SlideShare a Scribd company logo
1 of 84
Download to read offline
SURFEN OP DE GOLVEN VAN MEDEZEGGENSCHAP IN HET ONDERWIJS
ii
Surfen op de golven van medezeggenschap 
in het onderwijs 
Conferentiebijdragen interactieve conferentie 
School & Medezeggenschap 2005 
Frederik Smit (redactie) 
Nijmegen, 4 november 2005 
ITS - Nijmegen
ISBN 90–5554–283–0 
NUR 840 
Projectnummer: 2005445 
¤ 2005 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen 
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit 
deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotoko-pie, 
iv 
microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden 
opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het ITS van de Radboud 
Universiteit Nijmegen. 
No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, micro-film 
or any other means without written permission from the publisher.
v 
Voorwoord 
Er verandert het nodige op het gebied van medezeggenschap in het onderwijs. Op dit 
moment wordt een discussie gevoerd over de modernisering van de wetgeving van het 
medezeggenschapsstelsel. Een ideaal moment om op een conferentie van gedachten te 
wisselen over de stand van zaken, waarbij onderzoeksresultaten van het ITS naar het 
functioneren van de bovenschoolse medezeggenschap en wensen van leerlingen goed 
kunnen worden gebruikt. 
De voor u liggende bundel is een verslag van deze conferentie. Het betreft de bijdra-gen 
van ‘debaters’ aan de discussie onder leiding van Jeroen Winkels, vice-voorzitter 
van het College van Bestuur, Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast geven on-derwijsadviseurs, 
vertegenwoordigers van werkgevers, bestuurders, personeelsleden, 
ouders en leerlingen hun visie. We zijn al deze betrokkenen zeer erkentelijk voor hun 
medewerking. 
De deelnemers kwamen van onderwijsinstellingen in het primair, voortgezet onder-wijs, 
beroepsonderwijs en universiteiten, van werkgevers-, besturen-, personeels-, 
ouder-, leerlingenorganisaties, vakbonden, het Ministerie van OCW, de Onderwijs-raad, 
onderzoeks-, scholingsinstituten en uitgeverijen. 
Bij de organisatie van zo’n conferentie zijn altijd veel mensen betrokken. De confe-rentie 
is opgezet door Frederik Smit (projectleider) en Mariët Haverkamp. Christie 
Hofmeester (bladmanager School & Medezeggenschap), Irene Hemels, Loulène 
Boersma, Henk Jansen, Paul Kamps en Hilde Mertens (hoofdredacteur en redactiele-den 
School & Medezeggenschap) hebben het projectteam geadviseerd bij de opzet en 
de uitvoering. 
Vanuit de Radboud Universiteit Nijmegen verzorgde Jacqueline Berns de congresor-ganisatie. 
De teksten voor conferentiebundel zijn van commentaar voorzien door Jos 
van Kuijk. Een belangrijke rol heeft Jos Wisman gespeeld in verband met het ontwer-pen 
en ‘updaten’ van de website (www.naareenwms.nl). 
Ik verwacht dat deze conferentiebundel een belangrijke bijdrage zal leveren aan de 
bezinning op de rol van de medezeggenschap binnen het onderwijs. 
Dr. Erik de Gier 
Directeur ITS
vi
vii 
Inhoudsopgave 
Voorwoord v 
1. Inleiding 
Medezeggenschap in het onderwijs: meer of minder ruimte om inspraak 
zelf vorm te geven? 
Frederik Smit 1 
2. Visies op inspraak 3 
2.1 Vooraf 3 
2.2 Waarom een medezeggenschapswet in het onderwijs? 
Frans Brekelmans 4 
2.3 Wet medezeggenschap scholen in de steigers 
Loulène Boersma 13 
2.4 Een kauwgombal van een wet 
Frederik Smit 17 
2.5 In het funderend onderwijs moet medezeggenschap ongedeeld zijn 
Paul Zoontjens 21 
2.6 De nieuwe medezeggenschap is een lakmoesproef voor het 
onderwijs 
Werner van Katwijk 21 
2.7 Een school is de Hema niet! 
Irene van Kesteren 22 
2.8 Leerlingen moeten eigenstandige medezeggenschap kunnen 
uitoefenen los van ouders 
Anne van Gerven 23 
2.9 WOR of WMS doet er niet toe 
Robert van den Boezem 23 
2.10 Eén geschillencommissie voor het onderwijs? 
Jelle Vaartjes 24 
2.11 Naar een flexibele medezeggenschapswet 
Philip Geelkerken 27
viii 
2.12 Kamerlid Lia Roefs: ‘Amendement zal faciliteitenregeling 
MR-leden verbeteren’ 
Nely van Dam 28 
2.13 Kamerlid Eric Balemans: ‘Dien nou eerst dat wetsontwerp 
medezeggenschap maar eens in’ 
Nely van Dam 32 
2.14 Kamerlid Paul Jungbluth: ‘Voor de bestrijding van achterstanden 
moeten kansarme groepen een stem krijgen’ 
Nely van Dam 35 
3 Tour d’horizon langs thema’s 39 
3.1 Vooraf 39 
3.2 Het belang van medezeggenschap 
Rob Limper 39 
3.3 Medezeggenschap, samen met ouders en leerlingen, is een 
wezenskenmerk voor werknemers in een school 
Jan Duijnhouwer 41 
3.4 Medezeggenschap en lumpsum: meer ruimte in het primair 
onderwijs 
Paul Zoontjens 41 
3.5 Nieuwe arbeidsomstandighedenwet en medezeggenschap 
Loulène Boersma 44 
3.6 Een uniform op de basisschool is een uitdrukking van 
democratische, egalitaire verhoudingen 
Irene Hemels 49 
3.7 Leerlingenparticipatie staat op een laag pitje 
Paul Kamps 50 
3.8 Leerlingenparticipatie in het voorgezet onderwijs: medezeggenschap 
van onderop is het antwoord 
Frederik Smit, Gerrit Vrieze, Jos van Kuijk & Martien Hietbrink 53 
3.9 Leerlingen en studenten willen meer invloed op de kwaliteit van 
docenten 
Frederik Smit, Gerrit Vrieze, Geert Driessen & Jos van Kuijk 56 
3.10 Het is goed te weten dat er een geschillencommissie is die 
knopen door kan hakken 
Hilde Mertens 58 
3.11 Leerlingenfonds onderhevig aan instemmingsrecht 
Wilco Brussee 59
4 Samenvattende beschouwingen 61 
4.1 Vooraf 61 
4.2 De nieuwe school leidt tot nieuwe medezeggenschap 
Henk Jansen 61 
ix 
4.3 Uniformering van medezeggenschap: een dam tegen de 
oprukkende versnippering in het onderwijs 
Paul Zoontjens 66 
Bijlage 
Lijst van afkortingen 71 
Auteurs en geïnterviewden 73
x
1 
1 Inleiding 
Medezeggenschap in het onderwijs: meer of minder ruimte om inspraak zelf 
vorm te geven? 
Frederik Smit 
Op 31 maart 2005 heeft de minister van OCW een brief naar de Tweede Kamer ge-stuurd 
met voorstellen voor de nieuwe medezeggenschapswetgeving in het primair en 
voortgezet onderwijs. De voorstellen zijn een gevolg van de ontwikkelingen, die de 
afgelopen jaren in het onderwijs hebben plaatsgevonden en kunnen worden getypeerd 
met de woorden: deregulering, autonomievergroting, decentralisatie, samenwerkings-verbanden 
en ‘educational governance’. 
Kernvragen bij de discussies over de voorstellen van de minister zijn: 
- Hoeveel ruimte moet de wet bieden om passend bij de eigen cultuur van de onder-wijsinstelling, 
attitudes en vaardigheden van betrokkenen, eigen keuzes mogelijk te 
maken? Indien een geleding niet gezamenlijk wenst te opereren met andere geledin-gen 
in de medezeggenschapsraad, dient gescheiden inspraak van personeel, (alloch-tone) 
ouders en leerlingen tot de mogelijkheden te behoren? Is het gewenst dat in-spraakorganen 
bijvoorbeeld een volmacht geven aan het bevoegd gezag om het be-leid 
te bepalen en afzien van de bevoegdheid om te adviseren of in te stemmen met 
voorstellen van het bestuur? 
- Zouden de wensen van leerlingen om meer invloed te kunnen uitoefenen op de 
kwaliteit van het onderwijs, de docenten en hun leefomgeving op school niet tot 
uitdrukking moeten komen in de WMS? 
- Dient er voor ouders en leerlingen een solide faciliteitenregeling te komen, zodat ze 
net als personeelsleden, zo optimaal mogelijk toegerust kunnen worden om te func-tioneren 
in inspraakorganen? 
- Is ontkoppeling van GMR-lidmaatschap en MR -lidmaatschap opportuun, gezien de 
positieve ervaringen van GMR’en in het openbaar onderwijs waarvan de leden in 
hechte netwerken functioneren en als stevige ‘counterparts’ van het management en 
bestuur optreden? 
- Past één landelijke geschillencommissie bij de grondtrekken en uitgangspunten van 
de Wet medezeggenschap scholen (WMS)? Leidt de keuze voor één landelijke ge-schillencommissie 
tot een verdere juridisering van de verhoudingen in het onder-wijs?
Medezeggenschap is geen gestold concept. De vormgeving van de medezeggenschap 
is aan verandering onderhevig en volgt ontwikkelingen in de samenleving en ontwik-kelingen 
2 
binnen onderwijsinstellingen. De vraag is of de voorgestelde wetswijzigin-gen 
een eigentijdse invulling van medezeggenschap mogelijk maakt die bij betrokke-nen 
past. Of de wet voldoende garanties biedt voor de zwakste partijen: ouders en 
leerlingen. Surfend op de golven van de medezeggenschap: biedt de nieuwe wet 
bewegingsvrijheid, is maatwerk mogelijk en is gelijkwaardige medezeggenschap van 
personeel, ouders en leerlingen gewaarborgd? 
De ervaringen en wensen van leden van inspraakorganen met medezeggenschaps-structuren, 
zijn onderwerp geweest van een conferentie georganiseerd door het ITS 
van de Radboud Universiteit Nijmegen en het magazine School & Medezeggenschap 
van uitgeverij Kluwer in Amsterdam op 4 november 2005. Voorliggende bundel 
bevat de conferentiebijdragen. 
In het tweede hoofdstuk van deze conferentiebundel wordt de medezeggenschap 
vanuit diverse gezichtspunten belicht. In het derde hoofdstuk komen thema’s aan de 
orde die gerelateerd zijn aan inspraak op scholen. Het laatste hoofdstuk bevat samen-vattende 
beschouwingen van Henk Jansen en Paul Zoontjens. Zij geven kritische 
standpuntbepalingen.
3 
2 Visies op inspraak 
2.1 Vooraf 
Verschillende visies op medezeggenschap worden in dit hoofdstuk belicht. Beleidsad-viseur 
Frans Brekelmans schetst de noodzaak van een nieuwe medezeggenschapswet 
in het onderwijs. Beleidsadviseur Loulène Boersma beschrijft daarna de hoofdlijnen 
uit de WMS en de mening van de Tweede Kamer hierover. Onderzoeker Frederik 
Smit plaatst vervolgens kanttekeningen bij de voorstellen. 
Hoogleraar Paul Zoontjens en directeuren van landelijke ouderorganisaties (Werner 
van Katwijk en Irene van Kesteren) beargumenteren achtereenvolgens waarom zij 
pleiten voor: ‘ongedeelde’ medezeggenschap van personeel en ouders, een democrati-sche 
houding van scholen en een eerlijke verdeling van de zeggenschap over de be-trokkenen. 
Beleidsmedewerker Anne van Gerven, van Landelijk Aktie Komitee Scholieren, 
belicht de positie van leerlingen in het voortgezet onderwijs bij de medezeggenschap. 
Robert van den Boezem van het Werkgeversverbond Voortgezet Onderwijs bekijkt 
vanuit het perspectief van werkgever de voorstellen van een nieuwe medezeggen-schapsregeling. 
Onderwijsjournalist Jelle Vaartjes laat daarna een voor- en een tegen-stander 
van één landelijke geschillencommissie aan het woord. 
Algemeen directeur van Vereniging Openbare Scholen/Algemene Besturen Bond, 
Philip Geelkerken, beargumenteert waarom hij achter het initiatief staat om tot een 
Wet medezeggenschap scholen (WMS) te komen en is benieuwd of het de wetgever 
lukt een regeling in het Staatsblad op te nemen. Of de regering en parlement in sa-menwerking 
daadwerkelijk tot een nieuwe wet kunnen komen, beschrijft onderwijs-journalist 
Nely van Dam tenslotte in interviews met Tweede Kamerleden.
2.2 Waarom een medezeggenschapswet in het onderwijs? 1 
4 
Frans Brekelmans 
Inleiding 
De organisatie van het congres heeft mij verzocht een bijdrage te leveren voor de 
conferentiebundel. De vraag was: geef je visie op medezeggenschap en hoe moet aan 
deze visie vorm worden gegeven. 
Ik zal deze vraag als volgt beantwoorden. Op de eerste plaats zal ik in paragraaf 2 een 
schets geven van de ontwikkelingen die duidelijk maken waarom de huidige WMO 
gewijzigd dient te worden. Daarna zal ik, in paragraaf 3, ingaan op de relatie tussen 
deregulering en wetgeving. In paragraaf 4 wordt stilgestaan bij de toekomstige 
WMS.2 Dit zal gebeuren aan de hand van hetgeen in paragraaf 2 en 3 is opgemerkt. 
De beantwoording van de vraag wordt afgesloten met paragraaf 5, de conclusie. 
Het spreekt voor zich dat gelet op het aantal beschikbare pagina’s de genoemde on-derwerpen 
slechts globaal aan de orde komen. Voor deze beantwoording heb ik geko-zen 
omdat ik de afgelopen tijd gemerkt heb dat de discussie over de WMS zich be-perkt 
tot enkele onderwerpen van de WMS. De discussie over de WMS kan alleen 
zinvol worden gevoerd wanneer deze plaatsvindt binnen een breder kader. Gebeurt 
dat niet dan geraken we weer in de patstelling, die de afgelopen jaren de discussie 
over de medezeggenschap in het onderwijs – wel of geen WOR – heeft gekenmerkt. 
Ontwikkelingen: deregulering, autonomie, decentralisatie, samenwerkingverbanden 
en educational governance. 
Algemeen 
In het midden van de jaren tachtig doet het streven naar deregulering zijn intrede in 
het onderwijsbeleid. Het startpunt van de deregulering in het onderwijs wordt ge-vormd 
door de nota ‘Hoger Onderwijs: autonomie en kwaliteit’ (HOAK-nota). Dit 
1 Dit artikel bouwt voort op de volgende artikelen: F.H.J.G. Brekelmans en R. van Schoonhoven, De 
trend gekeerd? Naar een nieuwe wet medezeggenschap voor het (primair) onderwijs, NTOR/ Jaar-boek 
2002 – 2004, p. 83 e.v. en R. van Schoonhoven en F.H.J.G. Brekelmans, Over spanningen en 
waterscheidingen; naar een Wet medezeggenschap scholen voor primair en voortgezet onderwijs, 
School en Wet, 2005, 3, p. 5. e.v. 
2 In het artikel spreek ik over de WMS (Wet medezeggenschap scholen). Hiermee bedoel ik de voor-stellen 
met betrekking tot de nieuwe medezeggenschapswetgeving in het primair en voortgezet on-derwijs, 
zoals neergelegd in de brief van de minister van OCW van 31 maart 2005 (kamerstuk 29 
768, nr. 4). Op 9 juni 2005 heeft de vaste commissie voor OCW overleg gevoerd over de brief van 
de minister (Kamerstuk 29 768, nr. 5).
document wordt in eerste aanleg geschreven voor het hoger onderwijs, maar krijgt 
kort daarop in verschillende onderwijssectoren een vervolg, zoals in de nota ‘De 
school op weg naar 2000’, die handelt over het primair en voortgezet onderwijs. De 
besturingsfilosofie uit deze nota’s start bij de constatering dat maatschappelijke ver-anderingen 
ertoe leiden dat in toenemende mate andere eisen aan het onderwijsbestel 
worden gesteld. Dat betekent dat er meer diversiteit in het onderwijsaanbod moet 
worden aangebracht, hetgeen kan worden bereikt door instellingen meer ruimte te 
geven voor eigen beleid. Dit kan worden bereikt door deregulering. Deregulering 
vergroot, aldus deze nota’s, de beleidsruimte van de instellingen, waardoor deze tot 
een betere afstemming ten opzichte van hun omgeving kunnen komen. De kwaliteit 
van het onderwijs neemt hierdoor toe, terwijl de overheidsinspanningen en de wet- en 
regelgeving evenredig kunnen afnemen. Op de gedachten neergelegd in deze nota’s is 
nadien door de verschillende kabinetten voortgebouwd. Het streven naar deregulering 
heeft geleid tot het volgende. 
Deregulering en autonomie 
Op de eerste plaats heeft het ministerie van OCW de afgelopen decennia nadrukkelijk 
getracht via deregulering meer autonomie te geven aan scholen en besturen. Via 
globalere bekostigingsindicatoren en minder oormerking van personele en materiële 
middelen is op het terrein van de bekostiging inmiddels de nodige beleidsvrijheid 
ontstaan (lump sum). Ook op personeelsgebied is sprake geweest van deregulering: 
aantal en inhoud van rechtspositionele voorschriften zijn gewijzigd, alsook randvoor-waarden 
en inzetverplichtingen. De autonomievergroting op onderwijskundig terrein 
is beperkter, maar evenzeer aanwezig. De aldus ontstane beleidsruimte diende ui-teraard 
geen vacuüm te blijven. De overheid heeft meer ruimte geschapen voor scho-len 
en besturen om hun eigen beleidskeuzes te maken. Overheidsbeleid is zodoende 
vervangen door school- en bestuursbeleid. Maar school- en bestuursbeleid veronder-stelt 
in veel sterkere mate dan voorheen het maken van keuzes. En bij het maken van 
5 
keuzes hoort overleg en medezeggenschap binnen de eigen schoolgemeenschap. 
Decentralisatie 
Een tweede trend van de afgelopen decennia is die van het verleggen van bepalende 
bevoegdheden van het centrale overheidsniveau naar andere niveaus. Enerzijds is 
sprake geweest van territoriale decentralisatie: taken zijn van de rijksoverheid overge-dragen 
aan gemeentelijke overheden. Het lokale onderwijsbeleid heeft daarmee aan 
belang gewonnen. Maar voor scholen en besturen heeft dit betekend dat de aandacht 
mede gericht diende te worden op lokale besluitvormingscircuits. Ook daar worden 
keuzes gemaakt en is dus beïnvloeding mogelijk. Wat is daarbij de ruimte voor mede-zeggenschap? 
Uit een oogpunt van medezeggenschap is echter met name de decentra-
lisatie van het arbeidsvoorwaardenoverleg een belangrijk fenomeen. Op landelijk 
niveau zijn er tussen werkgevers- en werknemersorganisaties CAO’s afgesloten (in 
plaats van de oorspronkelijke overheidsregie op het arbeidsvoorwaardenbeleid). Die 
CAO’s geven op hun beurt uitwerkingsopdrachten en ruimte aan het lokaal overleg 
waarbij de bonden met individuele besturen afspraken ‘op maat’ maken. Maar tevens 
is in de CAO’s sprake van meerdere overlegvarianten waarbij zowel de (personeelsge-leding 
6 
van de) medezeggenschapsraad aan de orde kan komen en/of bonden die rol 
overnemen. 
Samenwerkingsverbanden 
Op de derde plaats is het bestuurlijke ‘landschap’ binnen het primair onderwijs en 
voortgezet onderwijs de afgelopen jaren flink veranderd. Scholen en besturen zijn 
verschillende vormen van samenwerkingsrelaties aangegaan. Typerend voor deze 
vormen is, dat het oorspronkelijk bevoegd gezag grotendeels zijn verantwoordelijkhe-den 
behoudt, maar voor een bepaald takenpakket (het zorgbeleid, de ambulante bege-leiding, 
de instandhouding van een centrale dienst e.d.) zich bindt aan afspraken met 
andere besturen. In deze constructies blijft enerzijds de medezeggenschap binnen het 
bestuur en de school gehandhaafd, maar blijkt het anderzijds lastig medezeggenschap 
ook uit te laten oefenen op het samenwerkingsniveau. Een verdergaande samenwer-kingsvorm 
dan de hiervoor genoemde, is uiteraard de bestuurlijke schaalvergroting: 
het op een of andere wijze onder één bestuur samenbrengen van meerdere scholen. 
Doordat echter geen sprake was van overheidsdwang, heeft ‘het veld’ zeer divers 
gereageerd, soms uit eigen keuze, soms uit noodzaak. Zodoende is een palet ontstaan 
met aan de ene kant rechtspersonen die tientallen scholen en duizenden leerlingen 
omvatten, en aan de andere kant de zelfbewuste eenpitters. Medezeggenschap zal in al 
die situaties een passende plaats moeten krijgen. Met name in de grootschaliger 
schoolbesturen is voorts de klassieke taak- en functieverdeling tussen ‘het bestuur’ 
aan de ene kant en ‘de schoolleider’ anderzijds, verrijkt met diverse vormen van 
bestuurs- en bovenschools management. In een aantal gevallen is het bestuur van de 
rechtspersoon zelfs belegd bij een professioneel college van bestuur en is een raad van 
toezicht geïntroduceerd. Deze wijziging van zeggenschapsverhoudingen dient op een 
of andere wijze ook gevolgd te worden door wijziging van medezeggenschapsverhou-dingen. 
Niet alleen de formele bestuurlijke constructies zijn de afgelopen jaren binnen het 
primair en voortgezet onderwijs flink gewijzigd, datzelfde geldt voor de manier waar-op 
bestuurd wordt. De afgelopen tien jaar is het inzicht scherper geworden dat bestu-rende 
taken en bevoegdheden op meerdere manieren kunnen worden verdeeld over 
organen binnen het bestuur en de school. Dat daarin dus keuzes kunnen worden ge-maakt. 
Het inmiddels verplichte directiestatuut wordt geacht de weerslag van die
keuzes te vormen, maar dekt in de praktijk slechts in beperkte mate de lading. Maar in 
de hieromtrent te maken keuzes is onmiskenbaar een trend waarneembaar waarbij het 
vrijwilligersbestuur steeds meer op afstand toezicht houdt en een fors mandaat neer-legt 
bij (al dan niet bovenschoolse) professionals. Deze trend wordt gestuurd door de 
toenemende eisen die aan het beleidsvoerend vermogen van besturen worden gesteld, 
en daardoor een stevige druk leggen op tijd en kennis van de bestuurders. De trend 
heeft vervolgens echter niet alleen een verschuiving van zeggenschapsverhoudingen 
tot gevolg, doch tevens een herpositionering van de rol van het (oorspronkelijke) 
bestuur. Bezinning op missie en visie komt weer terug op de bestuursagenda doordat 
het bestuur zich meer kan gaan richten op z’n oorspronkelijke legitimatie. Maar waar 
is in deze (her-)bezinning op bestuurlijke verhoudingen de plaats van de medezeggen-schap? 
Educational governance 
Naast deze interne herbezinning op bestuurlijke verhoudingen, is de laatste jaren de 
externe aandacht voor ‘goed bestuur’ aan de orde van de dag.3 Wat vindt de maat-schappij 
goed bestuur (‘good educational governance’), zeker ook in een sector waar-in 
jonge mensen maatschappelijk gevormd worden en zoveel belastinggeld omgaat? 
Deze toenemende druk op verantwoording kan het de medezeggenschap makkelijker 
maken, maar legt ook nieuwe verantwoordelijkheden bij medezeggenschapsorganen 
neer. Enerzijds kunnen medezeggenschapsorganen mede beschouwd worden als 
vertegenwoordigers van de maatschappelijke omgeving van de school. Anderzijds 
zullen medezeggenschapsorganen ook in toenemende mate over hun eigen functione-ren 
7 
verantwoording hebben af te leggen. 
Deregulering en wetgeving 
Het denken over deregulering is opgegaan in het bredere denken over de wetgevings-kwaliteit. 
4 Steeds duidelijker wordt het dat niet zozeer het aantal regels, als wel de 
wijze en intensiteit van regulering van belang is. Dit betekent dat bij het thema mede-zeggenschap 
de vraag moet worden beantwoord: welke regelingen dient de WMS in 
ieder geval te bevatten? Of ligt het niet meer voor de hand in het kader van boven-staande 
ontwikkelingen de medezeggenschap geheel of gedeeltelijk aan zelfregulering 
3 Zie: ‘Governance in het onderwijs’, brief van de minister van OCW van 7 juli 2005 (Kamerstuk 30 
183). F.H.J.G. Brekelmans, P.W.A. Huisman en J.M.M. van de Ven (red.), Educational Governance, 
Den Haag 2005 (Symposiumbundel NVOR 2004). 
4 Zie over het onderwerp ‘deregulering en wetgevingskwaliteit’: G.W. van der Voet, De kwaliteit van 
de WMCZ als medezeggenschapswet, Den Haag 2005 (in het bijzonder hoofdstuk 4: Deregulering, 
wetgevingskwaliteit en wettelijk geconditioneerde zelfregulering).
over te laten? Met andere woorden: het bestuur en de geledingen bepalen zelf hoe de 
medezeggenschap vorm krijgt. De wet regelt alleen het kader. 
Mijn visie is dat de wetgever wel degelijk de verplichting heeft om in wetgeving de 
medezeggenschap te regelen. De vraag is dan vervolgens waar houdt de taak van de 
wetgever op en waar begint de taak van het bestuur en de geledingen om vorm te 
geven aan de medezeggenschap die tegemoet komt aan de specifieke situatie van de 
instelling? 
De grondslag voor medezeggenschap in zijn algemeenheid ligt voornamelijk in de 
situatie van afhankelijkheid en ondergeschiktheid waarin het personeel, de ouders en 
de leerlingen verkeren. Ondanks alle mooie verhalen over de medewerkers die niet 
meer moeten worden gezien als werknemer in de traditionele zin van het woord, is en 
blijft de werkgever het voor het zeggen houden. Het is de werkgever die aanwijzingen 
geeft en die de koers van de organisatie bepaalt. Dit onderscheid komt duidelijk tot 
uitdrukking in het arbeidsrecht en is bijgevolg het uitgangspunt voor de rechter bij het 
beoordelen of een maatregel genomen door de werkgever door de beugel kan. Kort-om: 
8 
de afhankelijkheidspositie die de werknemer inneemt mag niet ten koste gaan van 
zijn menselijke persoon en zijn waardigheid. Dat betekent dat hij (tot op zekere hoog-te 
en voor zover mogelijk) in staat moet worden gesteld vorm te geven aan zijn werk-situatie. 
Dit is een democratische eis. Degenen die in belangrijke mate in hun werk-sfeer 
worden geraakt door besluiten van een werkgever, dienen bij de totstandkoming 
van deze besluiten te worden betrokken. Voor het onderwijs geldt het vorenstaande 
natuurlijk ook voor ouders en leerlingen. 
Voor het onderwijs is voorts van belang dat ouders (en andere wettelijke vertegen-woordigers) 
in staat worden gesteld in voldoende mate invloed te kunnen uitoefenen 
op de opvoeding van hun kind en dat onderwijsinstellingen zijn belast met de uitvoe-ring 
van een overheidstaak, en daartoe met collectieve middelen worden gefinancierd. 
Het bovenstaande betekent dat de wetgever tot taak heeft het machtsevenwicht tussen 
de werkgever/het bestuur (de onderwijsaanbieder) en de werknemers, de ouders en de 
leerlingen behoort te waarborgen. Dit betekent dat de randvoorwaarden voor mede-zeggenschap 
in de wet moeten worden geregeld. Medezeggenschap is vooral een 
procedurerecht. Er vindt controle van macht plaats via procedures. In de literatuur 
