De verzoekende partij (Vlaamse Energieholding) heeft een aanvraag ingediend bij de FOD Financiën om een tegemoetkoming te verkrijgen van het Garantiefonds voor haar niet-beschikbaar geworden deposito’s als gevolg van het faillissement van de nv Optima Bank.
Om die redenen,
het Hof,
alvorens uitspraak te doen ten gronde, stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen :
1. Dienen de artikelen 2 en 3 van de richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels, in voorkomend geval in samenhang gelezen met de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met het algemene gelijkheidsbeginsel, in die zin te worden geïnterpreteerd dat :
a) zij aan de lidstaten de verplichting opleggen om de aandelen van de erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, op dezelfde wijze te waarborgen als de deposito’s ?
b) zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat aan de entiteit die gedeeltelijk belast is met de waarborg van de in die richtlijn beoogde deposito’s de opdracht toevertrouwt om eveneens, ten belope van 100 000 euro, de waarde van de aandelen van de vennoten, natuurlijke personen, van een erkende coöperatieve vennootschap die actief is in de financiële sector, te waarborgen ?
2. Is het besluit van de Europese Commissie van 3 juli 2014 « betreffende steunmaatregel SA.33927 (12/C) (ex 11/NN) door België ten uitvoer gelegd -Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties » verenigbaar met de artikelen 107 en 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in zoverre het de waarborgregeling die het voorwerp van dat besluit uitmaakt, kwalificeert als nieuwe staatssteun ?
3. In geval van een ontkennend antwoord op de tweede vraag, dient artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat een regeling van staatswaarborg toegekend aan de vennoten, natuurlijke personen, van erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, in de zin van artikel 36/24, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, nieuwe staatssteun vormt die bij de Europese Commissie moet worden aangemeld ?
4. In geval van een bevestigend antwoord op de tweede vraag, is hetzelfde besluit van de Europese Commissie verenigbaar met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat daarin wordt geoordeeld dat de in het geding zijnde staatssteun tot uitvoering is gebracht vóór 3 maart 2011 of 1 april 2011 of op
een van beide data, of, omgekeerd, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat daarin wordt geoordeeld dat de in het geding zijnde staatssteun op een latere datum tot uitvoering is gebracht ?
67
5. Dient artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat het een lidstaat verbiedt om een maatregel, zoals die welke is vervat in artikel 36/24, eerste lid, 3°, van de wet van 22 f
Op 28 januari 2019 werd bij de Raad van State een vordering ingesteld tot de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissing van 3 december 2018 van het college van burgemeester en schepenen
van de stad Oostende om de concessie voor de exclusieve uitbating van een kansspelinrichting klasse I of casino in het Kursaalgebouw te Oostende te gunnen aan de nv Infiniti Gaming Knokke.
Afwijzingsformaliteiten dienen in acht genomen te worden bij opvolgende stuit...Patrick van der Vorst
Op 26 februari van dit jaar heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de verjaring van het recht op uitkering onder verzekeringspolissen en stuiting onder het oude recht. In deze update wordt ingegaan op het stuitingsregime, alsmede op de vraag wat dit arrest voor verzekeraars betekent bij het afwijzen van claims naar huidig recht (afwijzen na iedere stuiting of niet?).
Mr. R. Meelker van Marree en Dijxhoorn bespreekt in PIV-Bulletin 2014, 3 de uitspraak van de Hoge Raad van 18 april 2014. Centraal stond in die zaak de vraag of verzekeraar Interpolis wel terecht een redelijk vermoeden mocht hebben dat haar verzekerde tegenover haar verzekeringsfraude pleegde en dus gerechtvaardigd een persoonlijk onderzoek liet instellen. Het gerechtshof kwam in een 44 overwegingen tellend arrest tot de conclusie dat Interpolis dat niet kon en oordeelde vervolgens ook dat het onderzoeksrapport niet als bewijsmiddel mocht worden gebruikt. Het hof vond dat pas na een grondig en of structureel gebrek aan medewerking een persoonlijk onderzoek ingesteld mag worden. De HR liet dat oordeel in tact. Mr. Meelker stelt hierbij kritische kanttekeningen.
Een illegale man die door het hof van beroep te Luik op 4 november 2013 werd veroordeeld voor verkrachting van een vrouw mag na een procedureslag eindelijk uitgewezen worden.
