Toelichting bij publicatie hoofdstuk Praktijkgids Franchising
De Praktijkgids Franchising, het enige naslagwerk over franchise, is in een vijfde herziene uitgave verschenen. Voor de gids hebben 33 schrijvers, actief in franchiseland en deskundig op een of meer aspecten van franchise, een hoofdstuk aangeleverd.
De Nederlandse Franchise Vereniging rekent het tot haar taak betrouwbare, professionele en daardoor succesvolle franchise te promoten. Een van de middelen om dat te bereiken is het bundelen van kennis.
Zowel degenen die een franchiseformule wensen te starten als zij die al jarenlang als franchisegever actief zijn kunnen hun voordeel doen met deze gids. Echter ook (potentiële) franchisenemers en studenten kunnen deze gids goed gebruiken voor de beantwoording van hun vragen. Naast algemene informatie bevat de Praktijkgids ook bijdragen over marketing, juridische en bedrijfseconomische zaken, over het exporteren van de formule, de interne organisatie bij een franchisegever, de communicatie tussen de franchisegever en zijn franchisenemers en nog veel meer.
De Praktijkgids is voorzien van de NFV model franchiseovereenkomst op cd-rom. Deze overeenkomst bevat een evenwichtige verdeling van rechten en plichten, waarbij ook nog rekening is gehouden met de Europese Erecode inzake Franchising, een code die o.a. aanvullende spelregels bevat die de contracterende partijen (de franchisegever en de franchisenemer) in de precontractuele fase in het oog dienen te houden.
De belangstelling voor de Praktijkgids geeft aan dat franchise inmiddels de kinderschoenen is ontgroeid. Franchising is een serieuze zaak met een grote impact in de Nederlandse economie. Door deze gids komt één van de doelstellingen van de NFV, het verder professionaliseren van franchise, weer een stuk dichterbij.
U kunt de gids bestellen bij de Nederlandse Franchise Vereniging (www.nfv.nl).
Hoofdstuk 3.9 Franchise en Huur uit Praktijkgids Franchising
1.
2. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 1 van 13
3.9 Franchise en Huur
1. Inleiding
Bij franchiserelaties komt het veel voor, zeker bij retailorganisaties, dat de franchisegever
tevens optreedt als (onder)verhuurder van de winkelruimte. Naast de
franchiseovereenkomst bestaat er dan ook een (onder)huurovereenkomst.
De franchisegever heeft er belang bij dat ingeval de franchiseovereenkomst om welke
reden dan ook komt te beëindigen, hij weer kan beschikken over de winkelruimte. Van
belang is om vooraf de zekerheid te hebben dat het gebruik van de bedrijfsruimte door
de oud-franchisenemer zal worden beëindigd indien het andere aspect van de
rechtsverhouding (de franchise) tot een einde komt. Een koppeling tussen de huur- en de
franchiseovereenkomst is dan gewenst, om te voorkomen dat een franchisegever met een
doorlopende huurovereenkomst wordt geconfronteerd.
Indien partijen geen goede afspraken maken, kan het voorkomen dat ingeval na drie jaar
de franchiseovereenkomst eindigt (bijvoorbeeld van rechtswege omdat partijen deze
duur zijn overeengekomen of ingeval van een wanpresterende franchisenemer), de oud-
franchisenemer een beroep doet op zijn huurbescherming. De oud-franchisenemer kan zo
nog minimaal twee jaar in het pand blijven zitten zonder de franchiseformule te
hanteren. Het is zelfs mogelijk dat de oud-franchisenemer een concurrerende formule in
het pand gaat exploiteren.
Het dwingendrechtelijke huurregime gaat er immers ter bescherming van de huurder
vanuit dat een huurovereenkomst voor winkelruimte minimaal vijf jaar duurt. Daarnaast
is in de wet dwingendrechtelijk vastgelegd dat de huurovereenkomst wegens
wanprestatie van de huurder uitsluitend via de rechter kan plaatsvinden. Het is de
rechter die vervolgens de ernst van de tekortkoming gaat beoordelen.
Naast de koppeling van de franchiseovereenkomst aan de huurovereenkomst is het in
gevallen van onderverhuur ook wenselijk om de onderhuurovereenkomst synchroon met
de hoofdhuurovereenkomst te laten lopen. Dit kan bereikt worden door de looptijd van
de onderhuurovereenkomst gelijk te laten lopen met de looptijd van de
onderhuurovereenkomst, waardoor de onderhuurovereenkomst een van het huurrecht
afwijkende termijn krijgt.
Met het doel dergelijke problemen te voorkomen zullen partijen in de huur- en in de
franchiseovereenkomst deugdelijke afspraken moeten vastleggen, zowel voor wat betreft
de koppeling van de franchiseovereenkomst aan de huurovereenkomst, als voor de
afwijkende termijnen. Verder verdient het nog steeds aanbeveling dat de franchisegever
vooraf gezamenlijk met haar franchisenemer/onderhuurder een verzoek tot goedkeuring
van de afwijkende huurbedingen bij de Rechtbank, sector kanton, indient.
De ontwikkelingen in de rechtspraak laten na 1 augustus 2003 zien dat niet alle
verzoeken worden goedgekeurd. Sinds 1 augustus 2003 is er namelijk een ander
criterium aangelegd voor de goedkeuring van de afwijkende huurbedingen. Veel hangt
nu af van de wijze waarop de afwijkende bedingen zijn geformuleerd en de wijze waarop
het verzoekschrift is gemotiveerd. Daarnaast is een aantal juist geformuleerde
contractsbepalingen in zowel de franchise- als de huurovereenkomst van wezenlijk
belang. Zeker voor het geval dat onverhoopt de goedkeuring van de afwijkende
bepalingen niet wordt verleend.
2. De wettelijke regeling vanaf 1 augustus 2003
2.1 De wettelijke bepalingen onder oud huurrecht bedrijfsruimte
Artikel 1629 Oud-BW
1. ………
2. Afwijkende bedingen in de huurovereenkomst, of in een overeenkomst tot wijziging van de
huurovereenkomst, zijn slechts van kracht indien zij door de kantonrechter zijn goedgekeurd. Ieder
3. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 2 van 13
der partijen kan de beslissing van de rechter verzoeken. Het verzoekschrift bevat de tekst van de
goed te keuren bedingen alsmede een beknopte vermelding van de bijzondere omstandigheden die
de goedkeuring wenselijk maken. De rechter verleent zijn goedkeuring alleen op grond van de
bijzondere omstandigheden van het geval.
