2. De rest van de ochtend en een deel van
de middag spendeer ik op mijn kamer. Ik
wil even alleen zijn en me mentaal
voorbereiden op de komst van mijn
ouders. Dat klinkt nogal dramatisch,
maar ik kan er gewoon niet goed tegen.
Iedere keer als ik ze zie voel ik zo’n
woede in me oplaaien! Het enige
positieve aan de bezoekjes is dat ik mijn
laptop heb gekregen. Ik zou niet meer
weten wat ik zonder dat ding moet.
3. Als ik me aanmeld op msn, is Tirza er
gelukkig ook. Ik moet even mijn verhaal
kwijt aan een buitenstaander die het
niet voor mijn ouders opneemt, want
hoe je het ook went of keert, je moet
toegeven dat Dagmar dat doet. Iedere
keer als ik op ze begin te schelden zegt
zij dat ‘ze toch mijn ouders zijn’.
Gelukkig laat Tirza mij lekker razen, en
raast ze zelf gezellig mee. Ze heeft mijn
ouders één keer ontmoet, vorig jaar,
toen ze onverwacht op de stoep
stonden en Tirza bij mij logeerde. Ze
vond ze maar niks, en daar was ik erg
voldaan mee.
4. Om twee uur neem ik afscheid van Tirza.
Mijn ouders zullen nog niet komen, als
ze zeggen ‘vanmiddag’ dan betekent dat
meestal ‘vier uur’. Ik sluit de laptop af,
en loop naar de badkamer. Ik heb
drastisch behoefte aan een lang, warm
bad, ook al is het buiten zevenentwintig
graden. Ik draai de kraan van het bad
open en gooi een paar badparels in het
water.
5. Dan trek ik mijn kleren uit, en laat me
zakken in het water. In tegenstelling tot
in de zee, waar ik mijn problemen kan
vergeten, kan ik in het geurende
badwater alles altijd even op een rijtje
zetten, waar ik ook wel een behoefte
aan heb. Ik denk lang na, maar door de
zoete aroma’s van de gesmolten
badparels dommel ik weg, en ik val in
slaap in het warme water.
6. Ik word ruw gewekt door de deurbel,
die door het hele huis schalt. Het water
is lauw geworden, en ik ril even. Heb ik
zo lang liggen slapen? Ik hoor de hakken
van Dagmar op het hout van de
woonkamer tikken en even later hoor ik
de opgewekte stemmen van mijn
ouders. Nu zal het hele fiasco
beginnen…
7. Snel klim ik het bad uit, en schiet mijn
kleren, die op de grond liggen, weer
in. Ik kijk even in de spiegel en
fatsoeneer mijn haar, dat tot
halverwege nat is, en alle kanten uit
staat. Dan hoor ik de stem van
Dagmar van beneden roepen.
“Lynn! Kom je? Je ouders zijn er!”
Ik zucht. Daar gaan we dan. “Ik kom
eraan!”
8. Ik stamp snel de trap af en zie mijn
ouders met brede lachen op hun gezicht
staan. Ze zijn allebei goed bruin
geworden. Ze zullen wel weer ergens op
de Caribische eilanden uitgehangen
hebben.
“Daar is onze dochter!” zegt mijn vader.
Als Dagmar er bij is moet hij er altijd
weer op zinspelen dat ik zijn dochter
ben, en niet die van Dagmar. Ik glimlach
als een boer met kiespijn. Ik zag
Dagmars gezicht even vertrekken toen
mijn vader die toespeling maakte, en de
stemming van ons beide is nu al naar
het dieptepunt. Dat is een record, in de
eerste vijf minuten is dat nog nooit
gebeurd.
9. Ik loop wat verder de kamer in en daar
maakt mijn moeder handig gebruik van.
“O, je mag je moeder heus wel een
knuffel geven, hoor! Ik heb jouw ook
gemist, hoor!” zegt ze en ze verstrikt me
in een omhelzing waar ik me onmogelijk
uit los kan maken. Nog steeds heb ik
niks gezegd, ik weet nooit wat ik moet
zeggen tijdens die eerste momenten.
