Surfen op de golven van medezeggenschap in het onderwijs.
Conferentiebijdragen interactieve conferentie School & Medezeggenschap 2005.
Frederik Smit (redactie). Nijmegen, 4 november 2005.
Met bijdragen van
. Frans Brekelmans
. Loulène Boersma
. Frederik Smit
. Paul Zoontjens
. Werner van Katwijk
. Irene van Kesteren
. Anne van Gerven
. Robert van den Boezem
. Jelle Vaartjes
. Philip Geelkerken
. Lia Roefs
. Nely van Dam
. Eric Balemans
. Paul Jungbluth
. Rob Limper
. Jan Duijnhouwer
. Irene Hemels
. Paul Kamps
. Gerrit Vrieze
. Jos van Kuijk
. Martien Hietbrink
. Geert Driessen
. Hilde Mertens
. Wilco Brussee
. Henk Jansen
3. Surfen op de golven van medezeggenschap
in het onderwijs
Conferentiebijdragen interactieve conferentie
School & Medezeggenschap 2005
Frederik Smit (redactie)
Nijmegen, 4 november 2005
ITS - Nijmegen
4. ISBN 90–5554–283–0
NUR 840
Projectnummer: 2005445
¤ 2005 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit
deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotoko-pie,
iv
microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden
opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het ITS van de Radboud
Universiteit Nijmegen.
No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, micro-film
or any other means without written permission from the publisher.
5. v
Voorwoord
Er verandert het nodige op het gebied van medezeggenschap in het onderwijs. Op dit
moment wordt een discussie gevoerd over de modernisering van de wetgeving van het
medezeggenschapsstelsel. Een ideaal moment om op een conferentie van gedachten te
wisselen over de stand van zaken, waarbij onderzoeksresultaten van het ITS naar het
functioneren van de bovenschoolse medezeggenschap en wensen van leerlingen goed
kunnen worden gebruikt.
De voor u liggende bundel is een verslag van deze conferentie. Het betreft de bijdra-gen
van ‘debaters’ aan de discussie onder leiding van Jeroen Winkels, vice-voorzitter
van het College van Bestuur, Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast geven on-derwijsadviseurs,
vertegenwoordigers van werkgevers, bestuurders, personeelsleden,
ouders en leerlingen hun visie. We zijn al deze betrokkenen zeer erkentelijk voor hun
medewerking.
De deelnemers kwamen van onderwijsinstellingen in het primair, voortgezet onder-wijs,
beroepsonderwijs en universiteiten, van werkgevers-, besturen-, personeels-,
ouder-, leerlingenorganisaties, vakbonden, het Ministerie van OCW, de Onderwijs-raad,
onderzoeks-, scholingsinstituten en uitgeverijen.
Bij de organisatie van zo’n conferentie zijn altijd veel mensen betrokken. De confe-rentie
is opgezet door Frederik Smit (projectleider) en Mariët Haverkamp. Christie
Hofmeester (bladmanager School & Medezeggenschap), Irene Hemels, Loulène
Boersma, Henk Jansen, Paul Kamps en Hilde Mertens (hoofdredacteur en redactiele-den
School & Medezeggenschap) hebben het projectteam geadviseerd bij de opzet en
de uitvoering.
Vanuit de Radboud Universiteit Nijmegen verzorgde Jacqueline Berns de congresor-ganisatie.
De teksten voor conferentiebundel zijn van commentaar voorzien door Jos
van Kuijk. Een belangrijke rol heeft Jos Wisman gespeeld in verband met het ontwer-pen
en ‘updaten’ van de website (www.naareenwms.nl).
Ik verwacht dat deze conferentiebundel een belangrijke bijdrage zal leveren aan de
bezinning op de rol van de medezeggenschap binnen het onderwijs.
Dr. Erik de Gier
Directeur ITS
7. vii
Inhoudsopgave
Voorwoord v
1. Inleiding
Medezeggenschap in het onderwijs: meer of minder ruimte om inspraak
zelf vorm te geven?
Frederik Smit 1
2. Visies op inspraak 3
2.1 Vooraf 3
2.2 Waarom een medezeggenschapswet in het onderwijs?
Frans Brekelmans 4
2.3 Wet medezeggenschap scholen in de steigers
Loulène Boersma 13
2.4 Een kauwgombal van een wet
Frederik Smit 17
2.5 In het funderend onderwijs moet medezeggenschap ongedeeld zijn
Paul Zoontjens 21
2.6 De nieuwe medezeggenschap is een lakmoesproef voor het
onderwijs
Werner van Katwijk 21
2.7 Een school is de Hema niet!
Irene van Kesteren 22
2.8 Leerlingen moeten eigenstandige medezeggenschap kunnen
uitoefenen los van ouders
Anne van Gerven 23
2.9 WOR of WMS doet er niet toe
Robert van den Boezem 23
2.10 Eén geschillencommissie voor het onderwijs?
Jelle Vaartjes 24
2.11 Naar een flexibele medezeggenschapswet
Philip Geelkerken 27
8. viii
2.12 Kamerlid Lia Roefs: ‘Amendement zal faciliteitenregeling
MR-leden verbeteren’
Nely van Dam 28
2.13 Kamerlid Eric Balemans: ‘Dien nou eerst dat wetsontwerp
medezeggenschap maar eens in’
Nely van Dam 32
2.14 Kamerlid Paul Jungbluth: ‘Voor de bestrijding van achterstanden
moeten kansarme groepen een stem krijgen’
Nely van Dam 35
3 Tour d’horizon langs thema’s 39
3.1 Vooraf 39
3.2 Het belang van medezeggenschap
Rob Limper 39
3.3 Medezeggenschap, samen met ouders en leerlingen, is een
wezenskenmerk voor werknemers in een school
Jan Duijnhouwer 41
3.4 Medezeggenschap en lumpsum: meer ruimte in het primair
onderwijs
Paul Zoontjens 41
3.5 Nieuwe arbeidsomstandighedenwet en medezeggenschap
Loulène Boersma 44
3.6 Een uniform op de basisschool is een uitdrukking van
democratische, egalitaire verhoudingen
Irene Hemels 49
3.7 Leerlingenparticipatie staat op een laag pitje
Paul Kamps 50
3.8 Leerlingenparticipatie in het voorgezet onderwijs: medezeggenschap
van onderop is het antwoord
Frederik Smit, Gerrit Vrieze, Jos van Kuijk & Martien Hietbrink 53
3.9 Leerlingen en studenten willen meer invloed op de kwaliteit van
docenten
Frederik Smit, Gerrit Vrieze, Geert Driessen & Jos van Kuijk 56
3.10 Het is goed te weten dat er een geschillencommissie is die
knopen door kan hakken
Hilde Mertens 58
3.11 Leerlingenfonds onderhevig aan instemmingsrecht
Wilco Brussee 59
9. 4 Samenvattende beschouwingen 61
4.1 Vooraf 61
4.2 De nieuwe school leidt tot nieuwe medezeggenschap
Henk Jansen 61
ix
4.3 Uniformering van medezeggenschap: een dam tegen de
oprukkende versnippering in het onderwijs
Paul Zoontjens 66
Bijlage
Lijst van afkortingen 71
Auteurs en geïnterviewden 73
11. 1
1 Inleiding
Medezeggenschap in het onderwijs: meer of minder ruimte om inspraak zelf
vorm te geven?
Frederik Smit
Op 31 maart 2005 heeft de minister van OCW een brief naar de Tweede Kamer ge-stuurd
met voorstellen voor de nieuwe medezeggenschapswetgeving in het primair en
voortgezet onderwijs. De voorstellen zijn een gevolg van de ontwikkelingen, die de
afgelopen jaren in het onderwijs hebben plaatsgevonden en kunnen worden getypeerd
met de woorden: deregulering, autonomievergroting, decentralisatie, samenwerkings-verbanden
en ‘educational governance’.
Kernvragen bij de discussies over de voorstellen van de minister zijn:
- Hoeveel ruimte moet de wet bieden om passend bij de eigen cultuur van de onder-wijsinstelling,
attitudes en vaardigheden van betrokkenen, eigen keuzes mogelijk te
maken? Indien een geleding niet gezamenlijk wenst te opereren met andere geledin-gen
in de medezeggenschapsraad, dient gescheiden inspraak van personeel, (alloch-tone)
ouders en leerlingen tot de mogelijkheden te behoren? Is het gewenst dat in-spraakorganen
bijvoorbeeld een volmacht geven aan het bevoegd gezag om het be-leid
te bepalen en afzien van de bevoegdheid om te adviseren of in te stemmen met
voorstellen van het bestuur?
- Zouden de wensen van leerlingen om meer invloed te kunnen uitoefenen op de
kwaliteit van het onderwijs, de docenten en hun leefomgeving op school niet tot
uitdrukking moeten komen in de WMS?
- Dient er voor ouders en leerlingen een solide faciliteitenregeling te komen, zodat ze
net als personeelsleden, zo optimaal mogelijk toegerust kunnen worden om te func-tioneren
in inspraakorganen?
- Is ontkoppeling van GMR-lidmaatschap en MR -lidmaatschap opportuun, gezien de
positieve ervaringen van GMR’en in het openbaar onderwijs waarvan de leden in
hechte netwerken functioneren en als stevige ‘counterparts’ van het management en
bestuur optreden?
- Past één landelijke geschillencommissie bij de grondtrekken en uitgangspunten van
de Wet medezeggenschap scholen (WMS)? Leidt de keuze voor één landelijke ge-schillencommissie
tot een verdere juridisering van de verhoudingen in het onder-wijs?
12. Medezeggenschap is geen gestold concept. De vormgeving van de medezeggenschap
is aan verandering onderhevig en volgt ontwikkelingen in de samenleving en ontwik-kelingen
2
binnen onderwijsinstellingen. De vraag is of de voorgestelde wetswijzigin-gen
een eigentijdse invulling van medezeggenschap mogelijk maakt die bij betrokke-nen
past. Of de wet voldoende garanties biedt voor de zwakste partijen: ouders en
leerlingen. Surfend op de golven van de medezeggenschap: biedt de nieuwe wet
bewegingsvrijheid, is maatwerk mogelijk en is gelijkwaardige medezeggenschap van
personeel, ouders en leerlingen gewaarborgd?
De ervaringen en wensen van leden van inspraakorganen met medezeggenschaps-structuren,
zijn onderwerp geweest van een conferentie georganiseerd door het ITS
van de Radboud Universiteit Nijmegen en het magazine School & Medezeggenschap
van uitgeverij Kluwer in Amsterdam op 4 november 2005. Voorliggende bundel
bevat de conferentiebijdragen.
In het tweede hoofdstuk van deze conferentiebundel wordt de medezeggenschap
vanuit diverse gezichtspunten belicht. In het derde hoofdstuk komen thema’s aan de
orde die gerelateerd zijn aan inspraak op scholen. Het laatste hoofdstuk bevat samen-vattende
beschouwingen van Henk Jansen en Paul Zoontjens. Zij geven kritische
standpuntbepalingen.
13. 3
2 Visies op inspraak
2.1 Vooraf
Verschillende visies op medezeggenschap worden in dit hoofdstuk belicht. Beleidsad-viseur
Frans Brekelmans schetst de noodzaak van een nieuwe medezeggenschapswet
in het onderwijs. Beleidsadviseur Loulène Boersma beschrijft daarna de hoofdlijnen
uit de WMS en de mening van de Tweede Kamer hierover. Onderzoeker Frederik
Smit plaatst vervolgens kanttekeningen bij de voorstellen.
Hoogleraar Paul Zoontjens en directeuren van landelijke ouderorganisaties (Werner
van Katwijk en Irene van Kesteren) beargumenteren achtereenvolgens waarom zij
pleiten voor: ‘ongedeelde’ medezeggenschap van personeel en ouders, een democrati-sche
houding van scholen en een eerlijke verdeling van de zeggenschap over de be-trokkenen.
Beleidsmedewerker Anne van Gerven, van Landelijk Aktie Komitee Scholieren,
belicht de positie van leerlingen in het voortgezet onderwijs bij de medezeggenschap.
Robert van den Boezem van het Werkgeversverbond Voortgezet Onderwijs bekijkt
vanuit het perspectief van werkgever de voorstellen van een nieuwe medezeggen-schapsregeling.
Onderwijsjournalist Jelle Vaartjes laat daarna een voor- en een tegen-stander
van één landelijke geschillencommissie aan het woord.
Algemeen directeur van Vereniging Openbare Scholen/Algemene Besturen Bond,
Philip Geelkerken, beargumenteert waarom hij achter het initiatief staat om tot een
Wet medezeggenschap scholen (WMS) te komen en is benieuwd of het de wetgever
lukt een regeling in het Staatsblad op te nemen. Of de regering en parlement in sa-menwerking
daadwerkelijk tot een nieuwe wet kunnen komen, beschrijft onderwijs-journalist
Nely van Dam tenslotte in interviews met Tweede Kamerleden.
14. 2.2 Waarom een medezeggenschapswet in het onderwijs? 1
4
Frans Brekelmans
Inleiding
De organisatie van het congres heeft mij verzocht een bijdrage te leveren voor de
conferentiebundel. De vraag was: geef je visie op medezeggenschap en hoe moet aan
deze visie vorm worden gegeven.