wordt dit juridisch fenomeen wel omschreven als meeweten (het recht op informatie), 
meepraten (het recht op overleg en het recht van advies en initiatief), meebeslissen 
(het adviesrecht met beroepsmogelijkheid en het instemmingsrecht). Zo dient de 
wetgever de minimale eisen met betrekking tot scholing en ondersteuning aan te 
geven. Gelet op het feit dat openheid en openbaarheid voor de medezeggenschap een 
onmisbare voorwaarde vormen, moet de wetgever regelen op welke wijze openheid en 
openbaarheid vorm behoort te krijgen. Maar de wetgever dient ook vast te leggen op 
welke (voor alle geldingen begrijpbare) informatie het medezeggenschapsorgaan recht
heeft. De wetgever heeft voorts tot taak dat de leden van het medezeggenschapsor-gaan 
worden beschermd. Dat kan onder andere tot uitdrukking komen in een sterkere 
ontslagbescherming voor deze groep. 
Bij de WMS dient als norm te worden genomen de in de maatschappij als algemeen 
aanvaarde medezeggenschapsregelingen, zoals de Wet op de ondernemingsraden en 
de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Het kan niet zo zijn dat de WMS 
minder rechten toekent aan de geledingen – personeel, ouders en leerlingen – dan de 
genoemde medezeggenschapswetgeving. 
Maar het procedurerecht betekent niet, zoals wel eens wordt gedacht, dat er voor het 
bestuur en het medezeggenschapsorgaan geen enkele ruimte bestaat om zelf vorm te 
kunnen geven aan de medezeggenschap. 
WMS 
Wat betekenen de geschetste ontwikkelingen, deregulering en wetgeving voor de 
WMS? Ik beperk mij tot een bespreking van enkele in het oog springende onderdelen. 
Gezamenlijkheid 
Er wordt gekozen voor het handhaven van de medezeggenschap voor personeel, 
ouders en leerlingen gezamenlijk. In de WMS wordt voorzien in de instelling van één 
medezeggenschapsraad (MR). De MR dient voor de ene helft te bestaan uit vertegen-woordigers 
van het personeel en voor de andere helft uit vertegenwoordigers van 
ouders en – in het geval van het voortgezet onderwijs - van leerlingen. Aangegeven 
wordt dat de pedagogische opdracht van de school in het funderend onderwijs zo 
belangrijk is, dat voor een volledig gescheiden medezeggenschap in deze sector geen 
plaats is. Dit legitimeert in het geval van het funderend onderwijs de keuze voor een 
van andere maatschappelijke sectoren afwijkende regulering van medezeggenschap, 
i.c. de Wet op de ondernemingsraden (WOR), maar niet voor een afwijking van de 
rechten van het personeel, ouders en leerlingen, die algemeen aanvaard zijn. 
Eigenstandig overleg met geledingen 
Gezamenlijkheid is een centraal uitgangspunt, maar tegelijkertijd wordt ook erkend 
dat mede door de decentralisatie van arbeidsvoorwaardenvorming in de scholen ruim-te 
moet worden gemaakt voor een WOR-conform medezeggenschapsregime. Voor de 
WMS betekent dat (a) opname van die instemmingsrechten voor de personeelsgele-ding 
die wél in de WOR zijn opgenomen maar niet in de WMO, (b) het wettelijk 
verankeren van de eigenstandigheid van het overleg tussen schoolbestuur en perso-neelsgeleding 
over déze onderwerpen (c) opname van de bepaling dat de medezeg-genschapsraad 
in het onderwijs in arbeids-/sociaalrechtelijk opzicht gelijk staat aan de 
ondernemingsraad. Deze bepaling vereenvoudigt in de toekomst de doorwerking van 
9
wijzigingen in bijvoorbeeld wetgeving op het terrein van ziekteverzuim naar het 
overleg tussen de werkgever en het personeel. 
Vanuit het oogpunt van evenwichtige medezeggenschapsverhoudingen en de verster-king 
10 
van de medezeggenschap zal dit recht op ‘eigenstandig overleg’ tussen bestuur 
en personeelsgeleding niet alleen voor het personeel worden ingevoerd maar ook voor 
de ouder- en de leerlinggeleding. Met het eigenstandig overleg met de geledingen kent 
de wetgever de geledingen waarborgen toe die alleen aan de betreffende geleding 
toekomen. (Hierbij wijs ik er op dat er vaak aan wordt voorbij gegaan dat de werkne-mer 
in het onderwijs twee posities inneemt: werknemer en professional. De laatste 
positie is zeer belangrijk. De WMS gaat daar niet op in, maar bij de uitvoering van de 
medezeggenschap zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Deze positie moet 
vooral vorm krijgen in een zogenoemd professioneel statuut). 
Een belangrijk uitgangspunt van de WMS is dat de medezeggenschap in en rondom 
de school een zaak is van leerlingen, ouders en personeel gezamenlijk. Maar tegelij-kertijd 
is het nodig dat het personeel de mogelijkheid krijgt om op een wijze die over-eenkomt 
met de WOR met de werkgever te overleggen over personeelsbeleid en 
secundaire arbeidsvoorwaarden. Beide principes lijken op het oog moeilijk verenig-baar, 
reden waarom in het onderwijs de afgelopen vijftien jaar heftig is gediscussieerd 
over de (on)wenselijkheid van de invoering van de WOR in het onderwijs. Om nu het 
evenwicht te bewaren tussen gezamenlijkheid en eigenstandigheid is het zaak dat de 
geleding met wie het eigenstandig overleg door het schoolbestuur niet wordt gevoerd, 
wel in positie blijft om indien nodig medezeggenschap uit te kunnen oefenen. Om dat 
te regelen wordt in de WMS opgenomen dat: (a) het eigenstandig overleg met de 
geleding plaatsvindt met inachtneming van het onderwijskundig, financieel en organi-satorisch 
beleid, met welk beleid de MR als geheel doorgaans in eerder overleg met 
het schoolbestuur heeft ingestemd en (b) het schoolbestuur de andere geleding(en) 
gelijktijdig informeert over het voorstel dat met de collega-geleding wordt besproken. 
Bovenschoolse en bovenbestuurlijke medezeggenschap 
In de WMS geldt als basis dat elke school (lees: brinnummer) een MR heeft. Daar-naast 
wordt in de WMS de regel opgenomen dat elk schoolbestuur met meer dan één 
school een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad dient in te stellen. Deze regel 
is ingevoerd om meer recht te kunnen doen aan het belang van medezeggenschap bij 
essentiële financiële besluiten die vandaag de dag veelal op niveau van het schoolbe-stuur 
als geheel worden genomen. In de WMS wordt de positie van de GMR verder 
gewijzigd in die zin dat de GMR in die wet een duidelijk omschreven eigen pakket 
aan taken en bevoegdheden krijgt. In de WMS krijgt de GMR dezelfde bevoegdheden 
als de MR, onder voorwaarde dat het onderwerp in kwestie van gemeenschappelijk 
belang is voor alle of voor de meerderheid van de scholen bij het bevoegd gezag.
Nieuw element in de WMS is het fenomeen van bovenbestuurlijke medezeggenschap. 
Veel scholen participeren in bestuurlijke samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld op 
het terrein van de leerlingenzorg. Besluiten in een dergelijk samenwerkingsverband – 
bijvoorbeeld over het zorgplan - moeten soms eerst álle GMR-en en MR-en van de 
participerende schoolbesturen passeren alvorens ze kunnen worden vastgesteld. Om 
schoolbesturen die dit anders willen regelen de ruimte daarvoor te geven, opent de 
WMS de mogelijkheid tot het instellen van een bovenbestuurlijke medezeggenschaps-raad. 
Voorwaarde is dat de instelling en samenstelling ervan, alsook de taken en 
bevoegdheden die dit orgaan gaat krijgen, kan rekenen op de volledige instemming 
van alle in het verband participerende schoolbesturen én GMR-en. 
Ruimte voor structurering ter plaatse 
Meer dan in de huidige WMO het geval is, wil de WMS meer ruimte bieden aan de 
vormgeving van de medezeggenschap ter plaatse. Zo maakt de WMS het mogelijk dat 
een MR ook kan worden ingesteld voor een nevenvestiging, dislocatie of organisatie-onderdeel 
van de school, dat op onderwerpen die de (G)MR of het bestuur van we-zenlijk 
belang acht een themaraad ingesteld en dat een GMR wordt ingesteld voor een 
groep van scholen die onder het schoolbestuur ressorteert. Meer ruimte in structure-ring 
betekent dat daar waar die ruimte wordt benut, de kans toeneemt dat het inzicht 
afneemt in de wijze waarop de medezeggenschapsstructuur bij het schoolbestuur is 
ingericht. Om dat te voorkomen stelt elk bestuur een medezeggenschapsstatuut op 
waarin wordt vastgelegd hoe de ‘kaart van medezeggenschapsorganen’ bij het school-bestuur 
er uit ziet. In het statuut wordt beschreven welke medezeggenschapsorganen 
er zijn en wat hun bevoegdheden zijn; deze bevoegdheden zélf zijn verankerd in het 
reglement van het desbetreffende orgaan. Deze kaart toont daarmee in feite het orga-nogram 
van medezeggenschapsorganen en beschrijft deze op een voor een ieder 
inzichtelijke wijze. Met de kaart van medezeggenschapsorganen vervult het medezeg-genschapsstatuut 
11 
derhalve een informatieve functie. 
Daarnaast vervult het statuut tevens een regulerende functie ten aanzien van een 
drietal punten. In het statuut wordt namelijk ook vastgelegd: (a) de wijze waarop en 
termijnen waarbinnen aan de organen in de medezeggenschapsstructuur informatie 
beschikbaar wordt gesteld die noodzakelijk is voor het uitoefenen van medezeggen-schap, 
(b) de wijze waarop de medezeggenschapsorganen elkaar en hun achterbannen 
informatie verstrekken over hun activiteiten, (c) de wijze waarop de facilitering van 
ouders, leerlingen en personeel die participeren in de medezeggenschapsorganen is 
geregeld
Geschillenregeling 
Het sluitstuk van de medezeggenschap is een geschillenregeling. Het is niet duidelijk 
hoe deze er uit komt te zien. Ik ben van mening dat wanneer er een aparte regeling 
blijft voor de medezeggenschapsgeschillen in het onderwijs deze gelijkwaardig moet 
zijn aan de WOR – geschillenregeling. 
Faciliteiten 
Het medezeggenschapsstatuut regelt de wijze waarop de facilitering van ouders, leer-lingen 
12 
en personeel die participeren in de medezeggenschapsorganen is geregeld. De 
wet behoort een regeling te treffen inzake de faciliteiten. Dit moet niet worden over-gelaten 
aan het overleg tussen het bestuur en het medezeggenschapsorgaan. In het 
medezeggenschapsstatuut kunnen dan de extra, de boven het minimum toegekende, 
faciliteiten worden vastgelegd. 
Conclusie 
De ontwikkelingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in het primair en 
voortgezet onderwijs hebben noodzakelijk gevolgen voor de medezeggenschapsrege-ling 
in deze sectoren. Bij de nieuwe medezeggenschapsregeling kan de wetgever niet 
volstaan door in de wet zeer globale regelingen terzake van de medezeggenschap op 
te nemen. De wetgever heeft tot taak het machtsevenwicht tussen de werkgever/het 
bestuur (de onderwijsaanbieder) en de werknemers, de ouders en de leerlingen te 
waarborgen. Waarbij als uitgangspunt dient te worden genomen de in de maatschappij 
als algemeen aanvaarde medezeggenschapsregelingen, zoals de Wet op de onderne-mingsraden 
en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Deze medezeg-genschapsregelingen 
dienen ook als uitgangspunt te worden genomen in het primair 
en voortgezet onderwijs, waar voor wat betreft de samenstelling van het medezeggen-schapsorgaan 
rekening is gehouden met het feit dat ouders (en andere wettelijke ver-tegenwoordigers) 
in staat worden gesteld in voldoende mate invloed te kunnen uitoe-fenen 
op de opvoeding van hun kind. 
Gelet hierop heeft de WMS terecht gekozen voor een wettelijke verankering van de 
bevoegdheden van de (G)MR en diens geledingen. Dit in tegenstelling tot een keuze 
voor een ‘kaderwet’ waarin enkele algemene uitgangspunten voor goede medezeg-genschap 
worden neergelegd en waarvan de invulling vervolgens aan bestuur en 
geledingen wordt overgelaten. Men kiest dus voor een relatief gedetailleerd geheel 
aan bevoegdheden, rechten en plichten in een wettelijke basis. Dit om te borgen dat 
de medezeggenschap in en rondom de school niet meer door personeel, leerlingen en 
ouders hoeft te worden ‘bevochten’ op het schoolbestuur. De borging van de mede-zeggenschap 
vindt echter niet op alle medezeggenschapsrandvoorwaarden plaats, 
zoals blijkt uit de geschillenregeling en de faciliteitenregeling.
Tegelijkertijd blijkt de WMS ook, binnen dat geheel aan regels, ruimte te creëren voor 
vormgeving van de medezeggenschap ter plaatse. 
13 
2.3 Wet medezeggenschap scholen in de steigers5 
Loulène Boersma 
Inleiding 
Het wetsontwerp voor de nieuwe Wet medezeggenschap scholen (WMS) wordt waar-schijnlijk 
in januari 2006 bij de Tweede Kamer ingediend. Als het aan minister Van 
der Hoeven ligt, wordt de WMS in januari 2007 van kracht. In deze bijdrage een 
overzicht van de hoofdlijnen uit de nieuwe wet en de reactie van de Tweede Kamer. 
Besturenorganisaties, Werkgeversverbond VO, personeelsorganisaties, ouderorganisa-ties 
en de leerlingenorganisatie LAKS hebben in het zogenoemde uitwerkingsoverleg 
WMS intensief overleg gevoerd over de WMS. 
De betrokkenen vinden dat en nieuwe wet mogelijkheden moet bieden die beter pas-sen 
bij moderne bestuurlijke verhoudingen. Het overleg van de onderwijsorganisaties 
heeft uiteindelijk geleid tot een eindrapportage met een grote mate van overeenstem-ming 
tussen betrokken partijen. Op basis van die eindrapportage en de mening van de 
Tweede Kamer gaat de minister van OCW de nieuwe medezeggenschapswet baseren. 
Hoofdlijnen WMS 
Tijdens een Algemeen Overleg op 9 juni 2005 sprak de Tweede Kamer uitvoerig over 
de voorstellen van de minister. De Kamer stemde op hoofdlijnen in met de bouwste-nen 
voor de nieuwe medezeggenschapswet. De Kamerleden waren overigens erg blij 
met het voorliggende resultaat dat op een zeer breed draagvlak kan rekenen in het 
onderwijsveld. 
De WMS ziet er in hoofdlijnen als volgt uit. 
5 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 8/9, pp. 3-4.
Hoofdlijnen WMS 
1. Gezamenlijkheid 
Medezeggenschap in het funderend onderwijs moet een zaak blijven van ouders, 
leerlingen en personeel gezamenlijk. Tegelijkertijd wordt ook erkend dat mede door 
de decentralisatie van arbeidsvoorwaardenvorming ruimte moet worden gemaakt voor 
een WOR (Wet op de ondernemingsraden)-achtig medezeggenschapsregime voor de 
personeelsgeleding. Die geleding krijgt eigenstandige instemmingsbevoegdheden 
toebedeeld die nu in de WOR staan. 
2. Versterking, eigenstandigheid medezeggenschap 
De herziening van de medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs dient 
te leiden tot versterking, mede door verbetering van de verhoudingen tussen mede-zeggenschapsniveaus: 
14 
medezeggenschapsraad (MR) en gemeenschappelijke mede-zeggenschapsraad 
(GMR) en de personeelsgeleding, oudergeleding en - binnen het 
voortgezet onderwijs - leerlinggeleding. Voor scholen in het voortgezet onderwijs 
krijgen de leerlingen een eigen geleding met eigenstandige advies/instemmingsrechten 
voor aangelegenheden die specifiek de positie en belangen van leerlingen raken zoals 
het leerlingenstatuut en privacy van leerlinggegevens. Dit overigens met instandhou-ding 
van de paritaire samenstelling van de (G)MR ( 50 procent personeelsgeleding en 
50 procent ouder- en leerlinggeleding gezamenlijk). 
De verplichte GMR krijgt een eigen taak, positie en wettelijke bevoegdheden. De 
GMR heeft straks dezelfde bevoegdheden als de MR, onder voorwaarde dat het on-derwerp 
in kwestie van gemeenschappelijk belang is voor alle of voor de meerderheid 
van de scholen bij het bevoegd gezag. Dit betekent dat MR-bevoegdheden niet meer 
behoeven te worden overgedragen van de MR naar de GMR. 
Daarnaast worden de onderwerpen waarop de geledingen nu instemmingsrecht heb-ben 
uitgebreid en wordt het medezeggenschapsstatuut ingevoerd. 
3. Ruimte en flexibiliteit 
De nieuwe wet dient meer ruimte en flexibiliteit te geven aan scholen om de eigen 
medezeggenschapsstructuur in te richten. 
Deze differentiatie in structuur komt onder meer tot uiting door: 
- de bevoegdheden van de MR en GMR om te zetten van advies- naar instemmings-recht 
en omgekeerd (zoals al mogelijk is in de huidige WMO); 
- voor een nevenvestiging of dislocatie een eigen ‘onderdeels’ MR in te stellen; 
- op initiatief van de (G)MR en met tweederde instemming straks bevoegdheden van 
de ene geleding over te dragen worden naar de andere geleding;
- voor een groep scholen onder het bestuur een GMR in te stellen (cluster-GMR); 
- een bovenbestuurlijke medezeggenschapsraad in te stellen voor een samenwer-kingsverband 
indien alle aan het samenwerkingsverband deelnemende schoolbestu-ren 
15 
én alle betrokken GMR-en hiermee instemmen en 
- een themaraad, bij voorbeeld voor veiligheid, in te stellen. 
De vaste koppeling tussen het maximum aantal MR-leden en het leerlingenaantal 
van de school wordt losgelaten. Het minimumaantal MR- leden wordt vier. Het is 
ook de bedoeling dat de MR verkiezingen in een vaste periode in het jaar worden 
georganiseerd. Gedacht wordt aan november. 
Nieuw wordt ook het opstellen van een medezeggenschapsstatuut. Dit wordt de zoge-naamde 
kaart van de medezeggenschapsorganen. Dit is nodig omdat de kans toeneemt 
dat niet meer iedereen direct overzicht heeft over welk onderwerp in welk orgaan ter 
sprake komt. 
De GMR - of MR, indien sprake is van een éénpitter - stemt met tweederde van het 
aantal (G)MR leden in met het medezeggenschapsstatuut. Dit statuut komt naast het 
medezeggenschapsreglement. 
Wat komt er in het medezeggenschapsstatuut te staan? 
1. Welke medezeggenschapsorganen er zijn. 
2. Welke bevoegdheden zij hebben. 
3. De wijze waarop en termijnen waarbinnen aan de organen in de medezeggenschapsstructuur 
informatie beschikbaar wordt gesteld die noodzakelijk is voor het schoolbestuur aan de medezeg-genschapsorganen. 
4. De wijze waarop medezeggenschapsraden elkaar en hun achterban informeren. 
5. De wijze waarop de facilitering van ouders, leerlingen en het personeel is geregeld. 
Hieronder wordt in ieder geval verstaan: 
- het toestaan van het gebruik van voorzieningen; 
- een regeling ten aanzien van de kosten van medezeggenschapsactiviteiten die door ouder-, 
leerling- en personeelsleden worden ondernomen, daaronder begrepen scholingskosten en de 
kosten van inhuur van deskundigen; 
- een regeling van tijdsfaciliteiten voor personeelsleden ten behoeve van het voeren van over-leg, 
scholing en overige medezeggenschapsactiviteiten. 
Onder een faciliteitenregeling kan ook worden begrepen: 
- een regeling van de vacatievergoeding voor ouders en leerlingen die participeren in de mede-zeggenschapsorganen 
bij het schoolbestuur of 
- een regeling ten aanzien van de kosten van administratieve ondersteuning.
4. Continuïteit 
De keuze van bouwstenen voor de WMS is zoveel mogelijk gebaseerd op wat op dit 
moment in de Wet medezeggenschap onderwijs (WMO) reeds is geregeld. Wat goed 
was geregeld blijft gehandhaafd. Daarmee wordt de continuïteit zoveel mogelijk 
gewaarborgd. 
Reactie Tweede Kamer 
De Kamercommissie ging vooral in op de (ont) koppeling tussen het lidmaatschap van 
de MR en GMR, de instelling van een landelijke geschillencommissie, de faciliteiten-regeling 
16 
en de bevoegdhedenverdeling. 
Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van lumpsumbekostiging in het 
primair onderwijs stemde de Kamer tegen het voorstel van de minister om de huidige 
koppeling tussen het lidmaatschap van de MR en GMR ongedaan te maken. Tijdens 
het overleg in juni bleek dat – met uitzondering van ieder geval D66- een meerderheid 
in de Kamer die koppeling toch los wilde laten omdat voldoende gewaarborgd lijkt 
dat een GMR altijd een band met de school moet hebben. 
In overgrote meerderheid - met uitzondering van de SGP en de ChristenUnie - is de 
Tweede Kamer voor het schrappen van de mogelijkheid om op grond van godsdien-stige 
overwegingen ontheffing te krijgen van de medezeggenschapswet ( nu artikel 31 
WMO). De minister vindt dat iedere school een medezeggenschapsraad moet hebben 
en zich moet houden aan de medezeggenschapsvoorschriften. 
Geschillencommissie 
Eveneens vrijwel unaniem – uitgezonderd CDA, SGP en ChristenUnie, werd de 
minister gesteund in haar voorstel om één landelijke geschillencommissie medezeg-genschap 
in te stellen. Zij vond dat er goede argumenten zijn om te bundelen: instel-len 
van één commissie voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs heeft sterk 
haar voorkeur in plaats van geschillencommissies naar denominatie. 
De minister is echter niet zover om wettelijk vast te leggen dat er één landelijke com-missie 
moest komen. Zij wacht de initiatieven van de organisaties zelf af. 
De minister is niet bereid tegemoet te komen aan het verzoek van de ChristenUnie om 
de Onderwijsraad te vragen een advies over dit discussiepunt te laten uitbrengen. De 
ChristenUnie drong daarop aan, omdat bundeling van geschillencommissies een 
inbreuk zou zijn op het systeem van de kringenrechtspraak. Het zou de vrijheid van 
onderwijs raken. De Kamer heeft inmiddels eind juni zelf het initiatief genomen om 
de Onderwijsraad met spoed om een advies te vragen over de voorstellen voor verdere 
centralisatie van de kringenrechtspraak bij medezeggenschapsgeschillen.
Faciliteiten 
Veel aandacht was er ook voor de facilitering van de MR. Vele fracties toonden zich 
voorstander van het opnemen van een minimum aan faciliteiten in de WMS zoals ook 
in de WOR het geval is. De (G)MR moest goed toegerust worden. Ook de faciliteiten 
voor ouders zouden vastgelegd moeten worden. De minister zegde toe in het wets-voorstel 
17 
aandacht te besteden aan het onderwerp faciliteiten. 
De Tweede Kamer plaatste tenslotte de nodige kanttekeningen bij het voorstel om de 
bevoegdheden van MR en GMR om te zetten van advies- naar instemmingsrecht en 
omgekeerd en bij het overdragen van bevoegdheden van de ene geleding naar de 
andere geleding. De PvdA pleitte zelfs voor het instellen van een vetorecht op dit 
punt. Ook bij dit onderwerp zegde de minister toe de kritiek mee te nemen bij de 
voorbereiding van het wetsvoorstel. 
Nu de Tweede Kamer heeft ingestemd, werkt de regering een wetsontwerp uit, dat in 
september in de ministerraad zal worden besproken. Na advisering door de Raad van 
State is het de bedoeling dat het wetsontwerp in januari 2006 bij de Tweede Kamer 
wordt ingediend. De WMS zal dan als opvolger van de Wet medezeggenschap on-derwijs 
1992 op 1 januari 2007 van kracht worden. 
2.4 Een kauwgombal van een wet6 
Frederik Smit 
Inleiding 
De nieuwe medezeggenschapswet WMS is een hybride model: een combinatie van 
elementen uit de WMO en uit de WOR. Door de verregaande flexibiliteit die wordt 
voorgesteld kan de medezeggenschap van ouders en leerlingen enerzijds en personeel 
anderzijds in de praktijk geheel los van elkaar gestalte krijgen. De basis van gemeen-schappelijk 
overleg vervalt daarmee. Het nu gekozen model kan daardoor leiden tot 
veel bestuurlijke drukte, een uitdijende bureaucratie en onproductieve tegenstellingen 
tussen en binnen inspraakorganen. Een slechte zaak. 
De minister van OCW heeft het voornemen om te komen tot een nieuwe Wet mede-zeggenschap 
scholen (WMS). In de voorgestelde wet is geen keuze gemaakt voor 
aanscherping van de Wet medezeggenschap onderwijs (WMO) of invoering van de 
Wet op de ondernemingsraden (WOR) in het onderwijs. Kamerleden kregen het 
6 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 8/9, pp. 5-6.
verzoek bij de behandeling van de WMS terughoudend te reageren en liever niet met 
verregaande wijzigingsvoorstellen te komen. Dat zou een broos compromis van het 
uitwerkingsoverleg WMS kunnen torpederen. De Tweede Kamer heeft in het Alge-meen 
18 
Overleg over medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs vervol-gens 
op hoofdlijnen ingestemd met de nieuwe medezeggenschapswet WMS. De 
WMS zal als opvolger van de WMO op 1 januari 2007 van kracht worden, als de 
Tweede Kamer en Eerste Kamer hiermee instemmen. 
Gezamenlijk overleg 
De inzet voor deze nieuwe vormgeving van de medezeggenschap is om de gezamen-lijkheid 
van het overleg van docenten/ouders en deelnemers in stand te houden en 
tegelijkertijd wel de nodige ruimte te creëren voor afzonderlijk overleg met uitsluitend 
personeel over bijvoorbeeld arbeidsvoorwaardelijke zaken. De WMS is een soort 
kauwgombal: een zeer flexibele, elastische, wet als het gaat om overdracht van be-voegdheden 
naar de afzonderlijke geleding van ofwel personeel ofwel ouders/leer-lingen, 
in combinatie met het schrappen van de spiegelbepaling (instemmingsbe-voegdheid 
voor een bepaalde geleding leidt automatisch tot adviesbevoegdheid voor 
de andere geleding). Door die verregaande flexibiliteit wordt scholen alsnog de moge-lijkheid 
geboden de medezeggenschap van ouders en leerlingen enerzijds en perso-neel 
anderzijds in de praktijk geheel los van elkaar laten functioneren. Dat haalt het 
fundament weg onder het bestaan van deze WMS: gemeenschappelijk overleg. 