Mijn moeder laat me weer los, en duwt
me een pakje in de hand. “Voor jou.
Alles zit er al om en de simkaart is al
geactiveerd!”
10. Ik haal het pakpapier van het kleine
pakje af, en ik kijk naar de LG Chocolat.
Het is een geweldige telefoon, ik heb al
vaak naar de advertentie gekeken die
aan het bushokje bij school hangt, maar
toch kan ik er niet helemaal blij mee
zijn. Het is een zoethoudertje, zoiets als
smeergeld, zodat ik ze wel aardig ga
vinden. “Dankjewel,” weet ik er beleefd
uit te persen, en ik stop het mobieltje in
mijn broekzak. Mijn moeder glimlacht.
“Ik wist wel dat je het leuk zou vinden!”
11. Achter de rug van mijn ouders om draait
Dagmar met haar ogen. Ik moet moeite
doen om niet te lachen, en kijk snel
weg. Even staan we met zijn vieren
ongemakkelijk in de kamer. Dan neemt
Dagmar het woord. “Alexander,
Mariska, zullen we buiten gaan zitten?
Het is immers prachtig weer!” Mijn
ouders knikken, nog steeds met die
achterlijke grijnzen op hun hoofd. “Dat
lijkt me een goed plan,” zegt mijn vader,
en samen met mijn moeder volgt hij
Dagmar het terras op. Langzaam sjok ik
achter ze aan. Ik kan nu niet gelijk weer
naar boven verdwijnen.
12. Buiten gaan we onder de parasol aan
tafel zitten. Mijn ouders beginnen
honderduit te vertellen over hun reizen
van het afgelopen jaar, ze zijn overal
geweest, zo zeggen ze zelf. Van Alaska
tot Nieuw-Zeeland. Met zelfvoldane
grijnzen vertellen ze over al hun
belevenissen. Ik onderdruk nog net op
tijd een gaap, het kan me allemaal niet
boeien. Eigenlijk zou ik ze wat drinken
aan moeten bieden, maar daar heb ik
niet bepaald zin in.
13. Nadat ze anderhalf uur achtereen door
hebben gerateld over hun reis, richt
mijn moeder zich tot mij. “En, hoe is het
met onze Lynn? Hoe gaat het op school?
De derde nu toch?”
Ik schud nors mijn hoofd. “Nee. De
vierde. En het gaat best.”
“Nog geen onvoldoendes gehaald? Ach,
ik weet nog wel hoe het was toen ík op
de middelbare school zat! Ik haalde de
ene onvoldoende na de andere!” Mijn
moeder lacht. Ik rol met mijn ogen.
Altijd weer de aandacht op zichzelf
vestigen, zo is ze altijd al geweest.
14. Dagmar kijkt me aan, en trekt haar
wenkbrauw op. Zij ergert zich kennelijk
ook. Ik zie dat ze met de lintjes van haar
jurk speelt. Dat doet ze altijd als ze zich
ongemakkelijk voelt. Waarschijnlijk
wacht ze op een schampere opmerking
van haar zus, die wonderbaarlijk genoeg
nog niet gekomen is. Maar een paar
minuten later, als Dagmar opstaat om
naar de wc te gaan, komt de opmerking
al. “Goh, je bent wel weer een beetje
aangekomen, hè?” vraagt mijn moeder
onschuldig.
15. Dagmar, die een prachtig figuur heeft,
glimlacht liefjes. “Ach, beter dit dan
graatmager, zoals sommigen hier. Hè
Lynn?” De kleur trekt even uit het
gezicht van mijn moeder. Op die
opmerking was ze niet voorbereid. Ik
grinnik, en knik heftig. Dan loopt
Dagmar, met haar hoofd opgeheven,
het huis binnen om naar de wc te gaan.
Ik raak lichtjes in paniek, nu zit ik hier
alleen met mijn ouders, en ik weet niet
wat ik moet doen of zeggen.