Ik zal deze vraag als volgt beantwoorden. Op de eerste plaats zal ik in paragraaf 2 een
schets geven van de ontwikkelingen die duidelijk maken waarom de huidige WMO
gewijzigd dient te worden. Daarna zal ik, in paragraaf 3, ingaan op de relatie tussen
deregulering en wetgeving. In paragraaf 4 wordt stilgestaan bij de toekomstige
WMS.2 Dit zal gebeuren aan de hand van hetgeen in paragraaf 2 en 3 is opgemerkt.
De beantwoording van de vraag wordt afgesloten met paragraaf 5, de conclusie.
Het spreekt voor zich dat gelet op het aantal beschikbare pagina’s de genoemde on-derwerpen
slechts globaal aan de orde komen. Voor deze beantwoording heb ik geko-zen
omdat ik de afgelopen tijd gemerkt heb dat de discussie over de WMS zich be-perkt
tot enkele onderwerpen van de WMS. De discussie over de WMS kan alleen
zinvol worden gevoerd wanneer deze plaatsvindt binnen een breder kader. Gebeurt
dat niet dan geraken we weer in de patstelling, die de afgelopen jaren de discussie
over de medezeggenschap in het onderwijs – wel of geen WOR – heeft gekenmerkt.
Ontwikkelingen: deregulering, autonomie, decentralisatie, samenwerkingverbanden
en educational governance.
Algemeen
In het midden van de jaren tachtig doet het streven naar deregulering zijn intrede in
het onderwijsbeleid. Het startpunt van de deregulering in het onderwijs wordt ge-vormd
door de nota ‘Hoger Onderwijs: autonomie en kwaliteit’ (HOAK-nota). Dit
1 Dit artikel bouwt voort op de volgende artikelen: F.H.J.G. Brekelmans en R. van Schoonhoven, De
trend gekeerd? Naar een nieuwe wet medezeggenschap voor het (primair) onderwijs, NTOR/ Jaar-boek
2002 – 2004, p. 83 e.v. en R. van Schoonhoven en F.H.J.G. Brekelmans, Over spanningen en
waterscheidingen; naar een Wet medezeggenschap scholen voor primair en voortgezet onderwijs,
School en Wet, 2005, 3, p. 5. e.v.
2 In het artikel spreek ik over de WMS (Wet medezeggenschap scholen). Hiermee bedoel ik de voor-stellen
met betrekking tot de nieuwe medezeggenschapswetgeving in het primair en voortgezet on-derwijs,
zoals neergelegd in de brief van de minister van OCW van 31 maart 2005 (kamerstuk 29
768, nr. 4). Op 9 juni 2005 heeft de vaste commissie voor OCW overleg gevoerd over de brief van
de minister (Kamerstuk 29 768, nr. 5).
15. document wordt in eerste aanleg geschreven voor het hoger onderwijs, maar krijgt
kort daarop in verschillende onderwijssectoren een vervolg, zoals in de nota ‘De
school op weg naar 2000’, die handelt over het primair en voortgezet onderwijs. De
besturingsfilosofie uit deze nota’s start bij de constatering dat maatschappelijke ver-anderingen
ertoe leiden dat in toenemende mate andere eisen aan het onderwijsbestel
worden gesteld. Dat betekent dat er meer diversiteit in het onderwijsaanbod moet
worden aangebracht, hetgeen kan worden bereikt door instellingen meer ruimte te
geven voor eigen beleid. Dit kan worden bereikt door deregulering. Deregulering
vergroot, aldus deze nota’s, de beleidsruimte van de instellingen, waardoor deze tot
een betere afstemming ten opzichte van hun omgeving kunnen komen. De kwaliteit
van het onderwijs neemt hierdoor toe, terwijl de overheidsinspanningen en de wet- en
regelgeving evenredig kunnen afnemen. Op de gedachten neergelegd in deze nota’s is
nadien door de verschillende kabinetten voortgebouwd. Het streven naar deregulering
heeft geleid tot het volgende.
Deregulering en autonomie
Op de eerste plaats heeft het ministerie van OCW de afgelopen decennia nadrukkelijk
getracht via deregulering meer autonomie te geven aan scholen en besturen. Via
globalere bekostigingsindicatoren en minder oormerking van personele en materiële
middelen is op het terrein van de bekostiging inmiddels de nodige beleidsvrijheid
ontstaan (lump sum). Ook op personeelsgebied is sprake geweest van deregulering:
aantal en inhoud van rechtspositionele voorschriften zijn gewijzigd, alsook randvoor-waarden
en inzetverplichtingen. De autonomievergroting op onderwijskundig terrein
is beperkter, maar evenzeer aanwezig. De aldus ontstane beleidsruimte diende ui-teraard
geen vacuüm te blijven. De overheid heeft meer ruimte geschapen voor scho-len
en besturen om hun eigen beleidskeuzes te maken. Overheidsbeleid is zodoende
vervangen door school- en bestuursbeleid. Maar school- en bestuursbeleid veronder-stelt
in veel sterkere mate dan voorheen het maken van keuzes. En bij het maken van
5
keuzes hoort overleg en medezeggenschap binnen de eigen schoolgemeenschap.
Decentralisatie
Een tweede trend van de afgelopen decennia is die van het verleggen van bepalende
bevoegdheden van het centrale overheidsniveau naar andere niveaus. Enerzijds is
sprake geweest van territoriale decentralisatie: taken zijn van de rijksoverheid overge-dragen
aan gemeentelijke overheden. Het lokale onderwijsbeleid heeft daarmee aan
belang gewonnen. Maar voor scholen en besturen heeft dit betekend dat de aandacht
mede gericht diende te worden op lokale besluitvormingscircuits. Ook daar worden
keuzes gemaakt en is dus beïnvloeding mogelijk. Wat is daarbij de ruimte voor mede-zeggenschap?
Uit een oogpunt van medezeggenschap is echter met name de decentra-
16. lisatie van het arbeidsvoorwaardenoverleg een belangrijk fenomeen. Op landelijk
niveau zijn er tussen werkgevers- en werknemersorganisaties CAO’s afgesloten (in
plaats van de oorspronkelijke overheidsregie op het arbeidsvoorwaardenbeleid). Die
CAO’s geven op hun beurt uitwerkingsopdrachten en ruimte aan het lokaal overleg
waarbij de bonden met individuele besturen afspraken ‘op maat’ maken. Maar tevens
is in de CAO’s sprake van meerdere overlegvarianten waarbij zowel de (personeelsge-leding
6
van de) medezeggenschapsraad aan de orde kan komen en/of bonden die rol
overnemen.
Samenwerkingsverbanden
Op de derde plaats is het bestuurlijke ‘landschap’ binnen het primair onderwijs en
voortgezet onderwijs de afgelopen jaren flink veranderd. Scholen en besturen zijn
verschillende vormen van samenwerkingsrelaties aangegaan. Typerend voor deze
vormen is, dat het oorspronkelijk bevoegd gezag grotendeels zijn verantwoordelijkhe-den
behoudt, maar voor een bepaald takenpakket (het zorgbeleid, de ambulante bege-leiding,
de instandhouding van een centrale dienst e.d.) zich bindt aan afspraken met
andere besturen. In deze constructies blijft enerzijds de medezeggenschap binnen het
bestuur en de school gehandhaafd, maar blijkt het anderzijds lastig medezeggenschap
ook uit te laten oefenen op het samenwerkingsniveau. Een verdergaande samenwer-kingsvorm
dan de hiervoor genoemde, is uiteraard de bestuurlijke schaalvergroting:
het op een of andere wijze onder één bestuur samenbrengen van meerdere scholen.
Doordat echter geen sprake was van overheidsdwang, heeft ‘het veld’ zeer divers
gereageerd, soms uit eigen keuze, soms uit noodzaak. Zodoende is een palet ontstaan
met aan de ene kant rechtspersonen die tientallen scholen en duizenden leerlingen
omvatten, en aan de andere kant de zelfbewuste eenpitters. Medezeggenschap zal in al
die situaties een passende plaats moeten krijgen. Met name in de grootschaliger
schoolbesturen is voorts de klassieke taak- en functieverdeling tussen ‘het bestuur’
aan de ene kant en ‘de schoolleider’ anderzijds, verrijkt met diverse vormen van
bestuurs- en bovenschools management. In een aantal gevallen is het bestuur van de
rechtspersoon zelfs belegd bij een professioneel college van bestuur en is een raad van
toezicht geïntroduceerd. Deze wijziging van zeggenschapsverhoudingen dient op een
of andere wijze ook gevolgd te worden door wijziging van medezeggenschapsverhou-dingen.
Niet alleen de formele bestuurlijke constructies zijn de afgelopen jaren binnen het
primair en voortgezet onderwijs flink gewijzigd, datzelfde geldt voor de manier waar-op
bestuurd wordt. De afgelopen tien jaar is het inzicht scherper geworden dat bestu-rende
taken en bevoegdheden op meerdere manieren kunnen worden verdeeld over
organen binnen het bestuur en de school. Dat daarin dus keuzes kunnen worden ge-maakt.
Het inmiddels verplichte directiestatuut wordt geacht de weerslag van die
17. keuzes te vormen, maar dekt in de praktijk slechts in beperkte mate de lading. Maar in
de hieromtrent te maken keuzes is onmiskenbaar een trend waarneembaar waarbij het
vrijwilligersbestuur steeds meer op afstand toezicht houdt en een fors mandaat neer-legt
bij (al dan niet bovenschoolse) professionals. Deze trend wordt gestuurd door de
toenemende eisen die aan het beleidsvoerend vermogen van besturen worden gesteld,
en daardoor een stevige druk leggen op tijd en kennis van de bestuurders. De trend
heeft vervolgens echter niet alleen een verschuiving van zeggenschapsverhoudingen
tot gevolg, doch tevens een herpositionering van de rol van het (oorspronkelijke)
bestuur. Bezinning op missie en visie komt weer terug op de bestuursagenda doordat
het bestuur zich meer kan gaan richten op z’n oorspronkelijke legitimatie. Maar waar
is in deze (her-)bezinning op bestuurlijke verhoudingen de plaats van de medezeggen-schap?
Educational governance
Naast deze interne herbezinning op bestuurlijke verhoudingen, is de laatste jaren de
externe aandacht voor ‘goed bestuur’ aan de orde van de dag.3 Wat vindt de maat-schappij
goed bestuur (‘good educational governance’), zeker ook in een sector waar-in
jonge mensen maatschappelijk gevormd worden en zoveel belastinggeld omgaat?
Deze toenemende druk op verantwoording kan het de medezeggenschap makkelijker
maken, maar legt ook nieuwe verantwoordelijkheden bij medezeggenschapsorganen
neer. Enerzijds kunnen medezeggenschapsorganen mede beschouwd worden als
vertegenwoordigers van de maatschappelijke omgeving van de school. Anderzijds
zullen medezeggenschapsorganen ook in toenemende mate over hun eigen functione-ren
7
verantwoording hebben af te leggen.
Deregulering en wetgeving
Het denken over deregulering is opgegaan in het bredere denken over de wetgevings-kwaliteit.
4 Steeds duidelijker wordt het dat niet zozeer het aantal regels, als wel de
wijze en intensiteit van regulering van belang is. Dit betekent dat bij het thema mede-zeggenschap
de vraag moet worden beantwoord: welke regelingen dient de WMS in
ieder geval te bevatten? Of ligt het niet meer voor de hand in het kader van boven-staande
ontwikkelingen de medezeggenschap geheel of gedeeltelijk aan zelfregulering
3 Zie: ‘Governance in het onderwijs’, brief van de minister van OCW van 7 juli 2005 (Kamerstuk 30
183). F.H.J.G. Brekelmans, P.W.A. Huisman en J.M.M. van de Ven (red.), Educational Governance,
Den Haag 2005 (Symposiumbundel NVOR 2004).
4 Zie over het onderwerp ‘deregulering en wetgevingskwaliteit’: G.W. van der Voet, De kwaliteit van
de WMCZ als medezeggenschapswet, Den Haag 2005 (in het bijzonder hoofdstuk 4: Deregulering,
wetgevingskwaliteit en wettelijk geconditioneerde zelfregulering).
18. over te laten? Met andere woorden: het bestuur en de geledingen bepalen zelf hoe de
medezeggenschap vorm krijgt. De wet regelt alleen het kader.
Mijn visie is dat de wetgever wel degelijk de verplichting heeft om in wetgeving de
medezeggenschap te regelen. De vraag is dan vervolgens waar houdt de taak van de
wetgever op en waar begint de taak van het bestuur en de geledingen om vorm te
geven aan de medezeggenschap die tegemoet komt aan de specifieke situatie van de
instelling?
De grondslag voor medezeggenschap in zijn algemeenheid ligt voornamelijk in de
situatie van afhankelijkheid en ondergeschiktheid waarin het personeel, de ouders en
de leerlingen verkeren. Ondanks alle mooie verhalen over de medewerkers die niet
meer moeten worden gezien als werknemer in de traditionele zin van het woord, is en
blijft de werkgever het voor het zeggen houden. Het is de werkgever die aanwijzingen
geeft en die de koers van de organisatie bepaalt. Dit onderscheid komt duidelijk tot
uitdrukking in het arbeidsrecht en is bijgevolg het uitgangspunt voor de rechter bij het
beoordelen of een maatregel genomen door de werkgever door de beugel kan. Kort-om:
8
de afhankelijkheidspositie die de werknemer inneemt mag niet ten koste gaan van
zijn menselijke persoon en zijn waardigheid. Dat betekent dat hij (tot op zekere hoog-te
en voor zover mogelijk) in staat moet worden gesteld vorm te geven aan zijn werk-situatie.
