Mr. R. Meelker van Marree en Dijxhoorn bespreekt in PIV-Bulletin 2014, 3 de uitspraak van de Hoge Raad van 18 april 2014. Centraal stond in die zaak de vraag of verzekeraar Interpolis wel terecht een redelijk vermoeden mocht hebben dat haar verzekerde tegenover haar verzekeringsfraude pleegde en dus gerechtvaardigd een persoonlijk onderzoek liet instellen. Het gerechtshof kwam in een 44 overwegingen tellend arrest tot de conclusie dat Interpolis dat niet kon en oordeelde vervolgens ook dat het onderzoeksrapport niet als bewijsmiddel mocht worden gebruikt. Het hof vond dat pas na een grondig en of structureel gebrek aan medewerking een persoonlijk onderzoek ingesteld mag worden. De HR liet dat oordeel in tact. Mr. Meelker stelt hierbij kritische kanttekeningen.
Guido Wolters vecht uitlevering aan Rusland aanThierry Debels
Met een verzoek van 13 mei 2013, meegedeeld met een diplomatieke nota van de ambassade van de Russische Federatie van 18 juni 2013, vraagt het parket generaal van de Russische Federatie de uitlevering van verzoeker, van Nederlandse nationaliteit, op grond van een aanhoudingsbevel van 25 juni 2010, gegeven door de rechtbank van het district Tverskoy, regio Moskou.
Meerderjarige Afghaanse asielzoeker doet zich voor als minderjarigeThierry Debels
Verzoeker is België binnengekomen, naar eigen zeggen op 3 juni 2018, en hij dient op 8 juni 2018 een asielaanvraag in. Hij verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn en geboren te zijn op 26 september 2002. In het Militair Hospitaal Koningin Astrid te Neder-Over-Heembeek ondergaat verzoeker op 18 juni 2018 een medisch onderzoek om na te gaan of hij al dan niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. De arts besluit dat verzoeker ouder is dan achttien jaar.
Liegende Afghaanse asielzoeker verliest bij Raad van StateThierry Debels
Een meerderjarige Afghaanse asielzoeker beweert minderjarig te zijn. Na onderzoek is duidelijk dat hij liegt. Hierop trekt de Afghaan naar de Raad van State. Daar verliest hij zijn zaak.
Vlaamse Energieholding procedeert tegen Belgische StaatThierry Debels
De verzoekende partij (Vlaamse Energieholding) heeft een aanvraag ingediend bij de FOD Financiën om een tegemoetkoming te verkrijgen van het Garantiefonds voor haar niet-beschikbaar geworden deposito’s als gevolg van het faillissement van de nv Optima Bank.
Mr. R. Meelker van Marree en Dijxhoorn bespreekt in PIV-Bulletin 2014, 3 de uitspraak van de Hoge Raad van 18 april 2014. Centraal stond in die zaak de vraag of verzekeraar Interpolis wel terecht een redelijk vermoeden mocht hebben dat haar verzekerde tegenover haar verzekeringsfraude pleegde en dus gerechtvaardigd een persoonlijk onderzoek liet instellen. Het gerechtshof kwam in een 44 overwegingen tellend arrest tot de conclusie dat Interpolis dat niet kon en oordeelde vervolgens ook dat het onderzoeksrapport niet als bewijsmiddel mocht worden gebruikt. Het hof vond dat pas na een grondig en of structureel gebrek aan medewerking een persoonlijk onderzoek ingesteld mag worden. De HR liet dat oordeel in tact. Mr. Meelker stelt hierbij kritische kanttekeningen.
Guido Wolters vecht uitlevering aan Rusland aanThierry Debels
Met een verzoek van 13 mei 2013, meegedeeld met een diplomatieke nota van de ambassade van de Russische Federatie van 18 juni 2013, vraagt het parket generaal van de Russische Federatie de uitlevering van verzoeker, van Nederlandse nationaliteit, op grond van een aanhoudingsbevel van 25 juni 2010, gegeven door de rechtbank van het district Tverskoy, regio Moskou.
Meerderjarige Afghaanse asielzoeker doet zich voor als minderjarigeThierry Debels
Verzoeker is België binnengekomen, naar eigen zeggen op 3 juni 2018, en hij dient op 8 juni 2018 een asielaanvraag in. Hij verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn en geboren te zijn op 26 september 2002. In het Militair Hospitaal Koningin Astrid te Neder-Over-Heembeek ondergaat verzoeker op 18 juni 2018 een medisch onderzoek om na te gaan of hij al dan niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. De arts besluit dat verzoeker ouder is dan achttien jaar.
Liegende Afghaanse asielzoeker verliest bij Raad van StateThierry Debels
Een meerderjarige Afghaanse asielzoeker beweert minderjarig te zijn. Na onderzoek is duidelijk dat hij liegt. Hierop trekt de Afghaan naar de Raad van State. Daar verliest hij zijn zaak.
Vlaamse Energieholding procedeert tegen Belgische StaatThierry Debels
De verzoekende partij (Vlaamse Energieholding) heeft een aanvraag ingediend bij de FOD Financiën om een tegemoetkoming te verkrijgen van het Garantiefonds voor haar niet-beschikbaar geworden deposito’s als gevolg van het faillissement van de nv Optima Bank.
Eigenaar verwaarloosde ezels vangt bot bij Raad van StateThierry Debels
Op 16 juli 2018 nemen 3 inspecteurs-dierenartsen bij de Inspectie Dierenwelzijn van het Vlaamse Gewest op basis van de vaststellingen dezelfde dag in situ die het voorwerp zijn van een proces-verbaal gedateerd op 24 juli 2018, 46 ezels, 64 schapen en 48 geiten lastens verzoeker en mevrouw Hilde De Wever administratief in beslag. Deze dieren, op 2 schapen na die niet konden opgeladen worden, worden overgebracht naar erkende opvangcentra.
Eritrese 'minderjarige' asielzoeker is meerderjarigThierry Debels
Een Eritrese asielzoeker beweert minderjarig te zijn. Na medisch onderzoek besluit de arts dat de man zeker meerderjarig is. De asielzoeker gaat in beroep bij de Raad van State.
Met hiv besmette Eritrese vrouw mag in België blijvenThierry Debels
Een poging om een illegale Eritrese vrouw met hiv uit te wijzen is mislukt. Ze mag in België blijven aangezien de dure behandeling in Eritrea niet beschikbaar is.
Ordemaatregel politie Antwerpen krijgt vervolg voor Raad van StateThierry Debels
Op 15 november 2014 heeft [verzoeker] het dienstvoertuig Peugeot met nummerplaat [XXX] gebruikt terwijl hij geen dienst had. [Verzoeker] reed met het desbetreffende voertuig naar Brussel en hij beging aldaar een snelheidsovertredíng, terwijl hij geen toestemming had van zijn leidinggevende om het dienstvoertuig te gebruiken. [Verzoeker] noteerde in het boordboek dat hij het dienstvoertuig op 14 november 2014 heeft gebruikt, terwijl hij in werkelijkheid het dienstvoertuig op 15 november 2014 heeft gebruikt terwijl hij geen dienst had.
Aantal klachten van asielzoekers in België verdrievoudigd op jaar tijdThierry Debels
Het aantal klachten van asielzoekers op basis van artikel 580 is in 2015 verdrievoudigd ten opzichte van 2014.
In 2014 ging het om amper 44 klachten. In 2015 werden er al 137 dergelijke klachten genoteerd .
Vreemdelingen die een asielaanvraag indienen in België hebben recht op opvang, en dit overeenkomstig de bepalingen van de Opvangwet van 12 januari 2007.
Artikel 6 van de Opvangwet bepaalt dat asielzoekers recht hebben op materiële hulp vanaf het moment van indiening van de asielaanvraag, met inbegrip van de beroepsprocedure bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) en gedurende de procedure van het administratief cassatieberoep bij de Raad van State (RvSt).
Materiële hulp bestaat uit: huisvesting, voedsel, kleding, medische, maatschappelijke en psychologische begeleiding en de toekenning van een dagvergoeding. Zij omvat eveneens de toegang tot juridische bijstand, de toegang tot tolkendiensten of opleidingen en de toegang tot een programma voor vrijwillige terugkeer.
Dit recht op opvang dient om de asielzoeker in staat te stellen om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid (artikel 3 van de Opvangwet).
De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen
betreffende de toepassing van de wet van 12 januari 2007
betreffende opvang van asielzoekers en van bepaalde
andere categorieën van vreemdelingen wat betreft de
geschillen betreffende elke schending van de rechten die
aan de begunstigden van de opvang worden gewaarborgd
door de boeken II en III van voormelde wet (betwisting
van sancties die worden opgelegd aan de asielzoeker die
een ernstige overtreding begaat van de voorschriften en
werkingsregels die van toepassing zijn in de opvangstructuren) .
In 2015 werden er 137 geschillen ingeleid op basis van dat artikel (zie hieronder).
Het valt op dat het grootste deel van die zaken uit Franstalig Brussel komen. Het gaat om 72 zaken van de 137. Dat is ruim de helft van alle zaken.
De verklaring is eenvoudig. De arbeidsrechtbank van de woonplaats van de asielzoeker (in deze omstandigheden het adres van de DVZ) is bevoegd om kennis te nemen van het geschil (artikel 628, 14e Ger. Wb.), dit is dus te Brussel.
Sommige organisaties hebben over dit onderwerp een handig dossier samengesteld voor advocaten.
Zo is er een bundel van Vluchtelingenwerk Vlaanderen met standaardbrieven.
De stijging in 2015 is in elk geval opvallend. Gaat het om terechte zaken? De informaticatoepassing van de overheid laat spijtig genoeg niet toe om na te gaan of deze vorderingen gegrond werden verklaard. Het zou een mogelijke verklaring kunnen bieden voor de opvallende toename van zaken in 2015.
Macedoniër betwist uitwijzingsbevel en ontvangt 700 euroThierry Debels
Een Macedoniër die het land uit moest, ging in beroep bij de Raad van State. HIj won zijn zaak omdat de misdrijven ondertussen verjaard zijn. Als bonus kreeg de man 700 euro van de Belgische staat.
Arrest Raad van State gemeenteraadsverkiezingen BilzenThierry Debels
Met een op 14 januari 2019 ingediend verzoekschrift stellen Johan Sauwens en Guy Sillen beroep in tegen het arrest van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen van 3 januari 2019 waarbij hun bezwaar tegen de gemeenteraadsverkiezing van 14 oktober 2018 te Bilzen ongegrond wordt verklaard.
NMBS weigert effectief gereden tijden mee te delenThierry Debels
Bij webformulier van 21 november 2019 vraagt een persoon aan de NMBS om volgende informatie te ontvangen: (1) een overzicht van het S4 traject Vilvoorde (trein met vertrekuur 8h05) tot Merode met effectief vertrek- en aankomsttijd en (2) het door een NMBS-medewerker vermeld analysedocument over de stiptheid van de “S4-relatie (Aalst-Vilvoorde)”.
Politie moet gegevens over buitenlandse wegpiraten openbaar maken.Siebe Sietsma
Moet de politie, na het ministerie van Veiligheid en Justitie, ook op het verzoek van RTL Nieuws ingaan en publiceren hoeveel buitenlanders worden geflitst maar geen boete krijgen? Nee, vond de politie. Een onafhankelijke bezwaarcommissie onder leiding van mw. Overkleeft is het daar niet mee eens en komt nu met dit advies.
Fedasil moet informatie over gesloten contract gevenThierry Debels
Bij e-mail van 13 februari 2020 vraagt een burger om een kopie van de aanbestedingsdocumenten tussen het Agentschap Fedasil en 4Gs Care over het tijdelijk opvangcentrum in Kalmthout te ontvangen.