16. Nerveus schuifel ik op mijn stoel. Mijn
vader tikt met zijn nagels op de tafel en
mijn moeder kijkt, met die eeuwige
glimlach op haar gezicht, rond. “Jullie
hebben hier toch maar een mooi
huisje,” zegt ze, de nadruk leggend op
het verkleinwoord aan het einde van
‘huis’. Dat irriteert mij zeer, maar dat
laat ik niet merken, in plaats daarvan
maak ik een opmerking die niet zo goed
valt. “Ja, ik zou hier voor geen goud weg
willen.” Het getik van mijn vader stokt,
en hij trekt zijn hand terug.
17. “Zou je niet met óns mee willen?”
vraagt hij, quasi-nonchalant. “Dan zie je
nog eens wat van de wereld.”
Ik schud mijn hoofd. “Nee. Ik heb het
hier goed.” Ik glimlach geforceerd. Ik
weet dat dit een steek onder water is,
maar dat kan me niks schelen. ‘Eigen
schuld, dikke bult’ denk ik kinderachtig.
“O,” zegt mijn vader. “Nou, wij zaten er
eigenlijk aan te denken om je mee te
nemen met ons, op reis. Je bent nu wel
oud genoeg.”
Mijn gezicht verstard. Dit kunnen ze niet
menen.
18. Maar dan wordt ons gesprek
onderbroken door Dagmar, die weer
binnenkomt. “Zo,” zegt ze. “Waar waren
we gebleven? O ja, we hadden het over
Lynn’s school.” Mijn vader blijft mij
doordringend aankijken, en ik kijk gauw
weg. Dagmar begrijpt niet wat er aan de
hand is, en kijkt verbaasd van mij naar
mijn vader. Snel begint mijn moeder
over iets anders. “Nou, wat eten we
vanavond?” zegt ze.
“O,” zegt Dagmar. “We hadden er
eigenlijk niet op gerekend dat jullie
bleven eten, jullie komen zo onverwacht
binnenvallen.”
Mijn moeder glimlacht. “Ach, nu we hier
toch zijn… En zo kunnen we wat meer
tijd doorbrengen met onze lieve
dochter!”
19. Ik krijg bijna kotsneigingen, maar
glimlach, zoals de hele middag al, liefjes.
Het begint zeer te doen in mijn kaken.
“Ik zal zo kijken wat we nog in huis
hebben, en dan flans ik wel wat in
elkaar,” zeg ik. Mijn moeder kijkt me
verwonderd aan. “Kook jij?” vraagt ze.
“Vind je dat leuk, of zo?” Ik voel woede
opborrelen in mijn maag. Mijn moeder
weet niet eens wat mijn grootste passie
is. “Ja. Ik wil later kok worden en naar
de hotelschool,” zeg ik, met
opeengeklemde kaken.
“Aha, leuk hoor!” antwoordt mijn
moeder, die denkt dat ze dit voor het
eerst hoort. Maar ik heb het haar al zo
vaak verteld, en ze vergeet het iedere
keer weer.
20. “Nou, ik zal maar eens aan het eten
beginnen,” zeg ik, en ik loop snel naar
de keuken, voordat ik er iets hatelijks
uitflap tegen mijn ouders. Ik snap niet
hoe die twee me zó kwaad kunnen
maken! Verder kan helemaal niks of
niemand dat borrelende gevoel in mijn
buik veroorzaken, het gevoel dat de
woorden langzaam omhoog komen en
dan zo uit mijn mond naar buiten
spatten. Ze hebben het zelf ook gewoon
niet door, dat is misschien nog wel het
ergste. Ze hebben niet door dat ze zo
vreselijk zijn.
21. Ik kijk in de koelkast, en zie nog een
paar karbonades liggen, die bijna over
hun houdbaarheidsdatum heen zijn.
Dan zal ik dat maar klaar gaan maken. Ik
zal ze eens laten zien wat ik kan! Ze
zullen versteld staan van hun lieve,
kleine dochter. Ik zal er een culinair
hoogstandje van maken, zoals ze nog
nooit hebben gehad!