Dit is een democratische eis. Degenen die in belangrijke mate in hun werk-sfeer
worden geraakt door besluiten van een werkgever, dienen bij de totstandkoming
van deze besluiten te worden betrokken. Voor het onderwijs geldt het vorenstaande
natuurlijk ook voor ouders en leerlingen.
Voor het onderwijs is voorts van belang dat ouders (en andere wettelijke vertegen-woordigers)
in staat worden gesteld in voldoende mate invloed te kunnen uitoefenen
op de opvoeding van hun kind en dat onderwijsinstellingen zijn belast met de uitvoe-ring
van een overheidstaak, en daartoe met collectieve middelen worden gefinancierd.
Het bovenstaande betekent dat de wetgever tot taak heeft het machtsevenwicht tussen
de werkgever/het bestuur (de onderwijsaanbieder) en de werknemers, de ouders en de
leerlingen behoort te waarborgen. Dit betekent dat de randvoorwaarden voor mede-zeggenschap
in de wet moeten worden geregeld. Medezeggenschap is vooral een
procedurerecht. Er vindt controle van macht plaats via procedures. In de literatuur
wordt dit juridisch fenomeen wel omschreven als meeweten (het recht op informatie),
meepraten (het recht op overleg en het recht van advies en initiatief), meebeslissen
(het adviesrecht met beroepsmogelijkheid en het instemmingsrecht). Zo dient de
wetgever de minimale eisen met betrekking tot scholing en ondersteuning aan te
geven. Gelet op het feit dat openheid en openbaarheid voor de medezeggenschap een
onmisbare voorwaarde vormen, moet de wetgever regelen op welke wijze openheid en
openbaarheid vorm behoort te krijgen. Maar de wetgever dient ook vast te leggen op
welke (voor alle geldingen begrijpbare) informatie het medezeggenschapsorgaan recht
19. heeft. De wetgever heeft voorts tot taak dat de leden van het medezeggenschapsor-gaan
worden beschermd. Dat kan onder andere tot uitdrukking komen in een sterkere
ontslagbescherming voor deze groep.
Bij de WMS dient als norm te worden genomen de in de maatschappij als algemeen
aanvaarde medezeggenschapsregelingen, zoals de Wet op de ondernemingsraden en
de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Het kan niet zo zijn dat de WMS
minder rechten toekent aan de geledingen – personeel, ouders en leerlingen – dan de
genoemde medezeggenschapswetgeving.
Maar het procedurerecht betekent niet, zoals wel eens wordt gedacht, dat er voor het
bestuur en het medezeggenschapsorgaan geen enkele ruimte bestaat om zelf vorm te
kunnen geven aan de medezeggenschap.
WMS
Wat betekenen de geschetste ontwikkelingen, deregulering en wetgeving voor de
WMS? Ik beperk mij tot een bespreking van enkele in het oog springende onderdelen.
Gezamenlijkheid
Er wordt gekozen voor het handhaven van de medezeggenschap voor personeel,
ouders en leerlingen gezamenlijk. In de WMS wordt voorzien in de instelling van één
medezeggenschapsraad (MR). De MR dient voor de ene helft te bestaan uit vertegen-woordigers
van het personeel en voor de andere helft uit vertegenwoordigers van
ouders en – in het geval van het voortgezet onderwijs - van leerlingen. Aangegeven
wordt dat de pedagogische opdracht van de school in het funderend onderwijs zo
belangrijk is, dat voor een volledig gescheiden medezeggenschap in deze sector geen
plaats is. Dit legitimeert in het geval van het funderend onderwijs de keuze voor een
van andere maatschappelijke sectoren afwijkende regulering van medezeggenschap,
i.c. de Wet op de ondernemingsraden (WOR), maar niet voor een afwijking van de
rechten van het personeel, ouders en leerlingen, die algemeen aanvaard zijn.
Eigenstandig overleg met geledingen
Gezamenlijkheid is een centraal uitgangspunt, maar tegelijkertijd wordt ook erkend
dat mede door de decentralisatie van arbeidsvoorwaardenvorming in de scholen ruim-te
moet worden gemaakt voor een WOR-conform medezeggenschapsregime. Voor de
WMS betekent dat (a) opname van die instemmingsrechten voor de personeelsgele-ding
die wél in de WOR zijn opgenomen maar niet in de WMO, (b) het wettelijk
verankeren van de eigenstandigheid van het overleg tussen schoolbestuur en perso-neelsgeleding
over déze onderwerpen (c) opname van de bepaling dat de medezeg-genschapsraad
in het onderwijs in arbeids-/sociaalrechtelijk opzicht gelijk staat aan de
ondernemingsraad. Deze bepaling vereenvoudigt in de toekomst de doorwerking van
9
20. wijzigingen in bijvoorbeeld wetgeving op het terrein van ziekteverzuim naar het
overleg tussen de werkgever en het personeel.
Vanuit het oogpunt van evenwichtige medezeggenschapsverhoudingen en de verster-king
10
van de medezeggenschap zal dit recht op ‘eigenstandig overleg’ tussen bestuur
en personeelsgeleding niet alleen voor het personeel worden ingevoerd maar ook voor
de ouder- en de leerlinggeleding. Met het eigenstandig overleg met de geledingen kent
de wetgever de geledingen waarborgen toe die alleen aan de betreffende geleding
toekomen. (Hierbij wijs ik er op dat er vaak aan wordt voorbij gegaan dat de werkne-mer
in het onderwijs twee posities inneemt: werknemer en professional. De laatste
positie is zeer belangrijk. De WMS gaat daar niet op in, maar bij de uitvoering van de
medezeggenschap zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Deze positie moet
vooral vorm krijgen in een zogenoemd professioneel statuut).
Een belangrijk uitgangspunt van de WMS is dat de medezeggenschap in en rondom
de school een zaak is van leerlingen, ouders en personeel gezamenlijk. Maar tegelij-kertijd
is het nodig dat het personeel de mogelijkheid krijgt om op een wijze die over-eenkomt
met de WOR met de werkgever te overleggen over personeelsbeleid en
secundaire arbeidsvoorwaarden. Beide principes lijken op het oog moeilijk verenig-baar,
reden waarom in het onderwijs de afgelopen vijftien jaar heftig is gediscussieerd
over de (on)wenselijkheid van de invoering van de WOR in het onderwijs. Om nu het
evenwicht te bewaren tussen gezamenlijkheid en eigenstandigheid is het zaak dat de
geleding met wie het eigenstandig overleg door het schoolbestuur niet wordt gevoerd,
wel in positie blijft om indien nodig medezeggenschap uit te kunnen oefenen. Om dat
te regelen wordt in de WMS opgenomen dat: (a) het eigenstandig overleg met de
geleding plaatsvindt met inachtneming van het onderwijskundig, financieel en organi-satorisch
beleid, met welk beleid de MR als geheel doorgaans in eerder overleg met
het schoolbestuur heeft ingestemd en (b) het schoolbestuur de andere geleding(en)
gelijktijdig informeert over het voorstel dat met de collega-geleding wordt besproken.
Bovenschoolse en bovenbestuurlijke medezeggenschap
In de WMS geldt als basis dat elke school (lees: brinnummer) een MR heeft. Daar-naast
wordt in de WMS de regel opgenomen dat elk schoolbestuur met meer dan één
school een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad dient in te stellen. Deze regel
is ingevoerd om meer recht te kunnen doen aan het belang van medezeggenschap bij
essentiële financiële besluiten die vandaag de dag veelal op niveau van het schoolbe-stuur
als geheel worden genomen. In de WMS wordt de positie van de GMR verder
gewijzigd in die zin dat de GMR in die wet een duidelijk omschreven eigen pakket
aan taken en bevoegdheden krijgt. In de WMS krijgt de GMR dezelfde bevoegdheden
als de MR, onder voorwaarde dat het onderwerp in kwestie van gemeenschappelijk
belang is voor alle of voor de meerderheid van de scholen bij het bevoegd gezag.
21. Nieuw element in de WMS is het fenomeen van bovenbestuurlijke medezeggenschap.
Veel scholen participeren in bestuurlijke samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld op
het terrein van de leerlingenzorg. Besluiten in een dergelijk samenwerkingsverband –
bijvoorbeeld over het zorgplan - moeten soms eerst álle GMR-en en MR-en van de
participerende schoolbesturen passeren alvorens ze kunnen worden vastgesteld. Om
schoolbesturen die dit anders willen regelen de ruimte daarvoor te geven, opent de
WMS de mogelijkheid tot het instellen van een bovenbestuurlijke medezeggenschaps-raad.
Voorwaarde is dat de instelling en samenstelling ervan, alsook de taken en
bevoegdheden die dit orgaan gaat krijgen, kan rekenen op de volledige instemming
van alle in het verband participerende schoolbesturen én GMR-en.
Ruimte voor structurering ter plaatse
Meer dan in de huidige WMO het geval is, wil de WMS meer ruimte bieden aan de
vormgeving van de medezeggenschap ter plaatse. Zo maakt de WMS het mogelijk dat
een MR ook kan worden ingesteld voor een nevenvestiging, dislocatie of organisatie-onderdeel
van de school, dat op onderwerpen die de (G)MR of het bestuur van we-zenlijk
belang acht een themaraad ingesteld en dat een GMR wordt ingesteld voor een
groep van scholen die onder het schoolbestuur ressorteert. Meer ruimte in structure-ring
betekent dat daar waar die ruimte wordt benut, de kans toeneemt dat het inzicht
afneemt in de wijze waarop de medezeggenschapsstructuur bij het schoolbestuur is
ingericht. Om dat te voorkomen stelt elk bestuur een medezeggenschapsstatuut op
waarin wordt vastgelegd hoe de ‘kaart van medezeggenschapsorganen’ bij het school-bestuur
er uit ziet. In het statuut wordt beschreven welke medezeggenschapsorganen
er zijn en wat hun bevoegdheden zijn; deze bevoegdheden zélf zijn verankerd in het
reglement van het desbetreffende orgaan. Deze kaart toont daarmee in feite het orga-nogram
van medezeggenschapsorganen en beschrijft deze op een voor een ieder
inzichtelijke wijze. Met de kaart van medezeggenschapsorganen vervult het medezeg-genschapsstatuut
11
derhalve een informatieve functie.
Daarnaast vervult het statuut tevens een regulerende functie ten aanzien van een
drietal punten. In het statuut wordt namelijk ook vastgelegd: (a) de wijze waarop en
termijnen waarbinnen aan de organen in de medezeggenschapsstructuur informatie
beschikbaar wordt gesteld die noodzakelijk is voor het uitoefenen van medezeggen-schap,
(b) de wijze waarop de medezeggenschapsorganen elkaar en hun achterbannen
informatie verstrekken over hun activiteiten, (c) de wijze waarop de facilitering van
ouders, leerlingen en personeel die participeren in de medezeggenschapsorganen is
geregeld
22. Geschillenregeling
Het sluitstuk van de medezeggenschap is een geschillenregeling. Het is niet duidelijk
hoe deze er uit komt te zien. Ik ben van mening dat wanneer er een aparte regeling
blijft voor de medezeggenschapsgeschillen in het onderwijs deze gelijkwaardig moet
zijn aan de WOR – geschillenregeling.
Faciliteiten
Het medezeggenschapsstatuut regelt de wijze waarop de facilitering van ouders, leer-lingen
12
en personeel die participeren in de medezeggenschapsorganen is geregeld. De
wet behoort een regeling te treffen inzake de faciliteiten. Dit moet niet worden over-gelaten
aan het overleg tussen het bestuur en het medezeggenschapsorgaan. In het
medezeggenschapsstatuut kunnen dan de extra, de boven het minimum toegekende,
faciliteiten worden vastgelegd.
Conclusie
De ontwikkelingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in het primair en
voortgezet onderwijs hebben noodzakelijk gevolgen voor de medezeggenschapsrege-ling
in deze sectoren. Bij de nieuwe medezeggenschapsregeling kan de wetgever niet
volstaan door in de wet zeer globale regelingen terzake van de medezeggenschap op
te nemen. De wetgever heeft tot taak het machtsevenwicht tussen de werkgever/het
bestuur (de onderwijsaanbieder) en de werknemers, de ouders en de leerlingen te
waarborgen. Waarbij als uitgangspunt dient te worden genomen de in de maatschappij
als algemeen aanvaarde medezeggenschapsregelingen, zoals de Wet op de onderne-mingsraden
en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Deze medezeg-genschapsregelingen
dienen ook als uitgangspunt te worden genomen in het primair
en voortgezet onderwijs, waar voor wat betreft de samenstelling van het medezeggen-schapsorgaan
rekening is gehouden met het feit dat ouders (en andere wettelijke ver-tegenwoordigers)
in staat worden gesteld in voldoende mate invloed te kunnen uitoe-fenen
op de opvoeding van hun kind.
Gelet hierop heeft de WMS terecht gekozen voor een wettelijke verankering van de
bevoegdheden van de (G)MR en diens geledingen. Dit in tegenstelling tot een keuze
voor een ‘kaderwet’ waarin enkele algemene uitgangspunten voor goede medezeg-genschap
worden neergelegd en waarvan de invulling vervolgens aan bestuur en
geledingen wordt overgelaten. Men kiest dus voor een relatief gedetailleerd geheel
aan bevoegdheden, rechten en plichten in een wettelijke basis. Dit om te borgen dat
de medezeggenschap in en rondom de school niet meer door personeel, leerlingen en
ouders hoeft te worden ‘bevochten’ op het schoolbestuur. De borging van de mede-zeggenschap
vindt echter niet op alle medezeggenschapsrandvoorwaarden plaats,
zoals blijkt uit de geschillenregeling en de faciliteitenregeling.