Ervaringen met een WMS-achtige aanpak 
De Radboud Universiteit Nijmegen heeft sinds een paar jaar ervaring met een WMS-achtige 
aanpak: een combinatie van een Ondernemingsraad voor het personeel, een 
Studentenraad voor de studenten en een Universitaire Gezamenlijke Vergadering, 
waarin personeel en studenten samen inspraak hebben. Kortom: een keuze voor be-stuurlijke 
drukte. Men probeert daardoor elementen van een gedeeld stelsel (mede-zeggenschap 
via een Ondernemingsraad en een Studentenraad) en een ongedeeld 
stelsel (medezeggenschap via de Gezamenlijke Vergadering) samen te voegen. Deze 
aanpak heeft een groot aantal onbedoelde effecten tot gevolg gehad, zo lezen we in 
het jaarverslag van de Ondernemingsraad (september 2003-september 2004). Het 
heeft geleid tot een ambtelijk-bureaucratisch functioneren van de medezeggenschap, 
met (overdreven) veel aandacht voor een gestructureerde wijze van omgaan met in-formatie, 
het ‘papiermanagement’, dat een negatieve stempel drukt op het gedrag en 
de motivatie van vertegenwoordigers van met name de personeelsgeleding. Tekenend 
voor de demotiverende werking van de medezeggenschapsstructuur zijn de klaagzan-gen 
dat de inspraak niet effectief functioneert, onproductieve tegenstellingen tussen
en binnen inspraakorganen worden gecreëerd, er geen resultaten worden geboekt en 
bijna geen mensen meer gevonden kunnen worden die het werk nog willen doen7. 
Koppeling lidmaatschap GMR en MR 
De minister heeft in het wetsvoorstel invoering lumpsum in het basisonderwijs voor-gesteld 
om de koppeling tussen het GMR-Lidmaatschap en MR-lidmaatschap te laten 
vervallen. Ursie Lambrechts van D66 heeft bij de behandeling van dit wetsvoorstel 
aangegeven dat zoveel mogelijk zaken op het niveau van de scholen beslist zouden 
moeten worden. Dus zo veel mogelijk op een zo laag mogelijk niveau. En dat alleen 
onderwerpen die echt beter te regelen zijn op bovenschools niveau naar dat boven-schoolsniveau 
getild zouden moeten worden. Volgens haar zou de macht en kracht 
van het bovenschools bestuur en van de bovenschoolse GMR van onderop vorm 
gegeven moeten worden. Van schoolniveau naar bovenschools niveau. Om die relatie 
te waarborgen heeft zij een amendement ingediend dat regelt dat leden van de GMR 
voortkomen uit de medezeggenschapsraden, waar ze ook zitting in hebben. Dus is een 
vaste koppeling van GMR-lidmaatschap en MR-lidmaatschap. Dat amendement heeft 
het toen gehaald. Recent onderzoek van het ITS naar het functioneren van de GMR 
laat zien dat het zeer verstandig is het GMR-lidmaatschap en MR-lidmaatschap te 
koppelen, omdat een GMR met name als een stevige ‘counterpart’ van het boven-schools 
management kan optreden als hij intern goed georganiseerd is en in een hecht 
19 
netwerk functioneert vanuit de afzonderlijke scholen8. 
Ontheffingsmogelijkheid instellen MR 
Medezeggenschap van personeelsleden, ouders en leerlingen is vanuit een reformato-rische 
overtuiging in het gereformeerd onderwijs de facto niet mogelijk, omdat alleen 
het bevoegd gezag ‘krachtens Gods wil’ met gezag bekleed is. Deze uitzonderlijke 
positie bepaalt de verhouding van het bevoegd gezag tegenover personeel, ouders en 
leerlingen. Het gevolg is dat het voor het bestuur in principe niet nodig is adviezen te 
vragen aan personen op school die geen bestuursfunctie hebben.9 De minister stelt 
7 Volgens Jeroen Winkels kijkt het College van Bestuur positiever tegen deze ontwikkelingen aan. 
8 Smit, F. & Kuijk, J. van (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeien met de riemen die je hebt. 
Nijmegen: ITS. Onderzoek verricht in het kader van kortlopend onderzoek van de Landelijke Peda-gogische 
Centra op verzoek van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO) en het Contactcen-trum 
Bevordering Openbaar Onderwijs (CBOO). 
9 Smit, F., G. Reijmer, G. Vrieze & A. Ruijs (1987). Het functioneren van de medezeggenschap in het 
onderwijs. Tweede evaluatieve studie van de Wet medezeggenschap onderwijs. Nijmegen: ITS. On-derzoek 
ten behoeve van de niet-ambtelijke Toetsingscommissie Wet Medezeggenschap Onderwijs 
in opdracht van Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs (SVO).
voor om de ontheffingsmogelijkheid voor het instellen van een MR om religieuze 
redenen te laten vervallen. Het is dapper dat juist een minister van CDA huize de lef 
heeft dit voor te stellen. Het is de vraag of het opleggen van een wettelijk regime dat 
zoveel ontsnappingsmogelijkheden biedt om alles bij het oude te laten ook daadwer-kelijk 
20 
leidt tot een ‘echte’medezeggenschapspraktijk. Het ‘bijbels’ functioneren van 
het bevoegd gezag zal niet worden belemmerd, als op deze scholen (gemeenschappe-lijke) 
medezeggenschapsraden afzien van de bevoegdheid om te adviseren of in te 
stemmen. 
Faciliteitenregeling 
De faciliteiten voor ouders en leerlingen bij de medezeggenschap zijn nu slecht gere-geld. 
10 Het is wenselijk dat er ook, net als in de CAO voor het personeel, een solide 
faciliteitenregeling voor ouders en leerlingen komt. De minister stelt voor dat het 
schoolbestuur met de GMR dient te overleggen over de faciliteiten voor alle geledin-gen 
binnen de medezeggenschapsorganen. Instemmingsrechten van medezeggen-schapsraden 
op dit punt lijken meer op z’n plaats, opdat op schoolniveau maatwerk 
geleverd kan worden. 
Wetgeving 
Wetgeving is een instrument om met name de structuur te beïnvloeden. Minstens zo 
belangrijk voor het optimaal functioneren van inspraak zijn de overige garanties: de 
bereidheid van besturen, personeel en leerlingen om (gezamenlijk) inhoud te geven 
aan de medezeggenschap en de kennis/vaardigheden die individuele leden bezitten ten 
aanzien van beleidsbeïnvloeding. Het zijn vooral deze zaken die het functioneren van 
raden bepalen.11 
Tweede Kamerleden die vinden dat personeel, ouders en leerlingen verschillende 
belangen hebben en dat zij het beste voor hun belangen kunnen opkomen in verschil-lende 
gremia en uit elkaars vaarwater dienen te blijven, kunnen zich vinden in de 
WMS. Kamerleden die bij de toetsing van de WMS vooral nagaan of de gezamenlijke 
verantwoordelijkheid van bestuur/directie, personeel, ouders en leerlingen voor het 
functioneren van de school (als een lerende organisatie) via de MR als overlegorgaan 
is gegarandeerd, zullen deze wet in deze vorm niet kunnen accepteren.12 
10 Smit, F., Ojen, Q. van, Vegt, A. van der, Brink, M. & Claessen, J. (1997), Werking van de Wet 
medezeggenschap onderwijs 1992. Nijmegen/Ubbergen: ITS/Regioplan Onderwijs en Arbeidsmarkt. 
Onderzoek op verzoek van het Ministerie van OCenW. 
11 Smit, F. (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit – Dwangbuis of maatwerk? Nijmegen: 
ITS. 
12 Smit, F. (2005). Inzicht in de medezeggenschapsraad. Den Haag: Sdu.
21 
2.5 In het funderend onderwijs moet medezeggenschap ongedeeld zijn 
Paul Zoontjens 
In het funderend onderwijs moet er ongedeelde medezeggenschap zijn. Ik ben dus een 
tegenstander van invoering van de Wet op de ondernemingsraden. Het is natuurlijk 
goed dat de school steeds meer trekken van een ‘normale’ onderneming vertoont. Als 
de doelstellingen niet helder zijn, er onduidelijke lijnen van verantwoording gelden en 
er niet gelet wordt op de kleintjes, zal het onderwijs daarvan in negatieve zin de ge-volgen 
kunnen ondervinden. Maar met een bedrijf of een willekeurige instelling heeft 
een school niet veel (meer) van doen. Uniek voor een school is immers haar samenle-vingskarakter, 
waarin veertig weken in het jaar, vijf dagen per week op verplichte 
basis (leerplicht!) leerlingen, leraren en schoolleiding op elkaar betrokken zijn. Het is 
alleen daarom al absurd, zoals wel eens in het huidige marktdenken gebeurt, om 
leerlingen of hun ouders als ‘klanten’ te betitelen. De school als samenleving betekent 
dat ouders en leerlingen moeten kunnen meepraten over al die rechtspositionele affai-res 
die de inzetbaarheid van leraren en de kwaliteit van het onderwijs beïnvloeden. 
Van de andere kant moeten leraren kunnen meepraten over al die leerlingen- of ou-derzaken 
die de aard van hun werk of de orde op school kunnen beïnvloeden. Invoe-ring 
van de WOR betekent geen normalisatie van verhoudingen, zoals de vakbonden 
en veel schoolbesturen beweren. Het zou wat de school betreft eerder een kwestie van 
amputatie zijn, en dat moeten we niet willen. 
2.6 De nieuwe medezeggenschap is een lakmoesproef voor het onderwijs 
Werner van Katwijk 
Medezeggenschap op scholen moet ongedeeld zijn. Zowel in het primair als het 
voortgezet onderwijs. Gezamenlijkheid stimuleert partnerschap en voorkomt consu-mentisme. 
Van belang is dat ook in de medezeggenschap ouders en personeel een 
gelijkwaardige invloed hebben. Dat het vermogen om zaken in de schoolorganisatie te 
veranderen bij beiden in gelijke mate aanwezig is. Belangrijker echter nog dan de 
feitelijke rechten van medezeggenschapsraden is de houding van alle participanten en 
organen in de schoolorganisatie. 
Zaken die in regels zijn vervat verdampen als er geen goede democratische houding in 
scholen is. In de komende tijd zal bij een terugtredende overheid geïnvesteerd moeten 
worden in zowel de ‘zelfredzaamheid’ van scholen als de democratische houding 
binnen schoolorganisaties. Blijkt dat onvoldoende te gebeuren dat moet de autono-mievergroting 
en deregulering weer worden teruggedraaid om te voorkomen dat bij 
het onderwijs teveel zeggenschap bij te weinig mensen komt. Om de hoek liggen
anders gevaren als consumentisme, juridisering en het vooraf indekken van gedrag en 
slechte prestaties. 
De nieuwe medezeggenschap is in die zin een lakmoesproef voor het onderwijs. 
2.7 Een school is de Hema niet! 
22 
Irene van Kesteren 
Na jarenlang steggelen over de toekomst van de medezeggenschap in het onderwijs is 
het idee van een ondernemingsraad in het onderwijs vrijwel achter de horizon ver-dwenen. 
Dat is maar goed ook. Een ondernemingsraad hoort in het onderwijs niet 
thuis. Een school is de Hema niet. De school verkoopt geen sokken, geen verfkwasten 
en geen gebak. De school levert een uiterst fundamentele maatschappelijke dienst. 
Het gaat om een bijzondere vormende functie en betreft veel méér dan alleen een 
zakelijke ruil tussen betrokkenen. De essentie van het werk in een school zit in de 
relatie tussen personeel, leerlingen en ouders. Daar past geen gescheiden medezeg-genschap 
en dus geen ondernemingsraad bij. 
In de toekomstige Wet Medezeggenschap Scholen (de WMS) is principieel gekozen 
voor het beginsel van gezamenlijke medezeggenschap. Personeelsleden, ouders en 
leerlingen, de laatsten voor zover het voortgezet onderwijs betreft, maken gezamenlijk 
deel uit van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en overleggen gezamen-lijk 
met het bestuur over algemene beleidslijnen en het organisatorisch, financieel en 
onderwijskundig beleid. De WMS lost een groot aantal knelpunten op, die verbonden 
waren (geraakt) aan de Wet Medezeggenschap Onderwijs (WMO). De WMS is dan 
ook in allerlei opzichten een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Het 
gevaar dat leerkrachten, ouders en leerlingen los van elkaar zullen worden gepositio-neerd 
is echter nog niet geheel verdwenen. Indien betrokkenen dat wensen, behoort 
gescheiden medezeggenschap nog steeds tot de mogelijkheden. 'Dat is dan toch vrije 
keuze?': hoor ik voorstanders van de ondernemingsraad al zeggen. Voor de Neder-landse 
Katholieke vereniging van Ouders (NKO) blijft dat voor de toekomst een 
aandachtspunt. In voorkomende gevallen zal de NKO nagaan of de (geledingen in de) 
medezeggenschapsraad alle voor - en nadelen kunnen afwegen, dus goed geïnfor-meerd 
zijn én niet onder druk worden gezet. Daarnaast zal de NKO, nu de geledingen 
zelfstandige (instemmings-)bevoegdheden krijgen en de andere geleding daaromtrent 
zijn adviesrecht verliest, zorgvuldig volgen of deze nieuwe lijn daadwerkelijk een 
positieverbetering voor de geleding ouders/ leerlingen oplevert of toch een positiever-zwakking 
zal blijken te zijn. Tenslotte zal de NKO erop toezien dat de facilitering van
de geledingen in de medezeggenschapsraad, de oudergeleding in het bijzonder, altijd 
geregeld en van voldoende niveau is. 
2.8 Leerlingen moeten eigenstandige medezeggenschap kunnen uitoefenen los 
23 
van ouders 
Anne van Gerven 
Het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) is geen voorstander van gedeelde 
medezeggenschap. De hoofdlijn van de WMS is nog steeds dat medezeggenschap in 
het voortgezet onderwijs een zaak is van leerlingen, ouders en personeel gezamenlijk. 
Wij zien het belang van samen aan één tafel zitten, omdat de leerlinggeleding veel 
kan leren van personeel en ouders, maar zeker ook vice versa! Dit betekent echter 
niet, dat wij gezeten aan die tafel, geen eigenstandige instemmingsrechten kunnen 
hebben. Leerlingen moeten eigenstandige medezeggenschap kunnen uitoefenen los 
van ouders, op die onderwerpen die hen als leerling aangaan. 
2.9 WOR of WMS doet er niet toe 
Robeert van den Boezem 
WOR of WMS? Gedeeld of ongedeeld? Het waren de vragen die lange tijd aan de 
totstandkoming van een nieuwe regeling voor de medezeggenschap in de weg ston-den. 
Ik zou hier, enigszins provocerend, de stelling willen poneren dat het er niet zo 
veel toe doet. Uiteindelijk is van groter belang hoe we feitelijk met elkaar zijn omge-gaan. 
Welk regelcomplex daar achter ligt is daarbij naar mijn mening zeker niet van 
doorslaggevend belang. 
Iedereen is het er wel over eens dat medezeggenschap van toenemend belang is voor 
de scholen. Een belang dat door zowel werknemers als werkgevers wordt onderschre-ven. 
Om die reden alleen al is het goed dat er nu een proeve van een wet ligt die de 
ontwikkelingen binnen het onderwijs, naar meer diversiteit, incorporeert. In toene-mende 
mate zullen scholen zelf keuzes maken met betrekking tot de interne organisa-tie 
en het daarbinnen te voeren beleid, ook ten aanzien van medezeggenschap. Maat-werk 
wordt mogelijk. 
Vanuit deze overwegingen kunnen we als werkgeversorganisatie dan ook zeer tevre-den 
zijn met het tot nu toe bereikte resultaat. Ik noem hier een paar verbeteringen. 
- Er is binnen de WMS ruimte gekomen om de organisatie van de medezeggenschap 
te laten aansluiten bij de organisatie van de school. Een aantal witte vlekken wordt
nu ingekleurd. Als voorbeeld van zo’n witte vlek noem ik de medezeggenschap bin-nen 
24 
een bestuursbureau. 
- Er zijn voldoende waarborgen dat er op iedere school een behoorlijk medezeggen-schapsregime 
zal zijn. 
- Begrippen als verantwoording afleggen en transparantie gaan nu ook gelden binnen 
de medezeggenschap. 
- Tenslotte wil ik hier noemen dat, hoewel de WMS een aantal vernieuwingen brengt, 
ook scholen die alles bij het oude willen laten nauwelijks gehinderd zullen worden 
door de wet. 
Natuurlijk blijft er ook nog wel wat te wensen over. Over de geschillenregeling 
(commissie) is nog geen akkoord omdat met name het veld verdeeld blijft. 
2.10 Eén geschillencommissie voor het onderwijs? 13 
Jelle Vaartjes 
Inleiding 
Op dit moment zijn er diverse geschillencommissies medezeggenschap in het onder-wijs. 
Thans is de discussie gaande of er één landelijke geschillencommissie moet 
komen die geschillen behandelt tussen medezeggenschapsraden en besturen.Twee 
opponenten aan het woord. 
Ik ben er vóór! 
Rob Limper, directeur van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO): 
‘Ik ben lid van de expertgroep medezeggenschap die een advies over de toekomst van 
de medezeggenschap voor de minister heeft geschreven. Daarnaast ben ik ook lid van 
de geschillencommissie voor het openbaar onderwijs. Op dit moment maak ik deel uit 
van het zogenoemde uitwerkingsoverleg dat het voorstel van de expertgroep uitwerkt 
in wettelijke kaders. In de expertgroep hebben we voorgesteld om te komen tot één 
landelijke geschillencommissie. Er zijn voor het totale onderwijs jaarlijks tussen de 
twintig en de dertig geschillen, die worden behandeld door vijf à zes geschillencom-missies. 
Dat betekent dat die commissies te weinig geschillen krijgen om een goede 
expertise te kunnen opbouwen. Door de jaren heen is die expertise opgebouwd, als 
een commissie steeds in dezelfde samenstelling functioneert. Wanneer leden worden 
vervangen duurt het een tijd voordat ze de finesses van de geschillenpraktijk in de 
13 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 4, pp. 8-9.
vingers hebben. Het voordeel van één geschillencommissie is dat er eenduidige juris-prudentie 
25 
gaat ontstaan voor het onderwijs. 
Er is vastgesteld dat sinds de invoering van de Wet medezeggenschap onderwijs zich 
512 geschillen hebben voorgedaan, waarvan slechts twee te maken hadden met de 
richting van de school. Eén geschillencommissie kan evenzogoed de geschillen in het 
bijzonder onderwijs beslechten als die in het openbaar onderwijs. Nogmaals: met 
uitzondering van twee geschillen, heeft het nooit iets met de richting van een school te 
maken gehad. Slechts bij hoge uitzondering heb ik wel eens vastgesteld, dat een ge-schillencommissie 
in het bijzonder onderwijs net een nuance anders uitspraak deed, 
dan naar verwachting de geschillencommissie voor het openbaar onderwijs zou heb-ben 
gedaan. Maar dat is een verwaarloosbaar aantal. 
Tenslotte heeft een aantal personeelsvakorganisaties, besturenorganisaties en school-leidersorganisaties 
steeds gepleit voor de komst van de Wet op de ondernemingsraden 
in het onderwijs. Als die zou zijn ingevoerd, was er ook maar één Ondernemingska-mer, 
die ook niet aan een richting is gebonden. De rechtspraak in Nederland - en 
geschillenbeslechting is een soort rechtsspraak - is ook niet georganiseerd langs ver-zuilde 
lijnen. Tot nu toe heb ik in allerlei overleggen over het rapport van de expert-groep 
geen tegenargumenten gehoord op de argumenten die ik heb genoemd. Ik heb 
alleen maar gehoord dat het nu ‘toch goed gaat’ en er daarom geen reden is de zoge-naamde 
kringrechtspraak te verlaten. Ik vind dat geen valide argument. 
Eén geschillencommissie is ook efficiënter. Alhoewel het geen bezuiniging is. Ik heb 
uitgerekend dat in 2003 er 25 uitspraken zijn gedaan door de geschillencommissies en 
dat één zo’n uitspraak, gegeven de financiering van de overheid richting scholen, 
29.000 euro heeft gekost. Nu is het zo dat bijna alle geschillencommissies in stand 
worden gehouden door de besturenorganisaties en zij jaarlijks op de vergoeding, die 
zijn van de scholen krijgen, een fors bedrag overhouden. De besturenorganisaties 
houden ook andere commissies in stand, bijvoorbeeld landelijke klachtencommissies, 
en daar moet veelal geld bij. Het geld dat overblijft aan de geschillencommissie open-baar 
onderwijs wordt besteed aan het werk van andere commissies van het openbaar 
onderwijs. Dit leidt dus niet tot een financiële opbrengst als er één geschillencommis-sie 
komt, maar wellicht wel tot een verandering van de vergoeding die scholen per 
leerling ontvangen voor de aansluiting bij diverse commissies. Eén landelijke geschil-lencommissie 
medezeggenschap is sec goedkoper.’ 
Ik ben er tégen! 
Simon Steen, algemeen directeur van de Verenigde Bijzondere Scholen (VBS) waar-van 
onder andere alle Vrije Scholen, meer dan de helft van de Montessorischolen, een
groot deel van de Jenaplanscholen, evenals Freinet- en Daltonscholen, maar ook veel 
eigentijdse ondernemende scholen met het andere onderwijs: 
‘Ik ben helemaal niet overtuigd van de argumenten die ik hoor dat we nu afmoeten 
van de diverse geschillencommissies. Op de één of andere manier vindt men dat er 
één landelijke commissie moet komen en het werk zou dan beter gaan. Ik vind de 
manier waarop de verschillende commissies nu functioneren, evenals de regeling voor 
de geschillen, uitstekend functioneren. Iets wat goed functioneert, vind ik, moet je niet 
zomaar op de helling zetten en ruilen voor iets waarvan je slechts op voorhand het 
idee hebt dat het beter gaat werken. Kijk, wat ik sterk vind aan de huidige situatie is 
de manier waarop er nu een regeling is voor geschilbeslechting. Die is nu ook zo 
ingericht, dat er rekening kan worden gehouden met de eigen bestuurscultuur in ver-schillende 
26 
kringen die we in het Nederlands onderwijs kennen. En daarbij is het van 
belang je te realiseren, dat landelijke geschillencommissies geen rechterlijke instanties 
zijn, maar een vorm van geschilbeslechting door op een bestuurlijke manier nog eens 
opnieuw naar de zaak te kijken. Dat past ook eigenlijk goed bij de grondtrekken en de 
uitgangspunten van de Wet Medezeggenschap Onderwijs. Die WMO is geen knellend 
keurslijf waarbij voor alle scholen op één manier is geregeld hoe medezeggenschap 
eruit moet zien, maar die wet geeft juist nadrukkelijk de ruimte om, passend bij de 
eigen cultuur van de school, eigen keuzes te maken in het reglement per school en 
bestuur. Het gaat dan over hoe die medezeggenschap concreet wordt ingevuld. Dat is 
niet iets wat een schoolbestuur in zijn eentje beslist, maar dat gaat in goed overleg met 
de medezeggenschapsraad zelf en de ouder- en personeelsgeledingen. 
Wat je nu ziet is dat er in Nederland 7500 scholen in het funderend onderwijs zijn. 
Dat zijn scholen die heel sterk kleinschalig zijn georganiseerd. Daarom is het zo van 
belang dat de WMO rekening houdt met de zelfstandigheid van die schoolbesturen en 
ook met verschillen in bestuurscultuur. Het is van belang dat er rekening wordt ge-houden 
met het profiel en met de pedagogische missie en visie van de school. Als er 
een geschil is tussen bestuur en MR moet op een manier met het geschil worden 
omgegaan die passend is bij de bestuurscultuur van die kring van scholen. De huidige 
geschillencommissies zijn vertrouwd met de achterliggende opvattingen, die zo bepa-lend 
zijn voor een bestuurscultuur. Ze functioneren ook in de praktijk om die reden 
uitstekend. Het is een voorziening om, als er een geschil is, op een verstandige manier 
vanuit de bestuurlijke invalshoek daar nog eens naar te kijken. 
De geschillencommissies toetsen of een schoolbestuur, alle belangen afwegend, in 
redelijkheid tot het voorgenomen besluit had kunnen komen. Eén landelijke geschil-lencommissie 
heeft het grote gevaar in zich dat het tot een verdere juridificering van 
de verhoudingen in het onderwijs leidt. Ik bedoel daarmee dat het veel meer een 
denken wordt in partijen met conflicterende belangen: de geschillencommissie krijgt
dan het karakter van een rechterlijke instantie die op juridische gronden knopen moet 
doorhakken. 
Een ander punt is dat de huidige commissies veel toegankelijker en laagdrempeliger 
zijn dan een ‘ver-weg-apparaat’ voor alle scholen in Nederland. Ik denk dat een lan-delijke 
geschillencommissie ook tot kostenstijgingen zal leiden: er moet een zwaar 
apparaat in stand worden gehouden, ook al komen er weinig zaken. Terwijl de ver-schillende 
commissies die we nu hebben met een secretariaatsinzet werken die meer 
in omvang wordt afgestemd op het aantal zaken dat er is, waardoor de financiële 
bijdrage van scholen voor de instandhouding van de commissie beperkt kan worden 
gehouden. Omdat er nu meer landelijke commissies zijn, zie je ook geen stapeling van 
zaken bij één commissie. Er kan met snelheid worden gehandeld bij de binnenko-mende 
27 
geschillen, want er is spreiding over meer commissies. 
Bovendien vind ik het eerder de trend in de maatschappij om aan de eigen kring 
verbonden commissies te hebben voor geschilbeslechting. Dit in tegenstelling tot één 
rechtelijke instantie die van buiten de eigen kring op juridische gronden knopen door-hakt.’ 
2.11 Naar een flexibele medezeggenschapswet 
Philip Geelkerken 
WOR of WMO? Deze discussie heeft jarenlang het debat beheerst over het gewenste 
medezeggenschapsregiem in het funderend onderwijs. Dat debat leidde tot een impas-se. 
Het bleek niet mogelijk tot een herziening van de WMO 1992 te komen. In de 
zomer van 2004 werd die impasse doorbroken en het schooljaar 2004/2005 is benut 
om verder invulling te geven aan de contouren van een nieuwe medezeggenschaps-wet. 
De Wet medezeggenschap scholen (WMS) komt er nu aan. 
De Vereniging Openbare Scholen/Algemene Besturen Bond (VOS/ABB) stelt zich op 
het standpunt, dat wet- en regelgeving, die voor vele uiteenlopende maatschappelijke 
sectoren gelijk is, in dezelfde mate ook voor het onderwijs behoort te gelden. Slechts 
in bijzondere gevallen zou het - vanwege het specifieke karakter van het onderwijs - 