Om die redenen,
het Hof,
alvorens uitspraak te doen ten gronde, stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen :
1. Dienen de artikelen 2 en 3 van de richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels, in voorkomend geval in samenhang gelezen met de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met het algemene gelijkheidsbeginsel, in die zin te worden geïnterpreteerd dat :
a) zij aan de lidstaten de verplichting opleggen om de aandelen van de erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, op dezelfde wijze te waarborgen als de deposito’s ?
b) zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat aan de entiteit die gedeeltelijk belast is met de waarborg van de in die richtlijn beoogde deposito’s de opdracht toevertrouwt om eveneens, ten belope van 100 000 euro, de waarde van de aandelen van de vennoten, natuurlijke personen, van een erkende coöperatieve vennootschap die actief is in de financiële sector, te waarborgen ?
2. Is het besluit van de Europese Commissie van 3 juli 2014 « betreffende steunmaatregel SA.33927 (12/C) (ex 11/NN) door België ten uitvoer gelegd -Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties » verenigbaar met de artikelen 107 en 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in zoverre het de waarborgregeling die het voorwerp van dat besluit uitmaakt, kwalificeert als nieuwe staatssteun ?
3. In geval van een ontkennend antwoord op de tweede vraag, dient artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat een regeling van staatswaarborg toegekend aan de vennoten, natuurlijke personen, van erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, in de zin van artikel 36/24, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, nieuwe staatssteun vormt die bij de Europese Commissie moet worden aangemeld ?
4. In geval van een bevestigend antwoord op de tweede vraag, is hetzelfde besluit van de Europese Commissie verenigbaar met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat daarin wordt geoordeeld dat de in het geding zijnde staatssteun tot uitvoering is gebracht vóór 3 maart 2011 of 1 april 2011 of op
een van beide data, of, omgekeerd, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat daarin wordt geoordeeld dat de in het geding zijnde staatssteun op een latere datum tot uitvoering is gebracht ?
67
5. Dient artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat het een lidstaat verbiedt om een maatregel, zoals die welke is vervat in artikel 36/24, eerste lid, 3°, van de wet van 22 f
Op 28 januari 2019 werd bij de Raad van State een vordering ingesteld tot de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissing van 3 december 2018 van het college van burgemeester en schepenen
van de stad Oostende om de concessie voor de exclusieve uitbating van een kansspelinrichting klasse I of casino in het Kursaalgebouw te Oostende te gunnen aan de nv Infiniti Gaming Knokke.
Afwijzingsformaliteiten dienen in acht genomen te worden bij opvolgende stuit...Patrick van der Vorst
Op 26 februari van dit jaar heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de verjaring van het recht op uitkering onder verzekeringspolissen en stuiting onder het oude recht. In deze update wordt ingegaan op het stuitingsregime, alsmede op de vraag wat dit arrest voor verzekeraars betekent bij het afwijzen van claims naar huidig recht (afwijzen na iedere stuiting of niet?).
Mr. R. Meelker van Marree en Dijxhoorn bespreekt in PIV-Bulletin 2014, 3 de uitspraak van de Hoge Raad van 18 april 2014. Centraal stond in die zaak de vraag of verzekeraar Interpolis wel terecht een redelijk vermoeden mocht hebben dat haar verzekerde tegenover haar verzekeringsfraude pleegde en dus gerechtvaardigd een persoonlijk onderzoek liet instellen. Het gerechtshof kwam in een 44 overwegingen tellend arrest tot de conclusie dat Interpolis dat niet kon en oordeelde vervolgens ook dat het onderzoeksrapport niet als bewijsmiddel mocht worden gebruikt. Het hof vond dat pas na een grondig en of structureel gebrek aan medewerking een persoonlijk onderzoek ingesteld mag worden. De HR liet dat oordeel in tact. Mr. Meelker stelt hierbij kritische kanttekeningen.
Een illegale man die door het hof van beroep te Luik op 4 november 2013 werd veroordeeld voor verkrachting van een vrouw mag na een procedureslag eindelijk uitgewezen worden.
Grote Moskee krijgt 161.100 euro van GeensThierry Debels
In het Staatsblad van dinsdag 7 april 2020 verscheen het KB 'tot toekenning van een subsidie van 583.000 euro voor de werking van het Executief van de Moslims van België'.
In de wettekst wordt een onderscheid gemaakt tussen adviseren en andere vormen van financiële dienstverlening. Behoudens bij advies, rust op de financiële dienstverlener niet de verantwoordelijkheid om het belang van de consument te behartigen, maar de verantwoordelijkheid het belang van de consument op zorgvuldige wijze in acht te nemen. Bij advies geldt een zwaardere verantwoordelijkheid die gerechtvaardigd wordt door de specifieke rol die de adviseur geacht wordt te vervullen. Diens advies dient juist het belang van de klant te behartigen.
