1. Klimaatverandering als planologisch thema
Niets is veranderlijker dan het weer. Nou ja, soms lijkt het wel alsof het klimaat nog
veranderlijker is. We horen en lezen veel (en steeds meer) over de opwarming van de
aarde en de mogelijke consequenties hiervan. Ondanks dat er nog veel
onduidelijkheden en onzekerheden zijn over de exacte richting en de orde van grootte
van de veranderingen die ons te wachten staan, wordt in de discussies al snel duidelijk
dat we met de huidige inrichting van onze samenleving niet klaar zijn voor hogere
temperaturen, stijgende zeespiegels en extremere neerslagpatronen. Het lijkt er zelfs
op dat we met de huidige inrichting juist een aantal klimaatveranderingen versterken.
Hoe kunnen we als samenleving zorgen dat we de klimaatveranderingen niet onnodig
bespoedigen (mitigatie)? Hoe kunnen we het vermogen van onze samenleving om om
te gaan met onzekere veranderingen in het klimaat vergroten (adaptatie)? En welke rol
kunnen we als ruimtelijke planners daarbij spelen? In het boek Planning for Climate
Change: Strategies for Mitigation and Adaptation for Spatial Planners schotelen
Simin Davoudi, Jenny Crawford en Abid Mehmood een uitgebreid overzicht van
mogelijke antwoorden op deze vragen voor. De hoofdstukken zijn geschreven door
een uiteenlopende groep van wetenschappers die zich met ruimtelijke vraagstukken in
relatie tot klimaatveranderingen bezig houden. Als gevolg hiervan krijgt de lezer een
snel overzicht van relevante ruimtelijke vraagstukken die spelen in Groot Brittannië,
Australië, Amerika, Canada, de Egeïsche Archipel, Scandinavië, Nederland en
ontwikkelingslanden in Afrika.
Door het boek heen blijkt dat orde aanbrengen in een zoveel omvattend thema lastig,
zo niet onmogelijk is. De redactie heeft het boek opgesplitst in (1) challenges of
climate change, (2) strategic planning responses en (3) implementation, governance
and engagement. Het is echter nauwelijks mogelijk om deze lijnen strak vast te
houden. Een dergelijke rigiditeit zou het boek ook zeker niet ten goede zijn gekomen.
Nu wordt de lezer meegenomen langs het brede spectrum van inhoudelijke ruimtelijke
vraagstukken zoals stedelijke dichtheden, transport, zinkende eilanden, windparken op
zee, ruimte voor rivieren, groene infrastructuur en duurzame energie. Ook de
proceskant van het planologische vraagstuk komt ruim aan bod met Europees beleid,
governance, participatievraagstukken en het gebruik van scenario’s.
Verwacht echter geen boek vol met ‘best practices’; de meeste hoofdstukken
bespreken op een kritische manier de huidige gang van zaken en in de meeste
gevallen is dit niet erg hoopvol. Wat blijft hangen na het lezen van het boek is toch
wel dat er veel ideeen zijn, maar dat het tot uitvoering brengen hiervan nog grote
stappen vergt. Op het gebied van transport bijvoorbeeld laten David Banister en Jillian
Anable (Hoofdstuk 5) en Peter Newman (Hoofdstuk 6) zien dat recente
ontwikkelingen niet wijzen op een aanpassing op de veranderende omstandigheden,
integendeel. Als sector met een groot aandeel in de uitstoot van broeikasgassen zou
hier echter juist snel wat moeten gebeuren als we de ‘Herculean challenge’ serieus
willen nemen. Niet alleen ter mitigatie, maar ook ter adaptatie aan het feit dat de olie
op zal raken. Veel andere hoofdstukken wijzen erop dat aanpassingen vooral van een
technologisch karakter zijn, maar dat meer structurele veranderingen van lokale
leefstijlen sterk achterwege blijven. Uitdijende stedelijkheid blijft in landen als
Canada, Amerika en Australië een terugkerend fenomeen, omdat persoonlijke
keuzevrijheden belangrijker worden gevonden dan de maatschappelijke consequenties
2. ervan. Meerdere auteurs eindigen daarom met een oproep tot institutionele
veranderingen, omdat huidige planning instituties zulke grote veranderingen eerder
belemmeringen dan mogelijk maken.
Ook speelt mee dat er nog geen scherp en doordacht overzicht is van de wederzijdse
relatie tussen klimaatveranderingen en ruimtelijke ontwikkelingen. Het complexe
onderwerp wordt zeer versnipperd benaderd. Iets waar dit boek juist overheen
probeert te stappen om een eerste overzicht te krijgen van het gehele speelveld. Zo
blijken er door de oogharen heen nogal wat paradoxen aanwezig te zijn in ruimtelijke
oplossingen. Een meest heldere uiteenzetting wordt geboden door Jeff Howard
(hoofdstuk 2), die een conceptueel biedt om mitigatie en adaptatie ingrepen in relatie
tot elkaar te laten zien. Zijn boodschap is dat we als planners moeten zoeken naar
adaptatie ingrepen die tegelijkertijd zorgen voor mitigatie, of dit in ieder geval niet in
de weg staan (zoals air conditioning). Ook het thema van de compacte stad is nog aan
discussie onderhevig. Vanuit het organiseren van mobiliteit komt compact bouwen
zowel tegemoet aan mitigatie als adaptatie. Het levert, zoals zoveel oplossingen,
echter ook weer nieuwe problemen op. Denk daarbij aan het Urban Heat Island effect,
waarbij dicht bebouwd gebied nog sterker opwarmt dan de gebieden eromheen. Dit
fenomeen komt overal voor, maar laat zich vooral gelden in warme vochtige
gebieden, zoals Rafael Pizarro beargumenteerd in Hoofdstuk 3. Meer groene
infrastructuur zou hierbij kunnen helpen, maar daar is weer kostbare ruimte voor
nodig. Dit laat zien dat ruimtelijke planners voor lastige en vakgebied overstijgende
keuzes staan.
Duurzame en, op het eerste gezicht logische, oplossingen zijn dus niet altijd voor
handen. Meestal hebben de afzonderlijke oplossingen directe of indirecte negatieve
effecten op andere klimaatfactoren. De boodschap voor planners lijkt dan ook te zijn
om altijd naar pakketten van maatregelen en naar win-win situaties te zoeken.
Davoudi, Crawford en Mehmood geven met hun boek een goede aanzet voor planners
om dit overzicht te krijgen.
Marco te Brömmelstroet