22. IJverig ga ik aan het werk. Dit is gelukkig
ook een reden om niet meer bij die twee
te hoeven zitten. Maar nu scheep ik
Dagmar wel met ze op, bedenk ik met
een schuldgevoel. Maar ja, dat moet dan
maar even, ze zal het wel begrijpen. Dan
denk ik weer aan wat mijn vader zei. Dat
ze me mee willen nemen op hun reizen.
Zouden ze dat serieus bedoelen? Zouden
ze me écht weg willen halen van deze
plek, waar alles is wat me dierbaar is?
23. Het zou wel typisch iets voor hen wezen,
maar ik begrijp het niet. Waarom willen
ze me er ineens bij hebben, terwijl ze me
eerder hier hebben achtergelaten? Ik
hoop met heel mijn hart dat mijn vader
het niet serieus bedoelde, en dat het
maar een hypothetische vraag was. Ik ga
in gedachten verzonken door met het
kruiden van de karbonades. Het kan niet,
het kán gewoon niet! En mij krijgen ze
ook echt niet mee!
24. “Komen jullie eten?” roep ik naar
buiten, terwijl ik de borden op tafel zet.
Ik heb hard mijn best gedaan om het er
zo lekker mogelijk uit te laten zien, en
natuurlijk te laten smaken. Mijn vader
komt als eerste binnen. “Mmm, dat
ruikt verrukkelijk Lynn!” zegt hij
verbaasd.
‘Ja, dat had je niet verwacht, hè?’ denk
ik met een grimas op mijn gezicht.
“Schuif maar aan,” zeg ik in plaats
daarvan.
25. We beginnen te eten, en voldaan hoor ik
alle complimentjes over mijn
kookkunsten aan. Van Dagmar krijg ik
enkel een knipoog, ze heeft wel door wat
mijn plannetje was. Ik grijns naar haar.
Mijn stemming is weer een klein stukje
gestegen. Even eten we in stilte, maar
dan bederft mijn vader alles weer. “Lynn,
waar we het net over hadden, hè? Dat
meende ik serieus. We willen je graag
meenemen.”
26. Dagmar kijkt van mij naar mijn vader, ze
begrijpt er niks van. “Waar naartoe
meenemen?” vraagt ze achterdochtig.
Mijn vader kijkt haar ernstig aan.
“Mariska en ik denken dat Lynn nu wel
oud genoeg is om met ons mee te gaan
op reis. We willen graag dat ze voortaan
weer bij ons komt wonen.”
Dagmars ogen worden groot. “Dat meen
je niet,” fluistert ze.
“Dat menen we wel, Dagmar.” Mijn
vader schijnt niet in te zien hoeveel pijn
hij zijn schoonzus nu aandoet. Ik voel de
bekende woede weer opborrelen, maar
zeg niets. Om een of andere reden wil ik
zien hoe Dagmar zich hieruit werkt.
27. Ze kijkt mijn vader nog steeds met grote
ogen aan, en dan barst de bom. Ze gooit
haar mes en vork neer en begint te
schreeuwen. “Heb je enig idee wat jullie
dat kind al die jaren aan hebben
gedaan? Énig idee? Nee! Dat hebben
jullie niet! Omdat jullie te blind zijn om
te zien hoe het jullie dochter hier afgaat.
Ze haat jullie, weten jullie dat wel! Ze
haat jullie! Ook al heb ik haar nog zo
geleerd dat haten niet mag, en ze doet
zo haar best om het niet te doen. Ze
háát jullie!” Even stopt ze om adem te
halen, maar dan raast ze gewoon weer
door.
28. “Al die jaren dat ze hier heeft gewoond.
Wie heeft haar opgevoed? Wie heeft
haar getroost als ze was gevallen? Wie?
Ik! En kwamen een keer per jaar langs
met een duur cadeau om alles weer goed
te maken? Maar ik zal jullie eens wat
vertellen, dat werkt al jaren niet meer!