Art of Leadership with Robert Gass: Sketchnotes by Sam BraddSam Bradd
6 days with Robert Gass and the Art of Leadership on Cortes Island, July 2015. Here are my personal sketchnotes (I was a participant, not for work). I ate a lot of yeast dressing. Spilled my guts to strangers. Laughed so hard at the no-talent show. Found out why Facebook pushes my buttons and how to really have a courageous conversation. Decided to start turning off my phone at 8pm. Reconnected to my deep joy when I'm facilitating and working with groups, and it feels like I was away for a month. Thank you to everyone who made this all happen.
Eigenaar verwaarloosde ezels vangt bot bij Raad van StateThierry Debels
Op 16 juli 2018 nemen 3 inspecteurs-dierenartsen bij de Inspectie Dierenwelzijn van het Vlaamse Gewest op basis van de vaststellingen dezelfde dag in situ die het voorwerp zijn van een proces-verbaal gedateerd op 24 juli 2018, 46 ezels, 64 schapen en 48 geiten lastens verzoeker en mevrouw Hilde De Wever administratief in beslag. Deze dieren, op 2 schapen na die niet konden opgeladen worden, worden overgebracht naar erkende opvangcentra.
Eritrese 'minderjarige' asielzoeker is meerderjarigThierry Debels
Een Eritrese asielzoeker beweert minderjarig te zijn. Na medisch onderzoek besluit de arts dat de man zeker meerderjarig is. De asielzoeker gaat in beroep bij de Raad van State.
Met hiv besmette Eritrese vrouw mag in België blijvenThierry Debels
Een poging om een illegale Eritrese vrouw met hiv uit te wijzen is mislukt. Ze mag in België blijven aangezien de dure behandeling in Eritrea niet beschikbaar is.
Ordemaatregel politie Antwerpen krijgt vervolg voor Raad van StateThierry Debels
Op 15 november 2014 heeft [verzoeker] het dienstvoertuig Peugeot met nummerplaat [XXX] gebruikt terwijl hij geen dienst had. [Verzoeker] reed met het desbetreffende voertuig naar Brussel en hij beging aldaar een snelheidsovertredíng, terwijl hij geen toestemming had van zijn leidinggevende om het dienstvoertuig te gebruiken. [Verzoeker] noteerde in het boordboek dat hij het dienstvoertuig op 14 november 2014 heeft gebruikt, terwijl hij in werkelijkheid het dienstvoertuig op 15 november 2014 heeft gebruikt terwijl hij geen dienst had.
Aantal klachten van asielzoekers in België verdrievoudigd op jaar tijdThierry Debels
Het aantal klachten van asielzoekers op basis van artikel 580 is in 2015 verdrievoudigd ten opzichte van 2014.
In 2014 ging het om amper 44 klachten. In 2015 werden er al 137 dergelijke klachten genoteerd .
Vreemdelingen die een asielaanvraag indienen in België hebben recht op opvang, en dit overeenkomstig de bepalingen van de Opvangwet van 12 januari 2007.
Artikel 6 van de Opvangwet bepaalt dat asielzoekers recht hebben op materiële hulp vanaf het moment van indiening van de asielaanvraag, met inbegrip van de beroepsprocedure bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) en gedurende de procedure van het administratief cassatieberoep bij de Raad van State (RvSt).
Materiële hulp bestaat uit: huisvesting, voedsel, kleding, medische, maatschappelijke en psychologische begeleiding en de toekenning van een dagvergoeding. Zij omvat eveneens de toegang tot juridische bijstand, de toegang tot tolkendiensten of opleidingen en de toegang tot een programma voor vrijwillige terugkeer.
Dit recht op opvang dient om de asielzoeker in staat te stellen om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid (artikel 3 van de Opvangwet).
De arbeidsrechtbank neemt kennis van de geschillen
betreffende de toepassing van de wet van 12 januari 2007
betreffende opvang van asielzoekers en van bepaalde
andere categorieën van vreemdelingen wat betreft de
geschillen betreffende elke schending van de rechten die
aan de begunstigden van de opvang worden gewaarborgd
door de boeken II en III van voormelde wet (betwisting
van sancties die worden opgelegd aan de asielzoeker die
een ernstige overtreding begaat van de voorschriften en
werkingsregels die van toepassing zijn in de opvangstructuren) .
In 2015 werden er 137 geschillen ingeleid op basis van dat artikel (zie hieronder).
Het valt op dat het grootste deel van die zaken uit Franstalig Brussel komen. Het gaat om 72 zaken van de 137. Dat is ruim de helft van alle zaken.
De verklaring is eenvoudig. De arbeidsrechtbank van de woonplaats van de asielzoeker (in deze omstandigheden het adres van de DVZ) is bevoegd om kennis te nemen van het geschil (artikel 628, 14e Ger. Wb.), dit is dus te Brussel.
Sommige organisaties hebben over dit onderwerp een handig dossier samengesteld voor advocaten.
Zo is er een bundel van Vluchtelingenwerk Vlaanderen met standaardbrieven.
De stijging in 2015 is in elk geval opvallend. Gaat het om terechte zaken? De informaticatoepassing van de overheid laat spijtig genoeg niet toe om na te gaan of deze vorderingen gegrond werden verklaard. Het zou een mogelijke verklaring kunnen bieden voor de opvallende toename van zaken in 2015.
Macedoniër betwist uitwijzingsbevel en ontvangt 700 euroThierry Debels
Een Macedoniër die het land uit moest, ging in beroep bij de Raad van State. HIj won zijn zaak omdat de misdrijven ondertussen verjaard zijn. Als bonus kreeg de man 700 euro van de Belgische staat.
Arrest Raad van State gemeenteraadsverkiezingen BilzenThierry Debels
Met een op 14 januari 2019 ingediend verzoekschrift stellen Johan Sauwens en Guy Sillen beroep in tegen het arrest van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen van 3 januari 2019 waarbij hun bezwaar tegen de gemeenteraadsverkiezing van 14 oktober 2018 te Bilzen ongegrond wordt verklaard.
NMBS weigert effectief gereden tijden mee te delenThierry Debels
Bij webformulier van 21 november 2019 vraagt een persoon aan de NMBS om volgende informatie te ontvangen: (1) een overzicht van het S4 traject Vilvoorde (trein met vertrekuur 8h05) tot Merode met effectief vertrek- en aankomsttijd en (2) het door een NMBS-medewerker vermeld analysedocument over de stiptheid van de “S4-relatie (Aalst-Vilvoorde)”.
Politie moet gegevens over buitenlandse wegpiraten openbaar maken.Siebe Sietsma
Moet de politie, na het ministerie van Veiligheid en Justitie, ook op het verzoek van RTL Nieuws ingaan en publiceren hoeveel buitenlanders worden geflitst maar geen boete krijgen? Nee, vond de politie. Een onafhankelijke bezwaarcommissie onder leiding van mw. Overkleeft is het daar niet mee eens en komt nu met dit advies.
Fedasil moet informatie over gesloten contract gevenThierry Debels
Bij e-mail van 13 februari 2020 vraagt een burger om een kopie van de aanbestedingsdocumenten tussen het Agentschap Fedasil en 4Gs Care over het tijdelijk opvangcentrum in Kalmthout te ontvangen.
Art of Leadership with Robert Gass: Sketchnotes by Sam BraddSam Bradd
6 days with Robert Gass and the Art of Leadership on Cortes Island, July 2015. Here are my personal sketchnotes (I was a participant, not for work). I ate a lot of yeast dressing. Spilled my guts to strangers. Laughed so hard at the no-talent show. Found out why Facebook pushes my buttons and how to really have a courageous conversation. Decided to start turning off my phone at 8pm. Reconnected to my deep joy when I'm facilitating and working with groups, and it feels like I was away for a month. Thank you to everyone who made this all happen.
Recapitulating the development initiatives of a robust information security s...IOSR Journals
Abstract: Most current information security systems performance vary with the nature of the filed its being
operating. With an increased emphasizes on the adoption of security tools and technologies, the anomalies and
intrusion are mostly said defined to be detected on system's algorithm, when most systems have well defined
mechanism for rapid reaction and identification of intrusions. However, despite this support for anomaly
detection, this is usually limited and often require a full recompilation of the system to deploy a comprehensive
framework of security governance, strategies and practices employing the policies in implementation.
As a result, the absence of a robust security framework securing both the education and corporate
resources has heightened the tension for a strategic information security solutions which might ends with cost,
complexities and cumbersome to develop. This paper thereby presents an alternative comprehensive system
namely RITS-B which accommodates both the nature of education and organizations without a need to for a
further modification. Implication of the proposed approach at real time depicts its suitability in the arena of
concern.
Keywords: Information Security, Governance, Strategies, Practices, Regional Cultures and Believes.
Voor de feitenrechter werd een betwisting gevoerd aangaande
het bestaan van een overeenkomst tussen partijen betreffende de invoering van het systeem van cash-pooling, zijnde een techniek die gebruikt wordt om het liquiditeitsbeheer van rekeningen te optimaliseren.
Gst. 2024/29 - Misbruik van recht kan ook aan de orde zijn bij een inzageverz...Casper Dekker
Vast staat dat appellant het onder 1 weergegeven verzoek bij verschillende gemeenten heeft ingediend. Zo is de voorliggende zaak behandeld op een zitting waarop ook de AVG-verzoeken die hij heeft ingediend bij de gemeenten Haarlem, Appingedam (thans: Eemsdelta) en Vlieland zijn behandeld. Appellant zegt dat hij niet weet hoeveel verzoeken hij in totaal over het hele land heeft ingediend, maar hij denkt dat het er tussen de tien en twintig zijn. Desgevraagd heeft appellant op de zitting toegelicht dat hij de gemeenten niet om specifieke redenen heeft geselecteerd. Hij heeft gezegd ‘zo niet te weten’ of hij in de aangeschreven gemeenten heeft gewoond of gewerkt. De selectie heeft hij ‘at random’ gemaakt. Op de zitting heeft de Afdeling medegedeeld dat appellant tot op dat moment in ieder geval bij dertien verschillende gemeenten AVG-verzoeken heeft ingediend waarover hij hogerberoepszaken bij de Afdeling aanhangig heeft gemaakt. De Afdeling is er ambtshalve mee bekend dat er meer verzoeken zijn gedaan dan het aantal dat appellant heeft genoemd. De Afdeling beziet deze zaak daarom niet op zichzelf.
De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat appellant niet heeft gereageerd op de verzoeken van de colleges om zich te identificeren. In beroep heeft hij als formeel argument aangevoerd dat het verzoek om identificatie onrechtmatig was omdat in de brief van 6 mei 2020 geen termijn werd gesteld waarbinnen de identificatie diende te worden verricht. Of ten onrechte geen termijn is gesteld, is pas van belang als het college besluit de aanvraag buiten behandeling te stellen. De colleges beschikten alleen over een naam en een postbusadres van appellant. Zij mochten dit onvoldoende achten om zijn identiteit vast te stellen. Daarmee hadden zij redenen om te twijfelen aan de identiteit van appellant. Zij mochten appellant dus op grond van artikel 12, zesde lid, van de AVG vragen om nadere informatie om zich te identificeren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2927). Appellant heeft dit ook niet betwist. Hij heeft geen gehoor gegeven aan uitnodigingen van de colleges om contact te leggen. Hij heeft er evenmin voor gekozen om de besluiten op zijn verzoeken af te wachten, maar heeft tot verrassing van de colleges na zijn ingebrekestellingen meteen rechtsmiddelen aangewend, gevolgd door verzoeken om dwangsommen. De Afdeling is gelet op het procesgedrag van appellant in haar overtuiging gesterkt dat het hem bij het instellen van de beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op zijn verzoeken om inzage alleen om het incasseren van dwangsommen te doen is. Hierbij betrekt de Afdeling dat hij op de zitting alleen zijn zorgen uitte over de vraag of toegekende dwangsommen wel zouden worden uitgekeerd, maar niet of hij alsnog zijn persoonsgegevens verstrekt zou krijgen.