23. Tegelijkertijd blijkt de WMS ook, binnen dat geheel aan regels, ruimte te creëren voor
vormgeving van de medezeggenschap ter plaatse.
13
2.3 Wet medezeggenschap scholen in de steigers5
Loulène Boersma
Inleiding
Het wetsontwerp voor de nieuwe Wet medezeggenschap scholen (WMS) wordt waar-schijnlijk
in januari 2006 bij de Tweede Kamer ingediend. Als het aan minister Van
der Hoeven ligt, wordt de WMS in januari 2007 van kracht. In deze bijdrage een
overzicht van de hoofdlijnen uit de nieuwe wet en de reactie van de Tweede Kamer.
Besturenorganisaties, Werkgeversverbond VO, personeelsorganisaties, ouderorganisa-ties
en de leerlingenorganisatie LAKS hebben in het zogenoemde uitwerkingsoverleg
WMS intensief overleg gevoerd over de WMS.
De betrokkenen vinden dat en nieuwe wet mogelijkheden moet bieden die beter pas-sen
bij moderne bestuurlijke verhoudingen. Het overleg van de onderwijsorganisaties
heeft uiteindelijk geleid tot een eindrapportage met een grote mate van overeenstem-ming
tussen betrokken partijen. Op basis van die eindrapportage en de mening van de
Tweede Kamer gaat de minister van OCW de nieuwe medezeggenschapswet baseren.
Hoofdlijnen WMS
Tijdens een Algemeen Overleg op 9 juni 2005 sprak de Tweede Kamer uitvoerig over
de voorstellen van de minister. De Kamer stemde op hoofdlijnen in met de bouwste-nen
voor de nieuwe medezeggenschapswet. De Kamerleden waren overigens erg blij
met het voorliggende resultaat dat op een zeer breed draagvlak kan rekenen in het
onderwijsveld.
De WMS ziet er in hoofdlijnen als volgt uit.
5 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 8/9, pp. 3-4.
24. Hoofdlijnen WMS
1. Gezamenlijkheid
Medezeggenschap in het funderend onderwijs moet een zaak blijven van ouders,
leerlingen en personeel gezamenlijk. Tegelijkertijd wordt ook erkend dat mede door
de decentralisatie van arbeidsvoorwaardenvorming ruimte moet worden gemaakt voor
een WOR (Wet op de ondernemingsraden)-achtig medezeggenschapsregime voor de
personeelsgeleding. Die geleding krijgt eigenstandige instemmingsbevoegdheden
toebedeeld die nu in de WOR staan.
2. Versterking, eigenstandigheid medezeggenschap
De herziening van de medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs dient
te leiden tot versterking, mede door verbetering van de verhoudingen tussen mede-zeggenschapsniveaus:
14
medezeggenschapsraad (MR) en gemeenschappelijke mede-zeggenschapsraad
(GMR) en de personeelsgeleding, oudergeleding en - binnen het
voortgezet onderwijs - leerlinggeleding. Voor scholen in het voortgezet onderwijs
krijgen de leerlingen een eigen geleding met eigenstandige advies/instemmingsrechten
voor aangelegenheden die specifiek de positie en belangen van leerlingen raken zoals
het leerlingenstatuut en privacy van leerlinggegevens. Dit overigens met instandhou-ding
van de paritaire samenstelling van de (G)MR ( 50 procent personeelsgeleding en
50 procent ouder- en leerlinggeleding gezamenlijk).
De verplichte GMR krijgt een eigen taak, positie en wettelijke bevoegdheden. De
GMR heeft straks dezelfde bevoegdheden als de MR, onder voorwaarde dat het on-derwerp
in kwestie van gemeenschappelijk belang is voor alle of voor de meerderheid
van de scholen bij het bevoegd gezag. Dit betekent dat MR-bevoegdheden niet meer
behoeven te worden overgedragen van de MR naar de GMR.
Daarnaast worden de onderwerpen waarop de geledingen nu instemmingsrecht heb-ben
uitgebreid en wordt het medezeggenschapsstatuut ingevoerd.
3. Ruimte en flexibiliteit
De nieuwe wet dient meer ruimte en flexibiliteit te geven aan scholen om de eigen
medezeggenschapsstructuur in te richten.
Deze differentiatie in structuur komt onder meer tot uiting door:
- de bevoegdheden van de MR en GMR om te zetten van advies- naar instemmings-recht
en omgekeerd (zoals al mogelijk is in de huidige WMO);
- voor een nevenvestiging of dislocatie een eigen ‘onderdeels’ MR in te stellen;
- op initiatief van de (G)MR en met tweederde instemming straks bevoegdheden van
de ene geleding over te dragen worden naar de andere geleding;
25. - voor een groep scholen onder het bestuur een GMR in te stellen (cluster-GMR);
- een bovenbestuurlijke medezeggenschapsraad in te stellen voor een samenwer-kingsverband
indien alle aan het samenwerkingsverband deelnemende schoolbestu-ren
15
én alle betrokken GMR-en hiermee instemmen en
- een themaraad, bij voorbeeld voor veiligheid, in te stellen.
De vaste koppeling tussen het maximum aantal MR-leden en het leerlingenaantal
van de school wordt losgelaten. Het minimumaantal MR- leden wordt vier. Het is
ook de bedoeling dat de MR verkiezingen in een vaste periode in het jaar worden
georganiseerd. Gedacht wordt aan november.
Nieuw wordt ook het opstellen van een medezeggenschapsstatuut. Dit wordt de zoge-naamde
kaart van de medezeggenschapsorganen. Dit is nodig omdat de kans toeneemt
dat niet meer iedereen direct overzicht heeft over welk onderwerp in welk orgaan ter
sprake komt.
De GMR - of MR, indien sprake is van een éénpitter - stemt met tweederde van het
aantal (G)MR leden in met het medezeggenschapsstatuut. Dit statuut komt naast het
medezeggenschapsreglement.
Wat komt er in het medezeggenschapsstatuut te staan?
1. Welke medezeggenschapsorganen er zijn.
2. Welke bevoegdheden zij hebben.
3. De wijze waarop en termijnen waarbinnen aan de organen in de medezeggenschapsstructuur
informatie beschikbaar wordt gesteld die noodzakelijk is voor het schoolbestuur aan de medezeg-genschapsorganen.
4. De wijze waarop medezeggenschapsraden elkaar en hun achterban informeren.
5. De wijze waarop de facilitering van ouders, leerlingen en het personeel is geregeld.
Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- het toestaan van het gebruik van voorzieningen;
- een regeling ten aanzien van de kosten van medezeggenschapsactiviteiten die door ouder-,
leerling- en personeelsleden worden ondernomen, daaronder begrepen scholingskosten en de
kosten van inhuur van deskundigen;
- een regeling van tijdsfaciliteiten voor personeelsleden ten behoeve van het voeren van over-leg,
scholing en overige medezeggenschapsactiviteiten.
Onder een faciliteitenregeling kan ook worden begrepen:
- een regeling van de vacatievergoeding voor ouders en leerlingen die participeren in de mede-zeggenschapsorganen
bij het schoolbestuur of
- een regeling ten aanzien van de kosten van administratieve ondersteuning.
26. 4. Continuïteit
De keuze van bouwstenen voor de WMS is zoveel mogelijk gebaseerd op wat op dit
moment in de Wet medezeggenschap onderwijs (WMO) reeds is geregeld. Wat goed
was geregeld blijft gehandhaafd. Daarmee wordt de continuïteit zoveel mogelijk
gewaarborgd.
Reactie Tweede Kamer
De Kamercommissie ging vooral in op de (ont) koppeling tussen het lidmaatschap van
de MR en GMR, de instelling van een landelijke geschillencommissie, de faciliteiten-regeling
16
en de bevoegdhedenverdeling.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van lumpsumbekostiging in het
primair onderwijs stemde de Kamer tegen het voorstel van de minister om de huidige
koppeling tussen het lidmaatschap van de MR en GMR ongedaan te maken. Tijdens
het overleg in juni bleek dat – met uitzondering van ieder geval D66- een meerderheid
in de Kamer die koppeling toch los wilde laten omdat voldoende gewaarborgd lijkt
dat een GMR altijd een band met de school moet hebben.
In overgrote meerderheid - met uitzondering van de SGP en de ChristenUnie - is de
Tweede Kamer voor het schrappen van de mogelijkheid om op grond van godsdien-stige
overwegingen ontheffing te krijgen van de medezeggenschapswet ( nu artikel 31
WMO). De minister vindt dat iedere school een medezeggenschapsraad moet hebben
en zich moet houden aan de medezeggenschapsvoorschriften.
Geschillencommissie
Eveneens vrijwel unaniem – uitgezonderd CDA, SGP en ChristenUnie, werd de
minister gesteund in haar voorstel om één landelijke geschillencommissie medezeg-genschap
in te stellen. Zij vond dat er goede argumenten zijn om te bundelen: instel-len
van één commissie voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs heeft sterk
haar voorkeur in plaats van geschillencommissies naar denominatie.
De minister is echter niet zover om wettelijk vast te leggen dat er één landelijke com-missie
moest komen. Zij wacht de initiatieven van de organisaties zelf af.
De minister is niet bereid tegemoet te komen aan het verzoek van de ChristenUnie om
de Onderwijsraad te vragen een advies over dit discussiepunt te laten uitbrengen. De
ChristenUnie drong daarop aan, omdat bundeling van geschillencommissies een
inbreuk zou zijn op het systeem van de kringenrechtspraak. Het zou de vrijheid van
onderwijs raken. De Kamer heeft inmiddels eind juni zelf het initiatief genomen om
de Onderwijsraad met spoed om een advies te vragen over de voorstellen voor verdere
centralisatie van de kringenrechtspraak bij medezeggenschapsgeschillen.
27. Faciliteiten
Veel aandacht was er ook voor de facilitering van de MR. Vele fracties toonden zich
voorstander van het opnemen van een minimum aan faciliteiten in de WMS zoals ook
in de WOR het geval is. De (G)MR moest goed toegerust worden. Ook de faciliteiten
voor ouders zouden vastgelegd moeten worden. De minister zegde toe in het wets-voorstel
17
aandacht te besteden aan het onderwerp faciliteiten.
De Tweede Kamer plaatste tenslotte de nodige kanttekeningen bij het voorstel om de
bevoegdheden van MR en GMR om te zetten van advies- naar instemmingsrecht en
omgekeerd en bij het overdragen van bevoegdheden van de ene geleding naar de
andere geleding. De PvdA pleitte zelfs voor het instellen van een vetorecht op dit
punt. Ook bij dit onderwerp zegde de minister toe de kritiek mee te nemen bij de
voorbereiding van het wetsvoorstel.
Nu de Tweede Kamer heeft ingestemd, werkt de regering een wetsontwerp uit, dat in
september in de ministerraad zal worden besproken. Na advisering door de Raad van
State is het de bedoeling dat het wetsontwerp in januari 2006 bij de Tweede Kamer
wordt ingediend. De WMS zal dan als opvolger van de Wet medezeggenschap on-derwijs
1992 op 1 januari 2007 van kracht worden.
2.4 Een kauwgombal van een wet6
Frederik Smit
Inleiding
De nieuwe medezeggenschapswet WMS is een hybride model: een combinatie van
elementen uit de WMO en uit de WOR. Door de verregaande flexibiliteit die wordt
voorgesteld kan de medezeggenschap van ouders en leerlingen enerzijds en personeel
anderzijds in de praktijk geheel los van elkaar gestalte krijgen. De basis van gemeen-schappelijk
overleg vervalt daarmee. Het nu gekozen model kan daardoor leiden tot
veel bestuurlijke drukte, een uitdijende bureaucratie en onproductieve tegenstellingen
tussen en binnen inspraakorganen. Een slechte zaak.
De minister van OCW heeft het voornemen om te komen tot een nieuwe Wet mede-zeggenschap
scholen (WMS). In de voorgestelde wet is geen keuze gemaakt voor
aanscherping van de Wet medezeggenschap onderwijs (WMO) of invoering van de
Wet op de ondernemingsraden (WOR) in het onderwijs. Kamerleden kregen het
6 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 8/9, pp. 5-6.
28. verzoek bij de behandeling van de WMS terughoudend te reageren en liever niet met
verregaande wijzigingsvoorstellen te komen. Dat zou een broos compromis van het
uitwerkingsoverleg WMS kunnen torpederen. De Tweede Kamer heeft in het Alge-meen
18
Overleg over medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs vervol-gens
op hoofdlijnen ingestemd met de nieuwe medezeggenschapswet WMS. De
WMS zal als opvolger van de WMO op 1 januari 2007 van kracht worden, als de
Tweede Kamer en Eerste Kamer hiermee instemmen.
Gezamenlijk overleg
De inzet voor deze nieuwe vormgeving van de medezeggenschap is om de gezamen-lijkheid
van het overleg van docenten/ouders en deelnemers in stand te houden en
tegelijkertijd wel de nodige ruimte te creëren voor afzonderlijk overleg met uitsluitend
personeel over bijvoorbeeld arbeidsvoorwaardelijke zaken. De WMS is een soort
kauwgombal: een zeer flexibele, elastische, wet als het gaat om overdracht van be-voegdheden
naar de afzonderlijke geleding van ofwel personeel ofwel ouders/leer-lingen,
in combinatie met het schrappen van de spiegelbepaling (instemmingsbe-voegdheid
voor een bepaalde geleding leidt automatisch tot adviesbevoegdheid voor
de andere geleding). Door die verregaande flexibiliteit wordt scholen alsnog de moge-lijkheid
geboden de medezeggenschap van ouders en leerlingen enerzijds en perso-neel
anderzijds in de praktijk geheel los van elkaar laten functioneren. Dat haalt het
fundament weg onder het bestaan van deze WMS: gemeenschappelijk overleg.