Uitspraak, geen extra kosten acceptgiroFriso de Jong
Consumentenrecht. Extra kosten voor klant, die via internet betaalt in plaats via een machtiging tot automatische afschrijving. Ktr: voor deze kostenopslag is geen basis te vinden in algemene voorwaarden. Bovendien zou een dergelijk beding in die voorwaarden onredelijk bezwarend zijn.
Slachtoffer van misbruik vangt bot bij Raad van StateThierry Debels
Verzoekster dient op 6 juli 2015 een aanvraag in voor financiële
hulp bij de commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders. In die
aanvraag zet verzoekster uiteen dat zij op jonge leeftijd het slachtoffer werd van misbruik.
Geen dringende noodzakelijkheid bij vordering tegenstanders asielcentrum DormaalThierry Debels
Bij arrest nr. 245.947 van 28 oktober 2019 wijst de Raad van State de vordering af van omwonenden tegen de beslissing van Fedasil om een tijdelijk opvangcentrum voor 130 asielzoekers te openen in de stad Zoutleeuw (deelgemeente Dormaal). De Raad is van oordeel dat er geen dringende noodzakelijkheid bestaat om tot de schorsing van die beslissing over te gaan.
Belgische Staat verliest tegen Vlaams GewestThierry Debels
Het beroep strekt tot de nietigverklaring van het besluit van de Vlaamse minister tot aanwijzing van de voorzitter van de examencommissie voor de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen
over de weg, per spoor of over de binnenwateren.
Vrouw vecht uitlevering aan Marokko tevergeefs aanThierry Debels
Met een verzoek van 5 maart 2018, meegedeeld via een diplomatieke nota van de ambassade van Marokko van 3 april 2018, vraagt Marokko de uitlevering van verzoekster, van Marokkaanse nationaliteit, op grond van een internationaal bevel tot aanhouding van 10 juni 2016, gegeven door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Chefchaouen (Marokko).
CD&V wil exceptie van borgstelling van eisende vreemdeling wegThierry Debels
Momenteel is een vreemdeling die als hoofdeiser of tussenkomende partij in een burgerlijk geding optreedt verplicht borg te stellen voor de betaling van gerechtskosten en eventuele schadevergoedingen
Eigenaar verwaarloosde ezels vangt bot bij Raad van StateThierry Debels
Op 16 juli 2018 nemen 3 inspecteurs-dierenartsen bij de Inspectie Dierenwelzijn van het Vlaamse Gewest op basis van de vaststellingen dezelfde dag in situ die het voorwerp zijn van een proces-verbaal gedateerd op 24 juli 2018, 46 ezels, 64 schapen en 48 geiten lastens verzoeker en mevrouw Hilde De Wever administratief in beslag. Deze dieren, op 2 schapen na die niet konden opgeladen worden, worden overgebracht naar erkende opvangcentra.
Bedienaars van de islamitische eredienst mogen van Grondwettelijk Hof Thierry Debels
Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden heeft Luc Lamine beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 114 van de wet van 5 mei 2019 « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 mei 2019).
Fedasil moet informatie over gesloten contract gevenThierry Debels
Bij e-mail van 13 februari 2020 vraagt een burger om een kopie van de aanbestedingsdocumenten tussen het Agentschap Fedasil en 4Gs Care over het tijdelijk opvangcentrum in Kalmthout te ontvangen.
Grote Moskee krijgt 161.100 euro van GeensThierry Debels
In het Staatsblad van dinsdag 7 april 2020 verscheen het KB 'tot toekenning van een subsidie van 583.000 euro voor de werking van het Executief van de Moslims van België'.
In de wettekst wordt een onderscheid gemaakt tussen adviseren en andere vormen van financiële dienstverlening. Behoudens bij advies, rust op de financiële dienstverlener niet de verantwoordelijkheid om het belang van de consument te behartigen, maar de verantwoordelijkheid het belang van de consument op zorgvuldige wijze in acht te nemen. Bij advies geldt een zwaardere verantwoordelijkheid die gerechtvaardigd wordt door de specifieke rol die de adviseur geacht wordt te vervullen. Diens advies dient juist het belang van de klant te behartigen.
Uitspraak, geen extra kosten acceptgiroFriso de Jong
Consumentenrecht. Extra kosten voor klant, die via internet betaalt in plaats via een machtiging tot automatische afschrijving. Ktr: voor deze kostenopslag is geen basis te vinden in algemene voorwaarden. Bovendien zou een dergelijk beding in die voorwaarden onredelijk bezwarend zijn.
