2. Drie dagen later heb ik nog steeds niks
van Tirza gehoord. Waar ik bang voor
ben lijkt uitgekomen te zijn. Zelfs gister
heeft ze niet gebeld, terwijl ik dat wel
verwacht had. Vandaag wordt mijn
moeder namelijk uit het ziekenhuis
ontslagen, en zal verder hier herstellen
van het ongeluk. Ik pak mijn mobiel en
wil het nummer van Tirza intoetsen,
maar halverwege stop ik. Ik kan het niet.
3. Waarom weet ik niet, maar iets
weerhoudt me er van om haar te bellen.
Is het koppigheid? Waarschijnlijk wel, zo
ben ik nou eenmaal. Ik wil niet toegeven
dat ík degene was die fout zat, en dat ík
mijn excuses aan moet bieden, al weten
we beiden dat dat wel zo is. Ik kan het
gewoon niet.
4. Het is de laatste dagen buiten weer
aardig opgewarmd, en ik ben dan ook
weer vaak buiten te vinden. Maar in
zwemmen heb ik geen zin. Eigenlijk
heb ik nergens zin meer in, alleen maar
in slapen. Is dit nou depressiviteit? Ik
hoop het niet, want ik ben momenteel
degene die sterk moet zijn hier in huis,
volgens mij, want Dagmar is nog steeds
niet opgeknapt. Ze geeft nog steeds
zichzelf overal de schuld van.
5. Over een uur gaan we naar het
ziekenhuis, om mijn moeder op te halen,
en dan zal de somberheid in huis pas
echt beginnen. Ik ben gister weer even
bij haar op bezoek geweest, en ze deed
nog steeds niks anders dan huilen en
voor zich uit staren. Ik weet dan niet hoe
ik me moet gedragen, moet ik haar
troosten? We zijn beiden de ruzie op de
avond voor het ongeluk nog niet
vergeten, dat merk ik wel. Er hangt een
soort spanning tussen ons.
6. Ik loop de laatste dagen eigenlijk alleen
maar wat rond door het huis. Ik weet niet
wat ik moet doen, ben rusteloos. Aan
mijn schoolwerk wil niet beginnen, ook al
ligt er nog een enorme berg op me te
wachten, en heb ik nog een aantal
proefwerken in te halen. Ik weet dat ik
me er niet op zal kunnen concentreren.
7. Omdat ik toch niks anders weet te doen
zak ik achter mijn bureau neer en zet ik
mijn laptop aan. Automatisch start msn,
en ik zie dat Tirza online is. Ik wil tegen
haar gaan praten, vragen waarom ze niet
heeft gebeld, maar voordat ik haar naam
kan aanklikken, is ze offline. Ik trek mijn
wenkbrauwen verbaasd op. Waarom
gaat ze gauw offline als ik er ben? Ze
ontloopt me! Maar waarom? Wil ze het
dan niet goedmaken?
8. Even zit ik verbijsterd achter mijn bureau,
maar dan sluit ik msn weer af. Zo heb ik
er ook geen zin in. Ik start internet, maar
mijn vingers blijven boven de toetsen
hangen als ik een site in wil typen. Wat
wil ik eigenlijk doen? Ik weet het niet. Er
valt niks te doen. Ik sluit internet weer af,
en meteen ook de computer, en ik laat
me neervallen naast mijn bed. Dan maar
een uur niks doen, en wachten tot we
naar het ziekenhuis gaan.
9. Ik heb een uur op de grond gezeten, en
heb nu geen gevoel meer in mijn benen
en achterwerk. Ik heb zitten mijmeren,
maar ben nog steeds tot geen enkele
oplossing gekomen. Niet over hoe ik het
moet oplossen met Tirza, en ook niet hoe
het nou verder moet met Dagmar en
mijn moeder. Nu zitten we in de auto, op
weg naar het ziekenhuis. De stilte is
ondraaglijk, maar toch wil ik niets
zeggen.
10. Als we bij het ziekenhuis aankomen
hebben we nog steeds geen woord
gezegd. De receptioniste kent ons
onderhand wel, en glimlacht even, als
teken dat we gewoon door kunnen
lopen. We lopen de gangen door, op de
automatische piloot, richting de kamer
van mijn moeder. Dagmar wil mijn hand
pakken, maar zonder dat ik weet
waarom, houd ik hem strak langs me
heen.
11. We arriveren bij de kamer van mijn
moeder, en kloppen netjes op de deur
voor we naar binnen stappen. Mijn
moeder zit al helemaal aangekleed te
wachten in een stoel, haar tas staat naast
haar. Ze glimlacht zwakjes. “Eindelijk,”
zegt ze. “Ik zit al een half uur te wachten.