gerechtvaardigd kunnen zijn van die regels af te wijken. Vanuit die gedachtegang 
heeft VOS/ABB altijd gepleit de medezeggenschap voor het personeel op de school 
op dezelfde leest te schoeien als de medezeggenschap voor werknemers in een bedrijf, 
kantoor of ziekenhuis. Vanzelfsprekend gecombineerd met een adequate inspraakre-geling 
voor ouders en leerlingen, die van de onderwijsvoorziening gebruik maken.
VOS/ABB blijft van mening dat in de toekomst de toepassing van de WOR voor het 
onderwijs de voorkeur verdient. Waarom sta ik dan toch achter het initiatief om tot de 
WMS te komen? Zoals gezegd bestond al jarenlang een patstelling, een impasse die 
iedere vooruitgang blokkeerde. De minister van OCW zegde als bijdrage in het door-breken 
28 
van die impasse toe in een nieuwe wet een substantiële mate van flexibiliteit in 
te bouwen. Die flexibiliteit moet het mogelijk maken ook op het terrein van de mede-zeggenschap 
maatwerk te maken. Dat maatwerk biedt het perspectief dat door het 
bestuur en personeel in onderling overleg een regeling gemaakt en toegepast kan 
worden die de WOR dicht benadert. 
Reden genoeg om te helpen het schip - nu het in de goede koers is geplaatst - weer 
vlot te trekken. 
De mogelijkheden om in onderling overleg zelf invulling te geven aan medezeggen-schap 
op school sluit bovendien ook goed aan bij het streven om gedetailleerde regel-geving 
in het onderwijs in te ruilen voor wettelijk geformuleerde zorgplichten. 
Een belangrijke testcase is straks te zien of het de wetgever daadwerkelijk lukt een 
regeling in het Staatsblad te laten opnemen, waarin echt handen en voeten aan de 
gewenste flexibiliteit is gegeven. En die bovendien laat zien dat het de overheid ernst 
is met het opruimen van overbodige en niet werkende voorschriften en het verminde-ren 
van administratieve rompslomp. Is dat gelukt dan is het woord aan het veld. Be-sturen, 
personeel, ouders en leerlingen zullen dan de uitdaging op moeten pakken om 
met de mogelijkheden, die hen worden geboden, een goed functionerende medezeg-genschapspraktijk 
te ontwikkelen. Ik ben benieuwd. 
2.12 Kamerlid Lia Roefs: ‘Amendement zal faciliteitenregeling 
MR-leden verbeteren’14 
Nely van Dam 
Inleiding 
Lia Roefs was meer dan een half jaar het nieuwste kamerlid, totdat ex-staatssecretaris 
Nijs van onderwijs dit voorjaar die positie overnam. Voor haar fractie van de Partij 
van de Arbeid is Lia Roefs woordvoerder medezeggenschap in het basis- en voortge-zet 
onderwijs. Oppositie dus, maar CDA-minister Van der Hoeven krijgt haar com- 
14 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 8/9, pp. 13-14.
plimenten voor de manier waarop zij de medezeggenschap met het veld heeft aange-pakt. 
Doordat Roefs eind oktober 2004 in de Tweede Kamer kwam, als opvolger van Jeltje 
van Nieuwenhoven, heeft ze nog net meegemaakt hoe alles veranderde na de moord 
op Theo van Gogh, begin november. De beveiliging voor binnenkomst van bezoekers 
vraagt nu veel tijd. ‘Vooral als het groepen zijn. Zo zielig als bijvoorbeeld een 
schoolklas een afspraak van een uur heeft. Als ze niet wat vroeger komen, kan de helft 
van de tijd al om zijn voordat ze binnen zijn.’ 
Desastreus 
Toen er enkele onderwijsonderwerpen vrijkwamen in de PvdA-fractie lag de keuze 
voor Roefs voor de hand. ‘Ik heb 24 jaar lesgegeven, aardrijkskunde, op de Notre 
dame des Anges in Ubbergen, de enige categoriale havo van ons land. Het lesgeven 
heb ik acht jaar gecombineerd met het wethouderschap van onderwijs, sociale zaken 
en welzijn.’ 
Overigens had zij erop gerekend veel eerder in de Kamer te komen gezien haar 44e 
plaats op de kieslijst, maar zelfs haar huidige fractiegenoot Jacques Tichelaar, die de 
woordvoerder medezeggenschap is voor middelbaar beroeps- en hoger onderwijs, 
redde het met zijn 25e plaats niet meteen. De PvdA haalde slechts 23 zetels. ‘We 
stonden heel hoog in de peilingen voor de verkiezingen van de Tweede Kamer toen 
de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen moest worden samengesteld. Dus daar ben 
ik niet meer op gaan staan.’ Zodoende had ze een politiekloze periode. ‘Als ik vooraf 
had geweten dat de uitslag voor de PvdA zo desastreus zou zijn, had ik ook nog graag 
een gooi gedaan naar het adjunct-schap op school, maar daar had ik in diezelfde tijd 
van afgezien in de veronderstelling dat ik eerder in de Kamer zou komen.’ 
Afstand tot burger verkleinen 
Niet dat ze die periode weinig heeft gewerkt, Roefs en haar man hebben als sinds jaar 
en dag een postagentschap annex kantoorboekhandel en videotheek, tegenwoordig 
readshop geheten. ‘Vroeger was ik er elke werkdag tussen vijf en zeven en in ’t week-end. 
Nu minder, doordat ik een paar dagen per week in Den Haag blijf. Tijdens mijn 
wethouderschap merkte ik al dat het de afstand met de burgers verkleint als ze weten 
dat ze je regelmatig in de winkel kunnen treffen. Het is makkelijk om informeel iets 
aan de orde te stellen als je even passende enveloppen komt uitzoeken. De readshop 
houden we aan, zeker nu, want als je zulke lange dagen maakt in het Kamergebouw, 
vaak blijf ik hier ook eten, spreek je weinig gewone mensen, als je niet oppast.’ 
29
Haar fractie doet er van alles aan het contact maatschappijpolitiek concreet te maken. 
‘Afgelopen maandag zijn we weer met de hele fractie met vakbondsbestuurders op 
stap geweest. Ik was naar Middelburg om over de transportsector te spreken, die heb 
ik ook in portefeuille. Na afloop worden alle ervaringen gebundeld in een handzaam 
boekje, als een soort voorloper voor het nieuwe verkiezingsprogram.’ 
Onderhandelen met jezelf 
Voor haar kamerlidmaatschap had Roefs al vanuit verschillende posities met vormen 
van medezeggenschap te maken gehad, als wethouder voerde zij overleg met de direc-teuren 
30 
van de basisscholen. ‘Toen ik onderwijs in mijn portefeuille kreeg als wethou-der, 
werd ik nog automatisch voorzitter van het openbaar onderwijs. Dat vond ik zo’n 
merkwaardige situatie, dat je in feite met jezelf moest gaan zitten onderhandelen. Aan 
die dubbele pet heb ik gauw een eind gemaakt, er is nu een stichting voor het open-baar 
onderwijs.’ Van diezelfde stichting Openbaar Onderwijs A73, waarvoor ze zelf 
mede het initiatief heeft genomen, is zij nu bestuurslid, een van haar onbetaalde ne-venfuncties. 
Een andere is het vice-voorzitterschap van het samenwerkingsverband 
Weer Samen Naar School in het Land van Cuijk, waarin basisscholen en scholen voor 
speciaal basisonderwijs samenwerken. 
Informatieachterstand 
Ouders en leerlingen zijn de ‘probleemgroepen’ bij medezeggenschap, heeft Roefs 
ervaren. ‘Ouders zijn nog wel geïnteresseerd in hun eigen school, maar door hun 
informatieachterstand ten opzichte van het onderwijspersoneel blijft het toch moei-zaam 
gaan. Het is ook lastig voor ouders om helemaal op de hoogte te zijn van alle 
aspecten van visie en beleid van een grote onderwijsorganisatie. De discussie verzandt 
vaak in dagelijkse dingen.’ 
De interesse van ouders blijft meestal beperkt tot de eigen school, daarom is het bij-zonder 
lastig ouders te werven voor een Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad 
(GMR), omdat het daar per definitie over schooloverstijgende zaken gaat. Aan de 
andere kant is er wel een categorie ouders die, soms uit hoofde van het eigen beroep, 
juist wel voor bijvoorbeeld financiële zaken te porren is. Deze mensen hebben maar 
weinig zin in de kleinere zaken van één basisschool. Zij zouden wel in de gmr willen, 
maar niet in de MR. 
In de op stapel staande Wet medezeggenschap scholen hoeft het lidmaatschap van 
GMR en MR niet per se gecombineerd te worden, zoals in de huidige wet verplicht is. 
Alle organisaties van ouders, leraren, leerlingen, besturen en werkgevers (behalve de 
Vereniging Openbaar Onderwijs) vinden het een goed idee de koppeling los te laten, 
de Tweede Kamer daarentegen wilde in meerderheid dat alle GMR-leden ook MR-lid 
zijn.
Interactief bestuur 
Minister Van der Hoeven wil proberen deze tegenstelling te omzeilen door scholen 
zelf de keuze te geven. Zij kunnen in hun eigen medezeggenschapstatuut vastleggen 
of GMR-leden per se MR-lid moeten zijn of niet. Die keuzemogelijkheid wordt waar-schijnlijk 
31 
bij meer onderwerpen in de nieuwe wet geregeld. 
Roefs is uitermate te spreken over de manier waarop minister Van der Hoeven dit 
nieuwe wetsontwerp voorbereidt, onder meer door uitgebreide besprekingen met de 
vertegenwoordigende organisaties. ‘Een voorbeeld van interactief bestuur. Ik heb de 
minister mijn complimenten gegeven. De hoofdlijn onderschrijven we volledig, name-lijk 
dat we tegen scholen zeggen: ‘schrijven jullie je eigen medezeggenschapsstatuut, 
wij in Den Haag leggen niet op wat daarin moet staan.’ In ruil daarvoor eist Den Haag 
alleen dat jullie achteraf verantwoording afleggen, dus een jaarverslag opsturen en 
dergelijke.’ 
Minister Van der Hoeven en de organisaties hebben zes geschilpunten geconstateerd. 
‘En dan hebben wij ook nog onze standpunten natuurlijk,’ zegt Roefs. Een voorbeeld: 
de mogelijkheid om bevoegdheden over te dragen aan een andere geleding of om 
helemaal van bepaalde bevoegdheden af te zien. Ander voorbeeld: de faciliteitenrege-ling 
voor MR-leden. ‘Met name dat laatste zal wel goed komen, want dat was een 
bijna Kamerbreed bezwaar. Dan dienen we een amendement in om de faciliteitenrege-ling 
beter te krijgen.’ 
MR versus OR 
Tijdens de voorbereidende besprekingen van de bewindsvrouw met de onderwijsor-ganisaties 
verdween min of meer plotseling de oude tegenstelling over wel of geen 
ondernemingsraad, die de discussie over medezeggenschap jarenlang lam legde. 
Roefs heeft het zien gebeuren: ‘De vakbonden zijn bang dat een nieuwe Wet op de 
ondernemingsraden aangenomen wordt, omdat de macht van de ondernemingsraad 
daarin erg is afgekalfd. Ik vermoed dat de onderwijsorganisaties er daarom van zijn 
afgestapt. Wat heeft het personeel aan een Ondernemingsraad als die weinig meer 
heeft in te brengen? Dan kun je beter een goede MR hebben.’ 
Uit haar ervaringen op de Notre Dame des Anges weet ze hoe lastig in ieder geval 
havo-leerlingen te betrekken zijn bij medezeggenschap. ‘Havo-leerlingen hebben niet 
direct zin in vergaderen. Als docenten hebben we wel eens verzucht ‘hadden we maar 
vwo-ers’, want die zijn meestal meer te bewegen voor het MR-lidmaatschap.’ 
Zij verwacht dat de nieuwe wet ook in dit opzicht een verbetering is. ‘Er komt een 
aparte leerlinggeleding, die onder meer instemmingsrecht heeft over het leerling-statuut. 
En de vergaderingen hoeven minder lang te worden, doordat de zogeheten 
spiegeling verdwijnt.’
Door deze spiegeling hebben de leerlingen, nu nog samen met de ouders in één gele-ding, 
32 
automatisch adviesrecht over onderwerpen waar de personeelsgeleding instem-mingsrecht 
heeft en omgekeerd. Alle ‘MR-onderwerpen moeten daardoor uitgebreid 
besproken worden in beide geledingen. ‘In hun eigen geleding hoeven de leerling 
onder de nieuwe wet de personeelszaken dus niet meer te bespreken. Zij kunnen zich 
beperken tot de zaken die voor hen van belang zijn.’ 
2.13 Kamerlid Eric Balemans: ‘Dien nou eerst dat wetsontwerp 
medezeggenschap maar eens in’ 15 
Nely van Dam 
Inleiding 
Defensie en buitenlandse zaken waren zijn terreinen, totdat hij gevraagd werd onder-wijs 
te gaan doen. Nu Eric Balemans twee jaar de onderwijswoordvoering doet voor 
de VVD-fractie in de Tweede Kamer, is hij de meeste verbazing wel te boven. Maar 
aan sommige eigenaardigheden wenst hij niet te wennen. ‘Waar staat hier het woord 
kind?’ durft hij de minister in het parlement te vragen bij de behandeling van een 
doorwrochte beleidsnota. 
Aan het begin van deze zittingsperiode zei Jozias van Aartsen, de VVD-fractieleider 
tegen hem: ‘Ik wil dat jij onderwijs gaat doen.’ Balemans had daar in eerste instantie 
weinig trek in. Hij is toch gezwicht. ‘Van Aartsen zei per se iemand te willen die geen 
specialist is, die ook geen banden heeft vanuit het verleden met wat voor onderwijsor-ganisatie 
dan ook. Iemand die eens met een heel andere bril tegen het onderwijs zou 
aankijken.’ 
Zo werd hij bij zijn weten de enige onderwijswoordvoerder die niet uit het veld af-komstig 
is en of daar banden mee heeft. ‘De meesten zijn leraar geweest, of bestuur-der 
of iets dergelijks.’ Zelfs als ouder kende hij het onderwijs nog niet, toen hij in het 
parlement onderwijswoordvoerder werd. Inmiddels is zijn oudste dochter leerling van 
een basisschool, twee jaar geleden was zij nog een peuter. Al had hij via haar al ge-merkt 
dat je bij de scholen voor verrassingen kunt komen te staan. ‘Zij was negen 
maanden toen we begonnen met het zoeken naar een basisschool, maar overal waar 
we kwamen was een wachtlijst. Op één school werden we zelfs botweg geweigerd 
voor de wachtlijst, omdat we de verkeerde postcode hebben.’ 
15 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 10, pp. 3-4.
Inmiddels is hij enthousiast voor zijn portefeuille: ‘Ik ben blij dat Jozias van Aartsen 
mij heeft overtuigd. Het is een fantastische portefeuille die heel veel mensen direct 
raakt.’ 
Om zich te oriënteren op zijn nieuwe beleidsterrein, dat bestaat uit alle onderwijs 
behalve de universiteiten, vroeg hij zijn medewerkster om een lijstje met de onder-wijsorganisaties, 
zodat hij daarmee kennis zou kunnen gaan maken. ‘Toen ik met 
defensie begon in de vorige zittingsperiode had ik dat ook gedaan, daar ging het om 
een stuk of elf organisaties. Nu vroeg mijn medewerkster hoe dik ik het boekwerk 
wilde hebben. Er bestaan tientallen onderwijsorganisaties, ik had het niet kunnen 
verzinnen.’ Noodgedwongen heeft hij zich in de beginperiode maar beperkt tot de 
belangrijkste clubs. 
De ontdekking van het onderwijsveld leverde nog een grote verbazing op: ‘Dat de 
verzuiling nog zo bestaat in het onderwijs, ik had geen vermoeden. Daarom zijn er 
ook zoveel organisaties alleen al voor leraren: de vakbonden bij CNV en FNV, maar 
dan ook nog per vak, een club voor aardrijkskundeleraren, voor wiskunde, voor bio-logie 
33 
en dat dan ook nog eens een keer verzuild.‘ 
Sommige ergernissen zijn gebleven: ‘Dat vreselijke ambtelijke taalgebruik. Tijdens 
het eerste debat met minister Van der Hoeven heb ik gevraagd: waar in deze notitie 
staat het woord kind?’ De bewindsvrouw leek de vraag eerst niet te begrijpen, dus 
kwam de verduidelijking: ‘Wat betekent dit alles voor het individuele kind? Dat vraag 
ik nog steeds in elk debat, omdat het daar volgens mij om gaat.’ 
Sinds zijn oudste dochter de basisschool bezoekt, gebruikt hij ook haar ervaringen om 
de scholenwereld beter te leren kennen. ‘Zij was zo verbaasd dat het zoontje van 
kennissen, ook een leerling van een groep één, af en toe een dagje vrij van school had, 
terwijl zij dat niet kreeg. We zijn dat gaan uitzoeken, lerarentekort ligt daaraan ten 
grondslag. Die andere school stuurt soms bij ziekte de kinderen naar huis, de school 
van mijn dochter doet dat niet.’ 
Zijns inziens duurt alles in het onderwijs te lang. ‘Er is zo’n stroperigheid. Bijvoor-beeld 
het gedoe rond de dubbele wachtlijsten in Rotterdam, één voor allochtone en 
één voor autochtone kinderen, waarmee je het ontstaan van zwarte en witte scholen 
kunt bestrijden. Daar zouden Europese anti-discriminatie regels zich nu weer tegen 
verzetten en dan komt er weer zo’n halfbakken Nederlands compromis uit, dat je wel 
onderscheid mag maken op grond van taalachterstand. In de Denemarken heeft de 
minister de dubbele wachtlijsten gewoon ingevoerd in enkele experimenten. Daar 
speelt in de buitenwijken van Kopenhagen dat de Denen bij veertig procent een 
school nog gemengd noemen. Het omslagpunt is vijftig procent, dan gaan autochtone 
Denen hun kinderen van school halen omdat ze ‘ m te zwart vinden. De Deense mi-nister 
zegt dat tegenstanders van de dubbele wachtlijsten maar een klacht moeten 
indienen. Hij zit er niet mee, want een procedure bij het Europese Hof van Justitie
duurt drie jaar, tegen de tijd van de uitspraak is al lang duidelijk of het experiment een 
succes is. Dat getuigt van lef, daar houdt het denken niet op als iets mogelijk tegen 
internationale regels zou kunnen zijn.’ 
Zijn bekendheid met de Deense politieke situatie is dateert van 1986. Deze zomer 
heeft hij enkele weken doorgebracht in het land waaruit zijn vrouw afkomstig is, zij 
werkte daar bij de Deense liberale partij en heeft daarmee nog nauwe banden. De 
minister van onderwijs is van deze partij, met diens mensen sprak hij deze zomer ruim 
over de Deense aanpak van problemen, waarmee ook Nederland kampt. Makkelijk bij 
zijn contacten is dat hij Deens spreekt (zijn website noemt ook Zweeds en Noors). Hij 
is onder de indruk van wat hij ‘de Deense daadkracht’ noemt. 
Een nieuwe medezeggenschap in primair en voortgezet onderwijs is voor hem een 
voorbeeld bij uitstek van de te trage gang van zaken. Minister Van der Hoeven sprak 
ter voorbereiding van een nieuwe wet met vele onderwijsorganisaties en hield de 
Tweede Kamer daarvan op de hoogte. Lia Roefs van de Partij van de Arbeid, opposi-tie 
34 
nota bene, complimenteerde de bewindsvrouw nog in het vorig nummer van 
School & Medezeggenschap over deze werkwijze. Eric Balemans van de regerings-partij 
VVD denkt heel anders over het vooraf regelen van draagvlak: ‘We hebben nu 
al twee keer in een algemeen overleg met de minister over de medezeggenschap ge-sproken. 
Wat heb ik daaraan? Dien nou eerst maar eens een wetsontwerp in, dan 
zullen we daar in de Kamer over debatteren.’ 
Waarschijnlijk wil de minister voorkomen dat de Kamer haar wetsontwerp afwijst of 
ingrijpend amendeert, dat wordt meestal als verliezen uitgelegd. ‘Onzin, waarom is 
dat verlies? Ik verlies ook debatten, maar ook vaak genoeg slaag ik er in een meerder-heid 
van de Tweede Kamer achter me te krijgen. Bij belangrijke onderwerpen, waar-over 
niets in het regeerakkoord is afgesproken, moet toch gewoon een open debat 
kunnen plaats vinden? Een minister verliest pas als een slecht wetsontwerp wordt 
aangenomen.’ 
Daarmee wil hij niet zeggen dat hij Van der Hoevens plannen voor het (begin sep-tember 
nog altijd niet-ingediende) wetsontwerp medezeggenschap scholen slecht 
vindt. Maar over veel onderdelen van de nieuwe wet gaat hij pas echt een definitief 
oordeel bepalen als het wetsontwerp er is, al heeft hij wel bezwaren tegen sommige 
voornemens van de bewindsvrouw. ‘De minister wil bijvoorbeeld dat de vrijwilligers 
bij het overblijven op basisscholen een cursus volgen. Daar ben ik op tegen. Waarom 
zouden we een oma daartoe wettelijk moeten verplichten?’ 
Hij wil niet uitsluiten dat sommige overblijfkrachten een cursus nodig hebben. ‘Daar 
zie ik dan eerder een taak voor de mr, die kan dat wel beoordelen. En ik wil ook zeker 
niet dat het vrijheid-blijheid is bij het overblijven, de school moet wel goed de vinger 
aan de pols houden en het moet duidelijk zijn waar ouders met hun klachten terecht 
kunnen. Want ik weet ook wel dat het overblijven op veel scholen slecht is geregeld
of zelfs helemaal niet. Dat is een slechte zaak, maar we moeten ook niet doorslaan 
naar de andere kant door allerlei verplichtingen op te gaan leggen. Uiteindelijk praten 
we over een uur tussen de middag waarin kinderen hun boterham opeten en onder 
toezicht even ontspannen. Den Haag moet niet alles willen regelen.’ 
2.14 Kamerlid Paul Jungbluth: ‘Voor de bestrijding van achterstanden moeten 
35 
kansarme groepen een stem krijgen’ 16 
Nely van Dam 
Inleiding 
Paul Jungbluth, lid van de Tweede Kamer voor GroenLinks, heeft maar een halve 
zittingsperiode. In deze twee jaar heeft hij zich één groot doel gesteld: onderwijsach-terstanden 
moeten bij de volgende verkiezingen prioriteit nummer één worden. Voor 
de bestrijding van achterstanden moeten de kansarme groepen een stem krijgen. ’Dat 
zal niet via de MR kunnen.’ 
Om de andere politieke partijen te overtuigen van de noodzaak bestrijding van achter-standen 
tot verkiezingsitem nummer één te verklaren noemt hij een voorbeeld. ‘We 
dreigen in het wetenschappelijk onderwijs plaatsen te creëren voor buitenlandse stu-denten, 
omdat we in Nederland niet genoeg getalenteerden hebben. Terwijl we in 
Nederland natuurlijk wel potentieel genoeg hebben, onder de minderheden zit zo 
gigantisch veel verborgen talent. Het blijkt keer op keer uit internationale vergelijkin-gen 
dat onze minderheden het slechter doen dan de minderheden in andere Europese 
landen.’ 
Zijns inziens is het ook in verband met de kenniseconomie, waar Nederlands welvaart 
van moet komen, verstandiger voor binnenlandse vulling van de plaatsen voor geta-lenteerden 
aan universiteiten te zorgen. ‘Van die buitenlandse studenten van elders is 
het vrijwel zeker dat ze na afstuderen vertrekken, zij worden wereldburgers en nemen 
ze hun goede opleiding mee naar het buitenland zonder enig profijt voor de Neder-landse 
kenniseconomie. De minderheden die nu hier zijn blijven hoogstwaarschijnlijk 
wel in Nederland.’ 
Achterstanden hebben altijd zijn belangstelling gehad en vormden ook lange tijd zijn 
werkterrein, totdat hij in juni Kamerlid werd en de fractie van GroenLinks aan een 
herschikking van de portefeuilles begon, opdat Jungbluth de gehele onderwijsporte-feuille 
kon krijgen. Als onderwijsonderzoeker aan het Instituut voor Toegepaste So- 
16 Artikel wordt gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 11.
ciale wetenschappen (ITS) van de Nijmeegse universiteit begon hij al in 1972 op de 
afdeling die nu ’onderwijskansen’ heet, maar die zich toen nog vooral richtte op 
achterstanden van arbeiderskinderen. Ze waren praktisch zonder uitzondering autoch-toon. 
36 
‘Vergis je niet, nog steeds zijn er autochtone achterstandskinderen, ook voor hen 
moet het onderwijs beter, want dertig jaar onderwijsachterstandenbeleid heeft ook 
voor hen te weinig opgeleverd. Nog steeds is sociale afkomst de meest bepalen factor, 
maar ook geslacht en regio blijven belangrijk.’ 
Jungbluth promoveerde in 1982 op een proefschrift over de onderwijskansen van 
meisjes en hoe leerkrachten door hun benadering de verschillen in jongens en meisjes 
in stand houden. Op dit gebied is spectaculair veel veranderd. De meisjes stromen 
inmiddels hoger door dan de jongens, terwijl dat in de jaren tachtig nog andersom 
was. Aan sommige universiteiten zijn of komen binnenkort de vrouwelijke studenten 
in de meerderheid. Echt blij is Jungbluth hierover niet. ‘Het zou best kunnen dat op 
den duur het aanzien van het wetenschappelijk onderwijs door deze ontwikkeling 
daalt. Aan de salarissen kun je nu al zien dat na bepaalde studies afgestudeerden van 
het hoger beroepsonderwijs hogere salarissen krijgen dan universitair geschoolden. 
Daar gaan de jongens natuurlijk naar toe.’ 
Lagere doorstroming was indertijd één kenmerk van de achterstelling van meisjes, 
ook speelde de seksegebonden school- en vakkenkeuze. Op dit vlak is weinig verbete-ring 
opgetreden, afgezien van de afschaffing van de huishoudschool. Jungbluth vertelt 
hoe hij onlangs door een schoolleider uitgelegd kreeg dat een íntellectuele hiërarchie 
is bij de profielen. ‘Het makkelijkst beoordeeld wordt maatschappij en economie, 
waarbij vijftig procent meisjes en vijftig procent jongens zitten. Het zwaarste profiel 
is natuur en techniek, waar één meisje zit op dertien jongens. Vroeger waren het de 
vakken, nu zijn het de profielen, de verschillen zijn net zo groot. En dan zegt Neder-land 
te betreuren dat zo weinig vrouwen in de betasector zitten. Het is hetzelfde ver-haal 
als met de minderheden. In andere Europese volgen meer meisjes exacte vak-ken.’ 
Uit een aanstaande promotie weet Jungbluth bovendien dat de verschillen tussen de 
scholen met de aantallen meisjes bij natuur en techniek enorm groot zijn. ‘De kans op 
de ene school is voor een meisje om natuur en techniek als profiel te kiezen is vele 
malen groter dan op de andere. Dus scholen die hun best doen meisjes te motiveren, 
hebben wel succes. Maar dan speelt weer het probleem dat deze meisjes het eerste 
jaar erg moeilijk krijgen.’ 
Hij ziet hierin het bewijs dat de problematiek sinds begin jaren tachtig nog altijd 
dezelfde oorzaak heeft: leraren die natuur- en wiskunde geven behandelen meisjes 
anders dan jongens. 
En als hij de lijn doortrekt komt hij op de diepere oorzaak waarom de grote groep 
allochtone achterstandsleerlingen niet inmiddels beter resultaten boekt in het onder-
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs
Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs

More Related Content

Similar to Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs

Frederik Smit (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit: dwangbuis of...
Frederik Smit (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit: dwangbuis of...Frederik Smit (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit: dwangbuis of...
Frederik Smit (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit: dwangbuis of...Frederik Smit
 
Naar meer democratische besluitvorming. 'Geef ouders zeggenschap in plaats va...
Naar meer democratische besluitvorming. 'Geef ouders zeggenschap in plaats va...Naar meer democratische besluitvorming. 'Geef ouders zeggenschap in plaats va...
Naar meer democratische besluitvorming. 'Geef ouders zeggenschap in plaats va...Frederik Smit
 
Frederik Smit & Jos van Kuijk (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeie...
Frederik Smit & Jos van Kuijk (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeie...Frederik Smit & Jos van Kuijk (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeie...
Frederik Smit & Jos van Kuijk (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeie...Frederik Smit
 
Frederik Smit, Geert Driessen, Gerrit Vrieze & Jos van Kuijk (2005) Functione...
Frederik Smit, Geert Driessen, Gerrit Vrieze & Jos van Kuijk (2005) Functione...Frederik Smit, Geert Driessen, Gerrit Vrieze & Jos van Kuijk (2005) Functione...
Frederik Smit, Geert Driessen, Gerrit Vrieze & Jos van Kuijk (2005) Functione...Driessen Research
 
Functioneren medezeggenschap van studenten n het hoger beroepsonderwijs en we...
Functioneren medezeggenschap van studenten n het hoger beroepsonderwijs en we...Functioneren medezeggenschap van studenten n het hoger beroepsonderwijs en we...
Functioneren medezeggenschap van studenten n het hoger beroepsonderwijs en we...Frederik Smit
 
Vraaggestuurde scholing. We willen geen praatje en een plaatje, maar een inte...
Vraaggestuurde scholing. We willen geen praatje en een plaatje, maar een inte...Vraaggestuurde scholing. We willen geen praatje en een plaatje, maar een inte...
Vraaggestuurde scholing. We willen geen praatje en een plaatje, maar een inte...Frederik Smit
 
Relatie met de achterban. Naar meer interactie en dialoog
Relatie met de achterban. Naar meer interactie en dialoogRelatie met de achterban. Naar meer interactie en dialoog
Relatie met de achterban. Naar meer interactie en dialoogFrederik Smit
 
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie prakti...
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie  prakti...Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie  prakti...
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie prakti...gpimonieman
 
Ronde tafels medezeggenschap. Een nieuwe aanpak om ouders in (g)mr te onderst...
Ronde tafels medezeggenschap. Een nieuwe aanpak om ouders in (g)mr te onderst...Ronde tafels medezeggenschap. Een nieuwe aanpak om ouders in (g)mr te onderst...
Ronde tafels medezeggenschap. Een nieuwe aanpak om ouders in (g)mr te onderst...Frederik Smit
 
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...Frederik Smit
 
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014Simonverwer
 
Onderwijsinspectie: meer focus op basisvaardigheden. Vergroot vakinhoudelijke...
Onderwijsinspectie: meer focus op basisvaardigheden. Vergroot vakinhoudelijke...Onderwijsinspectie: meer focus op basisvaardigheden. Vergroot vakinhoudelijke...
Onderwijsinspectie: meer focus op basisvaardigheden. Vergroot vakinhoudelijke...Frederik Smit
 
Stand van zaken integrale kindcentra februari 2013 docx
Stand van zaken integrale kindcentra februari 2013 docxStand van zaken integrale kindcentra februari 2013 docx
Stand van zaken integrale kindcentra februari 2013 docxAndereTijden
 
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006) Literatuurstudie oude...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006) Literatuurstudie oude...Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006) Literatuurstudie oude...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006) Literatuurstudie oude...Driessen Research
 
Praktijkonderzoek extern wilma oosterhuis
Praktijkonderzoek extern wilma oosterhuisPraktijkonderzoek extern wilma oosterhuis
Praktijkonderzoek extern wilma oosterhuisWilma Oosterhuis
 
Handboek%20 Mediawijsheid%20versie%20website
Handboek%20 Mediawijsheid%20versie%20websiteHandboek%20 Mediawijsheid%20versie%20website
Handboek%20 Mediawijsheid%20versie%20websiteniek48
 
EduNext transformatiecoaching 20190616 finaal
EduNext transformatiecoaching 20190616 finaalEduNext transformatiecoaching 20190616 finaal
EduNext transformatiecoaching 20190616 finaalDirk De Boe
 
adviesrapport-flexibilisering-hoger-onderwijs
adviesrapport-flexibilisering-hoger-onderwijsadviesrapport-flexibilisering-hoger-onderwijs
adviesrapport-flexibilisering-hoger-onderwijsJitske Gulmans-Weitenberg
 

Similar to Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs (20)

Frederik Smit (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit: dwangbuis of...
Frederik Smit (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit: dwangbuis of...Frederik Smit (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit: dwangbuis of...
Frederik Smit (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit: dwangbuis of...
 