Slachtoffer van misbruik vangt bot bij Raad van StateThierry Debels
Verzoekster dient op 6 juli 2015 een aanvraag in voor financiële
hulp bij de commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders. In die
aanvraag zet verzoekster uiteen dat zij op jonge leeftijd het slachtoffer werd van misbruik.
Geen dringende noodzakelijkheid bij vordering tegenstanders asielcentrum DormaalThierry Debels
Bij arrest nr. 245.947 van 28 oktober 2019 wijst de Raad van State de vordering af van omwonenden tegen de beslissing van Fedasil om een tijdelijk opvangcentrum voor 130 asielzoekers te openen in de stad Zoutleeuw (deelgemeente Dormaal). De Raad is van oordeel dat er geen dringende noodzakelijkheid bestaat om tot de schorsing van die beslissing over te gaan.
Belgische Staat verliest tegen Vlaams GewestThierry Debels
Het beroep strekt tot de nietigverklaring van het besluit van de Vlaamse minister tot aanwijzing van de voorzitter van de examencommissie voor de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen
over de weg, per spoor of over de binnenwateren.
Vrouw vecht uitlevering aan Marokko tevergeefs aanThierry Debels
Met een verzoek van 5 maart 2018, meegedeeld via een diplomatieke nota van de ambassade van Marokko van 3 april 2018, vraagt Marokko de uitlevering van verzoekster, van Marokkaanse nationaliteit, op grond van een internationaal bevel tot aanhouding van 10 juni 2016, gegeven door de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Chefchaouen (Marokko).
CD&V wil exceptie van borgstelling van eisende vreemdeling wegThierry Debels
Momenteel is een vreemdeling die als hoofdeiser of tussenkomende partij in een burgerlijk geding optreedt verplicht borg te stellen voor de betaling van gerechtskosten en eventuele schadevergoedingen
Eigenaar verwaarloosde ezels vangt bot bij Raad van StateThierry Debels
Op 16 juli 2018 nemen 3 inspecteurs-dierenartsen bij de Inspectie Dierenwelzijn van het Vlaamse Gewest op basis van de vaststellingen dezelfde dag in situ die het voorwerp zijn van een proces-verbaal gedateerd op 24 juli 2018, 46 ezels, 64 schapen en 48 geiten lastens verzoeker en mevrouw Hilde De Wever administratief in beslag. Deze dieren, op 2 schapen na die niet konden opgeladen worden, worden overgebracht naar erkende opvangcentra.
Bedienaars van de islamitische eredienst mogen van Grondwettelijk Hof Thierry Debels
Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden heeft Luc Lamine beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 114 van de wet van 5 mei 2019 « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 mei 2019).
Fedasil moet informatie over gesloten contract gevenThierry Debels
Bij e-mail van 13 februari 2020 vraagt een burger om een kopie van de aanbestedingsdocumenten tussen het Agentschap Fedasil en 4Gs Care over het tijdelijk opvangcentrum in Kalmthout te ontvangen.
Vilvoords gemeenteraadslid UF brengt zaak bij Raad van StateThierry Debels
Met een verzoekschrift stelt Ntoga Mbami Monsempo (UF) beroep in tegen het arrest van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen van 14 december 2018 waarbij zijn bezwaar tegen de gemeenteraadsverkiezing van 14 oktober 2018 te Vilvoorde onontvankelijk wordt verklaard.
De CVBA PRICE WATERHOUSE COOPERS ENTERPRISE ADVISORY stelde bij de Raad van State een vordering in tegen het Vlaams Gewest. De Raad van State verwerpt de vordering.
Similar to Vlaamse Energieholding procedeert tegen Belgische Staat (20)
Het kabinet spreekt alsnog grote waardering uit voor leden en nabestaanden van de Stay Behind-organisatie, een ultrageheime verzetsgroep die tijdens de Koude Oorlog klaarstond om het gewapend verzet te gaan vormen. Het is voor het eerst dat de Nederlandse regering publiekelijk de organisatie prijst.
List of meetings Bill & Melinda Gates Foundation has held with Commissioners,...Thierry Debels
List of meetings Bill & Melinda Gates Foundation has held with Commissioners, Members of their Cabinet or
Director-Generals since 01/12/2014 under its current ID number in the Transparency Register:
371567915480-41.
