingstijden van winkels en kantoren zal een deel van het parkeerterrein leeg
blijven. Zonde van de schaarse ruimte en dus een vorm van welvaartsverlies.”
Paul Boos doet namens alle wijkbewoners een voorstel aan €Park, zoals te lezen is in bron 2.
Hij noemt zijn voorstel een vorm van prijsdiscriminatie.
Gebruik bron 2 en bovenstaande tekst bij de vragen 4 en 5.
18. Leg uit dat het voorstel van Paul Boos gezien kan worden als een voorbeeld van
prijsdiscriminatie.
19. Leg uit hoe uitvoering van het voorstel van Paul Boos kan bijdragen aan beperking van
het welvaartsverlies.
7. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
7
Bij opgave 5
bron 1: marktonderzoek gemeente en exploitatiekosten €Park
- De productie (Q) is het aantal bezette parkeerplaatsen per uur. De beheerskosten
(onderhoud, surveillance, gemeentelijke heffingen) komen volledig voor rekening van €Park
en zijn onderdeel van de constante kosten van €Park.
- Het parkeerterrein heeft een capaciteit van 180 parkeerplaatsen.
bron 2 voorstel Paul Boos aan €Park, in drie onderdelen
a Stel een apart parkeertarief in voor de wijkbewoners, dat alléén geldig is buiten de
openingstijden van de winkels en kantoren.
b Houd rekening met de relatief lage betalingsbereidheid van deze wijkbewoners.
c Registreer elke wijkbewoner via het kenteken van de auto en gebruik dit om de
wijkbewoners toegang tot het parkeerterrein te verlenen buiten de openingstijden van
winkels en kantoren.
P = -1,25Q + 270
MO = -2,5Q + 270
GO = gemiddelde opbrengst
MK = GVK = 20
P = prijs in centen per uur per bezette parkeerplaats
Q = aantal bezette parkeerplaatsen per uur
MO = marginale opbrengst
MK = marginale kosten
GVK = gemiddelde variabele kosten
GTK = gemiddelde totale kosten
8. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
8
OPGAVE 6. Minder loon, meer technologie
Een econoom stelt voor de komende twee jaar de technologische ontwikkeling in de
industrie krachtig te stimuleren en tegelijkertijd de lonen in de industrie te matigen. Zo wil
hij de werkloosheid in de industrie bestrijden. De econoom voorspelt dat door het
stimuleren van de technologische ontwikkeling de gemiddelde arbeidsproductiviteit in de
industrie jaarlijks met 4% stijgt. Bij een jaarlijkse loonstijging van 1% zal er een aanzienlijke
verlaging van de loonkosten per eenheid product in de industrie worden gerealiseerd.
Hoewel een hogere arbeidsproductiviteit ook ten koste kan gaan van werkgelegenheid,
voorspelt hij per saldo een werkgelegenheidsgroei in de industrie van 1,5% in het komende
jaar en van 2,5% in het daaropvolgende jaar. Daardoor zal de werkloosheid in de industrie
dalen. De econoom onderbouwt zijn voorstel met het onderstaande pijlenschema.
20. Geeft pijl 7 een positief verband of een negatief verband weer? Geef een economische
verklaring voor dat positieve dan wel negatieve verband.
In het lopende jaar bedraagt de werkgelegenheid in de industrie 1.200.000 arbeidsjaren bij
een gemiddelde arbeidsproductiviteit van € 70.000 per arbeidsjaar.
21. Bereken hoe groot volgens de econoom de waarde van de industriële productie over
twee jaar zal zijn.
Iedere pijl in het pijlenschema heeft betrekking op een economisch verband. Zo’n verband
geldt echter alleen als wordt uitgegaan van bepaalde veronderstellingen. In de onderstaande
tabel staan drie gehanteerde veronderstellingen.
gehanteerde veronderstelling hoort bij pijl
nummer
a bij gelijkblijvende wereldhandel
b bij gelijkblijvende winstmarges
c bij gelijkblijvend buitenlands prijspeil
22. Neem de letters a tot en met c over en noteer achter elke letter op welke pijl de
veronderstelling betrekking heeft.
In de politiek ontstaat er discussie over het plan. Sommigendenkendattechnologische
ontwikkelingwordtgestimuleerddoorde loonkostente verlagen,anderendenkenjuistdat
technologischeontwikkelingwordtgestimuleerddoorde loonkostenniette verlagen.