Onder het oude huurrecht kon de goedkeuring voor een afwijkend beding worden
verleend op grond van ‘de bijzondere omstandigheden van het geval’. De samenhang
van franchise en huur werd aangemerkt als een bijzondere omstandigheid.
2.2 De wettelijke bepalingen onder nieuw huurrecht bedrijfsruimte
Artikel 7:291 BW
1. Van de bepalingen van deze afdeling kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
2. Bedingen die ten nadele van de huurder afwijken van de bepalingen van deze afdeling, kunnen
evenwel, behoudens wanneer het betreft een afwijking van artikel 307, niet op die grond worden
vernietigd, indien zij zijn goedgekeurd door de rechter.
3. Ieder van de partijen kan een zodanige goedkeuring verzoeken. De goedkeuring wordt alleen
gegeven indien het beding de rechten die de huurder aan deze afdeling ontleent, niet wezenlijk
aantast of diens maatschappelijke positie in vergelijking met die van de verhuurder zodanig is dat
hij de bescherming van de onderhavige afdeling in redelijkheid niet behoeft.
4. Het verzoek bevat, behalve de gronden waarop het berust, de tekst van de goed te keuren
bedingen.
Art. 7:291 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat van de bepalingen in Afdeling 6 van
de Vierde Titel van het BW niet ten nadele van de huurder mag worden afgeweken.
Dergelijke contractsbepalingen zijn vernietigbaar. Anders dan onder het oude recht zijn
de contractsbepalingen dus -ook zonder de goedkeuring van de kantonrechter- geldig
totdat de huurder de vernietiging van die bepalingen inroept.
Art. 7:291 lid 2 BW bepaalt dat de ten nadele van de huurder afwijkende afspraken ter
goedkeuring aan de rechter (lees: de kantonrechter) kunnen worden voorgelegd. Deze
mogelijkheid bestaat voor alle wettelijke bepalingen van afdeling 6 van titel 7.4 BW,
behoudens het artikel over de indeplaatsstelling (art. 7:307 BW).
Art. 7:291 lid 3 BW geeft aan dat er twee goedkeuringsgronden zijn, te weten:
I. De rechten van de huurder worden niet wezenlijk aangetast;
II. De maatschappelijke positie van de huurder is zodanig dat hij de bescherming niet
behoeft.
Artikel 7:231 BW
1. Ontbinding van een huurovereenkomst met betrekking tot een gebouwde onroerende zaak
alsmede een woonwagen in de zin van artikel 235 en een standplaats in de zin van artikel 236 op
de grond dat de huurder tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen, kan slechts
geschieden door de rechter, behoudens in het geval van lid 2 en van artikel 210.
Goedkeuring is alleen mogelijk van bedingen die afwijken van afdeling 7.4.6 BW. Dit
volgt uit artikel 7:291 BW. Goedkeuring van bedingen die in strijd zijn met artikel 7:231
BW is niet mogelijk. Artikel 7:231 BW bepaalt kortgezegd dat de ontbinding van een
huurovereenkomst door de verhuurder op grond van wanprestatie door de huurder niet
kan plaatsvinden zonder tussenkomst van de rechter. In de rechtspraak treffen wij dan
ook veel uitspraken aan waar goedkeuring niet wordt verleend omdat een rechterlijke
tussenkomst is uitgesloten. Echter ontbinding op een andere grond dan wanprestatie
levert geen strijd op met artikel 7:231 BW. Franchiseovereenkomsten eindigen dikwijls op
een andere grond dan wanprestatie. In die situatie lijkt een beding dat de
huurovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst van rechtswege wordt ontbonden als
de franchiseovereenkomst eindigt niet in strijd te zijn met artikel 7:231 BW.
Het hierboven genoemde koppelingsbeding en het beding waarmede een andere
huurtermijn wordt afgesproken dan de wettelijke termijn, zijn voorbeelden van de van
4. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 3 van 13
het huurrecht afwijkende huurbedingen. Betreffende deze bedingen is het aan te raden
goedkeuring te vragen.
In de wet is niet bepaald wanneer een verzoek tot goedkeuring (uiterlijk) moet worden
ingediend en in ieder geval volgt niet uit de wet dat een dergelijk verzoek voorafgaande
aan het feitelijk ingaan van de huurovereenkomst dient te worden gedaan. Het verdient
vanuit het belang van rechtszekerheid van partijen bij de huur- en
franchiseovereenkomst de voorkeur dat de goedkeuring van de afwijkende bedingen
binnen redelijke termijn na het sluiten van de contracten wordt verzocht. Immers eerst na
de door de rechter verleende goedkeuring zijn de van het semi-dwingende recht
afwijkende bedingen niet meer vernietigbaar. Hierbij valt nog op te merken, dat hoewel
art. 7:291 lid 3 BW het mogelijk maakt dat het verzoek door één der partijen gedaan kan
worden, het de voorkeur verdient om het verzoek gezamenlijk in te dienen.
Anders dan onder het oude huurrecht wel gebeurde, is het niet de bedoeling van de
wetgever dat in geval van een gezamenlijk verzoek van verhuurder en huurder het
verzoek zonder meer wordt gehonoreerd (Nota naar aanleiding van het Eindverslag,
Tweede Kamer 2000-2001, 26 932 nr. 5, blz. 6).
Het indienen van een -gezamenlijk- verzoek nadat de overeenkomsten zijn gesloten,
heeft als voordeel dat aan het verzoekschrift de afschriften van de desbetreffende door
beide partijen getekende overeenkomsten kunnen worden gehecht. Hieruit kan dan
blijken, dat partijen al overeenstemming hebben over de afwijkende bedingen. Samen
met een deugdelijke motivering kan dit leiden tot een spoedige verlening van de
gewenste goedkeuring.
Waar voor 1 augustus 2003 de goedkeuring voor een afwijkend beding simpelweg kon
worden verleend op grond van ‘de bijzondere omstandigheden van het geval’, heeft de
wetgever de rechter nu in art. 7:291 lid 3 BW nadrukkelijk opgedragen om, zonodig
ambtshalve (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 1999-2000, 26 932, nr. 3, blz. 4), te
bezien of het beding waarvan goedkeuring gevraagd wordt, de rechten die de huurder
aan de bepalingen in afdeling 6 van titel 7.4 BW aangaande het huurrecht van
bedrijfsruimte ontleent, niet wezenlijk aantast of de maatschappelijke positie van de
huurder ten opzichte van de verhuurder zodanig is dat hij de bescherming van de
bepalingen in genoemde afdeling 6 niet behoeft.