Meerderjarige asielzoeker loog over leeftijdThierry Debels
Verzoeker komt België binnen en hij dient op 21 november 2017
een asielaanvraag in. Hij verklaart alsdan van Afghaanse nationaliteit te zijn en geboren te zijn op 30 september 2001.
Overdracht provinciale kunstcollecties krijgt vervolg bij Raad van StateThierry Debels
Het beroep strekt tot de nietigverklaring van “het Besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot overdracht van de provinciale kunstcollecties”.
Slachtoffer van misbruik vangt bot bij Raad van StateThierry Debels
Verzoekster dient op 6 juli 2015 een aanvraag in voor financiële
hulp bij de commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders. In die
aanvraag zet verzoekster uiteen dat zij op jonge leeftijd het slachtoffer werd van misbruik.
Rechtszaak parket tegen VTM kost burger 3.580 euroThierry Debels
De rechtszaak die het parket tegen VTM heeft ingespannen over het programma COLD CASE kost de burger 3.580 euro. De Belgische staat - verliezende partij - moet immers de kosten van deze zaak betalen aan VTM en Het Nieuwshuis.
Uitbreiden van een Wob-verzoek in bezwaar (Gemeentestem 2018/6) Casper Dekker
Uitbreiding of aanvulling van een WOB-verzoek in de bezwaarfase verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een WOB-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft.
Medische aansprakelijkheid - R ten HoopenKNMG Limburg
Voordracht door mr. dr. Rankie ten Hoopen, universitair docent gezondheidsrecht bij de Universiteit Maastricht, op het symposium 'Gezondheidsrecht' van KNMG District Limburg op 18 mei 2017.
1. RSV 2016/27
94 Afl. 2 - 2016 RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
dere verzorgende alsmede permanente professione-
le hulp. De uitvoeringsinstantie wijst het verzoek af
op basis van het oordeel van een arbeidsongeschikt-
heidscommissie bestaande uit meerdere artsen. In
bezwaar wordt gebruik gemaakt van een tweede
commissie met andere artsen. Bezwaar ongegrond.
In beroep verzoekt Korošec de rechtbank een onaf-
hankelijke medisch deskundige in te schakelen. Het
verzoek wordt afgewezen en het beroep ongegrond
verklaard. De rechtbank volgt het oordeel van de
medische commissies van het uitvoeringsorgaan.
In hoger beroep voert Korošec als grond aan dat
de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke me-
dische deskundige heeft ingeschakeld. Volgens hem
ontbreekt het de rechtbank aan de expertise om zelf
te kunnen vaststellen welke mate van hulp hij kreeg
en nodig had. Het hoger beroep wordt afgewezen
omdat beide commissies in hun overwegingen de
medische rapporten hebben betrokken die door
zijn huisarts waren overlegd. Bij de Sloveense Hoge
Raad bestrijdt Korošec de positie die de lagere rech-
ters hebben ingenomen om geen onafhankelijke
medisch deskundige in te schakelen. De opinies van
betreffende commissies van de uitvoeringsinstelling
zijn niet als onafhankelijk beschouwen in gerech-
telijke procedures tegen beslissingen van diezelfde
uitvoeringsinstelling en zouden daarom ook niet als
bewijs mogen worden gebruikt. De Sloveense Hoge
Raad vond echter dat er door de lagere rechters niet
was afgeweken van vaste jurisprudentie. Daarna
werd de zaak voorgelegd aan het Sloveense Consti-
tutionele Hof die de zaak eveneens afwees.
Bij het EHRM klaagt Korošec over schending
van art. 6 § 1, het recht op een eerlijk proces, meer
in het bijzonder van het beginsel van ‘equality of
arms’. De ‘expert opinions’ hadden door de recht-
bank slechts als deelbewijs van de tegenpartij mo-
gen worden aangemerkt en niet als onafhankelijk
bewijs. Korošec stelt dat rechters de kwaliteit van
die ‘expert opinions’ niet kunnen beoordelen zonder
inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
Het Hof stelt dat het beginsel van ‘equality of
arms’ vereist dat elke partij een redelijke kans of ge-
legenheid krijgt om zijn zaak te bepleiten zonder dat
er sprake is van een substantieel nadelige positie ten
opzichte van de tegenpartij. Eerder is door het Hof
geconcludeerd dat de opinie van een medisch des-
kundige, nu de rechter medische kennis ontbeert,
waarschijnlijk een doorslaggevende invloed zal
hebben op het vaststellen van de feiten en als een
essentieel bewijsonderdeel zal worden beschouwd.
Onder omstandigheden kan een gebrek aan neu-
traliteit bij de aangestelde expert een schending
van het beginsel van ‘equality of arms’ opleveren.
Het Hof merkt op dat Korošec geen gelegenheid had
om de bevindingen van de commissies te bestrijden
nu zijn verzoek om een onafhankelijk deskundige
in te schakelen afgewezen is met als argument dat
partijen niet in geschil is dat naar nationaal recht
gezien betrokkene met recht is uitgesloten van de
verzekering voor de AOW.
6. Het voorgaande brengt mee dat er aan-
leiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te
vernietigen besluit in stand te laten.
7. Er is grond om de Svb te veroordelen in
de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 980 voor ver-
leende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
— vernietigt de aangevallen uitspraak met uit-
zondering van het bepaalde omtrent de proces-
kosten en het griffierecht;
— verklaart het beroep gegrond en vernietigt het
besluit van 11 juli 2012;
— bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernie-
tigde besluit instandblijven;
— veroordeelt de Svb in de (proces)kosten van
betrokkene tot een bedrag groot € 980;
— bepaalt dat de Svb het door betrokkene be-
taalde griffierecht van € 118 vergoedt.
RSV 2016/27
EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE
MENS
8 oktober 2015, nr. 77212/12
(A. Nußberger, B.M. Zupančič, G. Yudkivska, V.A.
De Gaetano, A. Potocki, H. Jäderblom, A. Pejchal)
m.nt. mr. W.A. Faas*
Art. 6 § 1 EVRM
ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212
Afwijzing verzoek aan de rechtbank om een
onafhankelijke medisch deskundige in te
schakelen — eisen aan medisch bewijs — be-
wijslastverdeling bij medische beoordelin-
gen — vraagstuk onafhankelijke positie van
medisch deskundigen werkzaam bij of in op-
dracht van uitvoeringsorganen — recht op een
eerlijk proces (art. 6 EVRM) — strijd met begin-
sel van ‘equality of arms’
De Sloveense burger Korošec lijdt aan een progres-
sieve spierziekte en heeft 24 uur hulp nodig bij de al-
gemeen dagelijkse levensverrichtingen. Hij verzoekt
om een ophoging van zijn uitkering tot 100% omdat
zijn gezondheid verslechtert. Hij zou 24-uurs ver-
zorging nodig hebben van een familielid of een an-
* Onderzoeker VU faculteit Rechtsgeleerdheid
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 94T1_RSV_1602_bw_V05.indd 94 3/2/2016 8:29:29 PM3/2/2016 8:29:29 PM
2. RSV 2016/27
95Afl. 2 - 2016RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
with permanent professional assistance. At that
time the applicant organised his care by hiring
students to assist him in his daily activities and to
provide the necessary aid. He also relied signifi-
cantly on the assistance of his family members.
9. On 9 July 2009 the first-instance disa-
bility commission of the Institute (‘the commis-
sion’) reported that the applicant did not need
permanent, professional, medical assistance. The
commission was composed of F.V., an internal
medicine specialist, and M.F.B., an occupational
medicine specialist. It gave its opinion on the
basis of an examination of the medical docu-
mentation provided by the applicant, specifically
opinions of a doctor of internal medicine, a pul-
monologist and a clinical neurologist. They also
examined the applicant.
10. On 20 July 2009, the Ljubljana unit of the
Institute, relying on the opinion of the commis-
sion, dismissed the request for an increase in the
allowance.
11. On 28 July 2009 the applicant lodged an
appeal.
12. On 23 September 2009 the second-in-
stance disability commission (‘the second-ins-
tance commission’) of the Institute examined the
applicant's file and again reported that he did not
need permanent professional assistance and that
he could be cared for by a combination of care as-
sistants without specific medical knowledge and
by members of his family. The second-instance
commission was composed of L.S., an occupati-
onal medicine specialist, and M. G., a specialist
neuropsychiatrist.
13. On 24 September 2009 the Institute, re-
ferring to the conclusions of the second-instance
commission, dismissed the applicant's appeal.
The Institute further referred to the 1998 Deci-
sion on Assistance and Attendance Allowance for
Beneficiaries Suffering from a Severe Disability
(see paragraph 23 below), according to which
beneficiaries were only entitled to a higher allo-
wance if they were in need of twenty-four-hour
assistance by family members and further profes-
sional medical assistance.
14. On 22 October 2009 the applicant in-
stituted court proceedings against the Institute
before the Ljubljana Labour and Social Court,
requesting the appointment of an independent
expert to examine his medical file.
15. On 30 September 2010 the Ljubljana La-
bour and Social Court heard the applicant's tes-
timony and reviewed the case file. Subsequently
it dismissed the applicant's claim. The court re-
jected the applicant's request for the input of an
independent expert, concluding that the opini-
ons of the first- and second-instance disability
commissions of the Institute together with other
de commissies al een adequate beoordeling hadden
gedaan op basis van de beschikbare gegevens uit
Korošec’s medische dossier. Het Hof is daarom van
mening dat de opinies van de commissies door de
rechters als doorslaggevend bewijs zijn gebruikt in
een zaak, waar beslist medische expertise van node
was, welke niet voorhanden was bij het gerecht zelf.
Het Hof benadrukt de dominante rol die de com-
missies en hun oordeel hebben gespeeld in het hele
proces. Conclusie van het Hof is dat de rechtspositie
van Korošec niet op gelijke voet staat met die van
de tegenpartij (het uitvoeringsorgaan). Dat is niet in
overeenstemming met het beginsel van ‘equality of
arms’: schending van art. 6 EVRM.
Korošec v. Slovenia
Procedure
1. The case originated in an application (no.
77212/12) against the Republic of Slovenia lodged
with the Court under Article 34 of the Convention
for the Protection of Human Rights and Funda-
mental Freedoms (‘the Convention’) by a Slove-
nian national, Mr Tadej Korošec (‘the applicant’),
on 29 November 2012.
2. The applicant was represented by
Odvetniška družba Čeferin, a law firm based in
Grosuplje. The Slovenian Government (‘the Go-
vernment’) were represented by their Agent, Ms
J. Morela.
3. The applicant alleged under Article 6
of the Convention that the court proceedings to
which he had been a party had been unfair.
4. On 2 October 2014 the application was
communicated to the Government.
The facts
I. The circumstances of the case
5. The applicant was born in 1980 and lives
in Ljubljana.
6. He suffers from progressive spinal mus-
cular atrophy and needs twenty-four hour assis-
tance with all his daily activities.
7. In 2006 the Pensions and Disability In-
surance Institute of the Republic of Slovenia (‘the
Institute’) awarded the applicant an assistance
and attendance allowance (hereinafter ‘the allo-
wance’) of 70% of the reference amount.