Lynn ziet nu wel in hoe jullie echt. Jullie
zijn egoïstische, manipulatieve
rotouders! Ouders valt het niet eens te
noemen! En waag het niet om Lynn mee
te nemen, wáág het niet!” Dagmars
gezicht is rood aangelopen, en hijgend
staart ze naar de karbonade op haar
bord.
29. Mijn ouders weten niet wat ze overkomt.
Die lieve Dagmar. Dagmar, die nooit boos
wordt, die altijd alles voor je wil doen. Ik
kijk mijn ouders aan. Nu weten ze
eindelijk de waarheid, want alles wat
Dagmar net heeft gezegd, is waar. Ik haat
ze wél, en dat zie ik nu zelf ook in. En nu
denk ik pas aan Dagmar, wat zij al die
jaren voor mij heeft gedaan. Ze heeft me
verzorgd, opgevoed, ze heeft ervoor
gezorgd dat ik ondanks alles toch een
goed thuis heb gekregen. Ondanks wat
mijn ouders me hebben aangedaan.
30. “Lynn,” fluistert mijn moeder. “Lynn, is
dit waar?”
Ik kijk haar recht in haar ogen aan, en
knik. “Ja,” zeg ik. “Ik wil niet met jullie
mee, en het liefst zou ik jullie nooit meer
zien. En Dagmar, Dagmar is mijn moeder,
mijn moeder en mijn beste vriendin.
Jullie? Jullie zijn niks.” Ik kijk mijn moeder
nog steeds aan, en ik zie haar gezicht
verstarren.
31. Mijn vader staat op. “Ik denk dat wij
beter kunnen gaan,” zegt hij zachtjes en
hij trekt mijn moeder voorzichtig
overeind. Dagmar knikt. “Dat denk ik
ook, Alexander,” zegt ze, en ze kijkt mijn
vader nu ook recht aan. Mijn vader
glimlacht zwakjes. “We bellen nog
wel…” zegt hij, en dan lopen mijn
ouders de deur uit. Ik zucht zodra de
deur dichtvalt.
32. “Dat was me wat,” is het enige wat ik
weet uit te brengen. Dagmar glimlacht.
“Ja, dat was me wat,” zegt ze. Ze heeft
tranen in haar ogen, zie ik nu. Abrupt sta
ik op, en ik trek haar omhoog in een
omhelzing. Ik weet niet wat ik zonder
Dagmar zou moeten en dat mag ze
weten ook. Ik heb het haar eigenlijk nooit
echt laten weten, hoe dankbaar ik haar
wel niet ben. Ze had me niet per se in
huis hoeven nemen, en dat had ik nu
waarschijnlijk een rotleven gehad.
33. We laten elkaar na enige tijd weer los. “Ik
zal eens gaan afwassen,” zegt Dagmar
dan, zakelijk. Ik knik. “Ja. Doe maar. Ik ga
nog even buiten zitten,” zeg ik. Het is
buiten onderhand allang donker, maar
daar houd ik van. Dagmar glimlacht nog
even naar me, en stapelt dan de borden
op om ze af te gaan wassen. Ik loop naar
buiten.
34. In het zand laat ik me zakken in
kleermakerszit, en ik kijk naar de donkere
golven, die over het strand rollen. Het
ruisen van de zee maakt me rustig, en ik
kan alles eens even goed op een rijtje
zetten. Ik ben eigenlijk doodmoe, maar
naar bed wil ik niet. Daar zou ik toch niet
kunnen slapen, met alles wat nu door
mijn hoofd dwaalt. Het was een heftige
middag, maar nu weten mijn ouders
tenminste eindelijk hoe het zit.
35. Ik weet niet hoelang ik op het strand
gezeten heb, maar ineens hoor ik een
paniekerige stem achter me. De stem is
van Dagmar en snel sta ik op. “Lynn!
Lynn, waar ben je?” Ik zie haar in het licht
van het huis rond kijken, op zoek naar
een gestalte in de duisternis. “Ik ben hier,
op het strand,” roep ik. “Wat is er aan de
hand?”
36. Dagmar blijft staan waar ze staat, en
nog steeds paniekerig roept ze zwakjes:
“Je ouders, er is iets met ze…”