Ik wil gauw weg uit dit oord.” Ze probeert
op te staan, maar het gaat nogal
moeizaam, en ze kreunt even, ze is nog
lang niet goed opgeknapt. Ik snel toe, en
help haar omhoog.
12. “Ik ga de dokter zoeken,” zegt Dagmar en
ze loopt de kamer uit. Nu zijn alleen mijn
moeder en ik er nog en we staan wat
onwennig tegenover elkaar. De spanning
hangt nog steeds tussen ons in. Ik sta
met mijn handen op mijn rug, en kijk
naar de vloer. Ik hoop maar dat Dagmar
snel terugkomt met dokter Ten Hooge.
13. Het lijkt een eeuwigheid te duren, en de
stilte is beklemmend, net zoals in de
auto, maar eindelijk komt dokter Ten
Hooge dan toch binnen, samen met
Dagmar. Gemaakt opgewekt begint de
dokter te praten. “Nou, Mariska, dan is
vandaag toch eindelijk de dag, hè!”
Mijn moeder knikt, maar zegt niks.
Dokter Ten Hooge draait zijn praatje af,
en zegt Mariska wanneer ze weer terug
moet komen. Het gaat allemaal langs me
heen, ik sta alleen maar voor me uit te
staren.
14. Ik luister pas weer als ik mijn naam hoor.
We gaan, ik kan weer naar huis en me
opsluiten op mijn kamer, zonder dat ik
contact hoef te hebben met de
buitenwereld. Gelukkig. Ik pak de tas van
mijn moeder, een dure, natuurlijk, en
loop achter Dagmar aan die mijn moeder
losjes vasthoud terwijl ze de deur
uitlopen. Ik knik nog even zwakjes naar
dokter Ten Hooge en sjok dan ook het
ziekenhuis uit.
15. Na een autorit die uren leek te duren
komen we weer thuis aan. Dagmar opent
de voordeur en gaat ons voor naar
binnen. Zodra we binnen zijn laat ik de
tas van mijn moeder op de grond zakken,
ik wil weer naar boven, met een boek en
een glas passievruchtranja. Ik sta op het
punt om naar de keuken te lopen als
Dagmar zegt: “Ga jij maar even met je
moeder naar boven, maak de
logeerkamer klaar en zorg dat je moeder
in bed gaat liggen. Ze moet rusten.”
16. Ik sta even perplex. Dagmar heeft me
nog nooit, nooit in mijn hele leven
gecommandeerd. Ik staar haar even aan
met opgetrokken wenkbrauwen, tot ze
wegkijkt. Dan pak ik zuchtend de tas
weer op en loop zonder iets te zeggen
voor mijn moeder uit naar boven.
17. “Nou, hier zijn we dan,” zeg ik als ik de
deur van de logeerkamer opendoe.
“Moet ik ook je spullen nog in de kast
leggen of kan je dat zelf?”
Mijn moeder pakt stil haar tas aan en
maakt hem open. Ze pakt haar pyjama
eruit en gooit de tas dan in een hoek
neer. Ze begint zich moeizaam uit te
kleden en ik voel me ongemakkelijk.
Moet ik haar helpen? In haar eentje lukt
het in elk geval niet. Ik help haar uit haar
kleren, en trek haar slaapjurkje over haar
hoofd.
18. “Dank je,” zegt mijn moeder zachtjes, en
dankbaar. Ik knik en loop dan naar het
bed, wat nog uitgeklapt moet worden. Ik
laat het bed voorzichtig naar beneden
zakken. Ik wil zo snel mogelijk de kamer
uit zijn. “Zo,” zeg ik, als ik klaar ben met
het bed.
19. “Dank je, Lynn,” zegt mijn moeder
opnieuw, en uit haar ogen kan ik
opmaken dat ze het meent. Ik glimlach
even, meer krijg ik er niet uitgeperst. “Ja.
Nou – eh, ga nu maar even slapen. Dat
moet van Dagmar. Welterusten.” Voor ze
iets terug kan zeggen ben ik de kamer
uitgesneld en heb ik de deur achter me
gesloten.
20. Ik leun tegen de deur. De situatie is nu al
ondraaglijk, en we zijn nog geen uur
thuis. Hoe moet het dan de komende
weken? Mijn moeder zal nog lang hier
blijven, en zolang ze niet beter is, en niet
weg is, zal Dagmar met een schuldgevoel
blijven zitten en zo depressief zijn…