8. On 28 May 2009 the applicant's general
practitioner applied for an increase in the allo-
wance due to the applicant's worsening condi-
tion, referring in particular to the deterioration of
the applicant's respiratory functions. In the appli-
cation the general practitioner indicated that the
applicant needed twenty-four hour assistance
by a family member or a lay care assistant, along
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 95T1_RSV_1602_bw_V05.indd 95 3/2/2016 8:29:29 PM3/2/2016 8:29:29 PM
3. RSV 2016/27
96 Afl. 2 - 2016 RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
20. On 28 July 2007 the applicant lodged a
constitutional complaint.
21. On 11 June 2012 the Constitutional Court
dismissed the applicant's constitutional com-
plaint with reference to section 55.b of the Con-
stitutional Court Act (see paragraph 30 below).
II. Relevant domestic law and practice
A. Provisions on assistance and attendance
allowance
22. According to section 141 of the Pensions
and Invalidity Insurance Act as in force at material
time (Zakon o pokojninskem in invalidskem za-
varovanju, consolidated version published in the
Official Gazette no. 109/06) the assistance and
attendance allowance for those in need of per-
manent assistance is set at 70% of the reference
amount (set out under section 57 of the same act)
for benefits other than pensions or rights provi-
ded for under the disability insurance scheme. It
also provides that the Institute can award to those
categories of beneficiaries who suffer severe im-
pairment of faculties a higher figure than 70% of
the reference amount. The criteria in the latter
case are determined by the Minister for Health.
23. According to the Decision on Assistance
and Attendance Allowance for Beneficiaries Suf-
fering from a Severe Disability (Official Gazette
no. 77/98) issued by the Ministry of Health, the
assistance and attendance allowance for those
suffering severe disability amounts to 100% of the
reference amount. According to the criteria set by
the Ministry, severe disability means those who
are in need of twenty-four-hour supervision by
their family members and in need of further pro-
fessional assistance of at least one care assistant
to provide them with permanent health care.
B. Rules on procedure
24. The decisions on the entitlement to as-
sistance and attendance allowance are issued by
the Pensions and Disability Insurance Institute
through a two-level administrative procedure.
25. Judicial review of the decisions issued by
the second-instance committee of the Pensions
and Disability Insurance Institute is carried out
by the social courts.
26. The special rules governing the proce-
dure in disputes concerning social-security rights
are laid down in section 58–82 of the Labour and
Social Courts Act (Zakon o delovnih in socialnih
sodiščih, Official Gazette no. 2/04). Apart from
the special rules on procedure provided for in
that act, the procedure of the social courts is go-
verned by the provisions of the Civil Procedure
Act (Zakon o pravdnem postopku, consolidated
evidence sufficed to establish that the applicant
did not need professional assistance. The relevant
part of the decision read as follows:
“The court therefore fully accepts the opini-
ons of the first- and second-instance disabi-
lity commissions that the [applicant] did not
require permanent professional care because
the opinions of the disability commissions
were in accordance with the other evidence
adduced (the general practitioner's request
and the reports submitted by specialists).”
16. On 2 November 2010 the applicant lod-
ged an appeal, challenging the conclusions of
the court that he did not need professional assis-
tance, and complaining that the court had failed
to appoint an independent medical expert. The
applicant highlighted that the court itself lacked
the expertise to assess on its own the kind of as-
sistance he was provided with and the kind he
needed.
17. On 24 January 2011 the Higher Labour
and Social Court dismissed the applicant's appeal.
It found that the first-instance court had based its
decision on the opinions of the disability com-
missions of the Institute which had been com-
posed of experts capable of assessing whether
the applicant needed professional assistance. The
relevant part of the decision reads as follows:
“The appeal is unfounded in claiming that the
[first-instance court] had concluded, without
outside reference, despite the fact that it had
no medical knowledge, that the care received
by the [applicant] had been adequate. The
court based its decision on the above cited
opinions of the disability commission that
had been assembled for the purposes of the
pre-judicial proceedings. The [applicant] was
examined by the first-instance disability com-
mission; in giving their opinions both com-
missions also took into consideration the
medical records submitted by his general
practitioner.”
18. On 9 March 2011 the applicant lodged an
application for leave to appeal on points of law.
He, inter alia, challenged the position of the lower
courts that there had been no need to appoint an
independent medical expert as being contrary to
the established case-law of the Supreme Court.
According to the Supreme Court the opinions of
the Institute's Disability Commissions could not
be considered independent in proceedings insti-
tuted against the decisions of the Institute and
thus should not be used as evidence in these pro-
ceedings (see paragraph 29 below).
19. On 17 May 2011 the Supreme Court dis-
missed the applicant's application, holding that
the challenged decisions had not departed from
the established case-law.
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 96T1_RSV_1602_bw_V05.indd 96 3/2/2016 8:29:29 PM3/2/2016 8:29:29 PM
4. RSV 2016/27
97Afl. 2 - 2016RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
ded on the rights, obligations or legal interest
of the complainant;
ii. if the complainant does not have a le-
gal interest in a decision on the constitutional
appeal;
iii. if it is not admissible, except in the in-
stance referred to in the third paragraph of the
preceding section;
iv. if it was not lodged in due time;
…
(2) A constitutional appeal shall be ac-
cepted for consideration:
i. if there has been a violation of human
rights or fundamental freedoms which has
had significant consequences for the complai-
nant; or
ii. if it concerns an important constituti-
onal question which goes beyond the impor-
tance of the actual case …”
The law
I. Alleged violation of Article 6 of the
Convention
31. The applicant complained that the fact
that the courts had based their decisions on the
opinions of the disability commissions violated
his right to a fair hearing. He relied on Article 6
§ 1 of the Convention, which in its relevant part
reads as follows:
“In the determination of his civil rights and
obligations … everyone is entitled to a fair …
hearing … by [a] … tribunal …”
32. The Government contested that argu-
ment.
A. Admissibility
33. The Court notes that the application is
not manifestly ill-founded within the meaning
of Article 35 § 3 (a) of the Convention. It further
notes that it is not inadmissible on any other
grounds. It must therefore be declared admissi-
ble.
B. Merits
1. The parties' submissions
(a) The applicant
34. The applicant alleged that the fact that
the courts had based their decisions on the opini-
ons of the disability commissions of the Institute
violated the principle of equality of arms.
35. He noted that the disability commissions
were not independent bodies but were appoin-
ted by the opposing party (the Institute, see pa-
ragraph 28 above). Therefore there were reasona-
version in force at the relevant time published in
the Official Gazette no. 36/20).
27. According to section 243 of the Civil Pro-
cedure Act, the court should obtain an expert opi-
nion if it does not have the necessary expertise to
establish or ascertain a particular fact.
C. Disability commissions of the Pensions and
Disability Insurance Institute
28. Disability commissions assist the Insti-
tute in first- and second-instance proceedings by
issuing opinions on disabilities and other matters
relevant to decisions on rights to entitlements
arising from pensions and disability insurance.
According to the Rules on the organisation and
method of operation of disability commissi-
ons and other expert bodies of the Pension and
Disability Insurance Institute of Slovenia, as in
force at material time (Pravilnik o organizaciji
in načinu delovanja invalidskih komisij ter dru-
gih izvedenskih organov Zavoda za pokojninsko
in invalidsko zavarovanje Slovenije, published in
the Official Gazette no. 118/05), members of the
disability commissions are appointed, following
nomination by the Director General, by the board
of the Institute for a period of four years with the
possibility of renewal of their period of appoint-
ment.
D. Decision of the Supreme Court of 7 Novem-
ber 2006
29. In its decision no. VIII Ips 3/2006 the Su-
preme Court held that the opinions of the Insti-
tute's disability commissions could only be consi-
dered expert opinions in pre-judicial proceedings
within the Institute itself. Such opinions could
not be considered expert opinions for judicial
proceedings since they would be the opinions
of the representatives of one of the parties to the
judicial proceedings. Accordingly, the Supreme
Court held that the procedural rights of the ap-
pellant had been violated since the first-instance
court had treated the opinions of the disability
commissions as decisive pieces of evidence in
dismissing her request to appoint an indepen-
dent expert to assess her degree of disability.
E. The Constitutional Court Act
30. In so far as relevant, section 55b of the
Constitutional Court Act (consolidated version
published in the Official Gazette no. 64/2007),
reads as follows:
“(1) A constitutional appeal shall be rejec-
ted:
i. if it does not concern an individual act
by which a state authority, local authority, or
a holder of a public position of authority deci-
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 97T1_RSV_1602_bw_V05.indd 97 3/2/2016 8:29:29 PM3/2/2016 8:29:29 PM
5. RSV 2016/27
98 Afl. 2 - 2016 RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
42. They further averred that no special
weight had been attached to the opinions of the
expert commissions but that the court had car-
ried out a comprehensive assessment of all the
evidence proposed, giving significant weight to
the testimony of the applicant, who had, inter
alia, testified that he had not been receiving as-
sistance from a professional.
43. Finally, they argued that the fact that the
disability commissions had been linked to the
opposing party in the proceedings had not in it-
self meant that they had been biased since their
opinions had been issued in accordance with the
rules of medical science and of their profession.
They thus asked the Court to confirm that there
had been no violation of Article 6 in the present
case.
2. The Court's assessment
(a) General principles
44. The Court wishes to reiterate firstly that,
in so far as the parties' arguments may be under-
stood as concerning the assessment of evidence
and the result of the proceedings before the do-
mestic courts, it is not the Court's function to deal
with errors of fact or law allegedly committed by
a national court, unless they may have infringed
rights and freedoms protected by the Conven-
tion (see García Ruiz v. Spain [GC], no. 30544/96,
§ 28, ECHR 1999-I). Its jurisdiction in the present
proceedings is therefore confined to determining
whether the circumstances of the present case
disclose a violation of the Convention, more spe-
cifically of Article 6 § 1 thereof.
45. While Article 6 of the Convention gua-
rantees the right to a fair hearing, it does not lay
down any rules on the admissibility of evidence
or the way it should be assessed, which are there-
fore primarily matters for regulation by national
law and the national courts (see, for instance,
Schenk v. Switzerland, 12 July 1988, §§ 45–46,
Series A no. 140). Article 6 § 1 of the Convention
does not bar the national courts from relying on
expert opinions drawn up by specialised bodies
to resolve the disputes before them when this is
required by the nature of the issues under con-
sideration (see Csősz v. Hungary, no. 34418/04,
§ 34, 29 January 2008, and Fazliyski v. Bulgaria,
no. 40908/05, § 59, 16 April 2013).
46. However, the principle of equality of
arms, which is one of the elements of the broa-
der concept of a fair hearing, requires each party
to be given a reasonable opportunity to present
its case under conditions that do not place it at
a substantial disadvantage vis-à-vis its opponent
(see, among many other authorities, Nideröst-
Huber v. Switzerland, 18 February 1997, § 23, Re-
ble grounds to suppose that the commissions had
not acted impartially.
36. By citing the relevant parts of the first-
instance court's judgment (see paragraph 15 abo-
ve), he argued that the first-instance court had at-
tached special weight to the two opinions, using
them as the decisive pieces of evidence — this
had also been explicitly recognised by the higher
court (see paragraph 17 above). He maintained
that, according to the domestic case-law, the ex-
pert opinions should have only been considered
as part of the submissions of the opposing party
and not as independent evidence (see paragraph
29 above).
37. Referring to section 243 of the Civil Pro-
cedure Act (see paragraph 27 above) he further
argued that the nature of the case was such that
the courts could not have had the required medi-
cal knowledge to decide on the matters at hand
without obtaining an independent expert opini-
on, and that therefore the court should have ap-
pointed such an expert to assess whether he nee-
ded professional medical assistance in the light of
his state of health.