Deze nieuwe wettelijke norm is in zijn algemeenheid geen gangbare norm in het
Burgerlijk Wetboek en zal dus door de rechtspraak nader ingevuld dienen te worden.
In het navolgende zullen enkele recente uitspraken van lagere rechters worden geciteerd.
Daarnaast zijn drie arresten van belang, te weten: een arrest van het Gerechtshof ’s-
Hertogenbosch in de zaak van Bart’s Retail B.V./Thijssen d.d. 15 november 2005, LJN
AV5179, een arrest van Gerechtshof ’s-Gravenhage in de zaak van Bruna B.V./Van den
Bos d.d. 25 augustus 2006, WR 2007-01,10, alsmede een arrest van het Gerechtshof
Amsterdam in de zaak Demarol B.V. d.d. 8 september 2009, LJN BL5657. Ook deze
arresten zullen onderstaand kort worden besproken. Naar verwachting zal het de
komende jaren nog duidelijker worden welke afwijkende bedingen wel en welke niet
voor goedkeuring in aanmerking komen. Een definitief einde aan de onzekerheid is er
wanneer de Hoge Raad zich uitspreekt. Zover is het echter nog niet.
3. Het verzoekschrift en de motivering
Art. 7:291 lid 4 BW schrijft voor dat het verzoekschrift niet alleen de tekst van het goed te
keuren beding dient te bevatten, maar ook de gronden waarop het verzoek tot
goedkeuring berust. Dit is in overeenstemming met de zogenaamde substantiërings- en
bewijsaandraagverplichting welke per 1 januari 2002 ook voor de
verzoekschriftprocedures geldt.
3.1 Het verzoekschrift
5. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 4 van 13
Het verzoekschrift dient de tekst van de goed te keuren bedingen, welke afwijken van de
artikelen in afdeling 6 van titel 7.4 BW, te bevatten. Wij komen in de franchisepraktijk de
navolgende bedingen tegen:
a) De huurovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van 3 jaar, 7 maanden en
28 dagen, ingaande 4 mei 2011 en eindigende op 31 december 2014;
b) Na het verstrijken van de hiervoor sub a genoemde periode wordt de
huurovereenkomst verlengd voor een periode van vijf jaren, tenzij huurder
uiterlijk dertien maanden voor het verstrijken van eerstgenoemde periode aan
verhuurder de huurovereenkomst per aangetekende brief heeft opgezegd, en
behoudens het bepaalde in de art. 7:292-296 BW;
c) Partijen verklaren uitdrukkelijk dat onderhavige huurovereenkomst is aangegaan in
het kader van de tevens tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst. Onderhavige
huurovereenkomst en de franchiseovereenkomst zijn derhalve onlosmakelijk met
elkaar verbonden, hetgeen inhoudt dat deze huurovereenkomst eindigt op het
moment waarop de tussen partijen gesloten franchise
overeenkomst om welke reden dan ook zal worden ontbonden.
Het beding a) is een beperking van de wettelijke termijn van vijf plus vijf jaar.
Het beding b) betreft een verlenging van de opzeggingstermijn (voor de verhuurder) als
nader geregeld in artikel 7:293 lid 2 BW. Het beding c) betreft een verruiming van de
beëindigingsgronden.
3.2 De motivering van het verzoekschrift
Het strekt tot aanbeveling om het verzoekschrift uitgebreid te motiveren en vooral in te
gaan op het aspect van de zwaarwegende belangen van de contractspartijen en hun
maatschappelijke posities ten opzichte van elkaar. Teneinde nog meer kans van slagen te
hebben verdient het aanbeveling om de kantonrechter goed gemotiveerd uiteen te zetten
dat contractueel in een investeringsbescherming van de zwakkere partij (de
franchisenemer) is voorzien en dat rechterlijke tussenkomst bij beëindiging van de
huurovereenkomst niet is uitgesloten. In de opvatting van het Gerechtshof Amsterdam, 8
september 2009, LJN BL5657 (Demarol) verdient het in het algemeen aanbeveling dat de
rechter partijen eerst hoort, alvorens hij een beslissing neemt. In dat geval kan ter zitting
de nodige toelichting worden gegeven.
De onderstaande motiveringen voor de goedkeuringsgronden kunnen in het
verzoekschrift worden opgenomen en/of kunnen ter zitting worden toegelicht. De
motiveringen zijn geheel of gedeeltelijk ontleend aan de rechtspraak.
Goedkeuringsgrond I.
Verhuurder en Huurder zijn van mening dat de rechten van
Huurder niet wezenlijk worden aangetast.
- Uit de huurovereenkomst blijkt dat de intentie van partijen is dat huurovereenkomst na
het verstrijken van de eerste (korte) termijn voor vijf jaar wordt voortgezet;
- De huurder is op de hoogte van het tijdstip waarop de hoofdhuurovereenkomst eindigt;
- Verzoekers hebben beiden met de afwijkende regelingen ingestemd en hebben er in
verband met de continuering van hun samenwerking belang bij dat deze afwijkende
bedingen worden goedgekeurd.
- Uit de huurovereenkomst blijkt dat huurder zich bewust is van het feit dat zijn
rechtspositie als huurder gedeeltelijk wordt beperkt door de koppeling tussen de
huurovereenkomst en de franchiseovereenkomst, maar dat hij/zij dat accepteert en er
bovendien de voorkeur aangeeft de onderhavige huurovereenkomst met de afwijkende
bedingen aan te gaan in plaats van een huurovereenkomst met volledige
huurbescherming maar zonder franchiseovereenkomst;
- De huurder heeft baat bij de beëindiging van de huurovereenkomst in het geval dat de
franchiseovereenkomst komt te eindigen. Op deze wijze is de huurder in staat de activa
en de bouwkundige voorzieningen, welke tot zijn eigendom behoren, over te dragen aan
een opvolgende franchisenemer/huurder, zodat de huurder geen vermogensschade
behoeft te lijden;
6. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 5 van 13
- Bij beëindiging van de franchiserelatie voorziet de franchiseovereenkomst in een
deugdelijke overdrachtsregeling; de franchiseovereenkomst bevat waarborgen voor de
(financiële) belangen van de huurder bij beëindiging daarvan, waaronder de mogelijkheid
tot overdracht aan de verhuurder/franchisegever of een opvolgend huurder;
- de door huurder gepleegde investeringen worden door de opvolgend franchisenemer of
door de verhuurder overgenomen tegen de boekwaarde. Dit geldt ook voor het personeel;
- De franchiseovereenkomst waaraan de huurovereenkomst is gekoppeld bevat geen
onredelijke bepalingen of bepalingen die in strijd zijn met de Mededingingswet;
- De huurder voorkomt overtreding van het concurrentiebeding zoals opgenomen in de
franchiseovereenkomst;.