Ervaringen met een WMS-achtige aanpak
De Radboud Universiteit Nijmegen heeft sinds een paar jaar ervaring met een WMS-achtige
aanpak: een combinatie van een Ondernemingsraad voor het personeel, een
Studentenraad voor de studenten en een Universitaire Gezamenlijke Vergadering,
waarin personeel en studenten samen inspraak hebben. Kortom: een keuze voor be-stuurlijke
drukte. Men probeert daardoor elementen van een gedeeld stelsel (mede-zeggenschap
via een Ondernemingsraad en een Studentenraad) en een ongedeeld
stelsel (medezeggenschap via de Gezamenlijke Vergadering) samen te voegen. Deze
aanpak heeft een groot aantal onbedoelde effecten tot gevolg gehad, zo lezen we in
het jaarverslag van de Ondernemingsraad (september 2003-september 2004). Het
heeft geleid tot een ambtelijk-bureaucratisch functioneren van de medezeggenschap,
met (overdreven) veel aandacht voor een gestructureerde wijze van omgaan met in-formatie,
het ‘papiermanagement’, dat een negatieve stempel drukt op het gedrag en
de motivatie van vertegenwoordigers van met name de personeelsgeleding. Tekenend
voor de demotiverende werking van de medezeggenschapsstructuur zijn de klaagzan-gen
dat de inspraak niet effectief functioneert, onproductieve tegenstellingen tussen
29. en binnen inspraakorganen worden gecreëerd, er geen resultaten worden geboekt en
bijna geen mensen meer gevonden kunnen worden die het werk nog willen doen7.
Koppeling lidmaatschap GMR en MR
De minister heeft in het wetsvoorstel invoering lumpsum in het basisonderwijs voor-gesteld
om de koppeling tussen het GMR-Lidmaatschap en MR-lidmaatschap te laten
vervallen. Ursie Lambrechts van D66 heeft bij de behandeling van dit wetsvoorstel
aangegeven dat zoveel mogelijk zaken op het niveau van de scholen beslist zouden
moeten worden. Dus zo veel mogelijk op een zo laag mogelijk niveau. En dat alleen
onderwerpen die echt beter te regelen zijn op bovenschools niveau naar dat boven-schoolsniveau
getild zouden moeten worden. Volgens haar zou de macht en kracht
van het bovenschools bestuur en van de bovenschoolse GMR van onderop vorm
gegeven moeten worden. Van schoolniveau naar bovenschools niveau. Om die relatie
te waarborgen heeft zij een amendement ingediend dat regelt dat leden van de GMR
voortkomen uit de medezeggenschapsraden, waar ze ook zitting in hebben. Dus is een
vaste koppeling van GMR-lidmaatschap en MR-lidmaatschap. Dat amendement heeft
het toen gehaald. Recent onderzoek van het ITS naar het functioneren van de GMR
laat zien dat het zeer verstandig is het GMR-lidmaatschap en MR-lidmaatschap te
koppelen, omdat een GMR met name als een stevige ‘counterpart’ van het boven-schools
management kan optreden als hij intern goed georganiseerd is en in een hecht
19
netwerk functioneert vanuit de afzonderlijke scholen8.
Ontheffingsmogelijkheid instellen MR
Medezeggenschap van personeelsleden, ouders en leerlingen is vanuit een reformato-rische
overtuiging in het gereformeerd onderwijs de facto niet mogelijk, omdat alleen
het bevoegd gezag ‘krachtens Gods wil’ met gezag bekleed is. Deze uitzonderlijke
positie bepaalt de verhouding van het bevoegd gezag tegenover personeel, ouders en
leerlingen. Het gevolg is dat het voor het bestuur in principe niet nodig is adviezen te
vragen aan personen op school die geen bestuursfunctie hebben.9 De minister stelt
7 Volgens Jeroen Winkels kijkt het College van Bestuur positiever tegen deze ontwikkelingen aan.
8 Smit, F. & Kuijk, J. van (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeien met de riemen die je hebt.
Nijmegen: ITS. Onderzoek verricht in het kader van kortlopend onderzoek van de Landelijke Peda-gogische
Centra op verzoek van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO) en het Contactcen-trum
Bevordering Openbaar Onderwijs (CBOO).
9 Smit, F., G. Reijmer, G. Vrieze & A. Ruijs (1987). Het functioneren van de medezeggenschap in het
onderwijs. Tweede evaluatieve studie van de Wet medezeggenschap onderwijs. Nijmegen: ITS. On-derzoek
ten behoeve van de niet-ambtelijke Toetsingscommissie Wet Medezeggenschap Onderwijs
in opdracht van Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs (SVO).
30. voor om de ontheffingsmogelijkheid voor het instellen van een MR om religieuze
redenen te laten vervallen. Het is dapper dat juist een minister van CDA huize de lef
heeft dit voor te stellen. Het is de vraag of het opleggen van een wettelijk regime dat
zoveel ontsnappingsmogelijkheden biedt om alles bij het oude te laten ook daadwer-kelijk
20
leidt tot een ‘echte’medezeggenschapspraktijk. Het ‘bijbels’ functioneren van
het bevoegd gezag zal niet worden belemmerd, als op deze scholen (gemeenschappe-lijke)
medezeggenschapsraden afzien van de bevoegdheid om te adviseren of in te
stemmen.
Faciliteitenregeling
De faciliteiten voor ouders en leerlingen bij de medezeggenschap zijn nu slecht gere-geld.
10 Het is wenselijk dat er ook, net als in de CAO voor het personeel, een solide
faciliteitenregeling voor ouders en leerlingen komt. De minister stelt voor dat het
schoolbestuur met de GMR dient te overleggen over de faciliteiten voor alle geledin-gen
binnen de medezeggenschapsorganen. Instemmingsrechten van medezeggen-schapsraden
op dit punt lijken meer op z’n plaats, opdat op schoolniveau maatwerk
geleverd kan worden.
Wetgeving
Wetgeving is een instrument om met name de structuur te beïnvloeden. Minstens zo
belangrijk voor het optimaal functioneren van inspraak zijn de overige garanties: de
bereidheid van besturen, personeel en leerlingen om (gezamenlijk) inhoud te geven
aan de medezeggenschap en de kennis/vaardigheden die individuele leden bezitten ten
aanzien van beleidsbeïnvloeding. Het zijn vooral deze zaken die het functioneren van
raden bepalen.11
Tweede Kamerleden die vinden dat personeel, ouders en leerlingen verschillende
belangen hebben en dat zij het beste voor hun belangen kunnen opkomen in verschil-lende
gremia en uit elkaars vaarwater dienen te blijven, kunnen zich vinden in de
WMS. Kamerleden die bij de toetsing van de WMS vooral nagaan of de gezamenlijke
verantwoordelijkheid van bestuur/directie, personeel, ouders en leerlingen voor het
functioneren van de school (als een lerende organisatie) via de MR als overlegorgaan
is gegarandeerd, zullen deze wet in deze vorm niet kunnen accepteren.12
10 Smit, F., Ojen, Q. van, Vegt, A. van der, Brink, M. & Claessen, J. (1997), Werking van de Wet
medezeggenschap onderwijs 1992. Nijmegen/Ubbergen: ITS/Regioplan Onderwijs en Arbeidsmarkt.
Onderzoek op verzoek van het Ministerie van OCenW.
11 Smit, F. (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit – Dwangbuis of maatwerk? Nijmegen:
ITS.
12 Smit, F. (2005). Inzicht in de medezeggenschapsraad. Den Haag: Sdu.
31. 21
2.5 In het funderend onderwijs moet medezeggenschap ongedeeld zijn
Paul Zoontjens
In het funderend onderwijs moet er ongedeelde medezeggenschap zijn. Ik ben dus een
tegenstander van invoering van de Wet op de ondernemingsraden. Het is natuurlijk
goed dat de school steeds meer trekken van een ‘normale’ onderneming vertoont. Als
de doelstellingen niet helder zijn, er onduidelijke lijnen van verantwoording gelden en
er niet gelet wordt op de kleintjes, zal het onderwijs daarvan in negatieve zin de ge-volgen
kunnen ondervinden. Maar met een bedrijf of een willekeurige instelling heeft
een school niet veel (meer) van doen. Uniek voor een school is immers haar samenle-vingskarakter,
waarin veertig weken in het jaar, vijf dagen per week op verplichte
basis (leerplicht!) leerlingen, leraren en schoolleiding op elkaar betrokken zijn. Het is
alleen daarom al absurd, zoals wel eens in het huidige marktdenken gebeurt, om
leerlingen of hun ouders als ‘klanten’ te betitelen. De school als samenleving betekent
dat ouders en leerlingen moeten kunnen meepraten over al die rechtspositionele affai-res
die de inzetbaarheid van leraren en de kwaliteit van het onderwijs beïnvloeden.
Van de andere kant moeten leraren kunnen meepraten over al die leerlingen- of ou-derzaken
die de aard van hun werk of de orde op school kunnen beïnvloeden. Invoe-ring
van de WOR betekent geen normalisatie van verhoudingen, zoals de vakbonden
en veel schoolbesturen beweren. Het zou wat de school betreft eerder een kwestie van
amputatie zijn, en dat moeten we niet willen.
2.6 De nieuwe medezeggenschap is een lakmoesproef voor het onderwijs
Werner van Katwijk
Medezeggenschap op scholen moet ongedeeld zijn. Zowel in het primair als het
voortgezet onderwijs. Gezamenlijkheid stimuleert partnerschap en voorkomt consu-mentisme.
Van belang is dat ook in de medezeggenschap ouders en personeel een
gelijkwaardige invloed hebben. Dat het vermogen om zaken in de schoolorganisatie te
veranderen bij beiden in gelijke mate aanwezig is. Belangrijker echter nog dan de
feitelijke rechten van medezeggenschapsraden is de houding van alle participanten en
organen in de schoolorganisatie.
Zaken die in regels zijn vervat verdampen als er geen goede democratische houding in
scholen is. In de komende tijd zal bij een terugtredende overheid geïnvesteerd moeten
worden in zowel de ‘zelfredzaamheid’ van scholen als de democratische houding
binnen schoolorganisaties. Blijkt dat onvoldoende te gebeuren dat moet de autono-mievergroting
en deregulering weer worden teruggedraaid om te voorkomen dat bij
het onderwijs teveel zeggenschap bij te weinig mensen komt. Om de hoek liggen
32. anders gevaren als consumentisme, juridisering en het vooraf indekken van gedrag en
slechte prestaties.
De nieuwe medezeggenschap is in die zin een lakmoesproef voor het onderwijs.
2.7 Een school is de Hema niet!
22
Irene van Kesteren
Na jarenlang steggelen over de toekomst van de medezeggenschap in het onderwijs is
het idee van een ondernemingsraad in het onderwijs vrijwel achter de horizon ver-dwenen.
Dat is maar goed ook. Een ondernemingsraad hoort in het onderwijs niet
thuis. Een school is de Hema niet. De school verkoopt geen sokken, geen verfkwasten
en geen gebak. De school levert een uiterst fundamentele maatschappelijke dienst.
Het gaat om een bijzondere vormende functie en betreft veel méér dan alleen een
zakelijke ruil tussen betrokkenen. De essentie van het werk in een school zit in de
relatie tussen personeel, leerlingen en ouders. Daar past geen gescheiden medezeg-genschap
en dus geen ondernemingsraad bij.
In de toekomstige Wet Medezeggenschap Scholen (de WMS) is principieel gekozen
voor het beginsel van gezamenlijke medezeggenschap. Personeelsleden, ouders en
leerlingen, de laatsten voor zover het voortgezet onderwijs betreft, maken gezamenlijk
deel uit van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en overleggen gezamen-lijk
met het bestuur over algemene beleidslijnen en het organisatorisch, financieel en
onderwijskundig beleid. De WMS lost een groot aantal knelpunten op, die verbonden
waren (geraakt) aan de Wet Medezeggenschap Onderwijs (WMO). De WMS is dan
ook in allerlei opzichten een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Het
gevaar dat leerkrachten, ouders en leerlingen los van elkaar zullen worden gepositio-neerd
is echter nog niet geheel verdwenen. Indien betrokkenen dat wensen, behoort
gescheiden medezeggenschap nog steeds tot de mogelijkheden. 'Dat is dan toch vrije
keuze?': hoor ik voorstanders van de ondernemingsraad al zeggen. Voor de Neder-landse
Katholieke vereniging van Ouders (NKO) blijft dat voor de toekomst een
aandachtspunt. In voorkomende gevallen zal de NKO nagaan of de (geledingen in de)
medezeggenschapsraad alle voor - en nadelen kunnen afwegen, dus goed geïnfor-meerd
zijn én niet onder druk worden gezet. Daarnaast zal de NKO, nu de geledingen
zelfstandige (instemmings-)bevoegdheden krijgen en de andere geleding daaromtrent
zijn adviesrecht verliest, zorgvuldig volgen of deze nieuwe lijn daadwerkelijk een
positieverbetering voor de geleding ouders/ leerlingen oplevert of toch een positiever-zwakking
zal blijken te zijn. Tenslotte zal de NKO erop toezien dat de facilitering van
33. de geledingen in de medezeggenschapsraad, de oudergeleding in het bijzonder, altijd
geregeld en van voldoende niveau is.