23. Geef voor beide opvattingen een argument. Laat daarbij zien welk argument bij welke
opvatting hoort.
9. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
9
bijlage OPGAVE 5.
Naam:……………………………………………..……
P = -1,25Q + 270
MO = -2,5Q + 270
GO = gemiddelde opbrengst
MK = GVK = 20
P = prijs in centen per uur per bezette parkeerplaats
Q = aantal bezette parkeerplaatsen per uur
MO = marginale opbrengst
MK = marginale kosten
GVK = gemiddelde variabele kosten
GTK = gemiddelde totale kosten
10. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
10
ANTWOORDEN
OPGAVE 1. ( Vec1, 2007-1, opgave 3 aangepast)
1. 2p
Qv (eu) = -250 × 210 + 90.000 → Qv (eu) = 37.500.
Qv (vs) = -400 × 210 + 189.000 → Qv (vs) = 105.000. 1p
Totale omzet = (37.500 + 105.000) × 210 = € 29.925.000. 1p
2. 2p
P = 210 → Qv(eu) = 37.500
P = 220 → Qv(eu) = -250 × 220 + 90.000 = 35.000
Procentuele verandering P = 10/210 = 4,8%.
Procentuele verandering Qv(eu) = - 2500/37.500 = -6,7%.
Ev= -6,7%/4,8% = -1,4.
3. 2p
Minder prijsgevoelig.
De prijselasticiteit van de vraag op de Amerikaanse markt (-0,8) is, afgezien van het
minteken, lager dan die op de Europese markt (-1,4). Op de Amerikaanse markt zijn
zuurstofmaskers minder prijsgevoelig dan op de Europese markt.
Dit kan komen doordat:
- zuurstofmaskers in de VS meer dan in Europa als een noodzakelijk goed worden
beschouwd.
- er op de Europese markt meer/betere substituten beschikbaar zijn dan op de Amerikaanse
markt.
4. 2p
Verhogen.
In de VS is de relatieve afzetdaling kleiner is dan de relatieve prijsverhoging, zodat een
prijsverhoging tot omzetstijging leidt.
11. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
11
OPGAVE 2 (VEc1, 2003-1, opgave 5)
5. 2p
Brandstofaccijns per liter = 7,2 miljard/[(8 miljoen × 18.000)/12] = € 0,60.
6. 3p
besparing autobelasting: 5,76 miljard/8 miljoen = € 720 per jaar.
besparing brandstofkosten: (0,05 × 18.000)/12 × 1,15 = € 86,25 per jaar.
kosten kilometerheffing: (0,95 × 18.000) × 0,06 = € 1.026 per jaar.
toename jaarlijkse autokosten: 1.026 – 86,25 – 720 = € 219,75.
7. 2p
- effect van een kilometerheffing:
Automobilisten kunnen niet (voldoende) uitwijken naar andere vormen van vervoer en
zullen dus ongeacht de prijs auto (moeten) blijven rijden.
- effect van een accijnsverhoging:
Door de stijging van de benzineprijs worden er steeds zuiniger auto’s, zodat een hogere
accijns op brandstof per saldo geen hogere brandstofkosten oplevert.
12. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
12
OPGAVE 3
Uitwerking VECCRIS06.08 (EXVECT2006t2, opgave 7, aangepast)
8. 2p
Uit het antwoord moet blijken dat (in alle kwartalen van 2012) de procentuele groei van de
geldhoeveelheid hoger is dan de opgetelde procentuele stijging van het reëel bbp (meer
producten) en de consumentenprijsindex (hogere prijzen).
9. 2p
Een antwoord waaruit blijkt dat door verkoop van waardepapieren de liquiditeit van de
algemene banken zal afnemen, hetgeen een rem vormt op de kredietverlening en daarmee
op de geldgroei.
10. 2p
Uit het antwoord moet blijken dat door de beperking van de geldhoeveelheid de geldstroom
(MV), aannemende dat de omloopsnelheid gelijk blijft, beperkt zal toenemen. Hierdoor
zullen de bestedingen (het aantal transacties) en dus de reële productie ook slechts beperkt
kunnen toenemen (Y), aannemende dat de prijzen niet veel stijgen (P).
OF:
De verkeersvergelijking van Fisher luidt: M × V = P × Y .
M = maatschappelijke geldhoeveelheid;
V = de omloopsnelheid van het geld;
P = prijspeil;
Y = reëel binnenlands product (bbp).