Vlaamse Energieholding procedeert tegen Belgische Staat
1. XIV-37.348-1/8
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
VOORZITTER VAN DE XIVe KAMER
A R R E S T
nr. 242.290 van 12 september 2018
in de zaak A. 221.635/XIV-37.348
In zake : de CVBA VLAAMSE ENERGIEHOLDING
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaat Geert Lenssens
kantoor houdend te 1082 Brussel
Keizer Karellaan 584 bus 9
bij wie woonplaats wordt gekozen
tegen :
de BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door
de minister van Financiën
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaten Paul Van der Putten, Pieter Wouters en Ian Arnauts
kantoor houdend te 1000 Brussel
Loksumstraat 25
bij wie woonplaats wordt gekozen
--------------------------------------------------------------------------------------------------
I. Voorwerp van het beroep
1. Het beroep, ingesteld op 3 maart 2017, strekt tot de
nietigverklaring van de beslissing “tot weigering van interventie door de FOD
Financiën, Algemene Administratie van de Thesaurie, Garantiefonds
dd. 2/1/2017”.
II. Verloop van de rechtspleging
2. Auditeur Alexander Van Steenberge heeft een verslag opgesteld
over het beroep tot nietigverklaring met toepassing van artikel 93, eerste lid, van
het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 ‘tot regeling van de rechtspleging
voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State’.
2. XIV-37.348-2/8
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft
plaatsgevonden op 27 juni 2018.
Staatsraad Kaat Leus heeft verslag uitgebracht.
Advocaat Nina Koedam, die loco advocaat Geert Lenssens
verschijnt voor de verzoekende partij, en advocaat Matthias De Groot, die loco
advocaten Paul Van der Putten, Pieter Wouters en Ian Arnouts verschijnt voor de
verwerende partij, zijn gehoord.
Auditeur Alexander Van Steenberge heeft een met dit arrest
eensluidend advies gegeven.
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der
talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973.
III. Feiten
3.1. Op 27 juni 2016 heeft de verzoekende partij een aanvraag
ingediend bij de FOD Financiën om een tegemoetkoming te verkrijgen van het
Garantiefonds voor haar niet-beschikbaar geworden deposito’s als gevolg van het
faillissement van de nv Optima Bank.
3.2. Nadat de administrateur belast met de leiding van de Algemene
Administratie van de Thesaurie bij brief van 15 september 2016 de verzoekende
partij had bericht dat de aanvraag voor interventie door de juridische dienst werd
geanalyseerd, herinnert de verzoekende partij met een brief van 16 november 2016
aan haar verzoek om een tegemoetkoming te verkrijgen.
3. XIV-37.348-3/8
3.3. Bij een schrijven van 2 januari 2017 deelt de verwerende partij
aan de verzoekende partij de beslissing mee houdende de weigering van
tussenkomst door het Garantiefonds. Die brief luidt:
“In aansluiting op uw brief van 1 juli 2016 vindt u hierna het antwoord van de
Thesaurie.
U vraagt de tussenkomst van het Garantiefonds voor financiële diensten om
terugbetaling te krijgen van uw bankdeposito’s bij Optima Bank nv, krediet-
instelling die failliet werd verklaard.
Overeenkomstig artikel 10, 2° van het koninklijk besluit van 16 maart 2009
betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het
Garantiefonds voor financiële diensten, komen de deposito’s verricht door openbare
overheden niet in aanmerking voor terugbetaling. In diezelfde bepaling wordt het
volgende verduidelijkt:
‘Onder openbare overheden worden de entiteiten begrepen die bedoeld zijn in de
sector of subsectoren van overheden (S.13) van het Europees systeem van de
rekeningen, uitgewerkt door de Verordening (EU) 549/2013 van het Europees
Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van
nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie, alsook de entiteiten die
ingedeeld zijn in de sector of subsectoren van overheden (S.13) in de nationale
rekeningen van hun land volgens de Europese wetgeving’
De uitsluiting van de overheden betreft dus de entiteiten in de categorie (code
S.13) en subcategorieën (codes 1311, 1312, 1313 en 1314) op de lijst van de sector
van de openbare administraties, gepubliceerd door de Nationale Bank van België.
De lijst is deze die van kracht is op de datum van het in gebreke blijven van de
kredietinstelling.
De Vlaamse Energieholding cvba is als overheid in de voormelde lijst
opgenomen. Het Garantiefonds kan bijgevolg de deposito’s van deze entiteit bij
Optima Bank nv niet terugbetalen.”
Dit is de bestreden beslissing.
IV. Toepassing korte debattenprocedure - Rechtsmacht van de Raad van State
4. De verwerende partij roept in haar memorie van antwoord een
exceptie wegens gebrek aan rechtsmacht in. Zij zet uiteen dat de kritiek van de
verzoekende partij verband houdt met de beoordeling of de verzoekende partij
voldoet aan de voorwaarden om een vergoeding van het Garantiefonds te
bekomen. Dit gaat om een gebonden bevoegdheid van de verwerende partij. Het
recht op vergoeding vloeit uit de regelgeving zelf voort, de betwisting over de
toekenning van de vergoeding is louter een geschil over de erkenning van een
4. XIV-37.348-4/8
subjectief recht, in casu het door de verzoekende partij ingeroepen recht op
depositogarantie.
