2. “Wat heb jíj nou met je haar gedaan?” is
het eerste wat Tirza zegt als ik de
volgende ochtend op school aankom.
Automatisch ga ik met mijn hand naar
mijn nu korte haar. Dat doe ik telkens
sinds ik het gistermiddag geknipt heb.
“O, dit?” zeg ik onverschillig. Ik haal mijn
schouders op. “Ik was gewoon toe aan
iets nieuws.”
3. Tirza knijpt haar ogen tot spleetjes. “Jij
was toe aan iets nieuws. In al die jaren
dat ik je ken, ben je nog nooit toe
geweest aan iets nieuws, wat je haar
betreft. Waarom nu wel?”
Ik besef dat ik niet tegen Tirza kan liegen.
“Het is uit tussen Danny en mij,” zeg ik.
Tirza schrikt zichtbaar en slaat haar hand
voor haar mond. “Uit? Tussen jullie? Hoe
kan dat nou weer? Waarom heeft hij het
uitgemaakt? Is er iemand anders…”
4. Ik schud verwoed mijn hoofd. “Nee, Tirs.
Ik heb het uitgemaakt, niet hij.”
Tirza kijkt me verbaasd en met grote
ogen aan. “Waaróm in vredesnaam? Ik
dacht dat je zo verliefd op hem was?”
“Was ik ook. Nou ja, dat ben ik eigenlijk
nog steeds. Maar Robert, die scharrel van
m’n moeder, weet je wel? Nou, die bleek
z’n grote broer te zijn.”
Tirza’s ogen worden nog groter. “Nee,
dat meen je niet.”
5. Ik knik. “Jawel. En – en toen moest ik het
uitmaken. Van mezelf. Want ik kan toch
niet met het broertje van Robert
uitgaan? Die vreselijke…” Mijn onderlip
begint te trillen en er wellen weer tranen
op in mijn ogen.
Tirza doet snel een stap naar voren en
slaat haar armen om me heen. “Huil
maar niet. Ik begrijp het. Ik zou hetzelfde
gedaan hebben als ik me in jouw situatie
verkeerde.”
6. Maar dat doet ze niet. In mijn situatie
verkeren, bedoel ik. Zij heeft een
geweldig leven. Ze heeft twee ouders die
van haar houden, een lief broertje waar
ze zo nu en dan mee kibbelt, maar met
wie ze het eigenlijk prima kan vinden, en,
bovenal, een lief vriendje. Een normaal
vriendje. Niet een vriendje die ineens het
broertje van de scharrel van haar moeder
blijkt te zijn. Waarom kan ik niet een
normaal, fijn leven hebben?
7. Zodra ik door heb wat voor gevoel zich
van mij meester heeft gemaakt – jaloezie
– schaam ik me ervoor. Zo moet ik niet
denken over het leven van mijn beste
vriendin. Ik moet niet willen dat het
andersom was, want zoiets wil ik haar
niet aandoen. Maar waarom voel ik dan
iets branden, diep in mijn maag?
Waarom word ik iedere keer als ik haar
zie bijna… kwaad? Ik weet het niet, maar
ik wil het niet langer voelen.
8. Ik haal even diep adem en zorg dat ik
mijn stem weer onder controle heb.
“Kom, laten we naar binnen gaan. Anders
komen we nog te laat op de eerste dag,”
zeg ik op vlakke toon.
Tirza knikt en loopt samen met mij de
school binnen. Ik voel haar ogen op mijn
gezicht priemen terwijl ze naast me
loopt.
9. Ik durf niet opzij te kijken, want ik weet
dat ik dan haar onderzoekende blik zal
zien, haar bezorgde blik. En dat kan ik nu
niet aan. Ik wil niet dat ze me nu troost
en lieve woorden spreekt zodat ik me
beter ga voelen. Op dit moment wil ik dat
ze de slechtste vriendin ooit is, zodat ik
me niet hoef te schamen of me schuldig
hoef te voelen over de nare gevoelens
die in mij ronddwalen.
10. De rest van de dag ben ik stil, probeer ik
zo min mogelijk contact met mijn
klasgenoten te maken. Het enige wat ik
wil is naar huis gaan, en in mijn bed
kruipen. Ik wil slapen, zo lang mogelijk,
en dan wil ik nog steeds blijven liggen,
gewoon liggen. Zonder verplichtingen,
zonder school, zonder vriendinnen om
me zorgen over te maken. Maar ja, was
het leven maar zo simpel.
11. Als ik die middag thuiskom ben ik kapot.
Ik strompel gelijk door naar boven, en
laat me daar op mijn bed vallen. Toen
Tirza vandaag merkte dat ik er niet over
wilde praten, besloot ze me – tot mijn
genoegen – met rust te laten, en begon
ze te smsen met Martijn. Dat maakte
mijn nare gevoel er niet beter op. Iedere
keer als ik het getril van haar telefoon
hoorde, voelde ik een steek in mijn
onderbuik.
12. Er klinkt een klopje op de deur, en
Dagmar komt binnen. “Alles oké?” vraagt
ze.
Ik knik en glimlach zwakjes. “Ja hoor. Ik
ben gewoon een beetje moe. Ik ga even
slapen als je het niet erg vindt.”
“Natuurlijk niet,” zegt Dagmar, en ze
glimlacht even. “Neem gerust je tijd.”
Daarna loopt ze mijn kamer weer uit, en
trekt ze de deur achter zich dicht.
13. Ik laat me achterover vallen en begin te
trillen, ook al is het alles behalve koud
vandaag. Ik laat de tranen – voor de
zoveelste keer deze laatste paar dagen –
over mijn wangen stromen en sluit mijn
ogen. Binnen de kortste keren ben ik
verdiept in een droomloze slaap.
14. Als ik een paar uur later weer wakker
word is het me allemaal duidelijk. Ik zal
zo min mogelijk met Tirza om moeten
gaan vanaf nu, om mezelf, maar ook haar
te beschermen. Ik voel me zo rot als ik
haar zo gelukkig zie. Het lijkt wel alsof ik
dan in een bodemloze put val. Nee, dat
kan niet goed wezen, ook niet voor mijn
vriendschap met haar. Dan zou ik haar
alleen maar pijn doen…