Als geldhoeveelheid (M) niet veel stijgt, zal bij een gelijkblijvende omloopsnelheid (V) de
geldstroom beperkt toenemen (MV). De waarde van de goederenstroom (PY) zal dan ook
beperkt toenemen. Hierdoor zal er bij een beperkte prijsstijging (P) weinig ruimte zijn voor
een toename van de bestedingen (het aantal transacties) en dus de reële productie (Y).
13. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
13
OPGAVE 4. Uitwerking VECCRIS01.12 (Vec 2013-2, opgave 7)
11. 2p
Uit het antwoord moet blijken dat er sprake is van een zakelijke zekerheidsstelling door
middel van een onderpand.
12. 2p
Dit blijkt uit het feit dat het verschil tussen de nominale en de reële rente kleiner wordt / de
lijnen voor nominale rente en reële rente naar elkaar toe lopen.
Opmerking : Uitsluitend 2 of 0 scorepunten toekennen
13. 2p
− Een antwoord waaruit blijkt dat bij een lage inflatie beleggers een lage rentevergoeding
vragen, zodat banken het benodigde vermogen goedkoop kunnen aantrekken.
− Een antwoord waaruit blijkt dat bij een lage inflatie de (reële) waarde van uitgeleend geld
beperkt daalt, zodat de banken ook een lage rentevergoeding kunnen vragen.
14. 2p
Een antwoord waaruit blijkt dat bij een lage hypotheekrente een grote(re) vraag naar huizen
en dus stijgende huizenprijzen zouden kunnen worden verwacht. Echter, het optreden van
een recessie leidt tot een dusdanig inkomensverlies / vertrouwensverlies bij consumenten,
dat ze de aanschaf van een huis te riskant vinden, waardoor de prijsstijging niet plaatsvindt.
14. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
14
OPGAVE 5. VMOB06.03.CV (HEc, 2012-2, opgave 4)
15. 2p bij (1) 40; bij (2) niet; bij (3) verlies.
16. 2p 135 (cent)
- omzet is maximaal als de marginale opbrengst (MO) = nul.
Dus: -2,5Q + 270 = 0 → 2,5Q = 270 → Q = 270/2,5 = 108 → P = -1,25 × 108 + 270 = 135.
Of: een berekening van de totale omzet P × Q bij de gegeven prijzen, waaruit blijkt dat de
omzet het hoogst is bij 135.
P Q P × Q
100 136 13.600
135 108 14.580
145 100 14.500
17. 2p
Zie figuur: het gearceerde vlak.
18. 2p
In dit voorstel betalen de buurtbewoners voor eenzelfde product een andere prijs, omdat ze
buiten de openingstijden van winkels en kantoren tegen een lager tarief mogen parkeren
dan andere gebruikers.
19. 2p
Uitvoering van dit voorstel betekent dat er toch wordt voorzien in (een deel van) de
behoefte aan parkeerruimte door wijkbewoners zonder dat dit (volledig) ten koste gaat van
de behoeftebevrediging van andere/nieuwe gebruikers van het parkeerterrein.
15. Maria Immaculata Lyceum Economie TC VWO-5 VO-3 maart2015
15
OPGAVE 6. VECCRIS04.22(EXVECD 2008t1, opgave 6, aangepast)
20. 2p
Een positief verband.
Een verklaring waaruit blijkt dat:
- een stijging van de arbeidsproductiviteit leidt tot een stijging van de werkloosheid.(1p)
- doordat dezelfde productie kan worden bereikt met minder arbeidskrachten.(1p)
21. 2p
− werkgelegenheid na 2 jaar: 1.200.000 × 1,015 × 1,025 = 1.248.450
- arbeidsproductiviteit na 2 jaar: € 70.000 × (1,04) ² = € 75.712
– industriële productie na 2 jaar: 1.248.450 × € 75.712 = € 94,5 miljard
Opmerkingen:
Indien de groeipercentages bij elkaar zijn opgeteld, maximaal 1 punt toekennen.
22. 2p
a pijl 4
b pijl 2
c pijl 3
23. 2p
- Argument voor loonkostenverlaging.
Uit het argument moet blijken dat door loonkostenverlaging de winst kan stijgen zodat
ruimte ontstaat voor investeringen in nieuwe technologie.
- Argument tegen loonkostenverlaging.
Uit het argument moet blijken dat door loonkostenverlaging de prikkel om te investeren in
kostenbesparende nieuwe technologie wordt verkleind.