5. De verzoekende partij betwist deze exceptie. De tegemoet-
koming door het Garantiefonds is niet zonder meer een recht dat de burger kan
inroepen ten aanzien van de overheid. De administratieve overheid bepaalt zelf wie
in aanmerking komt en wie niet op basis van de aanvragen die worden ingediend.
Uit de wetgeving, te dezen de wet van 25 april 2014 ‘op het statuut van en het
toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen’ en de uitvoerings-
besluiten ervan (het koninklijk besluit van 16 maart 2009 ‘betreffende de
bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het garantiefonds voor
financiële diensten’ en het koninklijk besluit van 14 november 2008 ‘tot uitvoering
van de crisismaatregelen voorzien in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling
van het organiek statuut van de Nationale Bank van België’, voor wat betreft de
oprichting van het Garantiefonds voor financiële diensten) blijkt nergens dat de
tegemoetkoming door het Garantiefonds een vaststaand recht is wanneer de
depositohouder in aanmerking komt. Het artikel 382 van de wet stelt dat de
depositobeschermingsregeling ingesteld door het Garantiefonds voorziet in
maximum 100.000,00 euro per deposant. Nergens blijkt een rechtstreeks
afdwingbaar subjectief recht. Er wordt niet gesteld dat het Garantiefonds
tegemoetkoming “zal verstrekken” noch staat er dat er enig “recht” is op
tegemoetkoming, de regelgeving ter zake duidt enkel aan wie er in aanmerking kan
komen. De bestreden beslissing is volgens de verzoekende partij een antwoord op
de aanvraag van verzoekster om als deposant van nv Optima Bank een
tegemoetkoming te krijgen van het Garantiefonds. In casu oordeelde de
administratieve overheid dat de verzoekende partij een overheid is en daarom niet
in aanmerking kan komen voor tegemoetkoming. Het Garantiefonds heeft om tot
dat oordeel te komen een invulling moeten geven aan het begrip “overheid”. De
verwerende partij had dus wel degelijk een discretionaire beoordelingsbe-
voegdheid en maakte de afweging of de verzoekende partij wel of niet onder de
uitsluitingsgronden van de depositogarantie valt. Een subjectief recht zou voor de
verzoekende partij slechts ontstaan indien het Garantiefonds een positieve
5. XIV-37.348-5/8
beoordeling zou maken dat zij in aanmerking komt voor de depositogarantie-
bescherming.
Beoordeling
6. Het auditoraat besluit tot de gegrondheid van de door de
verwerende partij ingeroepen exceptie. Het verwijst daartoe naar het arrest
nr. 239.284 van 3 oktober 2017 waarbij de Raad van State zich zonder rechtsmacht
heeft verklaard aangaande betwistingen over de tegemoetkomingen door het
Garantiefonds op grond van de volgende overwegingen:
“[...]
Uit de artikelen 144, eerste lid, en 145 van de Grondwet volgt dat de geschillen
over subjectieve rechten - altijd, wat de geschillen over burgerlijke rechten betreft,
en in principe, wat de geschillen over politieke rechten betreft - tot de bevoegdheid
van de hoven en rechtbanken behoren. Onder voorbehoud van een - te dezen niet
bestaande - toewijzing van bevoegdheid inzake politieke rechten, is de Raad van
State dan ook onbevoegd om kennis te nemen van beroepen tot nietigverklaring
waarvan het werkelijke en rechtstreekse voorwerp een geschil over subjectieve
rechten betreft. Dat is het geval wanneer het annulatieberoep strekt tot de erkenning
van een subjectief recht.
Het bestaan van een geschil over een subjectief recht met betrekking tot
handelingen van de overheid veronderstelt dat de eiser zich beroept op een
welbepaalde juridische verplichting die een regel van objectief recht aan het bestuur
oplegt. Opdat een partij zich ten aanzien van de bestuurlijke overheid op een
dergelijk recht zou kunnen beroepen, dient de bevoegdheid van die overheid
gebonden te zijn of dient de overheid reeds het bestaan van een recht vastgesteld te
hebben.