Naar meer democratische besluitvorming. 'Geef ouders zeggenschap in plaats va...
Naar meer democratische besluitvorming. 'Geef ouders zeggenschap in plaats va...Naar meer democratische besluitvorming. 'Geef ouders zeggenschap in plaats va...
Naar meer democratische besluitvorming. 'Geef ouders zeggenschap in plaats va...
 
Frederik Smit & Jos van Kuijk (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeie...
Frederik Smit & Jos van Kuijk (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeie...Frederik Smit & Jos van Kuijk (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeie...
Frederik Smit & Jos van Kuijk (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeie...
 
Frederik Smit, Geert Driessen, Gerrit Vrieze & Jos van Kuijk (2005) Functione...
Frederik Smit, Geert Driessen, Gerrit Vrieze & Jos van Kuijk (2005) Functione...Frederik Smit, Geert Driessen, Gerrit Vrieze & Jos van Kuijk (2005) Functione...
Frederik Smit, Geert Driessen, Gerrit Vrieze & Jos van Kuijk (2005) Functione...
 
Functioneren medezeggenschap van studenten n het hoger beroepsonderwijs en we...
Functioneren medezeggenschap van studenten n het hoger beroepsonderwijs en we...Functioneren medezeggenschap van studenten n het hoger beroepsonderwijs en we...
Functioneren medezeggenschap van studenten n het hoger beroepsonderwijs en we...
 
Vraaggestuurde scholing. We willen geen praatje en een plaatje, maar een inte...
Vraaggestuurde scholing. We willen geen praatje en een plaatje, maar een inte...Vraaggestuurde scholing. We willen geen praatje en een plaatje, maar een inte...
Vraaggestuurde scholing. We willen geen praatje en een plaatje, maar een inte...
 
Relatie met de achterban. Naar meer interactie en dialoog
Relatie met de achterban. Naar meer interactie en dialoogRelatie met de achterban. Naar meer interactie en dialoog
Relatie met de achterban. Naar meer interactie en dialoog
 
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie prakti...
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie  prakti...Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie  prakti...
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie prakti...
 
Ronde tafels medezeggenschap. Een nieuwe aanpak om ouders in (g)mr te onderst...
Ronde tafels medezeggenschap. Een nieuwe aanpak om ouders in (g)mr te onderst...Ronde tafels medezeggenschap. Een nieuwe aanpak om ouders in (g)mr te onderst...
Ronde tafels medezeggenschap. Een nieuwe aanpak om ouders in (g)mr te onderst...
 
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...
 
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014
 
Onderwijsinspectie: meer focus op basisvaardigheden. Vergroot vakinhoudelijke...
Onderwijsinspectie: meer focus op basisvaardigheden. Vergroot vakinhoudelijke...Onderwijsinspectie: meer focus op basisvaardigheden. Vergroot vakinhoudelijke...
Onderwijsinspectie: meer focus op basisvaardigheden. Vergroot vakinhoudelijke...
 
Stand van zaken integrale kindcentra februari 2013 docx
Stand van zaken integrale kindcentra februari 2013 docxStand van zaken integrale kindcentra februari 2013 docx
Stand van zaken integrale kindcentra februari 2013 docx
 
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006) Literatuurstudie oude...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006) Literatuurstudie oude...Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006) Literatuurstudie oude...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006) Literatuurstudie oude...
 
Praktijkonderzoek extern wilma oosterhuis
Praktijkonderzoek extern wilma oosterhuisPraktijkonderzoek extern wilma oosterhuis
Praktijkonderzoek extern wilma oosterhuis
 
Handboek%20 Mediawijsheid%20versie%20website
Handboek%20 Mediawijsheid%20versie%20websiteHandboek%20 Mediawijsheid%20versie%20website
Handboek%20 Mediawijsheid%20versie%20website
 
Presentatie ii nov2010
Presentatie ii nov2010Presentatie ii nov2010
Presentatie ii nov2010
 
De kernopgaven van de lerarenopleidingen
De kernopgaven van de lerarenopleidingenDe kernopgaven van de lerarenopleidingen
De kernopgaven van de lerarenopleidingen
 
EduNext transformatiecoaching 20190616 finaal
EduNext transformatiecoaching 20190616 finaalEduNext transformatiecoaching 20190616 finaal
EduNext transformatiecoaching 20190616 finaal
 
adviesrapport-flexibilisering-hoger-onderwijs
adviesrapport-flexibilisering-hoger-onderwijsadviesrapport-flexibilisering-hoger-onderwijs
adviesrapport-flexibilisering-hoger-onderwijs
 

More from Frederik Smit

Omslag MR magazine, maart 2024, Vreedzame School
Omslag MR magazine, maart 2024, Vreedzame SchoolOmslag MR magazine, maart 2024, Vreedzame School
Omslag MR magazine, maart 2024, Vreedzame SchoolFrederik Smit
 
Omslag LR_MRM05_2023.pdf
Omslag LR_MRM05_2023.pdfOmslag LR_MRM05_2023.pdf
Omslag LR_MRM05_2023.pdfFrederik Smit
 
MR magazine, juni 2023, Wolters Kluwer.pdf
MR magazine, juni 2023, Wolters Kluwer.pdfMR magazine, juni 2023, Wolters Kluwer.pdf
MR magazine, juni 2023, Wolters Kluwer.pdfFrederik Smit
 
Cover MR magazine, nr. 3, 2023. pdf
Cover MR magazine, nr. 3,  2023. pdfCover MR magazine, nr. 3,  2023. pdf
Cover MR magazine, nr. 3, 2023. pdfFrederik Smit
 
Omslag MR magazine, nr 2, 2023, Wolters Kluwer
Omslag MR magazine, nr 2, 2023, Wolters KluwerOmslag MR magazine, nr 2, 2023, Wolters Kluwer
Omslag MR magazine, nr 2, 2023, Wolters KluwerFrederik Smit
 
Omslag MR magazine nr 1 2023.pdf
Omslag MR magazine nr 1 2023.pdfOmslag MR magazine nr 1 2023.pdf
Omslag MR magazine nr 1 2023.pdfFrederik Smit
 
Klimaatverandering: eco op school. Actiegerichte participatie van leerlingen ...
Klimaatverandering: eco op school. Actiegerichte participatie van leerlingen ...Klimaatverandering: eco op school. Actiegerichte participatie van leerlingen ...
Klimaatverandering: eco op school. Actiegerichte participatie van leerlingen ...Frederik Smit
 
Sociaal veiligheidsbeleid een papieren tijger? De school als werkplek van geb...
Sociaal veiligheidsbeleid een papieren tijger? De school als werkplek van geb...Sociaal veiligheidsbeleid een papieren tijger? De school als werkplek van geb...
Sociaal veiligheidsbeleid een papieren tijger? De school als werkplek van geb...Frederik Smit
 
Gelijke onderwijskansen een uitdaging? Laat leerlingen ontdekken wat ze écht ...
Gelijke onderwijskansen een uitdaging? Laat leerlingen ontdekken wat ze écht ...Gelijke onderwijskansen een uitdaging? Laat leerlingen ontdekken wat ze écht ...
Gelijke onderwijskansen een uitdaging? Laat leerlingen ontdekken wat ze écht ...Frederik Smit
 
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...Frederik Smit
 
Cover Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwond...
Cover Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwond...Cover Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwond...
Cover Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwond...Frederik Smit
 
De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en werkgeluk?
De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en werkgeluk?De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en werkgeluk?
De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en werkgeluk?Frederik Smit
 
Cover De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en wer...
Cover De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en wer...Cover De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en wer...
Cover De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en wer...Frederik Smit
 
Vertsterking van het onderwijs in burgerschap. Naar meer tegenmacht van leerl...
Vertsterking van het onderwijs in burgerschap. Naar meer tegenmacht van leerl...Vertsterking van het onderwijs in burgerschap. Naar meer tegenmacht van leerl...
Vertsterking van het onderwijs in burgerschap. Naar meer tegenmacht van leerl...Frederik Smit
 
De bijlesindustrie. Kunnen we nog zonder?
De bijlesindustrie. Kunnen we nog zonder? De bijlesindustrie. Kunnen we nog zonder?
De bijlesindustrie. Kunnen we nog zonder? Frederik Smit
 
Naar het nieuwe normaal. Hoe het onderwijs opkrabbelt uit de coronacrisis
Naar het nieuwe normaal. Hoe het onderwijs opkrabbelt uit de coronacrisisNaar het nieuwe normaal. Hoe het onderwijs opkrabbelt uit de coronacrisis
Naar het nieuwe normaal. Hoe het onderwijs opkrabbelt uit de coronacrisisFrederik Smit
 
Miljardeninjectie in het onderwijs en sleutelrol medezeggenschap
Miljardeninjectie in het onderwijs en sleutelrol medezeggenschapMiljardeninjectie in het onderwijs en sleutelrol medezeggenschap
Miljardeninjectie in het onderwijs en sleutelrol medezeggenschapFrederik Smit
 
Gespreid leiderschap: benut de aanwezige expertise. Trend in onderwijs én med...
Gespreid leiderschap: benut de aanwezige expertise. Trend in onderwijs én med...Gespreid leiderschap: benut de aanwezige expertise. Trend in onderwijs én med...
Gespreid leiderschap: benut de aanwezige expertise. Trend in onderwijs én med...Frederik Smit
 
De leraar of de leerling centraal? Concepten voor gelukkig werken en leren
De leraar of de leerling centraal? Concepten voor gelukkig werken en lerenDe leraar of de leerling centraal? Concepten voor gelukkig werken en leren
De leraar of de leerling centraal? Concepten voor gelukkig werken en lerenFrederik Smit
 
Hoe verhogen we de schoolprestaties? Mensen maken het verschil
Hoe verhogen we de schoolprestaties? Mensen maken het verschilHoe verhogen we de schoolprestaties? Mensen maken het verschil
Hoe verhogen we de schoolprestaties? Mensen maken het verschilFrederik Smit
 

More from Frederik Smit (20)

Omslag MR magazine, maart 2024, Vreedzame School
Omslag MR magazine, maart 2024, Vreedzame SchoolOmslag MR magazine, maart 2024, Vreedzame School
Omslag MR magazine, maart 2024, Vreedzame School
 
Omslag LR_MRM05_2023.pdf
Omslag LR_MRM05_2023.pdfOmslag LR_MRM05_2023.pdf
Omslag LR_MRM05_2023.pdf
 
MR magazine, juni 2023, Wolters Kluwer.pdf
MR magazine, juni 2023, Wolters Kluwer.pdfMR magazine, juni 2023, Wolters Kluwer.pdf
MR magazine, juni 2023, Wolters Kluwer.pdf
 
Cover MR magazine, nr. 3, 2023. pdf
Cover MR magazine, nr. 3,  2023. pdfCover MR magazine, nr. 3,  2023. pdf
Cover MR magazine, nr. 3, 2023. pdf
 
Omslag MR magazine, nr 2, 2023, Wolters Kluwer
Omslag MR magazine, nr 2, 2023, Wolters KluwerOmslag MR magazine, nr 2, 2023, Wolters Kluwer
Omslag MR magazine, nr 2, 2023, Wolters Kluwer
 
Omslag MR magazine nr 1 2023.pdf
Omslag MR magazine nr 1 2023.pdfOmslag MR magazine nr 1 2023.pdf
Omslag MR magazine nr 1 2023.pdf
 
Klimaatverandering: eco op school. Actiegerichte participatie van leerlingen ...
Klimaatverandering: eco op school. Actiegerichte participatie van leerlingen ...Klimaatverandering: eco op school. Actiegerichte participatie van leerlingen ...
Klimaatverandering: eco op school. Actiegerichte participatie van leerlingen ...
 
Sociaal veiligheidsbeleid een papieren tijger? De school als werkplek van geb...
Sociaal veiligheidsbeleid een papieren tijger? De school als werkplek van geb...Sociaal veiligheidsbeleid een papieren tijger? De school als werkplek van geb...
Sociaal veiligheidsbeleid een papieren tijger? De school als werkplek van geb...
 
Gelijke onderwijskansen een uitdaging? Laat leerlingen ontdekken wat ze écht ...
Gelijke onderwijskansen een uitdaging? Laat leerlingen ontdekken wat ze écht ...Gelijke onderwijskansen een uitdaging? Laat leerlingen ontdekken wat ze écht ...
Gelijke onderwijskansen een uitdaging? Laat leerlingen ontdekken wat ze écht ...
 
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
 
Cover Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwond...
Cover Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwond...Cover Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwond...
Cover Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwond...
 
De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en werkgeluk?
De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en werkgeluk?De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en werkgeluk?
De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en werkgeluk?
 
Cover De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en wer...
Cover De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en wer...Cover De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en wer...
Cover De opmars van de schoolhond. Zorgt Charlie voor meer vrolijkheid en wer...
 
Vertsterking van het onderwijs in burgerschap. Naar meer tegenmacht van leerl...
Vertsterking van het onderwijs in burgerschap. Naar meer tegenmacht van leerl...Vertsterking van het onderwijs in burgerschap. Naar meer tegenmacht van leerl...
Vertsterking van het onderwijs in burgerschap. Naar meer tegenmacht van leerl...
 
De bijlesindustrie. Kunnen we nog zonder?
De bijlesindustrie. Kunnen we nog zonder? De bijlesindustrie. Kunnen we nog zonder?
De bijlesindustrie. Kunnen we nog zonder?
 
Naar het nieuwe normaal. Hoe het onderwijs opkrabbelt uit de coronacrisis
Naar het nieuwe normaal. Hoe het onderwijs opkrabbelt uit de coronacrisisNaar het nieuwe normaal. Hoe het onderwijs opkrabbelt uit de coronacrisis
Naar het nieuwe normaal. Hoe het onderwijs opkrabbelt uit de coronacrisis
 
Miljardeninjectie in het onderwijs en sleutelrol medezeggenschap
Miljardeninjectie in het onderwijs en sleutelrol medezeggenschapMiljardeninjectie in het onderwijs en sleutelrol medezeggenschap
Miljardeninjectie in het onderwijs en sleutelrol medezeggenschap
 
Gespreid leiderschap: benut de aanwezige expertise. Trend in onderwijs én med...
Gespreid leiderschap: benut de aanwezige expertise. Trend in onderwijs én med...Gespreid leiderschap: benut de aanwezige expertise. Trend in onderwijs én med...
Gespreid leiderschap: benut de aanwezige expertise. Trend in onderwijs én med...
 
De leraar of de leerling centraal? Concepten voor gelukkig werken en leren
De leraar of de leerling centraal? Concepten voor gelukkig werken en lerenDe leraar of de leerling centraal? Concepten voor gelukkig werken en leren
De leraar of de leerling centraal? Concepten voor gelukkig werken en leren
 
Hoe verhogen we de schoolprestaties? Mensen maken het verschil
Hoe verhogen we de schoolprestaties? Mensen maken het verschilHoe verhogen we de schoolprestaties? Mensen maken het verschil
Hoe verhogen we de schoolprestaties? Mensen maken het verschil
 

Frederik Smit (red.) (2005b). Surfen op de golven de medezeggenschap in het onderwijs