38. Finally, the applicant disagreed with the
Government's arguments that it had been prima
facie evident from the case file that he did not
need professional assistance and that his general
practitioner had also not indicated such a need
in the application to raise his allowance (see pa-
ragraph 41 below). He stressed that his general
practitioner in this application had explicitly ar-
gued that he required permanent medical care
by at least one care assistant (see paragraph 8
above).
(a) The Government
39. The Government argued that it was for
the national court to assess the evidence before
them and to decide which evidence would be
produced for the establishment of facts. They
referred to the domestic rules on civil procedure
(see paragraphs 24–27 above) and stressed that
the taking of evidence had been conducted in ac-
cordance with those rules.
40. They further considered that the domes-
tic courts had given adequate and clear reasons
for the dismissal of the applicant's application to
seek an expert opinion.
41. They rejected the applicant's allegati-
ons that the court had reached a decision des-
pite contradictory evidence in the case file. They
maintained that the evidence before the court
had clearly confirmed that the applicant did not
require professional assistance. Nor had such
requirements been outlined in the general prac-
titioner's application for an increase in the allo-
wance (see paragraph 8 above).
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 98T1_RSV_1602_bw_V05.indd 98 3/2/2016 8:29:29 PM3/2/2016 8:29:29 PM
6. RSV 2016/27
99Afl. 2 - 2016RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
has similarities to those cases in which the Court
examined the issue of neutrality of court-appoin-
ted experts (see Bönisch v. Austria, 6 May 1985,
§ 33, Series A no. 92; Sara Lind Eggertsdóttir, cited
above, § 47; and Placì, cited above, § 79; see also,
mutatis mutandis, Yvon, cited above, § 37).
52. The Court reiterates that in Sara Lind
Eggertsdóttir (cited above, §§ 47–55) it found a
violation of Article 6 § 1 on account of non-com-
pliance with the principle of equality of arms by
taking into account three factors:
(1) the nature of the task entrusted to the
experts;
(2) the experts' position within the hierarchy
of the opposing party; and
(3) their role in the proceedings, in particu-
lar the weight attached by the court to their opi-
nions.
53. As to the first factor, the Court observes
that the task of the disability commissions was to
provide medical expertise to the administration
of the Pensions and Invalidity Institute when de-
ciding on claims for allowances based on national
insurance schemes.
54. As to the second factor, the Court notes
that the disability commissions were dependent
on the Institute since their members were ap-
pointed by the board of the Institute following
nomination by the Institute's director (see para-
graph 28 above). Therefore the method of their
appointment justifiably gave rise to the appli-
cant's suspicion that they would not be able to
act impartially (see, mutatis mutandis, Mihailov,
cited above, § 37). While such suspicions may
have a certain importance, they are not decisive;
what is decisive is whether the doubts raised by
appearances can be objectively validated (see
Brandstetter v. Austria, 28 August 1991, § 44, Se-
ries A no. 211).
55. In this connection, and with reference to
the third factor (the experts' role in proceedings),
the Court agrees with the applicant that it ap-
pears from both the first- and second-instance
courts' decisions that the first-instance court
based its judgment on the opinions of the disa-
bility commissions (see paragraphs 15 and 17
above). It notes that in the proceedings before
the Institute the task of the commissions was to
examine whether the applicant's condition had
deteriorated to the extent that he would have
been entitled to a higher allowance. They were
not required to give general advice on a particular
subject, but rather to make findings on specific
facts and to assess the applicant's state of health.
The aim was to assist the Institute in deciding
whether the applicant was entitled to a higher al-
lowance with regard to his exact state of health
at that time (see, similarly, Sara Lind Eggerts-
ports of Judgments and Decisions 1997-I; Kress v.
France [GC], no. 39594/98, § 72, ECHR 2001-VI;
Yvon v. France, no. 44962/98, § 31, ECHR 2003-
V; and Gorraiz Lizarraga and Others v. Spain, no.
62543/00, § 56, ECHR 2004-III).
47. The Court also reiterates that it has al-
ready held that an opinion of a medical expert,
as it falls outside the probable area of expertise
of judges, is likely to have a preponderant influ-
ence on the assessment of the facts and to be
considered as an essential piece of evidence (see
Feldbrugge v. the Netherlands, 29 May 1986, § 44,
Series A no. 99; Mantovanelli v. France, 18 March
1997, § 36, Reports of Judgments and Decisions
1997-II; and Augusto v. France, no. 71665/01, § 51,
11 January 2007).
48. In this connection, the Court reiterates
that it has recognised in its case-law that a lack of
neutrality on the part of an appointed expert may
in certain circumstances give rise to a breach of
the principle of equality of arms (see, for instance,
Sara Lind Eggertsdóttir v. Iceland, no. 31930/04,
§ 47, 5 July 2007; Placì v. Italy, no. 48754/11,
§ 79, 21 January 2014; and Sarıdaş v. Turkey, no.
6341/10, § 35, 7 July 2015).
(b) Application of these principles to the pre-
sent case
49. The Court initially notes that the disa-
bility allowance claimed by the applicant was
purely financial in nature; it was determined on
the basis of specific criteria and not dependent on
the discretion of a state authority. The Court con-
siders that the domestic proceedings concerned
the applicant's civil rights within the meaning of
Article 6 (see Feldbrugge, cited above, § 40; Deu-
meland v. Germany, 29 May 1986, § 74, Series A
no. 100; Francesco Lombardo v. Italy, 26 Novem-
ber 1992, § 17, Series A no. 249-B; and Mihailov v.
Bulgaria, no. 52367/99, § 34, 21 July 2005).
50. It also observes that under domestic
legislation the social courts serve as judicial bo-
dies which have full jurisdiction to review the
decisions taken by the administrative authori-
ties (see, mutatis mutandis, Grande Stevens and
Others v. Italy, nos. 18640/10, 18647/10, 18663/10,
18668/10 and 18698/10, § 139, 4 March 2014).
51. The Court notes that in the present case
the opinions of the Institute's disability com-
missions were neither ordered by the domestic
courts nor were they explicitly referred to by the
domestic courts as expert opinions. They were,
however, obtained and treated as such in the pre-
judicial proceedings before the Institute (later the
opposing party in the applicant's judicial pro-
ceedings). Moreover, they were, for all practical
purposes, regarded by the domestic courts as ex-
pert medical evidence. The present case therefore
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 99T1_RSV_1602_bw_V05.indd 99 3/2/2016 8:29:29 PM3/2/2016 8:29:29 PM
7. RSV 2016/27
100 Afl. 2 - 2016 RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
claim for non-pecuniary damages was unfoun-
ded and excessive.
61. The Court does not discern any causal
link between the violation found and the pecu-
niary damages sought; it therefore rejects this
claim. Concerning non-pecuniary damage, the
Court considers that the applicant can be consi-
dered to have suffered a certain amount of dis-
tress on account of the violation found. Deciding
on an equitable basis, it awards the applicant
€ 5,000 in this respect.
B. Costs and expenses
62. The applicant also claimed € 4,764.48 for
costs and expenses incurred before the domestic
courts and € 2,800 for those incurred before the
Court.
63. The Government rejected the claim for
costs and expenses incurred before the domes-
tic courts and contested the claim for the pro-
ceedings before the Court as excessively high.
64. According to the Court's case-law, an ap-
plicant is entitled to the reimbursement of costs
and expenses only in so far as it has been shown
that these have been actually and necessarily in-
curred and are reasonable as to quantum. In the
present case, regard being had to the documents
in its possession and to the above criteria, the
Court rejects the claim for costs and expenses in
the domestic proceedings and considers it reaso-
nable to award the sum of € 2,800 for the pro-
ceedings before the Court.
C. Default interest
65. The Court considers it appropriate that
the default interest rate should be based on the
marginal lending rate of the European Central
Bank, to which should be added three percentage
points.
For these reasons, the Court, unanimously,
1. Declares the application admissible;
2. Holds that there has been a violation of
Article 6 § 1 of the Convention;
3. Holds
(a) that the respondent State is to pay the
applicant, within three months from the date on
which the judgment becomes final in accordance
with Article 44 § 2 of the Convention, the follo-
wing amounts:
(i) € 5,000 (five thousand euros), plus any
tax that may be chargeable, in respect of non-
pecuniary damage;
(ii) € 2,800 (two thousand eight hundred eu-
ros), plus any tax that may be chargeable to the
applicant, in respect of costs and expenses;
dóttir, cited above, § 51; Shulepova v. Russia, no.
34449/03, § 65, 11 December 2008; and Placì, ci-
ted above, § 77). The conclusions of the disability
commissions were directly decisive in assessing
the rights at issue (see, similarly, Mihailov, cited
above, § 34).
56. The Court further notes that the appli-
cant did not have the opportunity to challenge
the findings of the commissions since his appli-
cation to have the courts appoint an independent
expert were dismissed on the grounds that the
commissions had already made an adequate as-
sessment of the documentation in the applicant's
medical file (see paragraph 15 above). The ap-
pellate court confirmed this decision of the first-
instance court, also stating that it was based on
the opinions of the commission. This left the opi-
nions of the commission as the decisive evidence
relied on by the courts to determine the issue in a
case which certainly required expert knowledge,
arguably not at hand in the court itself. Such
reasoning by the domestic courts further high-
lights the dominant role of the Institute's disabili-
ty commissions (see, similarly, Placì, cited above,
§ 78). In this light, the fact that the domestic court
also heard testimony from the applicant and had
regard to other material in the file before dismis-
sing the claim, is not sufficient for the Court to
decide that the proceedings complied with the
Convention requirements.
57. The Court is therefore unable to conclude
that the applicant's procedural position was on a
par with that of his adversary, a State-run social
protection body, as required by the principle of
equality of arms.
There has accordingly been a violation of Arti-
cle 6 of the Convention.
II. Application of Article 41 of the Convention
58. Article 41 of the Convention provides:
“If theCourtfindsthattherehasbeenaviolati-
on of the Convention or the Protocols thereto,
and if the internal law of the High Contracting
Party concerned allows only partial reparation
to be made, the Court shall, if necessary, afford
just satisfaction to the injured party.”
A. Damages
59. The applicant claimed 76,717.08 euros (€)
as a lump sum and a further € 6,126.77 per month
from February 2015 in respect of pecuniary da-
mage, and € 30,000 in respect of non-pecuniary
damage.
60. The Government contested the claim.
They argued that no causal link existed between
the alleged violation and the pecuniary damages
sought. They further argued that the applicant's
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 100T1_RSV_1602_bw_V05.indd 100 3/2/2016 8:29:29 PM3/2/2016 8:29:29 PM
8. RSV 2016/27
101Afl. 2 - 2016RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
deskundigen in arbeidsongeschiktheidsgeschil-
len.3
De eerste positie wordt ingenomen door veel
bestuursrechters. Bij hen leeft breed gedragen de
idee dat er gerede twijfel moet zijn over de juist-
heid van de medische grondslag van het door de
uitvoeringsinstelling genomen besluit alvorens
een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
Er moet in enigerlei vorm tegenbewijs worden
geleverd. Daarbij is het uitgangspunt dat van een
overheidsinstelling of zelfstandig bestuursorgaan
mag worden aangenomen dat deze naar eer en
geweten kijkt waar de burger wel of niet recht
op heeft en dat de besluiten zorgvuldig worden
voorbereid, waar nodig door deskundig advies
in te winnen. In medische zaken zal dit laatste
vrijwel steeds het geval zijn. Belangrijk is dan de
vraag hoe die twijfel rijst. Sommige bestuursrech-
ters menen dat het medische rapport op zichzelf
zo onzorgvuldig kan zijn dat zij daardoor niet
overtuigd zijn van de juistheid van de inhoud van
die rapportage. Het medisch feitenrelaas roept
dan als het ware op zichzelf twijfel op. Ander-
zijds kan ook een heel overtuigend verhaal (sec)
van de klager twijfel oproepen. Dit zijn echter
uitzonderingen. De meeste rechters vinden dat
je als klager ‘wel met iets moet komen’. Daarmee
wordt bedoeld: een medisch (bewijs)stuk als te-
genhanger van de medische rapporten waarop de
uitvoeringsinstelling zijn besluit baseerde.