2.8 Leerlingen moeten eigenstandige medezeggenschap kunnen uitoefenen los
23
van ouders
Anne van Gerven
Het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) is geen voorstander van gedeelde
medezeggenschap. De hoofdlijn van de WMS is nog steeds dat medezeggenschap in
het voortgezet onderwijs een zaak is van leerlingen, ouders en personeel gezamenlijk.
Wij zien het belang van samen aan één tafel zitten, omdat de leerlinggeleding veel
kan leren van personeel en ouders, maar zeker ook vice versa! Dit betekent echter
niet, dat wij gezeten aan die tafel, geen eigenstandige instemmingsrechten kunnen
hebben. Leerlingen moeten eigenstandige medezeggenschap kunnen uitoefenen los
van ouders, op die onderwerpen die hen als leerling aangaan.
2.9 WOR of WMS doet er niet toe
Robeert van den Boezem
WOR of WMS? Gedeeld of ongedeeld? Het waren de vragen die lange tijd aan de
totstandkoming van een nieuwe regeling voor de medezeggenschap in de weg ston-den.
Ik zou hier, enigszins provocerend, de stelling willen poneren dat het er niet zo
veel toe doet. Uiteindelijk is van groter belang hoe we feitelijk met elkaar zijn omge-gaan.
Welk regelcomplex daar achter ligt is daarbij naar mijn mening zeker niet van
doorslaggevend belang.
Iedereen is het er wel over eens dat medezeggenschap van toenemend belang is voor
de scholen. Een belang dat door zowel werknemers als werkgevers wordt onderschre-ven.
Om die reden alleen al is het goed dat er nu een proeve van een wet ligt die de
ontwikkelingen binnen het onderwijs, naar meer diversiteit, incorporeert. In toene-mende
mate zullen scholen zelf keuzes maken met betrekking tot de interne organisa-tie
en het daarbinnen te voeren beleid, ook ten aanzien van medezeggenschap. Maat-werk
wordt mogelijk.
Vanuit deze overwegingen kunnen we als werkgeversorganisatie dan ook zeer tevre-den
zijn met het tot nu toe bereikte resultaat. Ik noem hier een paar verbeteringen.
- Er is binnen de WMS ruimte gekomen om de organisatie van de medezeggenschap
te laten aansluiten bij de organisatie van de school. Een aantal witte vlekken wordt
34. nu ingekleurd. Als voorbeeld van zo’n witte vlek noem ik de medezeggenschap bin-nen
24
een bestuursbureau.
- Er zijn voldoende waarborgen dat er op iedere school een behoorlijk medezeggen-schapsregime
zal zijn.
- Begrippen als verantwoording afleggen en transparantie gaan nu ook gelden binnen
de medezeggenschap.
- Tenslotte wil ik hier noemen dat, hoewel de WMS een aantal vernieuwingen brengt,
ook scholen die alles bij het oude willen laten nauwelijks gehinderd zullen worden
door de wet.
Natuurlijk blijft er ook nog wel wat te wensen over. Over de geschillenregeling
(commissie) is nog geen akkoord omdat met name het veld verdeeld blijft.
2.10 Eén geschillencommissie voor het onderwijs? 13
Jelle Vaartjes
Inleiding
Op dit moment zijn er diverse geschillencommissies medezeggenschap in het onder-wijs.
Thans is de discussie gaande of er één landelijke geschillencommissie moet
komen die geschillen behandelt tussen medezeggenschapsraden en besturen.Twee
opponenten aan het woord.
Ik ben er vóór!
Rob Limper, directeur van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO):
‘Ik ben lid van de expertgroep medezeggenschap die een advies over de toekomst van
de medezeggenschap voor de minister heeft geschreven. Daarnaast ben ik ook lid van
de geschillencommissie voor het openbaar onderwijs. Op dit moment maak ik deel uit
van het zogenoemde uitwerkingsoverleg dat het voorstel van de expertgroep uitwerkt
in wettelijke kaders. In de expertgroep hebben we voorgesteld om te komen tot één
landelijke geschillencommissie. Er zijn voor het totale onderwijs jaarlijks tussen de
twintig en de dertig geschillen, die worden behandeld door vijf à zes geschillencom-missies.
Dat betekent dat die commissies te weinig geschillen krijgen om een goede
expertise te kunnen opbouwen. Door de jaren heen is die expertise opgebouwd, als
een commissie steeds in dezelfde samenstelling functioneert. Wanneer leden worden
vervangen duurt het een tijd voordat ze de finesses van de geschillenpraktijk in de
13 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 4, pp. 8-9.
35. vingers hebben. Het voordeel van één geschillencommissie is dat er eenduidige juris-prudentie
25
gaat ontstaan voor het onderwijs.
Er is vastgesteld dat sinds de invoering van de Wet medezeggenschap onderwijs zich
512 geschillen hebben voorgedaan, waarvan slechts twee te maken hadden met de
richting van de school. Eén geschillencommissie kan evenzogoed de geschillen in het
bijzonder onderwijs beslechten als die in het openbaar onderwijs. Nogmaals: met
uitzondering van twee geschillen, heeft het nooit iets met de richting van een school te
maken gehad. Slechts bij hoge uitzondering heb ik wel eens vastgesteld, dat een ge-schillencommissie
in het bijzonder onderwijs net een nuance anders uitspraak deed,
dan naar verwachting de geschillencommissie voor het openbaar onderwijs zou heb-ben
gedaan. Maar dat is een verwaarloosbaar aantal.
Tenslotte heeft een aantal personeelsvakorganisaties, besturenorganisaties en school-leidersorganisaties
steeds gepleit voor de komst van de Wet op de ondernemingsraden
in het onderwijs. Als die zou zijn ingevoerd, was er ook maar één Ondernemingska-mer,
die ook niet aan een richting is gebonden. De rechtspraak in Nederland - en
geschillenbeslechting is een soort rechtsspraak - is ook niet georganiseerd langs ver-zuilde
lijnen. Tot nu toe heb ik in allerlei overleggen over het rapport van de expert-groep
geen tegenargumenten gehoord op de argumenten die ik heb genoemd. Ik heb
alleen maar gehoord dat het nu ‘toch goed gaat’ en er daarom geen reden is de zoge-naamde
kringrechtspraak te verlaten. Ik vind dat geen valide argument.
Eén geschillencommissie is ook efficiënter. Alhoewel het geen bezuiniging is. Ik heb
uitgerekend dat in 2003 er 25 uitspraken zijn gedaan door de geschillencommissies en
dat één zo’n uitspraak, gegeven de financiering van de overheid richting scholen,
29.000 euro heeft gekost. Nu is het zo dat bijna alle geschillencommissies in stand
worden gehouden door de besturenorganisaties en zij jaarlijks op de vergoeding, die
zijn van de scholen krijgen, een fors bedrag overhouden. De besturenorganisaties
houden ook andere commissies in stand, bijvoorbeeld landelijke klachtencommissies,
en daar moet veelal geld bij. Het geld dat overblijft aan de geschillencommissie open-baar
onderwijs wordt besteed aan het werk van andere commissies van het openbaar
onderwijs. Dit leidt dus niet tot een financiële opbrengst als er één geschillencommis-sie
komt, maar wellicht wel tot een verandering van de vergoeding die scholen per
leerling ontvangen voor de aansluiting bij diverse commissies. Eén landelijke geschil-lencommissie
medezeggenschap is sec goedkoper.’
Ik ben er tégen!
Simon Steen, algemeen directeur van de Verenigde Bijzondere Scholen (VBS) waar-van
onder andere alle Vrije Scholen, meer dan de helft van de Montessorischolen, een
36. groot deel van de Jenaplanscholen, evenals Freinet- en Daltonscholen, maar ook veel
eigentijdse ondernemende scholen met het andere onderwijs:
‘Ik ben helemaal niet overtuigd van de argumenten die ik hoor dat we nu afmoeten
van de diverse geschillencommissies. Op de één of andere manier vindt men dat er
één landelijke commissie moet komen en het werk zou dan beter gaan. Ik vind de
manier waarop de verschillende commissies nu functioneren, evenals de regeling voor
de geschillen, uitstekend functioneren. Iets wat goed functioneert, vind ik, moet je niet
zomaar op de helling zetten en ruilen voor iets waarvan je slechts op voorhand het
idee hebt dat het beter gaat werken. Kijk, wat ik sterk vind aan de huidige situatie is
de manier waarop er nu een regeling is voor geschilbeslechting. Die is nu ook zo
ingericht, dat er rekening kan worden gehouden met de eigen bestuurscultuur in ver-schillende
26
kringen die we in het Nederlands onderwijs kennen. En daarbij is het van
belang je te realiseren, dat landelijke geschillencommissies geen rechterlijke instanties
zijn, maar een vorm van geschilbeslechting door op een bestuurlijke manier nog eens
opnieuw naar de zaak te kijken. Dat past ook eigenlijk goed bij de grondtrekken en de
uitgangspunten van de Wet Medezeggenschap Onderwijs. Die WMO is geen knellend
keurslijf waarbij voor alle scholen op één manier is geregeld hoe medezeggenschap
eruit moet zien, maar die wet geeft juist nadrukkelijk de ruimte om, passend bij de
eigen cultuur van de school, eigen keuzes te maken in het reglement per school en
bestuur. Het gaat dan over hoe die medezeggenschap concreet wordt ingevuld. Dat is
niet iets wat een schoolbestuur in zijn eentje beslist, maar dat gaat in goed overleg met
de medezeggenschapsraad zelf en de ouder- en personeelsgeledingen.
Wat je nu ziet is dat er in Nederland 7500 scholen in het funderend onderwijs zijn.
Dat zijn scholen die heel sterk kleinschalig zijn georganiseerd. Daarom is het zo van
belang dat de WMO rekening houdt met de zelfstandigheid van die schoolbesturen en
ook met verschillen in bestuurscultuur. Het is van belang dat er rekening wordt ge-houden
met het profiel en met de pedagogische missie en visie van de school. Als er
een geschil is tussen bestuur en MR moet op een manier met het geschil worden
omgegaan die passend is bij de bestuurscultuur van die kring van scholen. De huidige
geschillencommissies zijn vertrouwd met de achterliggende opvattingen, die zo bepa-lend
zijn voor een bestuurscultuur. Ze functioneren ook in de praktijk om die reden
uitstekend. Het is een voorziening om, als er een geschil is, op een verstandige manier
vanuit de bestuurlijke invalshoek daar nog eens naar te kijken.
De geschillencommissies toetsen of een schoolbestuur, alle belangen afwegend, in
redelijkheid tot het voorgenomen besluit had kunnen komen. Eén landelijke geschil-lencommissie
heeft het grote gevaar in zich dat het tot een verdere juridificering van
de verhoudingen in het onderwijs leidt. Ik bedoel daarmee dat het veel meer een
denken wordt in partijen met conflicterende belangen: de geschillencommissie krijgt
37. dan het karakter van een rechterlijke instantie die op juridische gronden knopen moet
doorhakken.
Een ander punt is dat de huidige commissies veel toegankelijker en laagdrempeliger
zijn dan een ‘ver-weg-apparaat’ voor alle scholen in Nederland. Ik denk dat een lan-delijke
geschillencommissie ook tot kostenstijgingen zal leiden: er moet een zwaar
apparaat in stand worden gehouden, ook al komen er weinig zaken. Terwijl de ver-schillende
commissies die we nu hebben met een secretariaatsinzet werken die meer
in omvang wordt afgestemd op het aantal zaken dat er is, waardoor de financiële
bijdrage van scholen voor de instandhouding van de commissie beperkt kan worden
gehouden. Omdat er nu meer landelijke commissies zijn, zie je ook geen stapeling van
zaken bij één commissie. Er kan met snelheid worden gehandeld bij de binnenko-mende
27
geschillen, want er is spreiding over meer commissies.
Bovendien vind ik het eerder de trend in de maatschappij om aan de eigen kring
verbonden commissies te hebben voor geschilbeslechting. Dit in tegenstelling tot één
rechtelijke instantie die van buiten de eigen kring op juridische gronden knopen door-hakt.’
2.11 Naar een flexibele medezeggenschapswet
Philip Geelkerken
WOR of WMO? Deze discussie heeft jarenlang het debat beheerst over het gewenste
medezeggenschapsregiem in het funderend onderwijs. Dat debat leidde tot een impas-se.
Het bleek niet mogelijk tot een herziening van de WMO 1992 te komen. In de
zomer van 2004 werd die impasse doorbroken en het schooljaar 2004/2005 is benut
om verder invulling te geven aan de contouren van een nieuwe medezeggenschaps-wet.
De Wet medezeggenschap scholen (WMS) komt er nu aan.
De Vereniging Openbare Scholen/Algemene Besturen Bond (VOS/ABB) stelt zich op
het standpunt, dat wet- en regelgeving, die voor vele uiteenlopende maatschappelijke
sectoren gelijk is, in dezelfde mate ook voor het onderwijs behoort te gelden. Slechts
in bijzondere gevallen zou het - vanwege het specifieke karakter van het onderwijs -
gerechtvaardigd kunnen zijn van die regels af te wijken. Vanuit die gedachtegang
heeft VOS/ABB altijd gepleit de medezeggenschap voor het personeel op de school
op dezelfde leest te schoeien als de medezeggenschap voor werknemers in een bedrijf,
kantoor of ziekenhuis. Vanzelfsprekend gecombineerd met een adequate inspraakre-geling
voor ouders en leerlingen, die van de onderwijsvoorziening gebruik maken.