  • 1. SURFEN OP DE GOLVEN VAN MEDEZEGGENSCHAP IN HET ONDERWIJS
  • 2. ii
  • 3. Surfen op de golven van medezeggenschap in het onderwijs Conferentiebijdragen interactieve conferentie School & Medezeggenschap 2005 Frederik Smit (redactie) Nijmegen, 4 november 2005 ITS - Nijmegen
  • 4. ISBN 90–5554–283–0 NUR 840 Projectnummer: 2005445 ¤ 2005 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotoko-pie, iv microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het ITS van de Radboud Universiteit Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, micro-film or any other means without written permission from the publisher.
  • 5. v Voorwoord Er verandert het nodige op het gebied van medezeggenschap in het onderwijs. Op dit moment wordt een discussie gevoerd over de modernisering van de wetgeving van het medezeggenschapsstelsel. Een ideaal moment om op een conferentie van gedachten te wisselen over de stand van zaken, waarbij onderzoeksresultaten van het ITS naar het functioneren van de bovenschoolse medezeggenschap en wensen van leerlingen goed kunnen worden gebruikt. De voor u liggende bundel is een verslag van deze conferentie. Het betreft de bijdra-gen van ‘debaters’ aan de discussie onder leiding van Jeroen Winkels, vice-voorzitter van het College van Bestuur, Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast geven on-derwijsadviseurs, vertegenwoordigers van werkgevers, bestuurders, personeelsleden, ouders en leerlingen hun visie. We zijn al deze betrokkenen zeer erkentelijk voor hun medewerking. De deelnemers kwamen van onderwijsinstellingen in het primair, voortgezet onder-wijs, beroepsonderwijs en universiteiten, van werkgevers-, besturen-, personeels-, ouder-, leerlingenorganisaties, vakbonden, het Ministerie van OCW, de Onderwijs-raad, onderzoeks-, scholingsinstituten en uitgeverijen. Bij de organisatie van zo’n conferentie zijn altijd veel mensen betrokken. De confe-rentie is opgezet door Frederik Smit (projectleider) en Mariët Haverkamp. Christie Hofmeester (bladmanager School & Medezeggenschap), Irene Hemels, Loulène Boersma, Henk Jansen, Paul Kamps en Hilde Mertens (hoofdredacteur en redactiele-den School & Medezeggenschap) hebben het projectteam geadviseerd bij de opzet en de uitvoering. Vanuit de Radboud Universiteit Nijmegen verzorgde Jacqueline Berns de congresor-ganisatie. De teksten voor conferentiebundel zijn van commentaar voorzien door Jos van Kuijk. Een belangrijke rol heeft Jos Wisman gespeeld in verband met het ontwer-pen en ‘updaten’ van de website (www.naareenwms.nl). Ik verwacht dat deze conferentiebundel een belangrijke bijdrage zal leveren aan de bezinning op de rol van de medezeggenschap binnen het onderwijs. Dr. Erik de Gier Directeur ITS
  • 6. vi
  • 7. vii Inhoudsopgave Voorwoord v 1. Inleiding Medezeggenschap in het onderwijs: meer of minder ruimte om inspraak zelf vorm te geven? Frederik Smit 1 2. Visies op inspraak 3 2.1 Vooraf 3 2.2 Waarom een medezeggenschapswet in het onderwijs? Frans Brekelmans 4 2.3 Wet medezeggenschap scholen in de steigers Loulène Boersma 13 2.4 Een kauwgombal van een wet Frederik Smit 17 2.5 In het funderend onderwijs moet medezeggenschap ongedeeld zijn Paul Zoontjens 21 2.6 De nieuwe medezeggenschap is een lakmoesproef voor het onderwijs Werner van Katwijk 21 2.7 Een school is de Hema niet! Irene van Kesteren 22 2.8 Leerlingen moeten eigenstandige medezeggenschap kunnen uitoefenen los van ouders Anne van Gerven 23 2.9 WOR of WMS doet er niet toe Robert van den Boezem 23 2.10 Eén geschillencommissie voor het onderwijs? Jelle Vaartjes 24 2.11 Naar een flexibele medezeggenschapswet Philip Geelkerken 27
  • 8. viii 2.12 Kamerlid Lia Roefs: ‘Amendement zal faciliteitenregeling MR-leden verbeteren’ Nely van Dam 28 2.13 Kamerlid Eric Balemans: ‘Dien nou eerst dat wetsontwerp medezeggenschap maar eens in’ Nely van Dam 32 2.14 Kamerlid Paul Jungbluth: ‘Voor de bestrijding van achterstanden moeten kansarme groepen een stem krijgen’ Nely van Dam 35 3 Tour d’horizon langs thema’s 39 3.1 Vooraf 39 3.2 Het belang van medezeggenschap Rob Limper 39 3.3 Medezeggenschap, samen met ouders en leerlingen, is een wezenskenmerk voor werknemers in een school Jan Duijnhouwer 41 3.4 Medezeggenschap en lumpsum: meer ruimte in het primair onderwijs Paul Zoontjens 41 3.5 Nieuwe arbeidsomstandighedenwet en medezeggenschap Loulène Boersma 44 3.6 Een uniform op de basisschool is een uitdrukking van democratische, egalitaire verhoudingen Irene Hemels 49 3.7 Leerlingenparticipatie staat op een laag pitje Paul Kamps 50 3.8 Leerlingenparticipatie in het voorgezet onderwijs: medezeggenschap van onderop is het antwoord Frederik Smit, Gerrit Vrieze, Jos van Kuijk & Martien Hietbrink 53 3.9 Leerlingen en studenten willen meer invloed op de kwaliteit van docenten Frederik Smit, Gerrit Vrieze, Geert Driessen & Jos van Kuijk 56 3.10 Het is goed te weten dat er een geschillencommissie is die knopen door kan hakken Hilde Mertens 58 3.11 Leerlingenfonds onderhevig aan instemmingsrecht Wilco Brussee 59
  • 9. 4 Samenvattende beschouwingen 61 4.1 Vooraf 61 4.2 De nieuwe school leidt tot nieuwe medezeggenschap Henk Jansen 61 ix 4.3 Uniformering van medezeggenschap: een dam tegen de oprukkende versnippering in het onderwijs Paul Zoontjens 66 Bijlage Lijst van afkortingen 71 Auteurs en geïnterviewden 73
  • 10. x
  • 11. 1 1 Inleiding Medezeggenschap in het onderwijs: meer of minder ruimte om inspraak zelf vorm te geven? Frederik Smit Op 31 maart 2005 heeft de minister van OCW een brief naar de Tweede Kamer ge-stuurd met voorstellen voor de nieuwe medezeggenschapswetgeving in het primair en voortgezet onderwijs. De voorstellen zijn een gevolg van de ontwikkelingen, die de afgelopen jaren in het onderwijs hebben plaatsgevonden en kunnen worden getypeerd met de woorden: deregulering, autonomievergroting, decentralisatie, samenwerkings-verbanden en ‘educational governance’. Kernvragen bij de discussies over de voorstellen van de minister zijn: - Hoeveel ruimte moet de wet bieden om passend bij de eigen cultuur van de onder-wijsinstelling, attitudes en vaardigheden van betrokkenen, eigen keuzes mogelijk te maken? Indien een geleding niet gezamenlijk wenst te opereren met andere geledin-gen in de medezeggenschapsraad, dient gescheiden inspraak van personeel, (alloch-tone) ouders en leerlingen tot de mogelijkheden te behoren? Is het gewenst dat in-spraakorganen bijvoorbeeld een volmacht geven aan het bevoegd gezag om het be-leid te bepalen en afzien van de bevoegdheid om te adviseren of in te stemmen met voorstellen van het bestuur? - Zouden de wensen van leerlingen om meer invloed te kunnen uitoefenen op de kwaliteit van het onderwijs, de docenten en hun leefomgeving op school niet tot uitdrukking moeten komen in de WMS? - Dient er voor ouders en leerlingen een solide faciliteitenregeling te komen, zodat ze net als personeelsleden, zo optimaal mogelijk toegerust kunnen worden om te func-tioneren in inspraakorganen? - Is ontkoppeling van GMR-lidmaatschap en MR -lidmaatschap opportuun, gezien de positieve ervaringen van GMR’en in het openbaar onderwijs waarvan de leden in hechte netwerken functioneren en als stevige ‘counterparts’ van het management en bestuur optreden? - Past één landelijke geschillencommissie bij de grondtrekken en uitgangspunten van de Wet medezeggenschap scholen (WMS)? Leidt de keuze voor één landelijke ge-schillencommissie tot een verdere juridisering van de verhoudingen in het onder-wijs?
  • 12. Medezeggenschap is geen gestold concept. De vormgeving van de medezeggenschap is aan verandering onderhevig en volgt ontwikkelingen in de samenleving en ontwik-kelingen 2 binnen onderwijsinstellingen. De vraag is of de voorgestelde wetswijzigin-gen een eigentijdse invulling van medezeggenschap mogelijk maakt die bij betrokke-nen past. Of de wet voldoende garanties biedt voor de zwakste partijen: ouders en leerlingen. Surfend op de golven van de medezeggenschap: biedt de nieuwe wet bewegingsvrijheid, is maatwerk mogelijk en is gelijkwaardige medezeggenschap van personeel, ouders en leerlingen gewaarborgd? De ervaringen en wensen van leden van inspraakorganen met medezeggenschaps-structuren, zijn onderwerp geweest van een conferentie georganiseerd door het ITS van de Radboud Universiteit Nijmegen en het magazine School & Medezeggenschap van uitgeverij Kluwer in Amsterdam op 4 november 2005. Voorliggende bundel bevat de conferentiebijdragen. In het tweede hoofdstuk van deze conferentiebundel wordt de medezeggenschap vanuit diverse gezichtspunten belicht. In het derde hoofdstuk komen thema’s aan de orde die gerelateerd zijn aan inspraak op scholen. Het laatste hoofdstuk bevat samen-vattende beschouwingen van Henk Jansen en Paul Zoontjens. Zij geven kritische standpuntbepalingen.
  • 13. 3 2 Visies op inspraak 2.1 Vooraf Verschillende visies op medezeggenschap worden in dit hoofdstuk belicht. Beleidsad-viseur Frans Brekelmans schetst de noodzaak van een nieuwe medezeggenschapswet in het onderwijs. Beleidsadviseur Loulène Boersma beschrijft daarna de hoofdlijnen uit de WMS en de mening van de Tweede Kamer hierover. Onderzoeker Frederik Smit plaatst vervolgens kanttekeningen bij de voorstellen. Hoogleraar Paul Zoontjens en directeuren van landelijke ouderorganisaties (Werner van Katwijk en Irene van Kesteren) beargumenteren achtereenvolgens waarom zij pleiten voor: ‘ongedeelde’ medezeggenschap van personeel en ouders, een democrati-sche houding van scholen en een eerlijke verdeling van de zeggenschap over de be-trokkenen. Beleidsmedewerker Anne van Gerven, van Landelijk Aktie Komitee Scholieren, belicht de positie van leerlingen in het voortgezet onderwijs bij de medezeggenschap. Robert van den Boezem van het Werkgeversverbond Voortgezet Onderwijs bekijkt vanuit het perspectief van werkgever de voorstellen van een nieuwe medezeggen-schapsregeling. Onderwijsjournalist Jelle Vaartjes laat daarna een voor- en een tegen-stander van één landelijke geschillencommissie aan het woord. Algemeen directeur van Vereniging Openbare Scholen/Algemene Besturen Bond, Philip Geelkerken, beargumenteert waarom hij achter het initiatief staat om tot een Wet medezeggenschap scholen (WMS) te komen en is benieuwd of het de wetgever lukt een regeling in het Staatsblad op te nemen. Of de regering en parlement in sa-menwerking daadwerkelijk tot een nieuwe wet kunnen komen, beschrijft onderwijs-journalist Nely van Dam tenslotte in interviews met Tweede Kamerleden.
  • 14. 2.2 Waarom een medezeggenschapswet in het onderwijs? 1 4 Frans Brekelmans Inleiding De organisatie van het congres heeft mij verzocht een bijdrage te leveren voor de conferentiebundel. De vraag was: geef je visie op medezeggenschap en hoe moet aan deze visie vorm worden gegeven. Ik zal deze vraag als volgt beantwoorden. Op de eerste plaats zal ik in paragraaf 2 een schets geven van de ontwikkelingen die duidelijk maken waarom de huidige WMO gewijzigd dient te worden. Daarna zal ik, in paragraaf 3, ingaan op de relatie tussen deregulering en wetgeving. In paragraaf 4 wordt stilgestaan bij de toekomstige WMS.2 Dit zal gebeuren aan de hand van hetgeen in paragraaf 2 en 3 is opgemerkt. De beantwoording van de vraag wordt afgesloten met paragraaf 5, de conclusie. Het spreekt voor zich dat gelet op het aantal beschikbare pagina’s de genoemde on-derwerpen slechts globaal aan de orde komen. Voor deze beantwoording heb ik geko-zen omdat ik de afgelopen tijd gemerkt heb dat de discussie over de WMS zich be-perkt tot enkele onderwerpen van de WMS. De discussie over de WMS kan alleen zinvol worden gevoerd wanneer deze plaatsvindt binnen een breder kader. Gebeurt dat niet dan geraken we weer in de patstelling, die de afgelopen jaren de discussie over de medezeggenschap in het onderwijs – wel of geen WOR – heeft gekenmerkt. Ontwikkelingen: deregulering, autonomie, decentralisatie, samenwerkingverbanden en educational governance. Algemeen In het midden van de jaren tachtig doet het streven naar deregulering zijn intrede in het onderwijsbeleid. Het startpunt van de deregulering in het onderwijs wordt ge-vormd door de nota ‘Hoger Onderwijs: autonomie en kwaliteit’ (HOAK-nota). Dit 1 Dit artikel bouwt voort op de volgende artikelen: F.H.J.G. Brekelmans en R. van Schoonhoven, De trend gekeerd? Naar een nieuwe wet medezeggenschap voor het (primair) onderwijs, NTOR/ Jaar-boek 2002 – 2004, p. 83 e.v. en R. van Schoonhoven en F.H.J.G. Brekelmans, Over spanningen en waterscheidingen; naar een Wet medezeggenschap scholen voor primair en voortgezet onderwijs, School en Wet, 2005, 3, p. 5. e.v. 2 In het artikel spreek ik over de WMS (Wet medezeggenschap scholen). Hiermee bedoel ik de voor-stellen met betrekking tot de nieuwe medezeggenschapswetgeving in het primair en voortgezet on-derwijs, zoals neergelegd in de brief van de minister van OCW van 31 maart 2005 (kamerstuk 29 768, nr. 4). Op 9 juni 2005 heeft de vaste commissie voor OCW overleg gevoerd over de brief van de minister (Kamerstuk 29 768, nr. 5).
  • 15. document wordt in eerste aanleg geschreven voor het hoger onderwijs, maar krijgt kort daarop in verschillende onderwijssectoren een vervolg, zoals in de nota ‘De school op weg naar 2000’, die handelt over het primair en voortgezet onderwijs. De besturingsfilosofie uit deze nota’s start bij de constatering dat maatschappelijke ver-anderingen ertoe leiden dat in toenemende mate andere eisen aan het onderwijsbestel worden gesteld. Dat betekent dat er meer diversiteit in het onderwijsaanbod moet worden aangebracht, hetgeen kan worden bereikt door instellingen meer ruimte te geven voor eigen beleid. Dit kan worden bereikt door deregulering. Deregulering vergroot, aldus deze nota’s, de beleidsruimte van de instellingen, waardoor deze tot een betere afstemming ten opzichte van hun omgeving kunnen komen. De kwaliteit van het onderwijs neemt hierdoor toe, terwijl de overheidsinspanningen en de wet- en regelgeving evenredig kunnen afnemen. Op de gedachten neergelegd in deze nota’s is nadien door de verschillende kabinetten voortgebouwd. Het streven naar deregulering heeft geleid tot het volgende. Deregulering en autonomie Op de eerste plaats heeft het ministerie van OCW de afgelopen decennia nadrukkelijk getracht via deregulering meer autonomie te geven aan scholen en besturen. Via globalere bekostigingsindicatoren en minder oormerking van personele en materiële middelen is op het terrein van de bekostiging inmiddels de nodige beleidsvrijheid ontstaan (lump sum). Ook op personeelsgebied is sprake geweest van deregulering: aantal en inhoud van rechtspositionele voorschriften zijn gewijzigd, alsook randvoor-waarden en inzetverplichtingen. De autonomievergroting op onderwijskundig terrein is beperkter, maar evenzeer aanwezig. De aldus ontstane beleidsruimte diende ui-teraard geen vacuüm te blijven. De overheid heeft meer ruimte geschapen voor scho-len en besturen om hun eigen beleidskeuzes te maken. Overheidsbeleid is zodoende vervangen door school- en bestuursbeleid. Maar school- en bestuursbeleid veronder-stelt in veel sterkere mate dan voorheen het maken van keuzes. En bij het maken van 5 keuzes hoort overleg en medezeggenschap binnen de eigen schoolgemeenschap. Decentralisatie Een tweede trend van de afgelopen decennia is die van het verleggen van bepalende bevoegdheden van het centrale overheidsniveau naar andere niveaus. Enerzijds is sprake geweest van territoriale decentralisatie: taken zijn van de rijksoverheid overge-dragen aan gemeentelijke overheden. Het lokale onderwijsbeleid heeft daarmee aan belang gewonnen. Maar voor scholen en besturen heeft dit betekend dat de aandacht mede gericht diende te worden op lokale besluitvormingscircuits. Ook daar worden keuzes gemaakt en is dus beïnvloeding mogelijk. Wat is daarbij de ruimte voor mede-zeggenschap? Uit een oogpunt van medezeggenschap is echter met name de decentra-
  • 16. lisatie van het arbeidsvoorwaardenoverleg een belangrijk fenomeen. Op landelijk niveau zijn er tussen werkgevers- en werknemersorganisaties CAO’s afgesloten (in plaats van de oorspronkelijke overheidsregie op het arbeidsvoorwaardenbeleid). Die CAO’s geven op hun beurt uitwerkingsopdrachten en ruimte aan het lokaal overleg waarbij de bonden met individuele besturen afspraken ‘op maat’ maken. Maar tevens is in de CAO’s sprake van meerdere overlegvarianten waarbij zowel de (personeelsge-leding 6 van de) medezeggenschapsraad aan de orde kan komen en/of bonden die rol overnemen. Samenwerkingsverbanden Op de derde plaats is het bestuurlijke ‘landschap’ binnen het primair onderwijs en voortgezet onderwijs de afgelopen jaren flink veranderd. Scholen en besturen zijn verschillende vormen van samenwerkingsrelaties aangegaan. Typerend voor deze vormen is, dat het oorspronkelijk bevoegd gezag grotendeels zijn verantwoordelijkhe-den behoudt, maar voor een bepaald takenpakket (het zorgbeleid, de ambulante bege-leiding, de instandhouding van een centrale dienst e.d.) zich bindt aan afspraken met andere besturen. In deze constructies blijft enerzijds de medezeggenschap binnen het bestuur en de school gehandhaafd, maar blijkt het anderzijds lastig medezeggenschap ook uit te laten oefenen op het samenwerkingsniveau. Een verdergaande samenwer-kingsvorm dan de hiervoor genoemde, is uiteraard de bestuurlijke schaalvergroting: het op een of andere wijze onder één bestuur samenbrengen van meerdere scholen. Doordat echter geen sprake was van overheidsdwang, heeft ‘het veld’ zeer divers gereageerd, soms uit eigen keuze, soms uit noodzaak. Zodoende is een palet ontstaan met aan de ene kant rechtspersonen die tientallen scholen en duizenden leerlingen omvatten, en aan de andere kant de zelfbewuste eenpitters. Medezeggenschap zal in al die situaties een passende plaats moeten krijgen. Met name in de grootschaliger schoolbesturen is voorts de klassieke taak- en functieverdeling tussen ‘het bestuur’ aan de ene kant en ‘de schoolleider’ anderzijds, verrijkt met diverse vormen van bestuurs- en bovenschools management. In een aantal gevallen is het bestuur van de rechtspersoon zelfs belegd bij een professioneel college van bestuur en is een raad van toezicht geïntroduceerd. Deze wijziging van zeggenschapsverhoudingen dient op een of andere wijze ook gevolgd te worden door wijziging van medezeggenschapsverhou-dingen. Niet alleen de formele bestuurlijke constructies zijn de afgelopen jaren binnen het primair en voortgezet onderwijs flink gewijzigd, datzelfde geldt voor de manier waar-op bestuurd wordt. De afgelopen tien jaar is het inzicht scherper geworden dat bestu-rende taken en bevoegdheden op meerdere manieren kunnen worden verdeeld over organen binnen het bestuur en de school. Dat daarin dus keuzes kunnen worden ge-maakt. Het inmiddels verplichte directiestatuut wordt geacht de weerslag van die
  • 17. keuzes te vormen, maar dekt in de praktijk slechts in beperkte mate de lading. Maar in de hieromtrent te maken keuzes is onmiskenbaar een trend waarneembaar waarbij het vrijwilligersbestuur steeds meer op afstand toezicht houdt en een fors mandaat neer-legt bij (al dan niet bovenschoolse) professionals. Deze trend wordt gestuurd door de toenemende eisen die aan het beleidsvoerend vermogen van besturen worden gesteld, en daardoor een stevige druk leggen op tijd en kennis van de bestuurders. De trend heeft vervolgens echter niet alleen een verschuiving van zeggenschapsverhoudingen tot gevolg, doch tevens een herpositionering van de rol van het (oorspronkelijke) bestuur. Bezinning op missie en visie komt weer terug op de bestuursagenda doordat het bestuur zich meer kan gaan richten op z’n oorspronkelijke legitimatie. Maar waar is in deze (her-)bezinning op bestuurlijke verhoudingen de plaats van de medezeggen-schap? Educational governance Naast deze interne herbezinning op bestuurlijke verhoudingen, is de laatste jaren de externe aandacht voor ‘goed bestuur’ aan de orde van de dag.3 Wat vindt de maat-schappij goed bestuur (‘good educational governance’), zeker ook in een sector waar-in jonge mensen maatschappelijk gevormd worden en zoveel belastinggeld omgaat? Deze toenemende druk op verantwoording kan het de medezeggenschap makkelijker maken, maar legt ook nieuwe verantwoordelijkheden bij medezeggenschapsorganen neer. Enerzijds kunnen medezeggenschapsorganen mede beschouwd worden als vertegenwoordigers van de maatschappelijke omgeving van de school. Anderzijds zullen medezeggenschapsorganen ook in toenemende mate over hun eigen functione-ren 7 verantwoording hebben af te leggen. Deregulering en wetgeving Het denken over deregulering is opgegaan in het bredere denken over de wetgevings-kwaliteit. 4 Steeds duidelijker wordt het dat niet zozeer het aantal regels, als wel de wijze en intensiteit van regulering van belang is. Dit betekent dat bij het thema mede-zeggenschap de vraag moet worden beantwoord: welke regelingen dient de WMS in ieder geval te bevatten? Of ligt het niet meer voor de hand in het kader van boven-staande ontwikkelingen de medezeggenschap geheel of gedeeltelijk aan zelfregulering 3 Zie: ‘Governance in het onderwijs’, brief van de minister van OCW van 7 juli 2005 (Kamerstuk 30 183). F.H.J.G. Brekelmans, P.W.A. Huisman en J.M.M. van de Ven (red.), Educational Governance, Den Haag 2005 (Symposiumbundel NVOR 2004). 4 Zie over het onderwerp ‘deregulering en wetgevingskwaliteit’: G.W. van der Voet, De kwaliteit van de WMCZ als medezeggenschapswet, Den Haag 2005 (in het bijzonder hoofdstuk 4: Deregulering, wetgevingskwaliteit en wettelijk geconditioneerde zelfregulering).
  • 18. over te laten? Met andere woorden: het bestuur en de geledingen bepalen zelf hoe de medezeggenschap vorm krijgt. De wet regelt alleen het kader. Mijn visie is dat de wetgever wel degelijk de verplichting heeft om in wetgeving de medezeggenschap te regelen. De vraag is dan vervolgens waar houdt de taak van de wetgever op en waar begint de taak van het bestuur en de geledingen om vorm te geven aan de medezeggenschap die tegemoet komt aan de specifieke situatie van de instelling? De grondslag voor medezeggenschap in zijn algemeenheid ligt voornamelijk in de situatie van afhankelijkheid en ondergeschiktheid waarin het personeel, de ouders en de leerlingen verkeren. Ondanks alle mooie verhalen over de medewerkers die niet meer moeten worden gezien als werknemer in de traditionele zin van het woord, is en blijft de werkgever het voor het zeggen houden. Het is de werkgever die aanwijzingen geeft en die de koers van de organisatie bepaalt. Dit onderscheid komt duidelijk tot uitdrukking in het arbeidsrecht en is bijgevolg het uitgangspunt voor de rechter bij het beoordelen of een maatregel genomen door de werkgever door de beugel kan. Kort-om: 8 de afhankelijkheidspositie die de werknemer inneemt mag niet ten koste gaan van zijn menselijke persoon en zijn waardigheid. Dat betekent dat hij (tot op zekere hoog-te en voor zover mogelijk) in staat moet worden gesteld vorm te geven aan zijn werk-situatie. Dit is een democratische eis. Degenen die in belangrijke mate in hun werk-sfeer worden geraakt door besluiten van een werkgever, dienen bij de totstandkoming van deze besluiten te worden betrokken. Voor het onderwijs geldt het vorenstaande natuurlijk ook voor ouders en leerlingen. Voor het onderwijs is voorts van belang dat ouders (en andere wettelijke vertegen-woordigers) in staat worden gesteld in voldoende mate invloed te kunnen uitoefenen op de opvoeding van hun kind en dat onderwijsinstellingen zijn belast met de uitvoe-ring van een overheidstaak, en daartoe met collectieve middelen worden gefinancierd. Het bovenstaande betekent dat de wetgever tot taak heeft het machtsevenwicht tussen de werkgever/het bestuur (de onderwijsaanbieder) en de werknemers, de ouders en de leerlingen behoort te waarborgen. Dit betekent dat de randvoorwaarden voor mede-zeggenschap in de wet moeten worden geregeld. Medezeggenschap is vooral een procedurerecht. Er vindt controle van macht plaats via procedures. In de literatuur wordt dit juridisch fenomeen wel omschreven als meeweten (het recht op informatie), meepraten (het recht op overleg en het recht van advies en initiatief), meebeslissen (het adviesrecht met beroepsmogelijkheid en het instemmingsrecht). Zo dient de wetgever de minimale eisen met betrekking tot scholing en ondersteuning aan te geven. Gelet op het feit dat openheid en openbaarheid voor de medezeggenschap een onmisbare voorwaarde vormen, moet de wetgever regelen op welke wijze openheid en openbaarheid vorm behoort te krijgen. Maar de wetgever dient ook vast te leggen op welke (voor alle geldingen begrijpbare) informatie het medezeggenschapsorgaan recht