De tweede gemarkeerde positie, die vooral
wordt ingenomen door rechtshulpverleners, is de
volgende—doormijenigszinsgechargeerde—vi-
sie op de rechtspositie van de gemiddelde klager:
‘het verhaal van klager is subjectief; behandelaars
zijn huiverig om iets op papier te zetten en als ze
het al doen zijn ze niet onafhankelijk genoeg; een
medische expertiserapport is niet betalen.’ Het le-
veren van tegenbewijs wordt zo wel een oneven-
redig zware opgave. Met andere woorden: ‘waar
kun je als klager nu eigenlijk mee komen?’
Een bevinding van een andere orde is dat op
expliciete verzoeken van klagers om een medisch
deskundige in te schakelen bestuursrechters in
hun uitspraken niet of nauwelijks motiveren om
welke reden daartoe geen noodzaak wordt ge-
zien, afgezien van standaardredeneringen (zoals:
‘omdat het onderzoek volledig is geweest’).
Het aantal keren dat de bestuursrechter een
medisch deskundige inschakelt is sinds de late
3 Lopend onderzoek naar ‘de inzet van medisch deskundigen
door de bestuursrechter in arbeidsongeschiktheidsgeschil-
len: wat is de invloed van de kenniskloof?’ De onderzoeks-
groep bestaat uit W.A. Faas, A.J. Schellart, A.J. Akkermans en
W.H.A.C.M. Bouwens (Amsterdam VU).
(b) that from the expiry of the above-men-
tioned three months until settlement simple in-
terest shall be payable on the above amounts at
a rate equal to the marginal lending rate of the
European Central Bank during the default period
plus three percentage points;
4. Dismisses the remainder of the appli-
cant's claim for just satisfaction.
Noot
Partijen: Korošec v. Slovenië
Inleiding:
Evenals in het strafrecht en het civiel recht moe-
ten rechters in bestuursrechtelijke zaken regel-
matig deskundigenrapporten beoordelen. In
arbeidsongeschiktheidsgeschillen is het beoor-
delen van medische rapporten schering en in-
slag. Maar kunnen rechters dat wel? Hebben ze
daartoe voldoende kennis in huis? En hoe moet
de rechter reageren op een verzoek om een eigen
onafhankelijk deskundige in te schakelen? Weten
ze welke deskundige ze precies moeten inschake-
len, wat de deskundige wel en niet weet en welke
vragen ze moeten of kunnen stellen? Daarbij zijn
er grote verschillen gevonden tussen rechtban-
ken in het aantal deskundigen dat zij benoemen,
de range loopt in arbeidsongeschiktheidszaken
van 0,5 tot 16,6%.1
Vervolgens moet de rechter
het rapport van de ingeschakelde deskundige
beoordelen en op waarde schatten: ‘als hij (de
rechter) daartoe volledig in staat zou zijn, had hij
de bijstand van de deskundige waarschijnlijk niet
nodig’.2
Dit fenomeen wordt in de juridische lite-
ratuur wel de ´kennisparadox’ genoemd. In dit ar-
rest komen deze vraagstukken aan de orde door
middel van toetsing aan art. 6 EVRM, meer in het
bijzonder het beginsel van ‘equality of arms.’
In het Nederlandse bestuursrecht kunnen met
betrekking tot de inschakeling van medisch des-
kundigen in geschillen op het gebied van de soci-
ale zekerheid twee posities worden gemarkeerd.
Dat is gebleken in onderzoek dat momenteel
wordt gedaan naar de inschakeling van medisch
1 W.A. Faas, A.J. Schellart, A.J. Akkermans & W.H.A.C.M. Bou-
wens, ‘De inzet van medisch deskundigen in arbeidsonge-
schiktheidsgeschillen: een kwantitatieve analyse over de
periode 1992 tot en met 2010’. Expertise en Recht, 2014-3,
p. 93-102.
2 Citaat G. de Groot, ‘Het deskundigenadvies in de civiele proce-
dure’ (diss. Amsterdam VU), Deventer: Kluwer 2008.
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 101T1_RSV_1602_bw_V05.indd 101 3/2/2016 8:29:29 PM3/2/2016 8:29:29 PM
9. RSV 2016/27
102 Afl. 2 - 2016 RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
het andere bewijs (ie. het verzoek van de huisarts
en de rapporten van specialisten)’(vert. WF). In ho-
ger beroep bij het Sloveense ‘Higher Labour and
Social Court’ voert Korošec mede als grond aan
dat de rechtbank ten onrechte geen onafhanke-
lijke medische deskundige heeft ingeschakeld.
Volgens hem ontbreekt het de rechtbank aan de
expertise om zelf te kunnen vaststellen welke
mate van hulp hij kreeg en nodig had. Het hoger
beroep wordt afgewezen met als belangrijk argu-
ment: ‘de rechtbank heeft zijn beslissing gebaseerd
op het oordeel van de commissie, die ingesteld was
in de prejudiciële fase. Klager is onderzocht door
de commissie in eerste instantie; beide commissies
hebben in hun overwegingen de medische rappor-
ten betrokken die door de huisarts zijn overlegd’
(vert. WF). Volgt een gang naar de Sloveense
Hoge Raad. Daar wordt de positie bestreden die
de lagere rechters hebben ingenomen om geen
onafhankelijke medisch deskundige in te schake-
len ‘as being contrary to the established case-law of
the Supreme Court’5
. Volgens Korošec zou de Hoge
Raad de opinies van betreffende commissies van
de uitvoeringsinstelling niet als onafhankelijk
beschouwen in gerechtelijke procedures tegen
beslissingen van diezelfde uitvoeringsinstelling
en zouden ze daarom ook niet als bewijs mogen
worden gebruikt. De Sloveense Hoge Raad vond
echter dat er door de lagere rechters niet was af-
geweken van vaste jurisprudentie. Daarna werd
de zaak voorgelegd aan het Sloveense Constituti-
onele Hof die de zaak afwees op formele gronden.
Samenvatting EHRM deel
Bij het EHRM klaagt Korošec over schending van
art. 6 § 1 (het recht op een eerlijk proces).6
De ge-
rechtelijke instanties hebben hun oordeel geba-
seerd op het oordeel van genoemde commissies.
Er is volgens Korošec sprake van een schending
van zijn recht op een eerlijk proces, meer in het
bijzonder van het beginsel van ‘equality of arms’.
De ‘expert opinions’ hadden naar de mening van
Korošec door de rechtbank slechts als deelbewijs
5 In een beslissing uit 2006 heeft de Sloveense Hoge Raad (no.
VIII Ips 3/2006) uitgemaakt dat het oordeel van de eerder ge-
noemde commissies alleen in het pre-judiciële proces als ex-
pert opinion kunnen gelden voor de uitvoeringsinstantie zelf.
Voor gerechtelijke procedures kunnen ze dat niet omdat het
daar — kortgezegd — partijdeskundigen zijn. De Hoge Raad
meende daarom dat klaagster in haar procesrechten was ge-
schaad aangezien de rechtbank in 1e
aanleg het oordeel van
de commissies als beslissende bewijsstukken had gebruikt bij
het afwijzen van een verzoek om een onafhankelijk deskun-
dige in te schakelen.
6 Art. 6 EVRM. Recht op een eerlijk proces
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtin-
gen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem
ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en
openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke ter-
mijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de
wet is ingesteld.
jaren negentig van de vorige eeuw drastisch af-
genomen.4
Het hier te bespreken arrest van het Europese
Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gooit
eenstevigesteenindevijvervandediscussieover
de noodzaak en wenselijkheid van het inschake-
len van onafhankelijk medisch deskundigen. Met
potentiele consequenties voor werkwijze en stra-
tegie van alle spelers in geschillen waarbij des-
kundigenadviezen een betekenisvolle rol spelen.
Casusbeschrijving
Samenvatting nationale deel
De Sloveense burger Korošec lijdt aan een pro-
gressieve spierziekte en heeft 24 uur hulp nodig
bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen.
Hij ontvangt sinds enige jaren een uitkering we-
gens hulpbehoevendheid gebaseerd op 70% van
het referentiebedrag. In 2009 verzoekt zijn huis-
arts om een ophoging van de uitkering omdat
met name de toestand van de longen verslech-
tert. Voor ophoging tot aan 100% gelden in Slo-
venië vastgestelde criteria. Korošec zou 24-uurs
verzorging nodig hebben van een familielid of
een andere verzorgende alsmede permanente
professionele hulp. Volgens de in eerste instantie
beoordelende zogenaamde ‘disability’ commissie
— bestaande uit een internist en een ‘occupatio-
nal medicine specialist’ (vergelijkbaar met een be-
drijfs- of verzekeringsarts, opm. WF) — bestond
er geen noodzaak voor permanente professionele
medische hulp. De door Korošec ingebrachte me-
dische gegevens van een internist, longarts en een
neuroloog werden in de overweging betrokken.
De uitkeringsinstantie wees het verzoek om de
uitkeringoptehogenaf,gebaseerdophetoordeel
van de commissie. De commissie, die in tweede
instantie oordeelde op het bezwaar, kwam tot de
conclusie dat Korošec genoeg had aan zorg van
een combinatie van verzorgenden zonder spe-
cifieke medische kennis en familieleden. Deze
tweede commissie, bestaande uit een ‘occupati-
onal medicine specialist’ en een neuropsychiater,
bevestigde daarmee het eerste oordeel.
Korošec gaat in beroep en verzoekt de be-
roepsrechter een onafhankelijke medisch des-
kundige in te schakelen. Het beroep is ongegrond
en het verzoek wordt afgewezen: ‘de rechtbank
volgt het oordeel van de twee commissies van het
uitvoeringsorgaan dat klager geen permanente
professionele hulp nodig had omdat het oordeel
van de commissies in overeenstemming was met
4 W.A. Faas, A.J. Schellart, A.J. Akkermans & W.H.A.C.M. Bou-
wens, ‘De inzet van medisch deskundigen in arbeidsonge-
schiktheidsgeschillen: een kwantitatieve analyse over de
periode 1992 tot en met 2010’. Expertise en Recht, 2014-3,
p. 93-102.
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 102T1_RSV_1602_bw_V05.indd 102 3/2/2016 8:29:29 PM3/2/2016 8:29:29 PM
10. RSV 2016/27
103Afl. 2 - 2016RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
de procedure, met name het gewicht dat door de
rechter aan het oordeel van de deskundige wordt
toegekend.
De eerste factor: het Sloveense uitvoeringsor-
gaan had voor de beoordeling van claims medi-
sche expertise nodig van ‘disability’ commissies.
De tweede factor: de leden van deze commis-
sies zijn benoemd door het uitvoeringsorgaan
en daardoor niet onafhankelijk. Hierdoor kan de
verdenking ontstaan dat zij niet onpartijdig kun-
nen oordelen. Dat vindt het Hof echter niet door-
slaggevend. Wat wel? “What is decisive is whether
the doubts raised by appearances can be objectively
validated.”