De Raad van State is enkel bevoegd wanneer de bestreden beslissing een
constitutieve beslissing is waarbij de overheid gebruik heeft gemaakt van haar
discretionaire beoordelingsbevoegdheid. Hij is zonder rechtsmacht als het gaat om
een beslissing waarbij de overheid vaststelt dat de betrokkene voldoet aan de
wettelijke en reglementaire voorwaarden waardoor hij zich kan beroepen op een
welbepaald recht.
Voormelde bevoegdheidsverdeling tussen de hoven en rechtbanken van de
rechterlijke orde en de Raad van State vloeit voort uit de Grondwet. Partijen kunnen
er bijgevolg niet van afwijken en een andersluidende bepaling in de bestreden
beslissing vermag er overigens geen afbreuk aan te doen.
6. Artikel 5, eerste lid, 1° en 2° van het (bij artikel 199 van de Programmawet
van 22 december 2008 bekrachtigde) koninklijk besluit van 14 november 2008
bepaalt, wat de deposito’s betreft - zoals de bankrekening waar de aanvraag van de
verzoekende partij betrekking op heeft -, welke financiële instrumenten onder de
beschermingsregeling vallen en welke niet. Artikel 6, § 1, van datzelfde koninklijk
besluit bepaalt dat ‘[i]ngeval van faillissement van een instelling bedoeld in
artikel 4, § 1, 1°, of bij een door de toezichthouder genomen beslissing conform
artikel 381, tweede lid, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het
toezicht op de kredietinstellingen […] het maximumbedrag van de tegemoetkoming
6. XIV-37.348-6/8
van het Garantiefonds [is] vastgelegd in artikel 382 van die wet’ en dat ‘[i]ngeval
van deficiëntie van een instelling bedoeld in artikel 4, § 1, 2° en 4°, § 2 en § 3, […]
het Garantiefonds tegemoet [komt] ten belope van maximum 100 000 euro. De
Koning past dit bedrag aan om het in overeenstemming te brengen met het bedrag
dat de Europese Commissie vaststelt om rekening te houden met de inflatie in de
Europese Unie.’ Bij artikel 5, derde lid, van datzelfde koninklijk besluit, tot slot,
wordt de Koning ertoe gemachtigd om de categorieën van de tegoeden en van de
deposanten vast te stellen die zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de
bescherming van het Garantiefonds.
Artikel 5, eerste lid, van het koninklijk besluit van 16 maart 2009 bepaalt op zijn
beurt dat ‘[h]et Garantiefonds […] een financiële tegemoetkoming [verleent] aan de
cliënten van een kredietinstelling of een beleggingsonderneming of van een
beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of van een
beheervennootschap van alternatieve instellingen voor collectieve belegging als
bedoeld in artikel 2, 1° tot 4°, binnen de grenzen, onder de voorwaarden en op de
wijze vastgesteld in het koninklijk besluit van 14 november 2008 en in de hierna
volgende artikelen’. Artikel 6 van datzelfde koninklijk besluit bepaalt dat
‘[o]nverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 14 november 2008 en
van de volgende artikelen, […] de tegoeden van cliënten bij een kredietinstelling in
aanmerking [komen] voor terugbetaling in het kader van de depositobescherming,
wanneer zij voortvloeien uit de deposito’s bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1° en 2°
van het koninklijk besluit van 14 november 2008’.
Artikel 10 van datzelfde uitvoeringsbesluit bepaalt de categorieën die van
terugbetaling zijn uitgesloten. Zo wordt luidens artikel 10, eerste lid, 2°, ervan geen
terugbetaling verleend voor ‘de deposito’s verricht door openbare overheden’
waarbij onder openbare overheden de ‘entiteiten [worden] begrepen die, op de
datum van het in gebreke blijven, bedoeld zijn in de sector of subsectoren van
overheden (S.13) van het Europees systeem van de rekeningen, uitgewerkt door de
Verordening (EU) 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei
2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de
Europese Unie, alsook de entiteiten die, op de datum van het ingebreke blijven,
ingedeeld zijn in de sector of subsectoren van overheden (S.13) in de nationale
rekeningen van hun land volgens de Europese wetgeving’. Voorts legt artikel 11
van het koninklijk besluit van 16 maart 2009 in detail vast hoe het bedrag van de
schuldvorderingen die in aanmerking komen voor de terugbetaling, dient te worden
bepaald.