38. VOS/ABB blijft van mening dat in de toekomst de toepassing van de WOR voor het
onderwijs de voorkeur verdient. Waarom sta ik dan toch achter het initiatief om tot de
WMS te komen? Zoals gezegd bestond al jarenlang een patstelling, een impasse die
iedere vooruitgang blokkeerde. De minister van OCW zegde als bijdrage in het door-breken
28
van die impasse toe in een nieuwe wet een substantiële mate van flexibiliteit in
te bouwen. Die flexibiliteit moet het mogelijk maken ook op het terrein van de mede-zeggenschap
maatwerk te maken. Dat maatwerk biedt het perspectief dat door het
bestuur en personeel in onderling overleg een regeling gemaakt en toegepast kan
worden die de WOR dicht benadert.
Reden genoeg om te helpen het schip - nu het in de goede koers is geplaatst - weer
vlot te trekken.
De mogelijkheden om in onderling overleg zelf invulling te geven aan medezeggen-schap
op school sluit bovendien ook goed aan bij het streven om gedetailleerde regel-geving
in het onderwijs in te ruilen voor wettelijk geformuleerde zorgplichten.
Een belangrijke testcase is straks te zien of het de wetgever daadwerkelijk lukt een
regeling in het Staatsblad te laten opnemen, waarin echt handen en voeten aan de
gewenste flexibiliteit is gegeven. En die bovendien laat zien dat het de overheid ernst
is met het opruimen van overbodige en niet werkende voorschriften en het verminde-ren
van administratieve rompslomp. Is dat gelukt dan is het woord aan het veld. Be-sturen,
personeel, ouders en leerlingen zullen dan de uitdaging op moeten pakken om
met de mogelijkheden, die hen worden geboden, een goed functionerende medezeg-genschapspraktijk
te ontwikkelen. Ik ben benieuwd.
2.12 Kamerlid Lia Roefs: ‘Amendement zal faciliteitenregeling
MR-leden verbeteren’14
Nely van Dam
Inleiding
Lia Roefs was meer dan een half jaar het nieuwste kamerlid, totdat ex-staatssecretaris
Nijs van onderwijs dit voorjaar die positie overnam. Voor haar fractie van de Partij
van de Arbeid is Lia Roefs woordvoerder medezeggenschap in het basis- en voortge-zet
onderwijs. Oppositie dus, maar CDA-minister Van der Hoeven krijgt haar com-
14 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 8/9, pp. 13-14.
39. plimenten voor de manier waarop zij de medezeggenschap met het veld heeft aange-pakt.
Doordat Roefs eind oktober 2004 in de Tweede Kamer kwam, als opvolger van Jeltje
van Nieuwenhoven, heeft ze nog net meegemaakt hoe alles veranderde na de moord
op Theo van Gogh, begin november. De beveiliging voor binnenkomst van bezoekers
vraagt nu veel tijd. ‘Vooral als het groepen zijn. Zo zielig als bijvoorbeeld een
schoolklas een afspraak van een uur heeft. Als ze niet wat vroeger komen, kan de helft
van de tijd al om zijn voordat ze binnen zijn.’
Desastreus
Toen er enkele onderwijsonderwerpen vrijkwamen in de PvdA-fractie lag de keuze
voor Roefs voor de hand. ‘Ik heb 24 jaar lesgegeven, aardrijkskunde, op de Notre
dame des Anges in Ubbergen, de enige categoriale havo van ons land. Het lesgeven
heb ik acht jaar gecombineerd met het wethouderschap van onderwijs, sociale zaken
en welzijn.’
Overigens had zij erop gerekend veel eerder in de Kamer te komen gezien haar 44e
plaats op de kieslijst, maar zelfs haar huidige fractiegenoot Jacques Tichelaar, die de
woordvoerder medezeggenschap is voor middelbaar beroeps- en hoger onderwijs,
redde het met zijn 25e plaats niet meteen. De PvdA haalde slechts 23 zetels. ‘We
stonden heel hoog in de peilingen voor de verkiezingen van de Tweede Kamer toen
de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen moest worden samengesteld. Dus daar ben
ik niet meer op gaan staan.’ Zodoende had ze een politiekloze periode. ‘Als ik vooraf
had geweten dat de uitslag voor de PvdA zo desastreus zou zijn, had ik ook nog graag
een gooi gedaan naar het adjunct-schap op school, maar daar had ik in diezelfde tijd
van afgezien in de veronderstelling dat ik eerder in de Kamer zou komen.’
Afstand tot burger verkleinen
Niet dat ze die periode weinig heeft gewerkt, Roefs en haar man hebben als sinds jaar
en dag een postagentschap annex kantoorboekhandel en videotheek, tegenwoordig
readshop geheten. ‘Vroeger was ik er elke werkdag tussen vijf en zeven en in ’t week-end.
Nu minder, doordat ik een paar dagen per week in Den Haag blijf. Tijdens mijn
wethouderschap merkte ik al dat het de afstand met de burgers verkleint als ze weten
dat ze je regelmatig in de winkel kunnen treffen. Het is makkelijk om informeel iets
aan de orde te stellen als je even passende enveloppen komt uitzoeken. De readshop
houden we aan, zeker nu, want als je zulke lange dagen maakt in het Kamergebouw,
vaak blijf ik hier ook eten, spreek je weinig gewone mensen, als je niet oppast.’
29
40. Haar fractie doet er van alles aan het contact maatschappijpolitiek concreet te maken.
‘Afgelopen maandag zijn we weer met de hele fractie met vakbondsbestuurders op
stap geweest. Ik was naar Middelburg om over de transportsector te spreken, die heb
ik ook in portefeuille. Na afloop worden alle ervaringen gebundeld in een handzaam
boekje, als een soort voorloper voor het nieuwe verkiezingsprogram.’
Onderhandelen met jezelf
Voor haar kamerlidmaatschap had Roefs al vanuit verschillende posities met vormen
van medezeggenschap te maken gehad, als wethouder voerde zij overleg met de direc-teuren
30
van de basisscholen. ‘Toen ik onderwijs in mijn portefeuille kreeg als wethou-der,
werd ik nog automatisch voorzitter van het openbaar onderwijs. Dat vond ik zo’n
merkwaardige situatie, dat je in feite met jezelf moest gaan zitten onderhandelen. Aan
die dubbele pet heb ik gauw een eind gemaakt, er is nu een stichting voor het open-baar
onderwijs.’ Van diezelfde stichting Openbaar Onderwijs A73, waarvoor ze zelf
mede het initiatief heeft genomen, is zij nu bestuurslid, een van haar onbetaalde ne-venfuncties.
Een andere is het vice-voorzitterschap van het samenwerkingsverband
Weer Samen Naar School in het Land van Cuijk, waarin basisscholen en scholen voor
speciaal basisonderwijs samenwerken.
Informatieachterstand
Ouders en leerlingen zijn de ‘probleemgroepen’ bij medezeggenschap, heeft Roefs
ervaren. ‘Ouders zijn nog wel geïnteresseerd in hun eigen school, maar door hun
informatieachterstand ten opzichte van het onderwijspersoneel blijft het toch moei-zaam
gaan. Het is ook lastig voor ouders om helemaal op de hoogte te zijn van alle
aspecten van visie en beleid van een grote onderwijsorganisatie. De discussie verzandt
vaak in dagelijkse dingen.’
De interesse van ouders blijft meestal beperkt tot de eigen school, daarom is het bij-zonder
lastig ouders te werven voor een Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad
(GMR), omdat het daar per definitie over schooloverstijgende zaken gaat. Aan de
andere kant is er wel een categorie ouders die, soms uit hoofde van het eigen beroep,
juist wel voor bijvoorbeeld financiële zaken te porren is. Deze mensen hebben maar
weinig zin in de kleinere zaken van één basisschool. Zij zouden wel in de gmr willen,
maar niet in de MR.
In de op stapel staande Wet medezeggenschap scholen hoeft het lidmaatschap van
GMR en MR niet per se gecombineerd te worden, zoals in de huidige wet verplicht is.
Alle organisaties van ouders, leraren, leerlingen, besturen en werkgevers (behalve de
Vereniging Openbaar Onderwijs) vinden het een goed idee de koppeling los te laten,
de Tweede Kamer daarentegen wilde in meerderheid dat alle GMR-leden ook MR-lid
zijn.
41. Interactief bestuur
Minister Van der Hoeven wil proberen deze tegenstelling te omzeilen door scholen
zelf de keuze te geven. Zij kunnen in hun eigen medezeggenschapstatuut vastleggen
of GMR-leden per se MR-lid moeten zijn of niet. Die keuzemogelijkheid wordt waar-schijnlijk
31
bij meer onderwerpen in de nieuwe wet geregeld.
Roefs is uitermate te spreken over de manier waarop minister Van der Hoeven dit
nieuwe wetsontwerp voorbereidt, onder meer door uitgebreide besprekingen met de
vertegenwoordigende organisaties. ‘Een voorbeeld van interactief bestuur. Ik heb de
minister mijn complimenten gegeven. De hoofdlijn onderschrijven we volledig, name-lijk
dat we tegen scholen zeggen: ‘schrijven jullie je eigen medezeggenschapsstatuut,
wij in Den Haag leggen niet op wat daarin moet staan.’ In ruil daarvoor eist Den Haag
alleen dat jullie achteraf verantwoording afleggen, dus een jaarverslag opsturen en
dergelijke.’
Minister Van der Hoeven en de organisaties hebben zes geschilpunten geconstateerd.
‘En dan hebben wij ook nog onze standpunten natuurlijk,’ zegt Roefs. Een voorbeeld:
de mogelijkheid om bevoegdheden over te dragen aan een andere geleding of om
helemaal van bepaalde bevoegdheden af te zien. Ander voorbeeld: de faciliteitenrege-ling
voor MR-leden. ‘Met name dat laatste zal wel goed komen, want dat was een
bijna Kamerbreed bezwaar. Dan dienen we een amendement in om de faciliteitenrege-ling
beter te krijgen.’
MR versus OR
Tijdens de voorbereidende besprekingen van de bewindsvrouw met de onderwijsor-ganisaties
verdween min of meer plotseling de oude tegenstelling over wel of geen
ondernemingsraad, die de discussie over medezeggenschap jarenlang lam legde.
Roefs heeft het zien gebeuren: ‘De vakbonden zijn bang dat een nieuwe Wet op de
ondernemingsraden aangenomen wordt, omdat de macht van de ondernemingsraad
daarin erg is afgekalfd. Ik vermoed dat de onderwijsorganisaties er daarom van zijn
afgestapt. Wat heeft het personeel aan een Ondernemingsraad als die weinig meer
heeft in te brengen? Dan kun je beter een goede MR hebben.’
Uit haar ervaringen op de Notre Dame des Anges weet ze hoe lastig in ieder geval
havo-leerlingen te betrekken zijn bij medezeggenschap. ‘Havo-leerlingen hebben niet
direct zin in vergaderen. Als docenten hebben we wel eens verzucht ‘hadden we maar
vwo-ers’, want die zijn meestal meer te bewegen voor het MR-lidmaatschap.’
Zij verwacht dat de nieuwe wet ook in dit opzicht een verbetering is. ‘Er komt een
aparte leerlinggeleding, die onder meer instemmingsrecht heeft over het leerling-statuut.
En de vergaderingen hoeven minder lang te worden, doordat de zogeheten
spiegeling verdwijnt.’
42. Door deze spiegeling hebben de leerlingen, nu nog samen met de ouders in één gele-ding,
32
automatisch adviesrecht over onderwerpen waar de personeelsgeleding instem-mingsrecht
heeft en omgekeerd. Alle ‘MR-onderwerpen moeten daardoor uitgebreid
besproken worden in beide geledingen. ‘In hun eigen geleding hoeven de leerling
onder de nieuwe wet de personeelszaken dus niet meer te bespreken. Zij kunnen zich
beperken tot de zaken die voor hen van belang zijn.’
2.13 Kamerlid Eric Balemans: ‘Dien nou eerst dat wetsontwerp
medezeggenschap maar eens in’ 15
Nely van Dam
Inleiding
Defensie en buitenlandse zaken waren zijn terreinen, totdat hij gevraagd werd onder-wijs
te gaan doen. Nu Eric Balemans twee jaar de onderwijswoordvoering doet voor
de VVD-fractie in de Tweede Kamer, is hij de meeste verbazing wel te boven. Maar
aan sommige eigenaardigheden wenst hij niet te wennen. ‘Waar staat hier het woord
kind?’ durft hij de minister in het parlement te vragen bij de behandeling van een
doorwrochte beleidsnota.
Aan het begin van deze zittingsperiode zei Jozias van Aartsen, de VVD-fractieleider
tegen hem: ‘Ik wil dat jij onderwijs gaat doen.’ Balemans had daar in eerste instantie
weinig trek in. Hij is toch gezwicht. ‘Van Aartsen zei per se iemand te willen die geen
specialist is, die ook geen banden heeft vanuit het verleden met wat voor onderwijsor-ganisatie
dan ook. Iemand die eens met een heel andere bril tegen het onderwijs zou
aankijken.’