Ten aanzien van de derde factor stelt het Hof
vast dat de conclusies van de commissies door-
slaggevend waren bij het vaststellen van het ge-
claimde recht.
Het Hof merkt daarbij nog op dat Korošec
geen gelegenheid had om de bevindingen van
de commissies te bestrijden nu zijn verzoek om
een onafhankelijk deskundige in te schakelen af-
gewezen is met als argument dat de commissies
al een adequate beoordeling hadden gedaan op
basis van de beschikbare gegevens uit Korošec’s
medische dossier. Daarmee is het Hof van me-
ning dat de opinies van de commissies door de
rechters als doorslaggevend bewijs (‘expert me-
dical evidence’) zijn gebruikt in een zaak, waar
beslist medische expertise van node was, welke
niet voorhanden was bij het gerecht zelf. Het Hof
benadrukt de dominante rol die de commissies
en hun oordeel hebben gespeeld in het hele pro-
ces. Het feit dat Korošec zelf is gehoord en dat an-
der dossiermateriaal door de rechter is betrokken
bij de zaak doet hier niet aan af.
Conclusie van het Hof is dat de rechtspositie
van Korošec niet op gelijke voet staat met die van
de tegenpartij (het uitvoeringsorgaan). Dat is niet
in overeenstemming met het beginsel van van
‘equality of arms’, dus schending van art. 6 EVRM.
Bespreking:
Belangrijk in de casus is dat de besluitvorming
van het uitvoeringsorgaan volledig gebaseerd is
op het oordeel van medische commissies met
(materie)deskundigen8
die benoemd zijn door
het Sloveense uitvoeringsorgaan. De gerechtelijke
instanties menen dat de medische beoordeling
de toets der kritiek kan doorstaan. Ze lijken daar-
bij vooral te kijken naar de zorgvuldigheid van het
medisch beoordelingsproces. Korošec krijgt nul
8 De deskundigen die optreden in de prejudiciële fase worden
hier aangeduid als materiedeskundigen. Dit ter onderschei-
ding van de onafhankelijke deskundige, die door de rechter
kan worden ingeschakeld.
van de tegenpartij mogen worden aangemerkt
en niet als onafhankelijk bewijs. Hoe kunnen de
rechters nu de kwaliteit van die ‘expert opinions’
beoordelen zonder inschakeling van een onaf-
hankelijk deskundige? Ze ontberen zelf immers
de vereiste medische kennis.
De Staat stelde daar tegenover dat het aan de
nationale gerechtelijke instantie is om te bepalen
welke bewijsstukken zij gebruikt voor het vast-
stellen van de feiten. De Staat meent dat dit hier
volgens de regels is geschied. Het verzoek om een
deskundige aan te stellen is gemotiveerd afgewe-
zen. Er is geen tegenbewijs geleverd. De rechters
zijn niet alleen op de ‘expert opinion’ afgegaan.
Slotargument: dat de commissies gelieerd zijn
aan de tegenpartij wil op zichzelf nog niet zeggen
dat er sprake is van vooringenomenheid, aange-
zien het oordeel is gedaan in overeenstemming
met de medische beroepsregels en wetenschap.
Het Hof stelt dat het niet treedt in het natio-
nale recht voor zover het gaat om de regels voor
het toestaan en beoordelen van bewijs. Er is geen
verbod op het steunen op een expert opinion af-
komstig van een daarin gespecialiseerde instel-
ling als die opinie is vereist. Niettemin vereist het
beginsel van ‘equality of arms’ dat elke partij een
redelijke kans of gelegenheid krijgt om zijn zaak
te bepleiten onder de omstandigheid dat er geen
sprake is van een substantieel nadelige positie
ten opzichte van de tegenpartij. Eerder is door het
Hof al geconcludeerd dat de opinie van een me-
disch deskundige, nu de rechter medische kennis
ontbeert, waarschijnlijk een doorslaggevende in-
vloed zal hebben op het vaststellen van de feiten
en als een essentieel bewijsonderdeel zal worden
beschouwd. Onder omstandigheden kan een
gebrek aan neutraliteit bij de aangestelde expert
een schending van het beginsel van ‘equality of
arms’ opleveren.
Het Hof stelt vast dat de opinies van de ‘disa-
bility’ commissies niet door de rechters zijn aan-
gevraagd noch aangemerkt als ‘expert opinions’.
Het zijn ‘expert opinions’ in de prejudiciële fase.
In eerdere jurisprudentie heeft het Hof (zie
de zaak Sara Lind)7
bij de vraag of er sprake is
van schending van het beginsel van ‘equality of
arms’ drie factoren betrokken: 1. de aard van de
taak die is toevertrouwd aan de deskundige, 2.
de positie van de deskundige in de hiërarchie van
de tegenpartij en 3. de rol van de deskundige in
7 Sara Lind Eggertsdottir/IJsland (EHRM 5 juli 2007, 31930/04,
EHRC 2007, 115): “The question whether a tribunal is impartial
for the purposes of Article 6 § 1 must be determined solely accor-
ding to the principles laid down in the Court’s case-law, namely
according to a subjective test, that is on the basis of the personal
conviction of a particular judge in a given case, and also accor-
ding to an objective test, that is whether the judge offered gua-
rantees sufficient to exclude any legitimite doubt in this respect”.
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 103T1_RSV_1602_bw_V05.indd 103 3/2/2016 8:29:30 PM3/2/2016 8:29:30 PM
11. RSV 2016/27
104 Afl. 2 - 2016 RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
of arms’. De klagende partij moet als volwaardige
procespartij kunnen optreden en daarom de ge-
legenheid en mogelijkheid hebben om iets naar
voren te brengen ter betwisting van het medisch
oordeel als dat zo doorslaggevend is voor de be-
sluitvorming.
De vraagt die opdoemt is wat de Sloveense
rechter wel had moeten doen om in deze zaak
‘equality of arms’ te bewerkstelligen. Beter moti-
veren waarom er geen sprake was van schending
van het beginsel op basis van de jurisprudentie
EHRM (door toetsing van de drie factoren)? Moet
hij Korošec in een (betere) positie brengen om het
medisch oordeel te kunnen betwisten? Maar hoe
dan? Moet deze partij zelf een medische expert
inschakelen? Is dat realistisch gezien de met me-
dische rapporten gemoeide hoge kosten? En dat
is dan toch ook weer een partijdeskundige? Of
moet de rechter toch maar meteen zelf een onaf-
hankelijk medisch deskundige inschakelen?
Betekenis van het arrest voor de Nederlandse
situatie:
In Sloveense sociale zekerheidszaken (‘Labour
and Social Courts Act’) gelden behalve de speci-
ale proceseisen ook de eisen zoals neergelegd in
het civiele procesrecht (‘Civil Procedure Act’). Dit
laatste bevat in sectie 243 de eis dat de rechtbank
een deskundigenoordeel moet inwinnen als zij
zelf niet beschikt over de noodzakelijke exper-
tise om bepaalde feiten te kunnen vaststellen of
bevestigen. Hier is een duidelijk verschil met de
Awb: daar is in art. 8:47 de bevoegdheid van de
bestuursrechter geregeld om een onafhankelijk
deskundige in te schakelen. Nu deze overweging
in het arrest niet dragend is kunnen we hier in de
duiding voor de Nederlandse situatie aan voorbij
gaan.
In dit arrest staat niet ter discussie of een ex-
pert die in een afhankelijke positie verkeert ten
opzichte van zijn werkgever of opdrachtgever
daardoor geen professioneel en onpartijdig oor-
deel zou kunnen leveren. Wat wel ter discussie
staat is of klager in een situatie waarin de rechter
afgaat op medische expertise van de tegenpartij
voldoende mogelijkheid wordt geboden om deze
expertise te betwisten.
NB: een variatie op deze casuspositie doet zich
voor in het arrest EHRM van iets latere datum:
EHRM 17 november 2015, 26275/12, opgenomen
in RSV 2016/28. Ook hier ging het om de onafhan-
kelijkheid en onpartijdigheid zowel van de in de
prejudiciële fase ingeschakelde materiedeskun-
digen als van de rechters in de judiciële fase, die
een verzoek om een onafhankelijk deskundige in
te schakelen afwezen. In deze zaak was de Zwit-
serse Spycher van mening dat een tweede des-
op het rekest bij zijn verzoek aan de rechter om
een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Hij
vindt dat de beoordeling in de judiciële fase niet
als onafhankelijk kan worden beschouwd en stelt
de vraag hoe de rechter nu de kwaliteit kan waar-
deren zonder daartoe een onafhankelijk deskun-
dige in te schakelen? De rechter heeft zelf de me-
dische kennis toch niet?9
Bij het Europese Hof spitst de zaak zich toe op
het vaststellen van al of niet schending van het
principe van ‘equality of arms’10
. Het hof baseert
zich in zijn uitspraak op eerdere jurisprudentie
en betrekt er drie factoren bij. De argumentatie
ten aanzien van de eerste factor (de aard van de
taak die is toevertrouwd aan de (materie)des-
kundige) en de derde factor (het gewicht dat
door de rechter aan het oordeel van de (materie)
deskundige wordt toegekend) is navolgbaar (zie
hierboven). Over de tweede factor: de positie van
de (materie)deskundige in de hiërarchie van de
tegenpartij, is de uitspraak niet helder. Het Hof
vindt een loutere verdenking van partijdigheid
niet doorslaggevend onder verwijzing naar de
zinsnede: ‘What is decisive is whether the doubts
raised by appearances can be objectively validated’?
Hoe dit aspect in deze casus wordt bezien door
het Hof is in de uitspraak niet uitgewerkt. Nadruk
in de argumentatie ligt op de dominantie van het
oordeel van de medische commissies in de pre-
judiciële fase en het feit dat Korošec geen enkele
mogelijkheid werd geboden om de bevindingen
van de commissies te betwisten.
Alles bij elkaar vindt het Hof de rechtspositie
van Korošec niet op gelijke voet staan met die
van de tegenpartij. Hoewel het niet met zoveel
woorden in de uitspraak staat, betekent dit dat de
overwegingen van de nationale rechters om geen
onafhankelijk deskundige in te schakelen geen
stand kunnen houden.
Wat opvalt in de Sloveense casus is dat er op
het oog sprake lijkt te zijn van een zorgvuldig op-
gebouwd medisch oordeelsvormingsproces. Er
zijn verschillende documenten van behandelend
artsen overgelegd, in de beoordelende commis-
sies zowel in de primaire fase als in bezwaar had-
den meerdere medisch specialisten zitting. Dat
hoeft dus nog niet te betekenen dat in de judici-
ele fase voldaan is aan het beginsel van ‘equality
9 Dit laat onverlet dat ditzelfde probleem zich voordoet als de
rechter een onafhankelijk deskundige inschakelt. Ook dan
kan de vraag gesteld worden hoe de rechter de kwaliteit kan
en moet beoordelen van de door hem ingeschakelde deskun-
dige.
10 Zie G. de Groot ‘Het deskundigenadvies in de civiele procedu-
re’, 2008, pag. 174: ‘Ook als bij het EHRM wordt geklaagd dat
een deskundigenadvies van een partijdige deskundige voor
het bewijs wordt gebruikt, is maatgevend of in de procedure
bij de nationale rechter de equality of arms in acht is genomen
en voldoende gelegenheid tot tegenspraak is geboden.’
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 104T1_RSV_1602_bw_V05.indd 104 3/2/2016 8:29:30 PM3/2/2016 8:29:30 PM
12. RSV 2016/27
105Afl. 2 - 2016RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
dige vragen, kan een dergelijk verzoek niet op
louter procedurele gronden worden afgewezen.