- Op grond van de bestemmingsclausule in de huurovereenkomst kan in het gehuurde
alleen een formule X worden geëxploiteerd;
- Partijen hebben beëindiging van de huurovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst
niet uitgesloten; er is nog altijd een toetsingsmoment door de rechter ingebouwd;
- Met het beding genoemd in artikel 00 van de huurovereenkomst (jjh: hierboven
opgenomen onder 3.1 c) hebben partijen beoogd de beëindigingsgronden als vermeld in
artikel 7:296 BW aan te vullen. Het beding heeft niet de strekking om af te wijken van de
wettelijke bepalingen inzake de opzegging (artikel 7:293 BW) en -indien de huurder daar
niet mee instemt- de beëindiging door de rechter (artikel 7:295 BW);
- Artikel 00 beoogt een verruiming van de beëindigingsgronden van de
huurovereenkomst, waarbij de huurder de mogelijkheid heeft om zich tot de
kantonrechter te wenden bij een mogelijk geschil over de beëindigingsgrond.
Goedkeuringsgrond II. De maatschappelijke positie van huurder is in vergelijking met
die van de verhuurder niet zodanig dat de huurder de huurbescherming behoeft.
- Opzegging door de franchisegever/verhuurder van de eveneens tussen partijen gesloten
franchiseovereenkomst is slechts mogelijk in zeer uitzonderlijke situaties. Er zal door de
franchisegever niet te lichtvaardig een besluit tot ontbinding/opzegging genomen
worden, zeker niet met de wetenschap dat de rechter zal kunnen toetsen of in redelijkheid
de overeenkomst ontbonden kan worden;
- De franchiseovereenkomst bevat ten aanzien van een mogelijke contractbeëindiging de
nodige waarborgen; gelet op de inhoud der samenhangende bepalingen in beide
contracten is de maatschappelijke positie van de huurder in vergelijking met die van de
verhuurder zodanig, dat hij de bescherming van de bepalingen van afdeling 6, titel 1,
boek 7 BW op het punt der contract beëindiging niet behoeft;
- Het belang van het behoud van de vestigingslocatie voor de franchisegever en de
organisatie van franchisenemers is daarentegen zeer groot. De verhuurder dient de
formule te beschermen door de locatie te behouden voor de exploitatie conform de
franchiseformule A;
- Bij normale marktomstandigheden is de maatschappelijke positie van de
franchisenemer/onderhuurder in vergelijking tot die van de verhuurder sterk genoeg om
te waarborgen dat hij zich de zekerheid kan verschaffen die hem de gelegenheid biedt bij
beëindiging een normale verkoopprijs overeen te komen. De huurder kan daartoe een
beroep doen op de overdrachtsregeling in de franchiseovereenkomst.
Uit de jurisprudentie blijkt dat bijvoorbeeld Bruna B.V., Esprit Europe B.V. en Novotel
Nederland B.V. als sterke huurders/franchisenemers worden aangemerkt. Hun
maatschappelijke positie is in vergelijking met die van de verhuurder, zodanig dat zij de
bescherming in redelijkheid niet behoeven.
4. De ontwikkelingen in de rechtspraak
Voor 1 augustus 2003 werden verzoeken tot goedkeuring veelal gehonoreerd met een
stempel ‘gezien en goedgekeurd d.d. 00-00-00, De Kantonrechter’. Zelfs na 1 augustus
2003 werden verzoeken nog afgedaan met toepassing van de criteria van het oude
huurrecht:
7. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 6 van 13
‘Het is genoegzaam gebleken dat zich in onderhavig geval bijzondere omstandigheden
voordoen, die reden geven om de verzochte goedkeuring te verlenen’ (Rechtbank ’s-
Hertogenbosch, sector kanton ’s-Hertogenbosch, 30 november 2005, 428826, rolnr.
05/5394).
Nadien zijn de motiveringen meer in de lijn van de nieuwe wetgeving. Soms zijn de
motiveringen kort en bondig, veelal zijn ze uitgebreider. In het navolgende worden kort
een aantal uitspraken van kantonrechters besproken (a) alsmede een aantal relevante
arresten (b)
a) uitspraken van Rechtbanken, sector kanton
‘Overwegende dat de kantonrechter op grond van de door verzoekers naar voren
gebrachte omstandigheden en motieven aanleiding ziet de gevraagd goedkeuring te
verlenen.’ (Rechtbank Roermond, sector kanton locatie Venlo, 10 november 2011,
320258HZ VERZ 11-6).
‘Voldoende aannemelijk is dat de rechten die de huurders aan de huurovereenkomst
ontlenen in de artikelen …. onvoldoende wezenlijk worden aangetast om aan de
goedkeuring in de weg te staan.’ (Rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton locatie ‘s-
Gravenhage, 17 juli 2012, 1168763/12-50384).
‘De kantonrechter is van oordeel dat de bedingen de rechten die de huurder ontleent aan
de afdeling 6 van boek 7, titel 4 BW, niet wezenlijk aantasten, gelet ook op de waarborgen
die verzoekers zijn overeengekomen voor het geval de franchiseovereenkomst
onverhoopt zal eindigen.’ (Rechtbank Middelburg, sector kanton locatie Terneuzen, 1
juni 2011, 216012/11-300).
Meer uitgebreid gemotiveerde beschikkingen zijn bijvoorbeeld:
Rechtbank Amsterdam, sector kanton locatie Amsterdam, 31 maart 2011 EA 11-229:
‘De huurster behoort niet tot de categorie huurders van wie de maatschappelijk positie
in vergelijking met die van de verhuurder zodanig is dat zij de wettelijke bescherming
van huurders van bedrijfsruimten niet behoeven. Derhalve kan goedkeuring slechts
worden verleend indien het beding de rechten, die de huurder aan die wettelijke regeling
ontleent, in dit geval niet wezenlijk aantast.
De betreffende bedingen beogen de onderhuurovereenkomst synchroon te laten lopen
met de hoofdhuurovereenkomst. Mede gelet op het feit dat de betreffende bepalingen de
rechten van de huurder niet wezenlijk aantasten, zal daarvoor goedkeuring worden
verleend.