Zo werd hij bij zijn weten de enige onderwijswoordvoerder die niet uit het veld af-komstig
is en of daar banden mee heeft. ‘De meesten zijn leraar geweest, of bestuur-der
of iets dergelijks.’ Zelfs als ouder kende hij het onderwijs nog niet, toen hij in het
parlement onderwijswoordvoerder werd. Inmiddels is zijn oudste dochter leerling van
een basisschool, twee jaar geleden was zij nog een peuter. Al had hij via haar al ge-merkt
dat je bij de scholen voor verrassingen kunt komen te staan. ‘Zij was negen
maanden toen we begonnen met het zoeken naar een basisschool, maar overal waar
we kwamen was een wachtlijst. Op één school werden we zelfs botweg geweigerd
voor de wachtlijst, omdat we de verkeerde postcode hebben.’
15 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 10, pp. 3-4.
43. Inmiddels is hij enthousiast voor zijn portefeuille: ‘Ik ben blij dat Jozias van Aartsen
mij heeft overtuigd. Het is een fantastische portefeuille die heel veel mensen direct
raakt.’
Om zich te oriënteren op zijn nieuwe beleidsterrein, dat bestaat uit alle onderwijs
behalve de universiteiten, vroeg hij zijn medewerkster om een lijstje met de onder-wijsorganisaties,
zodat hij daarmee kennis zou kunnen gaan maken. ‘Toen ik met
defensie begon in de vorige zittingsperiode had ik dat ook gedaan, daar ging het om
een stuk of elf organisaties. Nu vroeg mijn medewerkster hoe dik ik het boekwerk
wilde hebben. Er bestaan tientallen onderwijsorganisaties, ik had het niet kunnen
verzinnen.’ Noodgedwongen heeft hij zich in de beginperiode maar beperkt tot de
belangrijkste clubs.
De ontdekking van het onderwijsveld leverde nog een grote verbazing op: ‘Dat de
verzuiling nog zo bestaat in het onderwijs, ik had geen vermoeden. Daarom zijn er
ook zoveel organisaties alleen al voor leraren: de vakbonden bij CNV en FNV, maar
dan ook nog per vak, een club voor aardrijkskundeleraren, voor wiskunde, voor bio-logie
33
en dat dan ook nog eens een keer verzuild.‘
Sommige ergernissen zijn gebleven: ‘Dat vreselijke ambtelijke taalgebruik. Tijdens
het eerste debat met minister Van der Hoeven heb ik gevraagd: waar in deze notitie
staat het woord kind?’ De bewindsvrouw leek de vraag eerst niet te begrijpen, dus
kwam de verduidelijking: ‘Wat betekent dit alles voor het individuele kind? Dat vraag
ik nog steeds in elk debat, omdat het daar volgens mij om gaat.’
Sinds zijn oudste dochter de basisschool bezoekt, gebruikt hij ook haar ervaringen om
de scholenwereld beter te leren kennen. ‘Zij was zo verbaasd dat het zoontje van
kennissen, ook een leerling van een groep één, af en toe een dagje vrij van school had,
terwijl zij dat niet kreeg. We zijn dat gaan uitzoeken, lerarentekort ligt daaraan ten
grondslag. Die andere school stuurt soms bij ziekte de kinderen naar huis, de school
van mijn dochter doet dat niet.’
Zijns inziens duurt alles in het onderwijs te lang. ‘Er is zo’n stroperigheid. Bijvoor-beeld
het gedoe rond de dubbele wachtlijsten in Rotterdam, één voor allochtone en
één voor autochtone kinderen, waarmee je het ontstaan van zwarte en witte scholen
kunt bestrijden. Daar zouden Europese anti-discriminatie regels zich nu weer tegen
verzetten en dan komt er weer zo’n halfbakken Nederlands compromis uit, dat je wel
onderscheid mag maken op grond van taalachterstand. In de Denemarken heeft de
minister de dubbele wachtlijsten gewoon ingevoerd in enkele experimenten. Daar
speelt in de buitenwijken van Kopenhagen dat de Denen bij veertig procent een
school nog gemengd noemen. Het omslagpunt is vijftig procent, dan gaan autochtone
Denen hun kinderen van school halen omdat ze ‘ m te zwart vinden. De Deense mi-nister
zegt dat tegenstanders van de dubbele wachtlijsten maar een klacht moeten
indienen. Hij zit er niet mee, want een procedure bij het Europese Hof van Justitie
44. duurt drie jaar, tegen de tijd van de uitspraak is al lang duidelijk of het experiment een
succes is. Dat getuigt van lef, daar houdt het denken niet op als iets mogelijk tegen
internationale regels zou kunnen zijn.’
Zijn bekendheid met de Deense politieke situatie is dateert van 1986. Deze zomer
heeft hij enkele weken doorgebracht in het land waaruit zijn vrouw afkomstig is, zij
werkte daar bij de Deense liberale partij en heeft daarmee nog nauwe banden. De
minister van onderwijs is van deze partij, met diens mensen sprak hij deze zomer ruim
over de Deense aanpak van problemen, waarmee ook Nederland kampt. Makkelijk bij
zijn contacten is dat hij Deens spreekt (zijn website noemt ook Zweeds en Noors). Hij
is onder de indruk van wat hij ‘de Deense daadkracht’ noemt.
Een nieuwe medezeggenschap in primair en voortgezet onderwijs is voor hem een
voorbeeld bij uitstek van de te trage gang van zaken. Minister Van der Hoeven sprak
ter voorbereiding van een nieuwe wet met vele onderwijsorganisaties en hield de
Tweede Kamer daarvan op de hoogte. Lia Roefs van de Partij van de Arbeid, opposi-tie
34
nota bene, complimenteerde de bewindsvrouw nog in het vorig nummer van
School & Medezeggenschap over deze werkwijze. Eric Balemans van de regerings-partij
VVD denkt heel anders over het vooraf regelen van draagvlak: ‘We hebben nu
al twee keer in een algemeen overleg met de minister over de medezeggenschap ge-sproken.
Wat heb ik daaraan? Dien nou eerst maar eens een wetsontwerp in, dan
zullen we daar in de Kamer over debatteren.’
Waarschijnlijk wil de minister voorkomen dat de Kamer haar wetsontwerp afwijst of
ingrijpend amendeert, dat wordt meestal als verliezen uitgelegd. ‘Onzin, waarom is
dat verlies? Ik verlies ook debatten, maar ook vaak genoeg slaag ik er in een meerder-heid
van de Tweede Kamer achter me te krijgen. Bij belangrijke onderwerpen, waar-over
niets in het regeerakkoord is afgesproken, moet toch gewoon een open debat
kunnen plaats vinden? Een minister verliest pas als een slecht wetsontwerp wordt
aangenomen.’
Daarmee wil hij niet zeggen dat hij Van der Hoevens plannen voor het (begin sep-tember
nog altijd niet-ingediende) wetsontwerp medezeggenschap scholen slecht
vindt. Maar over veel onderdelen van de nieuwe wet gaat hij pas echt een definitief
oordeel bepalen als het wetsontwerp er is, al heeft hij wel bezwaren tegen sommige
voornemens van de bewindsvrouw. ‘De minister wil bijvoorbeeld dat de vrijwilligers
bij het overblijven op basisscholen een cursus volgen. Daar ben ik op tegen. Waarom
zouden we een oma daartoe wettelijk moeten verplichten?’
Hij wil niet uitsluiten dat sommige overblijfkrachten een cursus nodig hebben. ‘Daar
zie ik dan eerder een taak voor de mr, die kan dat wel beoordelen. En ik wil ook zeker
niet dat het vrijheid-blijheid is bij het overblijven, de school moet wel goed de vinger
aan de pols houden en het moet duidelijk zijn waar ouders met hun klachten terecht
kunnen. Want ik weet ook wel dat het overblijven op veel scholen slecht is geregeld
45. of zelfs helemaal niet. Dat is een slechte zaak, maar we moeten ook niet doorslaan
naar de andere kant door allerlei verplichtingen op te gaan leggen. Uiteindelijk praten
we over een uur tussen de middag waarin kinderen hun boterham opeten en onder
toezicht even ontspannen. Den Haag moet niet alles willen regelen.’
2.14 Kamerlid Paul Jungbluth: ‘Voor de bestrijding van achterstanden moeten
35
kansarme groepen een stem krijgen’ 16
Nely van Dam
Inleiding
Paul Jungbluth, lid van de Tweede Kamer voor GroenLinks, heeft maar een halve
zittingsperiode. In deze twee jaar heeft hij zich één groot doel gesteld: onderwijsach-terstanden
moeten bij de volgende verkiezingen prioriteit nummer één worden. Voor
de bestrijding van achterstanden moeten de kansarme groepen een stem krijgen. ’Dat
zal niet via de MR kunnen.’
Om de andere politieke partijen te overtuigen van de noodzaak bestrijding van achter-standen
tot verkiezingsitem nummer één te verklaren noemt hij een voorbeeld. ‘We
dreigen in het wetenschappelijk onderwijs plaatsen te creëren voor buitenlandse stu-denten,
omdat we in Nederland niet genoeg getalenteerden hebben. Terwijl we in
Nederland natuurlijk wel potentieel genoeg hebben, onder de minderheden zit zo
gigantisch veel verborgen talent. Het blijkt keer op keer uit internationale vergelijkin-gen
dat onze minderheden het slechter doen dan de minderheden in andere Europese
landen.’
Zijns inziens is het ook in verband met de kenniseconomie, waar Nederlands welvaart
van moet komen, verstandiger voor binnenlandse vulling van de plaatsen voor geta-lenteerden
aan universiteiten te zorgen. ‘Van die buitenlandse studenten van elders is
het vrijwel zeker dat ze na afstuderen vertrekken, zij worden wereldburgers en nemen
ze hun goede opleiding mee naar het buitenland zonder enig profijt voor de Neder-landse
kenniseconomie. De minderheden die nu hier zijn blijven hoogstwaarschijnlijk
wel in Nederland.’
Achterstanden hebben altijd zijn belangstelling gehad en vormden ook lange tijd zijn
werkterrein, totdat hij in juni Kamerlid werd en de fractie van GroenLinks aan een
herschikking van de portefeuilles begon, opdat Jungbluth de gehele onderwijsporte-feuille
kon krijgen. Als onderwijsonderzoeker aan het Instituut voor Toegepaste So-
16 Artikel wordt gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 11.
46. ciale wetenschappen (ITS) van de Nijmeegse universiteit begon hij al in 1972 op de
afdeling die nu ’onderwijskansen’ heet, maar die zich toen nog vooral richtte op
achterstanden van arbeiderskinderen. Ze waren praktisch zonder uitzondering autoch-toon.
36
‘Vergis je niet, nog steeds zijn er autochtone achterstandskinderen, ook voor hen
moet het onderwijs beter, want dertig jaar onderwijsachterstandenbeleid heeft ook
voor hen te weinig opgeleverd. Nog steeds is sociale afkomst de meest bepalen factor,
maar ook geslacht en regio blijven belangrijk.’
Jungbluth promoveerde in 1982 op een proefschrift over de onderwijskansen van
meisjes en hoe leerkrachten door hun benadering de verschillen in jongens en meisjes
in stand houden. Op dit gebied is spectaculair veel veranderd. De meisjes stromen
inmiddels hoger door dan de jongens, terwijl dat in de jaren tachtig nog andersom
was. Aan sommige universiteiten zijn of komen binnenkort de vrouwelijke studenten
in de meerderheid. Echt blij is Jungbluth hierover niet. ‘Het zou best kunnen dat op
den duur het aanzien van het wetenschappelijk onderwijs door deze ontwikkeling
daalt. Aan de salarissen kun je nu al zien dat na bepaalde studies afgestudeerden van
het hoger beroepsonderwijs hogere salarissen krijgen dan universitair geschoolden.
Daar gaan de jongens natuurlijk naar toe.’
Lagere doorstroming was indertijd één kenmerk van de achterstelling van meisjes,
ook speelde de seksegebonden school- en vakkenkeuze. Op dit vlak is weinig verbete-ring
opgetreden, afgezien van de afschaffing van de huishoudschool. Jungbluth vertelt
hoe hij onlangs door een schoolleider uitgelegd kreeg dat een íntellectuele hiërarchie
is bij de profielen. ‘Het makkelijkst beoordeeld wordt maatschappij en economie,
waarbij vijftig procent meisjes en vijftig procent jongens zitten. Het zwaarste profiel
is natuur en techniek, waar één meisje zit op dertien jongens. Vroeger waren het de
vakken, nu zijn het de profielen, de verschillen zijn net zo groot. En dan zegt Neder-land
te betreuren dat zo weinig vrouwen in de betasector zitten. Het is hetzelfde ver-haal
als met de minderheden. In andere Europese volgen meer meisjes exacte vak-ken.’
Uit een aanstaande promotie weet Jungbluth bovendien dat de verschillen tussen de
scholen met de aantallen meisjes bij natuur en techniek enorm groot zijn. ‘De kans op
de ene school is voor een meisje om natuur en techniek als profiel te kiezen is vele
malen groter dan op de andere. Dus scholen die hun best doen meisjes te motiveren,
hebben wel succes. Maar dan speelt weer het probleem dat deze meisjes het eerste
jaar erg moeilijk krijgen.’
Hij ziet hierin het bewijs dat de problematiek sinds begin jaren tachtig nog altijd
dezelfde oorzaak heeft: leraren die natuur- en wiskunde geven behandelen meisjes
anders dan jongens.
En als hij de lijn doortrekt komt hij op de diepere oorzaak waarom de grote groep
allochtone achterstandsleerlingen niet inmiddels beter resultaten boekt in het onder-