1. OPGAVE 1.
Soorten werkloosheid!
Een van de taken van de overheid in dit land is werklozen aan werk helpen.
Hiertoe worden werklozen uitgenodigd voor een gesprek op het arbeidsbureau.
Op een dag in december ligt het computersysteem eruit en loopt de wachtruimte
van het arbeidsbureau vol. De werklozen raken aan de praat.
- Mieke overweegt zich, vanwege personeelstekorten in de zorg, te laten
omscholen tot verpleegkundige. Als cultureel antropologe kan ze al jaren geen
werk vinden.
- Saskia is net een week afgestudeerd als fysiotherapeute en is op zoek naar een
passende baan.
- Femke werkte op de postkamer van een verzekeringsmaatschappij. Door
automatisering raakte ze een jaar geleden haar baan kwijt.
- Tim was werkzaam als instructeur bij een bedrijfje dat sportieve
personeelsuitjes organiseerde voor andere bedrijven. Doorde economische
malaise nam de vraag naar sportieve personeelsuitjes af en raakte Tim zijn baan
kwijt.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen conjunctuurwerkloosheid,
structuurwerkloosheid, frictiewerkloosheid en seizoenwerkloosheid.
1. Neem de namen van de vijf genoemde werklozen over en geef bij elke naam aan
van welke soort werkloosheid er sprake is.
OPGAVE 2.
Minimumloon
De aanbodlijn en de vraaglijn van arbeid worden weergegeven met de volgende
vergelijkingen:
Qa = 0,2L – 2 Qa = aangeboden hoeveelheid arbeid in miljoenen jaren.
Qv = -0,2L + 10 Qv = gevraagde hoeveelheid arbeid in miljoenen jaren.
L = loon × € 1.000.
2. Teken in de grafiek de vraaglijn en aanbodlijn van arbeid. (zie bijlage)
3. Bereken het evenwichtsloon.
4. Bereken de gevraagde en aangeboden hoeveelheid arbeid.
De overheid besluit vervolgens om een minimumloon in te voeren van € 35.000.
5. Teken met stippellijn het minimumloon in de grafiek.
6. Bereken de gevraagde hoeveelheid arbeid na invoering van het minimumloon.
2. 7. Bereken de aangeboden hoeveelheid arbeid na invoering van het minimumloon.
8. Geef een verklaring voor de afgenomen vraag naar arbeid als gevolg van de
invoering van het minimumloon.
9. Geef een verklaring voor de toename van het aanbod van arbeid als gevolg van de
invoering van het minimumloon.
10. Bereken de werkloosheid als gevolg van de invoering van het minimumloon.
11. Leg uit of er sprake is van welvaartswinst door de invoering van het
minimumloon ten opzichte van de evenwichtige situatie. Verklaar het
antwoord met het werkgeverssurplus en het werknemerssurplus.
OPGAVE 3. Wereldarbeidsmarkt voor jongeren
In economische publicaties wordt veel gebruikgemaakt van tabellen en grafieken. In
het informatieboekje staan 5 statistieken, afkomstig uit een publicatie van de
International Labour Organisation (ILO) over de arbeidsmarktpositie van jongeren
in de wereld. Met jongeren worden hier personen van 15 tot en met 24 jaar bedoeld.
Naar aanleiding van deze statistieken worden in deze opgave 5 vragen gesteld.
In statistiek 1 is weergegeven hoe de beroepsgeschikte jongeren in 2005 over de
wereld zijn verdeeld. Bij West-Europa is het percentage beroepsgeschikte jongeren
niet ingevuld.
12. Bereken dit percentage met behulp van statistiek 2 (in ten minste 1
decimaal).
Met participatiegraad wordt in deze opgave bedoeld het aandeel van de werkzame
beroepsbevolking in de beroepsgeschikte bevolking.
In statistiek 4 is voor 2005 de participatiegraad bij Latijns-Amerika niet ingevuld.
13. Bereken voor 2005 de participatiegraad bij Latijns-Amerika met behulp van
statistiek 2.
Volgens statistiek 4 is de participatiegraad van jongeren in de wereld gedaald.
14. Uit welke gegevens in statistiek 2 kan die daling worden afgeleid? Licht het
antwoord toe.
15. Uit welke statistiek blijkt dat tussen 1995 en 2005 de positie van jongeren
ten opzichte van ouderen op de wereldarbeidsmarkt sterker is geworden?
Licht het antwoord toe.
3. Uit statistiek 5 blijkt dat ruim 40% van de werklozen in de wereld jongeren zijn.
16. Bereken met behulp van de statistieken 2 en 5 het totale aantal werklozen in
de wereld in 2005.
OPGAVE 4. Beter worden van een verhoging
Frits de Boer heeft over zijn inkomen van 2007 de volgende gegevens verzameld:
- Bruto-inkomen € 51.500.
- Belastbaar inkomen € 46.450.
- Inkomensheffing € 17.349 (vóór aftrek van de heffingskortingen).
- Heffingskortingen € 3.897.
- De heffingskortingen worden in mindering gebracht op de inkomensheffing.
Frits krijgt van zijn werkgever in 2008 een salarisverhoging van bruto € 3.500 per
jaar. Frits vraagt zich af hoeveel hij er daardoor netto op vooruit gaat. Samen met
zijn dochter Loes slaat hij aan het rekenen. Ze gebruiken daarbij tabel 1 en tabel 2.
De heffingskortingen en aftrekposten zijn in 2008 gelijk zijn aan die in 2007.
Behalve salaris heeft Frits geen inkomen.
Tabel 1
schijventarief inkomstenbelasting 2007 (bedragen in € )
tarief (%)
belastbaar inkomen
totale belasting over
opeenvolgende schijvenvan
tot en
met
32 0 15.331 4.905
37 15.332 27.847 9.536
42 27.848 47.745 17.894
52 > 47.745 -
Tabel 2
schijventarief inkomstenbelasting 2007 (bedragen in € )
tarief (%)
belastbaar inkomen
totale heffing over
opeenvolgende schijvenvan
tot en
met
34 0 15.883 5.400
39 15.884 28.850 10.457
42 28.851 49.464 19.115
52 > 49.464 -
4. Het inkomen dat Frits ontvangt, is ...(a)... inkomen; de belasting die Frits over dat
inkomen betaalt, is een ...(b)... belasting.
1. Wat moet in plaats van de letters worden ingevuld om een economisch correcte
tekst te krijgen?
bij (a) primair / secundair (= besteedbaar) / belastbaar
bij (b) directe / indirecte
Loes komt tot de twee volgende uitspraken.
A. ‘Zeg pa, door de salarisverhoging verandert je marginale tarief van 42 in 52
procent.’
B. ‘Kijk pa, door de verandering van de tariefpercentages is de inkomstenbelasting
in 2008 progressiever dan in 2007.’
2. Geef voor elke uitspraak aan of deze juist of onjuist is.
3. Bereken het bedrag dat Frits over 2008 aan inkomensheffing moet betalen.