De strekking van de franchiseovereenkomst en de huurovereenkomst is dat de
huurovereenkomst eindigt bij beëindiging van de franchiseovereenkomst. De
huurovereenkomst bevat een beding op grond waarvan het gehuurde slechts volgens de
formule van de franchiseovereenkomst mag worden gebruikt. Voorts bevat de
franchiseovereenkomst waarborgen voor de (financiële) belangen van de huurster bij
beëindiging daarvan, waaronder de mogelijkheid tot overdracht aan de
verhuurster/franchisegeefster of een opvolgend huurder. Het beding beoogt slechts om
de beëindigingsgronden als vermeld in artikel 7:296 BW aan te vullen en heeft niet de
strekking om af te wijken van de wettelijke bepalingen inzake de opzegging (artikel 7:293
BW) en -indien de huurder daar niet mee instemt- de beëindiging door de rechter (artikel
7:295 BW. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen worden de rechten van de
huurder niet wezenlijk aangetast en kan ook dat beding worden goedgekeurd’.
In gelijke zin:
Rechtbank Zutphen, sector kanton locatie Zutphen, 7 februari 2012, 460943 HA VERZ
11-70:
8. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 7 van 13
‘In de eerste plaats is er geen redelijk bezwaar tegen de beperking van de eerste
huurtermijn –volgens de wet vijf jaar- tot vier jaar en zes maanden en 21 dagen. Die
bijzondere termijn is ingegeven door de wens om de termijnen van deze
onderhuurovereenkomst gelijk te laten lopen met de hoofdhuurovereenkomst. Deze
beperking in de tijd is bovendien zo gering dat in dit geval die afwijking van de
wettelijke termijn zal worden goedgekeurd.’
Wat betreft de koppeling wordt overwogen: ‘Beide partijen zijn het er over eens dat het
afwijkende beding van artikel 10f in hun beider belang is, omdat naar het zich thans laat
aanzien geen van hen gebaat is bij een situatie waarin de franchiseovereenkomst is
geëindigd terwijl de huurovereenkomst nog voortbestaat. Op zichzelf is de betreffende
bepaling in de huurovereenkomst een vermindering van de rechtsbescherming, nu er een
beëindigingsgrond is toegevoegd. De wettelijke rechtsbescherming van de huurder blijft
evenwel grotendeels in stand omdat, indien de huurder niet met de beëindiging instemt,
de toetsing van de beëindigingsgrond door de kantonrechter in stand blijft.’. De
kantonrechter zit voldoende grondslag om de overeengekomen afwijkende voorwaarden
niettemin goed te keuren.
Niet alle kantonrechters honoreren de verzoeken. De kantonrechter concludeert dan dat
door het beding de rechten van de huurder, die de huurder aan de bepalingen van
afdeling 6, titel 1, boek 7 BW ontleent, wezenlijk worden aangetast.
Vervolgens wordt dan beoordeeld of de maatschappelijke positie van de huurder in
vergelijking met die van de verhuurder zodanig is dat hij de bescherming van de
betreffende afdeling in redelijkheid niet behoeft. Gronden om te oordelen dat de huurder
de bescherming op grond van zijn maatschappelijke positie niet behoeft worden niet snel
aanwezig geacht.
Rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton locatie Eindhoven, 22 juli 2009 LJN
BJ4275, ‘Blokker’:
De kantonrechter weigerde goedkeuring van een afwijkend huurbeding (beperking van
de wettelijke termijn van ‘vijf plus vijf jaar’) bedoeld om huurovereenkomst synchroon te
laten lopen met onderhuurovereenkomst en franchiseovereenkomst.
De kantonrechter onderkende op zich het praktisch voordeel van het synchroon lopen
van onderhuur en hoofdhuur. ‘Maar dat rechtvaardigt in dezen op zichzelf beschouwd
geen beperking van de wettelijke (beoogde) minimumtermijn met een half jaar, zijnde
immers een wezenlijke aantasting van de rechten van de huurder zonder dat daarvoor
een deugdelijke grondslag is gesteld of gebleken’.
Goedkeuring werd verder verzocht van het volgende beding:
F. De onderhuurovereenkomst zal zijn beëindigd op het moment dat de franchiseovereenkomst
tussen de onderverhuurder en de onderhuurder is beëindigd. Dit wijkt af van artikel 7:291 BW
e.v. De kantonrechter zal om goedkeuring worden verzocht.
De goedkeuring werd niet verkregen. ‘Met het in de huurovereenkomst opgenomen
beding F worden onder meer deze gronden tevens beëindiginggronden voor de
onderhuurovereenkomst. Aldus kan volgens beding F een beëindiging van de
huurovereenkomst voortvloeien uit het niet nakomen van een verplichting uit de
franchiseovereenkomst, die tevens als een wanprestatie in de huurovereenkomst te
gelden heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter kan aan beding F voor zover op die
situaties betrekking hebbend in ieder geval geen goedkeuring worden verleend. In het
kader van een franchiseovereenkomst of een huurovereenkomst staat het partijen in
beginsel vrij af te spreken wanneer sprake is van wanprestatie. Wanneer daarnaast ook
wordt beoogd dat in geval van wanprestatie in de huurovereenkomst, al dan niet
gevormd door wanprestatie in de franchiseovereenkomst, dit automatisch zal leiden tot
ontbinding van de huurovereenkomst buiten de rechter om, dan wordt een gewenste
goedkeuring al verhinderd door artikel 7:231 BW.’
9. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 8 van 13
Rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, 23 december 2009, LJN
BL5207, (Mexx Nederland/RL Valkenswaard)
In deze zaak werd goedkeuring gevraagd van de volgende bedingen:
1. Deze huurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en wel voor de duur van 3 jaar en 6
maanden, ingaande op 01 december 2009 en loopt tot en met 31 mei 2013, waarna deze van
rechtswege zal eindigen zonder dat hiervoor een opzegging is vereist.
Dit beding beoogt een beperking van de wettelijke termijn van "vijf plus vijf jaar" als
nader geregeld in artikel 7:292 Burgerlijk Wetboek (BW).
2. Tussentijdse beëindiging van deze huurovereenkomst is mogelijk in een omstandigheid als
genoemd in de artikelen 9.1 en 9.2 van deze overeenkomst.
3. Deze huurovereenkomst eindigt onherroepelijk per gelijke datum dat de onder punt 3 van de
considerans vermelde franchiseovereenkomst eindigt ongeacht de oorzaak van de beëindiging van
laatstgenoemde overeenkomst.
De bedingen 2. en 3. beogen een verruiming van de beëindiginggronden van de
huurovereenkomst. Deze artikelen wijken derhalve inderdaad onder meer af van
bepalingen van afdeling 6 van titel 4 van boek 7 BW, namelijk artikel 7:295 BW e.v.