7. Het Garantiefonds beschikt te dezen niet over een discretionaire
beoordelingsbevoegdheid, zijn bevoegdheid is bijgevolg volledig gebonden, ook
wat de toepassing van het begrip ‘openbare overheden’ betreft. Artikel 10, eerste
lid, 2° van het reglementair besluit van 16 maart 2009 zoals vervangen bij artikel 17
van het koninklijk besluit van 21 november 2016 ‘tot wijziging van het koninklijk
besluit van 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en
levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en
levensverzekeringen’ - dat luidens artikel 57 ervan uitwerking heeft met ingang van
zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad (dit is op 30 november 2016) zodat het van
toepassing is op de aanvragen tot terugbetaling van een deposito die lopend zijn op
het ogenblik van zijn inwerkingtreding - omschrijft, naar inhoud, wat precies onder
dit begrip moet worden begrepen zonder dat daarbij nog enige keuze - of
beoordelingsvrijheid aan het Garantiefonds is gelaten. Het betreft namelijk die
“entiteiten die, op de datum van het in gebreke blijven, bedoeld zijn in de sector of
subsectoren van overheden (S.13) van het Europees systeem van de rekeningen,
uitgewerkt door de Verordening (EU) 549/2013 van het Europees Parlement en de
Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale
7. XIV-37.348-7/8
rekeningen in de Europese Unie, alsook de entiteiten die, op de datum van het
ingebreke blijven, ingedeeld zijn in de sector of subsectoren van overheden (S.13)
in de nationale rekeningen van hun land volgens de Europese wetgeving”. Daarmee
heeft de regelgever aan het Garantiefonds dat kennis neemt van een aanvraag om
tegemoetkoming elke beoordelingsvrijheid ontnomen, zodat de bevoegdheid van
die overheid volledig gebonden is.
Een tegemoetkoming door het Garantiefonds is aldus een subjectief recht dat
door de regelgeving rechtstreeks aan de rechtzoekende toekomt indien deze aan de
voorwaarden voldoet. De Raad van State is zonder rechtsmacht om kennis te nemen
van geschillen die strekken tot de erkenning van een dergelijk subjectief recht. Het
komt de justitiële rechter toe om te oordelen of de voorwaarden voor een
tegemoetkoming al dan niet vervuld zijn.
8. Dat - zoals de verzoekende partij ter terechtzitting stelt - het ‘niet evident is’
dat de verzoekende partij wordt gekwalificeerd als een ‘openbare overheid’ in de
zin van artikel 10, eerste lid, 2° van het reglementair besluit van 16 maart 2009 of,
nog, dat een verkeerde toepassing is gemaakt van de door de Nationale Bank
opgemaakte lijst omdat de verzoekende partij volgens die lijst niet zou zijn
ingedeeld in de sector of subsectoren van overheden (S.13) in de nationale
rekeningen van hun land doch in de subsector S125, doet daaraan niet af.
9. Wanneer de verwerende partij oordeelt dat door het Garantiefonds ten
onrechte een bedrag is betaald zonder dat de aanvrager er recht op heeft en waarbij
zij zich zoals te dezen beroept op de onverschuldigde betaling en, meer specifiek, op
de artikelen1325, 1376 en 1377 van het Burgerlijk Wetboek, behoort dergelijke
betwisting tot de bevoegdheid van de justitiële rechter.
10. Uit het voorgaande volgt dat de Raad van State in het voorliggende beroep
zonder rechtsmacht is.
De ambtshalve opgeworpen exceptie is gegrond en het beroep tot
nietigverklaring is niet-ontvankelijk.
11. In het auditoraatsverslag wordt anders dan de verzoekende partij voorhoudt,
terecht gesteld dat over het beroep tot nietigverklaring uitspraak kan worden gedaan
met korte debatten in de zin van artikel 93, eerste lid, van het besluit van de Regent
van 23 augustus 1948 ‘tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State’.”
Zoals het auditoraat ziet de Raad van State geen aanleiding om
in deze zaak anders te oordelen dan de Raad van State in het zonet geciteerde arrest
heeft gedaan en bevindt aldus de exceptie gegrond.
Over het beroep tot nietigverklaring kan ook te dezen uitspraak
worden gedaan met korte debatten in de zin van artikel 93, eerste lid, van het
besluit van de Regent van 23 augustus 1948 ‘tot regeling van de rechtspleging voor
de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State’.
8. XIV-37.348-8/8
BESLISSING
1. De Raad van State verwerpt het beroep.
2. De verzoekende partij wordt verwezen in de kosten van het beroep tot
nietigverklaring, begroot op een rolrecht van 200 euro en een
rechtsplegingsvergoeding van 700 euro, die verschuldigd is aan de
verwerende partij.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van
twaalf september tweeduizend achttien door de Raad van State, XIVe kamer,
samengesteld uit:
Kaat Leus, wnd. kamervoorzitter,
staatsraad,
bijgestaan door
Joris Casneuf, griffier.
De griffier De voorzitter
Joris Casneuf Kaat Leus