Bijvoorbeeld een afwijzing van het verzoek met
de standaardformulering: ‘omdat het onderzoek
volledig is geweest’. Of een afwijzing met als ar-
gumentatie dat het onderzoek in de prejudiciële
fase door ter zake deskundigen zorgvuldig, vol-
gens de regels der kunst en dergelijke bewoor-
dingen is verricht.
Ik concludeer dat het Korošec arrest aan-
leiding vormt om de in de inleiding genoemde
stellige posities ‘je moet wel met iets komen’ en
‘waar kun je als klager nu eigenlijk mee komen?’
kritisch te heroverwegen en te herzien.
Verder kunnen de praktische consequenties
van dit arrest substantieel zijn. Als er door klagers
bij de rechter meer beroep wordt gedaan op het
inschakelen van onafhankelijk medisch deskun-
digen zullen er de facto meer deskundigen moe-
ten worden ingeschakeld. Daarbij ga ik er van uit
dat de bestuursrechter niet in evenzoveel geval-
len als momenteel in staat zal zijn zo’n verzoek
voldoende gemotiveerd af te wijzen. Terwijl er
op dit moment — en dat geldt zeker ook in het
bestuursrecht — al een schaarste aan medisch
deskundigen is, die dit werk kunnen (kwaliteit)
en willen (capaciteit) doen. Dit geldt zowel voor
klinisch specialisten als voor verzekeringsartsen
die deze onafhankelijke expertises zouden kun-
nen verrichten. Een niet te verwaarlozen verve-
lende bijkomstigheid is dat het inschakelen van
deskundigen notoir bijdraagt tot verlenging van
de procesduur (tot 1 jaar is geen uitzondering
gebleken).11
Ik sluit af met de opmerking dat, als het zo-
ver komt dat er weer beduidend meer medisch
onafhankelijke deskundigen moeten worden in-
geschakeld, dit een zware wissel zal trekken op
de kwaliteit van de bestuursrechtelijke procedure
in medische zaken in zijn geheel. Zeker zolang er
een gebrek is aan gekwalificeerde medisch spe-
cialisten die dit werk kunnen doen. In elk geval
zal het de procesduur en -kosten opdrijven. Of
dit een gewenste ontwikkeling is? Dat bewaar ik
voor een andere keer.
Volledige onafhankelijkheid van in te zetten
medische expertise is nooit helemaal te berei-
ken. Er is wat dat betreft een gradueel verschil
is tussen experts (of materiedeskundigen) die
in dienst zijn van een uitvoerende instantie en
experts die werken in opdracht van.
11 W.A. Faas, A.J. Schellart, A.J. Akkermans & W.H.A.C.M. Bou-
wens, ‘De inzet van medisch deskundigen in arbeidonge-
schiktheidsgeschillen: een kwantitatieve analyse over de
periode 1992 tot en met 2010’. Expertise en Recht, 2014-3,
p. 93-102.
kundigenbericht onvoldoende onafhankelijk was.
Dat onderzoek was betaald door de uitkeringsin-
stelling. Dit onderzoek was — in tegenstelling tot
de situatie in de Sloveense zaak — niet door art-
sen van het Zwitserse uitvoeringsorgaan gedaan,
maar — weliswaar in opdracht — uitgevoerd door
een particulier medisch expertisecentrum. Spy-
cher acht de Zwitserse rechters onvoldoende on-
partijdig, omdat zij niet ingingen op haar verzoek
om een eigen deskundige in te schakelen. Het
Hof stelt in deze zaak echter vast dat er geen con-
crete gronden zijn aangevoerd waaruit van deze
afhankelijkheid en partijdigheid zou blijken, en
wijst er bovendien op dat de procedure zorgvul-
dig is geweest en ruimte heeft gelaten voor hoor
en wederhoor. Bovendien had Spycher eerder in
de procedure geen bezwaar gemaakt tegen de
inschakeling van het expertisecentrum noch ge-
motiveerd waarom dit centrum in zijn relatie met
de uitvoeringsinstelling onvoldoende onafhanke-
lijk en onpartijdig zou zijn. Conclusie van het Hof:
geen schending van art. 6 EVRM.
Uit deze Zwitserse zaak kan worden gecon-
cludeerd dat er concrete gronden moeten worden
aangevoerd waaruit blijkt dat er sprake is van on-
voldoende onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
In zaak waren die er kennelijk onvoldoende. Ove-
rigens wordt in deze zaak geen toets aangetroffen
aan de eerder genoemde drie factoren uit de juris-
prudentie van het Hof. Het lijkt er op dat in deze
zaak het deskundigenoordeel de toets der kritiek
kan doorstaan in het licht van de tweede factor
(de positie van de deskundige in de hiërarchie van
de tegenpartij), maar dat is gissen. Het Hof be-
perkt zich in de uitspraak tot de constatering dat
klaagster onvoldoende argumenten aanvoert.
Aan deze arresten zijn de volgende inhoude-
lijke conclusies te verbinden:
1. Uitvoeringsorganen die voor het nemen van
beslissingen (medische) experts moeten inscha-
kelen en die deze experts zelf benoemen, in
dienst hebben of aan hen opdrachten verstrekken
kunnen er niet meer vanzelfsprekend vanuit gaan
dat de beoordelingen van deze experts in de judi-
ciële fase (voldoende) voldoende basis zijn voor
een ‘equality of arms’. Dit geldt bijvoorbeeld voor
UWV en verzekeringsartsen en verzekerings-
artsen Bezwaar & Beroep in arbeidsongeschikt-
heidszaken en ook voor gemeenten die artsen
inschakelen voor het stellen van allerlei medische
indicaties (zie box).
2. Klagers die de onafhankelijkheid en onpartij-
digheid van ingeschakelde materiedeskundigen
betwisten c.q. die van rechters die niet ingaan op
het verzoek om een eigen deskundige in te schake-
len moeten daarvoor concrete gronden aanvoeren.
3. Wanneer klagers bij de rechter om een onder-
zoek door een onafhankelijk (medisch) deskun-
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 105T1_RSV_1602_bw_V05.indd 105 3/2/2016 8:29:30 PM3/2/2016 8:29:30 PM
13. RSV 2016/28
106 Afl. 2 - 2016 RSV
RECHTSPRAAK SOCIALE VERZEKERINGEN
Stylesheet: T1 V1.4
RSV 2016/28
EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE
MENS
17 november 2015, nr. 26275/12
(L. López Guerra, H. Jäderblom, G. Nicolaou, H.
Keller, J. Silvis, D. Dedov, P. Pastor Vilanova)
m.nt. mr. W.A. Faas onder RSV 2016/27
Art. 6 § 1 EVRM
ECLI:CE:ECHR:2015:1117DEC002627512
Afwijzing verzoek aan de rechtbank om een
onafhankelijke medisch deskundige in te
schakelen — eisen aan medisch bewijs — be-
wijslastverdeling bij medische beoordelin-
gen — vraagstuk onafhankelijke positie van
medisch deskundigen werkzaam bij of in op-
dracht van uitvoeringsorganen — recht op een
eerlijk proces (art. 6 EVRM) — geen strijd met
beginsel van ‘equality of arms’
In deze zaak gaat het om de onafhankelijkheid en
onpartijdigheid van zowel de in de prejudiciële in-
geschakelde artsen als de rechters in de judiciële
fase. Het verzoek van de Zwitserse Spycher aan de
rechters om een onafhankelijk deskundige in te
schakelen, werd afgewezen. Zij was van mening dat
een tweede deskundigenbericht, uitgevoerd in de
prejudiciële fase, onvoldoende onafhankelijk was.
Het aan dat bericht ten grondslag liggende onder-
zoek was uitgevoerd door een particulier medisch
expertisecentrum, in opdracht van en betaald door
het Zwitserse uitvoeringsorgaan. Spycher acht de
Zwitserse rechters onvoldoende onpartijdig, omdat
zij niet ingingen op haar verzoek om een eigen onaf-
hankelijke deskundige in te schakelen. Het Hof stelt
vast dat er geen concrete gronden zijn aangevoerd
waaruit van afhankelijkheid en partijdigheid zou
blijken, en wijst er bovendien op dat de procedure
zorgvuldig is geweest en ruimte heeft gelaten voor
hoor en wederhoor. Bovendien heeft Spycher eerder
in de procedure geen bezwaar gemaakt tegen de
inschakeling van het medisch expertisecentrum en
heeft zij evenmin gemotiveerd waarom dit experti-
secentrum in zijn relatie met de uitvoeringsinstel-
ling onvoldoende onafhankelijk en onpartijdig zou
zijn. Conclusie van het Hof: geen schending van art.
6 EVRM.
Spycher v. Zwitserland
A. Sur les violations alléguées de l'article
6 § 1 de la Convention
20. Se plaignant, d'une part, d'un manque
d'impartialité et d'indépendance des COMAI
Het bezwaar van onvoldoende onafhan-
kelijkheid en onpartijdigheid is mogelijk te
ondervangen door de positie van bijvoorbeeld
verzekeringsartsen op deze aspecten zoveel
als mogelijk te versterken. Sleutelen als het
ware aan het tweede aspect van de EHRM ju-
risprudentie: de positie van de deskundige in
de hiërarchie van de procespartij. Hiertoe kan
een goed uitgewerkt Professioneel Statuut dat
de verhouding tussen werkgever en opdracht-
gever enerzijds en de arts anderzijds in dit op-
zicht goed regelt zijn dienst bewijzen. Een an-
dere mogelijkheid is om de focus te leggen op
de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de
artsen die in de bezwaarfase oordelen en die op
enigerlei wijze (beter) te borgen.
Opties liggen dus vooral in versterking
van de onpartijdige positie van de expert en
het wegnemen van obstakels die vraagtekens
oproepen over vooringenomenheid. Wat dit
laatste betreft: op dit moment bestaat alleen
bij UWV een beperkte invulling van de zo-
genaamde distantie-eis in bezwaar, namelijk
dat er in de bezwaarfase een andere verzeke-
ringsarts moet oordelen dan in de primaire
fase (Reglement bezwaarschriften UWV).12
Het ziet er niet naar uit dat die eis veel ge-
wicht in de schaal legt. In het verleden be-
stond er een apart register13
waarin bezwaar-
verzekeringsartsen werden benoemd. In dat
register is destijds met name de distantie-eis
stevig aangezet bij de introductie van de be-
zwaarschriftprocedure in medische zaken. De
vakinhoudelijke aansturing en ondersteuning
van bezwaarverzekeringsartsen mocht niet
gedaan worden door stafverzekeringsartsen
die directe verantwoordelijkheid dragen voor
het primaire proces in dezelfde regio. Het re-
gister is later afgeschaft. Het zou weer in het
leven kunnen worden geroepen.
Of aanscherping van de formele status van
verzekeringsartsen die in de prejudiciële fase
oordelen — zolang zij in opdracht handelen van
de uitvoeringsinstelling — voldoende zal zijn
voor de bestuursrechter c.q. het Europese Hof als
waarborgvoorhetbeginselvan‘equalityof arms’
staat te bezien.
mr. W.A. Faas
12 Art. 10 lid 1 Reglement bezwaarschriften UWV 2014: be-
oordeling van de medische aspecten van het bezwaar vindt
plaats door een verzekeringsarts die niet bij de voorbereiding
van de bestreden beschikking betrokken is.
13 Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (Lisv). Lisv Medede-
ling M 98.87. Aan de registratie waren voorwaarden verbon-
den in de vorm van vaardigheden, kwaliteitseisen en distan-
tie.
T1_RSV_1602_bw_V05.indd 106T1_RSV_1602_bw_V05.indd 106 3/2/2016 8:29:30 PM3/2/2016 8:29:30 PM