De gevraagde goedkeuring voor de beperking van de wettelijke termijn wordt verleend.
Er is weliswaar sprake van een aantasting van de rechten van de
franchisenemer/huurder, maar er is geen sprake van een wezenlijke aantasting. Van
belang hierbij is dat de aangegane leningen beperkt zijn en de investeringen zijn
afgeschreven.
De goedkeuring voor de bedingen onder 2. en 3. wordt niet verleend. Een beëindiging
van de huurovereenkomst zou bij goedkeuring kunnen voortvloeien uit het niet
nakomen van een verplichting uit de franchiseovereenkomst, die tevens als een
wanprestatie in de huurovereenkomst te gelden heeft. Nu dit automatisch zal leiden tot
ontbinding van de huurovereenkomst buiten de rechter om, wordt een gewenste
goedkeuring verhinderd door artikel 7:231 BW.
Rechtbank Rotterdam, sector kanton locatie Rotterdam, 30 juni 2010, LJN BN3395,
‘Verhagen Franchise’
Verzoekers vragen goedkeuring van een aantal bedingen uit de franchiseovereenkomst
waarin is bepaald dat de huurovereenkomst automatisch tot een einde komt wanneer de
franchiseovereenkomst eindigt. In artikel 25.2 van de franchiseovereenkomst is
opgenomen dat partijen vaststellen dat de huurovereenkomst onlosmakelijk verbonden
is met de hoedanigheid van de huurder als franchisenemer. Het beding in dit artikel is in
strijd met artikel 7:231 BW, oordeelde de kantonrechter. ‘De kantonrechter heeft niet de
bevoegdheid de afwijking van dit artikel goed te keuren. De overige bedingen worden,
ondanks wezenlijke aantasting van de rechten van de huurder, goedgekeurd. De
hoofdreden hiervoor is dat de huurder er belang bij heeft dat bij einde van de
franchiseovereenkomst ook de huurovereenkomst ten einde komt.
Op grond van de bepalingen in de franchiseovereenkomst is franchisenemer immers niet
gerechtigd om in geval van beëindiging van de franchiseovereenkomst in het gehuurde
een andere onderneming dan een Verhage Fastfood restaurant te voeren. Andere
exploitatiemogelijkheden zijn niet aanwezig. In die omstandigheid heeft franchisenemer
er belang bij dat de huurovereenkomst voor de alsdan voor hem niet te exploiteren zaak,
met alle verplichtingen van dien, niet voortduurt. Daarbij speelt mede een rol dat is
voorzien in een regeling ter compensatie van de door franchisenemer gepleegde
investeringen en de door hem opgebouwde goodwill. Voorts is het een gerechtvaardigd
belang van de franchisegever om het gehuurde te behouden voor zijn netwerk van
vestigingen.’
10. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 9 van 13
Rechtbank Rotterdam, sector kanton locatie Rotterdam, 23 januari 2012, LJN BV2668,
‘IMO Autowasstraten’
In de bedingen uit de overeenkomst, welke in deze zaak aan het oordeel van de rechter
zijn voorgelegd, zijn de volgende relevante elementen te onderscheiden:
a. een afwijking van het bepaalde in artikel 7:231 BW dat ontbinding van de
huurovereenkomst in geval van tekortschieten door de huurder alleen kan geschieden
door tussenkomst van de rechter;
b. een afwijking van de in artikel 7:293-296 BW gegeven opzeg- en
beëindigingsbescherming.
De kantonrechter heeft de verschillende onderdelen als volgt beoordeeld:
‘Artikel 7:231 BW bepaalt dat een ontbinding van de huurovereenkomst niet buiten de
rechter om kan plaatsvinden. In de hiervoor weergegeven bedingen, maar ook in andere
onderdelen van de franchiseovereenkomst is desondanks bepaald dat de
(huur)overeenkomst automatisch tot een eind komt wanneer de franchiseovereenkomst
tot een eind komt. Zo is ook in artikel 6.2. van de overeenkomst bepaald dat beëindiging
van de overeenkomst de (onder)huurovereenkomst gespecificeerd in artikel 4.4.
automatisch op hetzelfde moment doet eindigen zonder dat daarvoor een afzonderlijke
opzegging is vereist. Deze bepaling is in strijd met het bepaalde in artikel 7:231 BW,
welke bepaling van dwingend recht is. Artikel 7:231 BW is geplaatst in afdeling 4 en niet
in afdeling 6 (artt. 7: 291 e.v.) van Titel 4 van boek 7, zodat er ook geen bevoegdheid voor
de kantonrechter bestaat afwijkingen van dit artikel goed te keuren.’
‘In artikel 7:293 e.v. worden diverse eisen gesteld aan de mogelijkheid de huur op te
zeggen en is opzegging binnen een termijn van tien jaar slechts zeer beperkt mogelijk.
Door de koppeling van de onderhavige overeenkomst aan de hoofdhuurovereenkomst
worden deze wettelijke bepalingen opzij gezet. Ook kan op grond van artikel 5.2. de
overeenkomst voor onbepaalde tijd door verzoekster (jjh: franchisegever/verhuurder) op
elk gewenst moment worden opgezegd, al dan niet met een vergoeding, met daaraan
gekoppeld het automatisch einde van de (onder)huurovereenkomst, zonder (aparte)
vergoeding. De onmiddellijke opzegging valt te kwalificeren als een ontbinding buiten
rechte, zodat, gelet op hetgeen onder 4.7 is overwogen, voor dit beding geen
goedkeuringsbevoegdheid bestaat.
Om verschillende redenen is het wenselijk dat de mogelijkheid van een rechterlijke
toetsing niet bij voorbaat wordt uitgesloten’.
b) arresten van Gerechtshoven
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 15 november 2005, LJN AV5179, (Bart’s Retail
B.V./Thijssen)
Een van de verzoekschriftprocedures waarbij de goedkeuring niet werd verleend, heeft
geleid tot een arrest van het hof. Het hof heeft de grieven van de verhuurder verworpen
en oordeelde als volgt:
‘de rechten die huurder ontleent aan Afdeling 6 van titel 4 van Boek 1 van het BW
worden op een aantal punten wezenlijk aangetast: zo wordt huurder het recht ontnomen
om ter zake van een door verhuurder gewenste beëindiging van de huurovereenkomst
de tussenkomst van de rechter te vragen; voorts wordt door de koppeling van de
huurovereenkomst aan de franchiseovereenkomst materieel een niet aan termijnen
gebonden huurbeëindigingsgrond toegevoegd aan de limitatief in de wet genoemde en
bovendien wel aan termijnen gebonden huurbeëindigingsgronden die de genoemde
Afdeling kent. Voorts wordt de huurder het recht ontnomen om vrijelijk over zijn bedrijf,
inclusief huurrechten te beschikken, hetgeen op gespannen voet staat met het bepaalde in
artikel 7:307 BW (indeplaatsstelling, jjh), van welke bepaling afwijking onder geen beding
is toegestaan (artikel 7:291, lid 2 BW)’.
11. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 10 van 13
’Nu voorts niet is gebleken van enig daartegenover staand voordeel aan de kant van de
huurder, moet worden vastgesteld dat het artikel 10f waarvoor appellanten goedkeuring
vragen de rechten die huurder ontleent aan het bepaalde in Afdeling 6 van Titel 4 van
Boek 7 BW wezenlijk aantast’.
’Nu voorts niet, althans onvoldoende is gebleken dat de maatschappelijke positie van A.
in vergelijking met B. zodanig is dat hij de genoemde bescherming niet behoeft, - anders
dan appellanten menen is hun goede zakelijke verstandhouding daarbij niet van
doorslaggevende betekenis - dienen de grieven te worden verworpen.’
Commentaar
Het hof constateert enkele algemene consequenties van de gewenste koppeling van de
huurovereenkomst aan de franchiseovereenkomst en constateert dat daartegenover geen
voordeel aan de kant van de huurder staat en besluit te overwegen dat de
maatschappelijke positie van huurder niet zodanig is dat hij geen bescherming behoeft.
Bij een rechtlijnige uitleg zou het arrest van het hof moeten leiden tot het afwijzen van
alle huurkoppelingsverzoeken van alle franchisegevers.
In deze procedure zijn de voordelen aan de zijde van de huurder enigszins onderbelicht
gebleven. Met de juiste motivering had de procedure in hoger beroep wellicht een ander
resultaat gehad. Immers er zijn weldegelijk voordelen aan de zijde van de huurder, zodat
de rechten van de huurder niet wezenlijk worden aangetast. De huurder
heeft baat bij de beëindiging van de huurovereenkomst. Het is niet zo dat bij een
beëindiging van de franchise- en huurovereenkomst de investering van de huurder teniet
wordt gedaan. In het gehuurde kan, zo blijkt uit de in de huurovereenkomst opgenomen
bestemming alleen een vestiging van formule X worden gevestigd zodat de activa en de
bouwkundige voorzieningen bij beëindiging zullen worden overgedragen tegen
minimaal de boekwaarde aan een opvolgende franchisenemer/huurder.
Verder zou het verzoek volgens het hof op gespannen voet staan met artikel 7:307 BW
(indeplaatsstelling), immers artikel 291 lid 2 BW bepaalt dat verzoek tot goedkeuring
mogelijk is met uitzondering van artikel 7:307. Echter het vrijelijk ter beschikking hebben
over een bedrijf is in een overeengekomen franchiserelatie enigszins beperkt; de
opvolgend huurder moet voldoen aan de criteria welke de franchiseorganisatie stelt.
Bovendien is er gebondenheid aan de bestemmingsclausule.
Het arrest leert ons dat het van belang is om uiteen te zetten dat er wel degelijk voordelen
aan de zijde van de huurder zijn, zodat de rechten van de huurder niet wezenlijk worden
aangetast en dat ook de maatschappelijke positie van de huurder niet zodanig is dat de
huurder de huurbescherming behoeft. Bij de motivering dient vooral gewezen te worden
op de overdrachtsregeling in de franchiseovereenkomst en de bestemmingsclausule in de
huurovereenkomst. Voorts is het aan te raden om de tussenkomst van de rechter bij
beëindiging van de huurovereenkomst niet uit te sluiten.
Gerechtshof ’s-Gravenhage d.d. 25 augustus 2006, WR 2007-01,10 (Bruna-Van den Bos)
In deze procedure is nadrukkelijk verwezen naar de gebruiksmogelijkheden van het
gehuurde wegens de bestemming en de overdrachtsregeling. Het hof oordeelde als volgt:
‘Nu de gebruiksmogelijkheden van het gehuurde voor huurder ook zonder het
onderhavige beding bij beëindiging van de franchise-overeenkomst beperkt zijn en een
regeling is getroffen waarin de investeringen van huurder worden beschermd, worden
de rechten van huurder niet wezenlijk aangetast’.
Deze beslissing is fundamenteel anders dan de beslissing van het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch, zoals hierboven is besproken. Overigens is het hof ’s-Hertogenbosch
in een later gewezen arrest beduidend milder ten aanzien van de koppeling tussen
franchise- en huurovereenkomst, zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 9 januari 2007,
LJN AZ6753:
12. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 11 van 13
‘Evenmin is het hof gebleken dat [geïntimeerde] door deze koppeling beroofd is van
essentiële elementen van de bescherming die hem als huurder van winkelbedrijfsruimte
toekomt: als hij aan de verplichtingen uit de franchise-overeenkomst voldoet, welke
verplichtingen [appellante] in de als productie 3 bij memorie van grieven overgelegde
allonge bij de franchise-overeenkomst tot onderdeel van de huurovereenkomst heeft
gemaakt, geniet hij volle huurbescherming, terwijl ook het recht om te eniger tijd
indeplaatsstelling te vragen niet op enigerlei wijze is aangetast.’
Na het arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage d.d. 25 augustus 2006 volgen diverse
beschikkingen van kantonrechters in den lande, die lijken te passen in de lijn van
genoemd arrest.
Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, 8 september 2009, LJN BL5657,
(Tankstation/Demarol (Gulf)
In deze zaak werd goedkeuring gevraagd en verkregen van de volgende bedingen:
1. Het exploitatierecht van het tankstation wordt verleend voor de duur van deze
overeenkomst,(…) derhalve van 1 januari 2008 t/m 31 december 2012, het exploitatierecht zal
derhalve van rechtswege eindigen op 31 december 2012 zonder dat enige opzegging is vereist.
2. Het exploitatierecht zal tevens van rechtswege eindigen indien de onderliggende
huurovereenkomst tussen de eigenaar van het onroerend goed en Gulf wordt beëindigd en niet
wordt verlengd, en/of dat het bevoegd gezag de vergunning(en) voor de verkoop van
motorbrandstoffen intrekt.
Het hof geeft als aanbeveling dat de rechter de partijen eerst hoort alvorens hij beslist,
omdat de rechter rekening moet houden met de maatschappelijke positie van partijen en
van het huurrecht van de huurder dat mogelijk wordt prijsgegeven bij instandhouding
van het afwijkende beding.
Het hof geeft als voorbeeld van een “wezenlijke aantasting” van het huurrecht van de
huurder de uitsluiting van rechterlijke tussenkomst bij beëindiging van de
huurovereenkomst. Rechterlijke tussenkomst wordt door de bovenstaande bedingen
uitgesloten. De maatschappelijke positie van de huurder brengt echter, gezien alle feiten
en omstandigheden van het geval, mee dat hij de (huur)bescherming in redelijkheid niet
behoeft. De huurder is een professionele partij, die niet in overwegende mate in een
afhankelijke positie ten opzichte van Demarol verkeert en die voor zijn
bedrijfsactiviteiten niet in overwegende mate afhankelijk is van voorzetting van de
onderhavige huurovereenkomst.
Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, 8 september 2009, LJN BL5675,
(Heineken Nederland)
In deze zaak werd goedkeuring gevraagd en verkregen van de volgende bedingen:
1. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van twee jaar en drie maanden, welke
overeenkomst wordt verlengd met vijf jaar.
Dit beding doorbreekt de wettelijke termijnverlenging.
2. De huurprijs kan worden gewijzigd op elk moment dat dit in de hoofdhuurovereenkomst
mogelijk is, op 1 oktober 2010 en vervolgens steeds na vijf jaren nadat de laatste
huurprijsaanpassing heeft plaatsgevonden.
13. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 12 van 13
Met dit beding wordt beoogd de mogelijkheid voor huurprijswijziging van de
onderhuurovereenkomst synchroon te laten lopen met die van de
hoofdhuurovereenkomst.
Nu partijen beëindiging van de overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst niet
hebben uitgesloten, uit de huurovereenkomst blijkt dat de intentie van partijen is dat de
huurovereenkomst na het verstrijken van de eerste (kortere) termijn voor vijf jaar wordt
voorgezet, er een compensatie heeft plaatsgevonden en de onderhuurder
[belanghebbende] op de hoogte is van het tijdstip waarop de hoofdhuurovereenkomst
eindigt, is het naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat van een wezenlijke
aantasting van de (huur)rechten van [belanghebbende] geen sprake is.
5. Beëindiging van de huurovereenkomst zonder goedkeuring van het
afwijkend huurbeding.
Indien de goedkeuring niet wordt verleend zijn de afwijkende bepalingen vernietigbaar.
Of een beroep van de huurder/franchisenemer op de vernietigbaarheid wordt
gehonoreerd, is maar de vraag. In de hiervoor genoemde procedure bij het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch d.d. 9 januari 2007 (LJN AZ6753) was het hof de mening toegedaan, dat
de franchiseovereenkomst zodanig met de huurovereenkomst is verbonden, dat
tekortkoming in de nakoming onder de franchiseovereenkomst tevens tekortkoming in
de nakoming onder de huurovereenkomst oplevert, zodat de huurovereenkomst
ontbonden had moeten worden. Het hof aanvaardt hier dus een koppeling. De
tekortkoming in de franchiseovereenkomst werkt dus door in de huurovereenkomst.
Zoals opgemerkt zijn goed geformuleerde clausules in de huur- en de
franchiseovereenkomst en een deugdelijke motivatie in het verzoekschrift onontbeerlijk.
Als de goedkeuring toch wordt onthouden, kan de franchisegever in voorkomend geval
met succes een beroep doen op het in de franchiseovereenkomst opgenomen
concurrentiebeding. Ook de bestemmingsclausule in de huurovereenkomst kan soelaas
bieden. Het door exploiteren zonder franchiseovereenkomst levert op grond van de
bestemmingsclausule een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op en
aldus een grond voor ontbinding. Verder is er nog de mogelijkheid om ontbinding te
vorderen op grond van dringend eigen gebruik, waaronder ook het overdragen aan een
andere franchisenemer valt. Ten slotte kan de franchisegever een beroep doen op de
bedongen koppeling, zoals opgenomen in zowel de franchise- als de huurovereenkomst.
6. Tips
Onderstaand nog een aantal tips voor franchisegevers/verhuurders die zouden kunnen
bijdragen aan het verlenen van goedkeuring voor het afwijkende beding.
De overeenkomst:
Neem een concurrentiebeding op in de franchiseovereenkomst en een strikt
geformuleerde bestemmingsclausule in de huurovereenkomst.
Laat bij een beding dat de termijnbescherming doorbreekt uit de huurovereenkomst
blijken dat de intentie van partijen is dat de huurovereenkomst na het verstrijken van de
eerste (kortere) termijn voor vijf jaar wordt verlengd.
Laat een beding dat voorziet in een (tussentijdse) beëindiging van de huurovereenkomst
zonder rechterlijke tussenkomst achterwege, tenzij sprake is van een sterke
franchisenemer. Bij sterke franchisenemer kan verder worden gegaan en zou men wel
uitsluiting rechterlijke tussenkomst kunnen opnemen, omdat de maatschappelijke positie
bij deze franchisenemer zodanig is dat hij …. , .
14. Hoofdstuk Franchise en Huur – Mr. J.J.G. (Jan-‐‑Joris) Heling
Praktijkgids Franchising Nederlandse Franchise Vereniging (NFV)
5e herziene druk november 2012
Pagina 13 van 13
Bepaal dat het einde van de franchiseovereenkomst een extra opzeggingsgrond voor de
huurovereenkomst is.
Bepaal desgewenst dat de algemene belangenafweging al eerder bruikbaar is dan aan het
einde van een periode van 10 jaar (opzegging na vijf jaar op grond van de algemene
belangenafweging).
Verzoekschriftprocedure:
Dien het verzoekschrift gezamenlijk in.
Hecht de franchiseovereenkomst en de huurovereenkomst als bijlage aan het
verzoekschrift.
Vermeld de exacte tekst van de goed te keuren bedingen en de gronden waarop het
verzoek berust.
Geef uitgebreide toelichting op de door de huurder al dan niet gedane investeringen.
Benoem de specifieke voordelen voor de huurder bij het sluiten van de
huurovereenkomst.
Mr. J.J.G. (Jan-Joris) Heling, manager juridische zaken
Bart’s Retail B.V. (Bakker Bart)
Postbus 184
6640 AD Beuningen
telefoon 024-6782747 / 06-23013098
e-mail j.heling@bakkerbart.nl
Zie de advertentie elders in deze gids.