  • 19. heeft. De wetgever heeft voorts tot taak dat de leden van het medezeggenschapsor-gaan worden beschermd. Dat kan onder andere tot uitdrukking komen in een sterkere ontslagbescherming voor deze groep. Bij de WMS dient als norm te worden genomen de in de maatschappij als algemeen aanvaarde medezeggenschapsregelingen, zoals de Wet op de ondernemingsraden en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Het kan niet zo zijn dat de WMS minder rechten toekent aan de geledingen – personeel, ouders en leerlingen – dan de genoemde medezeggenschapswetgeving. Maar het procedurerecht betekent niet, zoals wel eens wordt gedacht, dat er voor het bestuur en het medezeggenschapsorgaan geen enkele ruimte bestaat om zelf vorm te kunnen geven aan de medezeggenschap. WMS Wat betekenen de geschetste ontwikkelingen, deregulering en wetgeving voor de WMS? Ik beperk mij tot een bespreking van enkele in het oog springende onderdelen. Gezamenlijkheid Er wordt gekozen voor het handhaven van de medezeggenschap voor personeel, ouders en leerlingen gezamenlijk. In de WMS wordt voorzien in de instelling van één medezeggenschapsraad (MR). De MR dient voor de ene helft te bestaan uit vertegen-woordigers van het personeel en voor de andere helft uit vertegenwoordigers van ouders en – in het geval van het voortgezet onderwijs - van leerlingen. Aangegeven wordt dat de pedagogische opdracht van de school in het funderend onderwijs zo belangrijk is, dat voor een volledig gescheiden medezeggenschap in deze sector geen plaats is. Dit legitimeert in het geval van het funderend onderwijs de keuze voor een van andere maatschappelijke sectoren afwijkende regulering van medezeggenschap, i.c. de Wet op de ondernemingsraden (WOR), maar niet voor een afwijking van de rechten van het personeel, ouders en leerlingen, die algemeen aanvaard zijn. Eigenstandig overleg met geledingen Gezamenlijkheid is een centraal uitgangspunt, maar tegelijkertijd wordt ook erkend dat mede door de decentralisatie van arbeidsvoorwaardenvorming in de scholen ruim-te moet worden gemaakt voor een WOR-conform medezeggenschapsregime. Voor de WMS betekent dat (a) opname van die instemmingsrechten voor de personeelsgele-ding die wél in de WOR zijn opgenomen maar niet in de WMO, (b) het wettelijk verankeren van de eigenstandigheid van het overleg tussen schoolbestuur en perso-neelsgeleding over déze onderwerpen (c) opname van de bepaling dat de medezeg-genschapsraad in het onderwijs in arbeids-/sociaalrechtelijk opzicht gelijk staat aan de ondernemingsraad. Deze bepaling vereenvoudigt in de toekomst de doorwerking van 9
  • 20. wijzigingen in bijvoorbeeld wetgeving op het terrein van ziekteverzuim naar het overleg tussen de werkgever en het personeel. Vanuit het oogpunt van evenwichtige medezeggenschapsverhoudingen en de verster-king 10 van de medezeggenschap zal dit recht op ‘eigenstandig overleg’ tussen bestuur en personeelsgeleding niet alleen voor het personeel worden ingevoerd maar ook voor de ouder- en de leerlinggeleding. Met het eigenstandig overleg met de geledingen kent de wetgever de geledingen waarborgen toe die alleen aan de betreffende geleding toekomen. (Hierbij wijs ik er op dat er vaak aan wordt voorbij gegaan dat de werkne-mer in het onderwijs twee posities inneemt: werknemer en professional. De laatste positie is zeer belangrijk. De WMS gaat daar niet op in, maar bij de uitvoering van de medezeggenschap zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Deze positie moet vooral vorm krijgen in een zogenoemd professioneel statuut). Een belangrijk uitgangspunt van de WMS is dat de medezeggenschap in en rondom de school een zaak is van leerlingen, ouders en personeel gezamenlijk. Maar tegelij-kertijd is het nodig dat het personeel de mogelijkheid krijgt om op een wijze die over-eenkomt met de WOR met de werkgever te overleggen over personeelsbeleid en secundaire arbeidsvoorwaarden. Beide principes lijken op het oog moeilijk verenig-baar, reden waarom in het onderwijs de afgelopen vijftien jaar heftig is gediscussieerd over de (on)wenselijkheid van de invoering van de WOR in het onderwijs. Om nu het evenwicht te bewaren tussen gezamenlijkheid en eigenstandigheid is het zaak dat de geleding met wie het eigenstandig overleg door het schoolbestuur niet wordt gevoerd, wel in positie blijft om indien nodig medezeggenschap uit te kunnen oefenen. Om dat te regelen wordt in de WMS opgenomen dat: (a) het eigenstandig overleg met de geleding plaatsvindt met inachtneming van het onderwijskundig, financieel en organi-satorisch beleid, met welk beleid de MR als geheel doorgaans in eerder overleg met het schoolbestuur heeft ingestemd en (b) het schoolbestuur de andere geleding(en) gelijktijdig informeert over het voorstel dat met de collega-geleding wordt besproken. Bovenschoolse en bovenbestuurlijke medezeggenschap In de WMS geldt als basis dat elke school (lees: brinnummer) een MR heeft. Daar-naast wordt in de WMS de regel opgenomen dat elk schoolbestuur met meer dan één school een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad dient in te stellen. Deze regel is ingevoerd om meer recht te kunnen doen aan het belang van medezeggenschap bij essentiële financiële besluiten die vandaag de dag veelal op niveau van het schoolbe-stuur als geheel worden genomen. In de WMS wordt de positie van de GMR verder gewijzigd in die zin dat de GMR in die wet een duidelijk omschreven eigen pakket aan taken en bevoegdheden krijgt. In de WMS krijgt de GMR dezelfde bevoegdheden als de MR, onder voorwaarde dat het onderwerp in kwestie van gemeenschappelijk belang is voor alle of voor de meerderheid van de scholen bij het bevoegd gezag.
  • 21. Nieuw element in de WMS is het fenomeen van bovenbestuurlijke medezeggenschap. Veel scholen participeren in bestuurlijke samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld op het terrein van de leerlingenzorg. Besluiten in een dergelijk samenwerkingsverband – bijvoorbeeld over het zorgplan - moeten soms eerst álle GMR-en en MR-en van de participerende schoolbesturen passeren alvorens ze kunnen worden vastgesteld. Om schoolbesturen die dit anders willen regelen de ruimte daarvoor te geven, opent de WMS de mogelijkheid tot het instellen van een bovenbestuurlijke medezeggenschaps-raad. Voorwaarde is dat de instelling en samenstelling ervan, alsook de taken en bevoegdheden die dit orgaan gaat krijgen, kan rekenen op de volledige instemming van alle in het verband participerende schoolbesturen én GMR-en. Ruimte voor structurering ter plaatse Meer dan in de huidige WMO het geval is, wil de WMS meer ruimte bieden aan de vormgeving van de medezeggenschap ter plaatse. Zo maakt de WMS het mogelijk dat een MR ook kan worden ingesteld voor een nevenvestiging, dislocatie of organisatie-onderdeel van de school, dat op onderwerpen die de (G)MR of het bestuur van we-zenlijk belang acht een themaraad ingesteld en dat een GMR wordt ingesteld voor een groep van scholen die onder het schoolbestuur ressorteert. Meer ruimte in structure-ring betekent dat daar waar die ruimte wordt benut, de kans toeneemt dat het inzicht afneemt in de wijze waarop de medezeggenschapsstructuur bij het schoolbestuur is ingericht. Om dat te voorkomen stelt elk bestuur een medezeggenschapsstatuut op waarin wordt vastgelegd hoe de ‘kaart van medezeggenschapsorganen’ bij het school-bestuur er uit ziet. In het statuut wordt beschreven welke medezeggenschapsorganen er zijn en wat hun bevoegdheden zijn; deze bevoegdheden zélf zijn verankerd in het reglement van het desbetreffende orgaan. Deze kaart toont daarmee in feite het orga-nogram van medezeggenschapsorganen en beschrijft deze op een voor een ieder inzichtelijke wijze. Met de kaart van medezeggenschapsorganen vervult het medezeg-genschapsstatuut 11 derhalve een informatieve functie. Daarnaast vervult het statuut tevens een regulerende functie ten aanzien van een drietal punten. In het statuut wordt namelijk ook vastgelegd: (a) de wijze waarop en termijnen waarbinnen aan de organen in de medezeggenschapsstructuur informatie beschikbaar wordt gesteld die noodzakelijk is voor het uitoefenen van medezeggen-schap, (b) de wijze waarop de medezeggenschapsorganen elkaar en hun achterbannen informatie verstrekken over hun activiteiten, (c) de wijze waarop de facilitering van ouders, leerlingen en personeel die participeren in de medezeggenschapsorganen is geregeld
  • 22. Geschillenregeling Het sluitstuk van de medezeggenschap is een geschillenregeling. Het is niet duidelijk hoe deze er uit komt te zien. Ik ben van mening dat wanneer er een aparte regeling blijft voor de medezeggenschapsgeschillen in het onderwijs deze gelijkwaardig moet zijn aan de WOR – geschillenregeling. Faciliteiten Het medezeggenschapsstatuut regelt de wijze waarop de facilitering van ouders, leer-lingen 12 en personeel die participeren in de medezeggenschapsorganen is geregeld. De wet behoort een regeling te treffen inzake de faciliteiten. Dit moet niet worden over-gelaten aan het overleg tussen het bestuur en het medezeggenschapsorgaan. In het medezeggenschapsstatuut kunnen dan de extra, de boven het minimum toegekende, faciliteiten worden vastgelegd. Conclusie De ontwikkelingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in het primair en voortgezet onderwijs hebben noodzakelijk gevolgen voor de medezeggenschapsrege-ling in deze sectoren. Bij de nieuwe medezeggenschapsregeling kan de wetgever niet volstaan door in de wet zeer globale regelingen terzake van de medezeggenschap op te nemen. De wetgever heeft tot taak het machtsevenwicht tussen de werkgever/het bestuur (de onderwijsaanbieder) en de werknemers, de ouders en de leerlingen te waarborgen. Waarbij als uitgangspunt dient te worden genomen de in de maatschappij als algemeen aanvaarde medezeggenschapsregelingen, zoals de Wet op de onderne-mingsraden en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Deze medezeg-genschapsregelingen dienen ook als uitgangspunt te worden genomen in het primair en voortgezet onderwijs, waar voor wat betreft de samenstelling van het medezeggen-schapsorgaan rekening is gehouden met het feit dat ouders (en andere wettelijke ver-tegenwoordigers) in staat worden gesteld in voldoende mate invloed te kunnen uitoe-fenen op de opvoeding van hun kind. Gelet hierop heeft de WMS terecht gekozen voor een wettelijke verankering van de bevoegdheden van de (G)MR en diens geledingen. Dit in tegenstelling tot een keuze voor een ‘kaderwet’ waarin enkele algemene uitgangspunten voor goede medezeg-genschap worden neergelegd en waarvan de invulling vervolgens aan bestuur en geledingen wordt overgelaten. Men kiest dus voor een relatief gedetailleerd geheel aan bevoegdheden, rechten en plichten in een wettelijke basis. Dit om te borgen dat de medezeggenschap in en rondom de school niet meer door personeel, leerlingen en ouders hoeft te worden ‘bevochten’ op het schoolbestuur. De borging van de mede-zeggenschap vindt echter niet op alle medezeggenschapsrandvoorwaarden plaats, zoals blijkt uit de geschillenregeling en de faciliteitenregeling.
  • 23. Tegelijkertijd blijkt de WMS ook, binnen dat geheel aan regels, ruimte te creëren voor vormgeving van de medezeggenschap ter plaatse. 13 2.3 Wet medezeggenschap scholen in de steigers5 Loulène Boersma Inleiding Het wetsontwerp voor de nieuwe Wet medezeggenschap scholen (WMS) wordt waar-schijnlijk in januari 2006 bij de Tweede Kamer ingediend. Als het aan minister Van der Hoeven ligt, wordt de WMS in januari 2007 van kracht. In deze bijdrage een overzicht van de hoofdlijnen uit de nieuwe wet en de reactie van de Tweede Kamer. Besturenorganisaties, Werkgeversverbond VO, personeelsorganisaties, ouderorganisa-ties en de leerlingenorganisatie LAKS hebben in het zogenoemde uitwerkingsoverleg WMS intensief overleg gevoerd over de WMS. De betrokkenen vinden dat en nieuwe wet mogelijkheden moet bieden die beter pas-sen bij moderne bestuurlijke verhoudingen. Het overleg van de onderwijsorganisaties heeft uiteindelijk geleid tot een eindrapportage met een grote mate van overeenstem-ming tussen betrokken partijen. Op basis van die eindrapportage en de mening van de Tweede Kamer gaat de minister van OCW de nieuwe medezeggenschapswet baseren. Hoofdlijnen WMS Tijdens een Algemeen Overleg op 9 juni 2005 sprak de Tweede Kamer uitvoerig over de voorstellen van de minister. De Kamer stemde op hoofdlijnen in met de bouwste-nen voor de nieuwe medezeggenschapswet. De Kamerleden waren overigens erg blij met het voorliggende resultaat dat op een zeer breed draagvlak kan rekenen in het onderwijsveld. De WMS ziet er in hoofdlijnen als volgt uit. 5 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 8/9, pp. 3-4.
  • 24. Hoofdlijnen WMS 1. Gezamenlijkheid Medezeggenschap in het funderend onderwijs moet een zaak blijven van ouders, leerlingen en personeel gezamenlijk. Tegelijkertijd wordt ook erkend dat mede door de decentralisatie van arbeidsvoorwaardenvorming ruimte moet worden gemaakt voor een WOR (Wet op de ondernemingsraden)-achtig medezeggenschapsregime voor de personeelsgeleding. Die geleding krijgt eigenstandige instemmingsbevoegdheden toebedeeld die nu in de WOR staan. 2. Versterking, eigenstandigheid medezeggenschap De herziening van de medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs dient te leiden tot versterking, mede door verbetering van de verhoudingen tussen mede-zeggenschapsniveaus: 14 medezeggenschapsraad (MR) en gemeenschappelijke mede-zeggenschapsraad (GMR) en de personeelsgeleding, oudergeleding en - binnen het voortgezet onderwijs - leerlinggeleding. Voor scholen in het voortgezet onderwijs krijgen de leerlingen een eigen geleding met eigenstandige advies/instemmingsrechten voor aangelegenheden die specifiek de positie en belangen van leerlingen raken zoals het leerlingenstatuut en privacy van leerlinggegevens. Dit overigens met instandhou-ding van de paritaire samenstelling van de (G)MR ( 50 procent personeelsgeleding en 50 procent ouder- en leerlinggeleding gezamenlijk). De verplichte GMR krijgt een eigen taak, positie en wettelijke bevoegdheden. De GMR heeft straks dezelfde bevoegdheden als de MR, onder voorwaarde dat het on-derwerp in kwestie van gemeenschappelijk belang is voor alle of voor de meerderheid van de scholen bij het bevoegd gezag. Dit betekent dat MR-bevoegdheden niet meer behoeven te worden overgedragen van de MR naar de GMR. Daarnaast worden de onderwerpen waarop de geledingen nu instemmingsrecht heb-ben uitgebreid en wordt het medezeggenschapsstatuut ingevoerd. 3. Ruimte en flexibiliteit De nieuwe wet dient meer ruimte en flexibiliteit te geven aan scholen om de eigen medezeggenschapsstructuur in te richten. Deze differentiatie in structuur komt onder meer tot uiting door: - de bevoegdheden van de MR en GMR om te zetten van advies- naar instemmings-recht en omgekeerd (zoals al mogelijk is in de huidige WMO); - voor een nevenvestiging of dislocatie een eigen ‘onderdeels’ MR in te stellen; - op initiatief van de (G)MR en met tweederde instemming straks bevoegdheden van de ene geleding over te dragen worden naar de andere geleding;
  • 25. - voor een groep scholen onder het bestuur een GMR in te stellen (cluster-GMR); - een bovenbestuurlijke medezeggenschapsraad in te stellen voor een samenwer-kingsverband indien alle aan het samenwerkingsverband deelnemende schoolbestu-ren 15 én alle betrokken GMR-en hiermee instemmen en - een themaraad, bij voorbeeld voor veiligheid, in te stellen. De vaste koppeling tussen het maximum aantal MR-leden en het leerlingenaantal van de school wordt losgelaten. Het minimumaantal MR- leden wordt vier. Het is ook de bedoeling dat de MR verkiezingen in een vaste periode in het jaar worden georganiseerd. Gedacht wordt aan november. Nieuw wordt ook het opstellen van een medezeggenschapsstatuut. Dit wordt de zoge-naamde kaart van de medezeggenschapsorganen. Dit is nodig omdat de kans toeneemt dat niet meer iedereen direct overzicht heeft over welk onderwerp in welk orgaan ter sprake komt. De GMR - of MR, indien sprake is van een éénpitter - stemt met tweederde van het aantal (G)MR leden in met het medezeggenschapsstatuut. Dit statuut komt naast het medezeggenschapsreglement. Wat komt er in het medezeggenschapsstatuut te staan? 1. Welke medezeggenschapsorganen er zijn. 2. Welke bevoegdheden zij hebben. 3. De wijze waarop en termijnen waarbinnen aan de organen in de medezeggenschapsstructuur informatie beschikbaar wordt gesteld die noodzakelijk is voor het schoolbestuur aan de medezeg-genschapsorganen. 4. De wijze waarop medezeggenschapsraden elkaar en hun achterban informeren. 5. De wijze waarop de facilitering van ouders, leerlingen en het personeel is geregeld. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: - het toestaan van het gebruik van voorzieningen; - een regeling ten aanzien van de kosten van medezeggenschapsactiviteiten die door ouder-, leerling- en personeelsleden worden ondernomen, daaronder begrepen scholingskosten en de kosten van inhuur van deskundigen; - een regeling van tijdsfaciliteiten voor personeelsleden ten behoeve van het voeren van over-leg, scholing en overige medezeggenschapsactiviteiten. Onder een faciliteitenregeling kan ook worden begrepen: - een regeling van de vacatievergoeding voor ouders en leerlingen die participeren in de mede-zeggenschapsorganen bij het schoolbestuur of - een regeling ten aanzien van de kosten van administratieve ondersteuning.
  • 26. 4. Continuïteit De keuze van bouwstenen voor de WMS is zoveel mogelijk gebaseerd op wat op dit moment in de Wet medezeggenschap onderwijs (WMO) reeds is geregeld. Wat goed was geregeld blijft gehandhaafd. Daarmee wordt de continuïteit zoveel mogelijk gewaarborgd. Reactie Tweede Kamer De Kamercommissie ging vooral in op de (ont) koppeling tussen het lidmaatschap van de MR en GMR, de instelling van een landelijke geschillencommissie, de faciliteiten-regeling 16 en de bevoegdhedenverdeling. Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs stemde de Kamer tegen het voorstel van de minister om de huidige koppeling tussen het lidmaatschap van de MR en GMR ongedaan te maken. Tijdens het overleg in juni bleek dat – met uitzondering van ieder geval D66- een meerderheid in de Kamer die koppeling toch los wilde laten omdat voldoende gewaarborgd lijkt dat een GMR altijd een band met de school moet hebben. In overgrote meerderheid - met uitzondering van de SGP en de ChristenUnie - is de Tweede Kamer voor het schrappen van de mogelijkheid om op grond van godsdien-stige overwegingen ontheffing te krijgen van de medezeggenschapswet ( nu artikel 31 WMO). De minister vindt dat iedere school een medezeggenschapsraad moet hebben en zich moet houden aan de medezeggenschapsvoorschriften. Geschillencommissie Eveneens vrijwel unaniem – uitgezonderd CDA, SGP en ChristenUnie, werd de minister gesteund in haar voorstel om één landelijke geschillencommissie medezeg-genschap in te stellen. Zij vond dat er goede argumenten zijn om te bundelen: instel-len van één commissie voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs heeft sterk haar voorkeur in plaats van geschillencommissies naar denominatie. De minister is echter niet zover om wettelijk vast te leggen dat er één landelijke com-missie moest komen. Zij wacht de initiatieven van de organisaties zelf af. De minister is niet bereid tegemoet te komen aan het verzoek van de ChristenUnie om de Onderwijsraad te vragen een advies over dit discussiepunt te laten uitbrengen. De ChristenUnie drong daarop aan, omdat bundeling van geschillencommissies een inbreuk zou zijn op het systeem van de kringenrechtspraak. Het zou de vrijheid van onderwijs raken. De Kamer heeft inmiddels eind juni zelf het initiatief genomen om de Onderwijsraad met spoed om een advies te vragen over de voorstellen voor verdere centralisatie van de kringenrechtspraak bij medezeggenschapsgeschillen.
  • 27. Faciliteiten Veel aandacht was er ook voor de facilitering van de MR. Vele fracties toonden zich voorstander van het opnemen van een minimum aan faciliteiten in de WMS zoals ook in de WOR het geval is. De (G)MR moest goed toegerust worden. Ook de faciliteiten voor ouders zouden vastgelegd moeten worden. De minister zegde toe in het wets-voorstel 17 aandacht te besteden aan het onderwerp faciliteiten. De Tweede Kamer plaatste tenslotte de nodige kanttekeningen bij het voorstel om de bevoegdheden van MR en GMR om te zetten van advies- naar instemmingsrecht en omgekeerd en bij het overdragen van bevoegdheden van de ene geleding naar de andere geleding. De PvdA pleitte zelfs voor het instellen van een vetorecht op dit punt. Ook bij dit onderwerp zegde de minister toe de kritiek mee te nemen bij de voorbereiding van het wetsvoorstel. Nu de Tweede Kamer heeft ingestemd, werkt de regering een wetsontwerp uit, dat in september in de ministerraad zal worden besproken. Na advisering door de Raad van State is het de bedoeling dat het wetsontwerp in januari 2006 bij de Tweede Kamer wordt ingediend. De WMS zal dan als opvolger van de Wet medezeggenschap on-derwijs 1992 op 1 januari 2007 van kracht worden. 2.4 Een kauwgombal van een wet6 Frederik Smit Inleiding De nieuwe medezeggenschapswet WMS is een hybride model: een combinatie van elementen uit de WMO en uit de WOR. Door de verregaande flexibiliteit die wordt voorgesteld kan de medezeggenschap van ouders en leerlingen enerzijds en personeel anderzijds in de praktijk geheel los van elkaar gestalte krijgen. De basis van gemeen-schappelijk overleg vervalt daarmee. Het nu gekozen model kan daardoor leiden tot veel bestuurlijke drukte, een uitdijende bureaucratie en onproductieve tegenstellingen tussen en binnen inspraakorganen. Een slechte zaak. De minister van OCW heeft het voornemen om te komen tot een nieuwe Wet mede-zeggenschap scholen (WMS). In de voorgestelde wet is geen keuze gemaakt voor aanscherping van de Wet medezeggenschap onderwijs (WMO) of invoering van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) in het onderwijs. Kamerleden kregen het 6 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 8/9, pp. 5-6.
  • 28. verzoek bij de behandeling van de WMS terughoudend te reageren en liever niet met verregaande wijzigingsvoorstellen te komen. Dat zou een broos compromis van het uitwerkingsoverleg WMS kunnen torpederen. De Tweede Kamer heeft in het Alge-meen 18 Overleg over medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs vervol-gens op hoofdlijnen ingestemd met de nieuwe medezeggenschapswet WMS. De WMS zal als opvolger van de WMO op 1 januari 2007 van kracht worden, als de Tweede Kamer en Eerste Kamer hiermee instemmen. Gezamenlijk overleg De inzet voor deze nieuwe vormgeving van de medezeggenschap is om de gezamen-lijkheid van het overleg van docenten/ouders en deelnemers in stand te houden en tegelijkertijd wel de nodige ruimte te creëren voor afzonderlijk overleg met uitsluitend personeel over bijvoorbeeld arbeidsvoorwaardelijke zaken. De WMS is een soort kauwgombal: een zeer flexibele, elastische, wet als het gaat om overdracht van be-voegdheden naar de afzonderlijke geleding van ofwel personeel ofwel ouders/leer-lingen, in combinatie met het schrappen van de spiegelbepaling (instemmingsbe-voegdheid voor een bepaalde geleding leidt automatisch tot adviesbevoegdheid voor de andere geleding). Door die verregaande flexibiliteit wordt scholen alsnog de moge-lijkheid geboden de medezeggenschap van ouders en leerlingen enerzijds en perso-neel anderzijds in de praktijk geheel los van elkaar laten functioneren. Dat haalt het fundament weg onder het bestaan van deze WMS: gemeenschappelijk overleg. Ervaringen met een WMS-achtige aanpak De Radboud Universiteit Nijmegen heeft sinds een paar jaar ervaring met een WMS-achtige aanpak: een combinatie van een Ondernemingsraad voor het personeel, een Studentenraad voor de studenten en een Universitaire Gezamenlijke Vergadering, waarin personeel en studenten samen inspraak hebben. Kortom: een keuze voor be-stuurlijke drukte. Men probeert daardoor elementen van een gedeeld stelsel (mede-zeggenschap via een Ondernemingsraad en een Studentenraad) en een ongedeeld stelsel (medezeggenschap via de Gezamenlijke Vergadering) samen te voegen. Deze aanpak heeft een groot aantal onbedoelde effecten tot gevolg gehad, zo lezen we in het jaarverslag van de Ondernemingsraad (september 2003-september 2004). Het heeft geleid tot een ambtelijk-bureaucratisch functioneren van de medezeggenschap, met (overdreven) veel aandacht voor een gestructureerde wijze van omgaan met in-formatie, het ‘papiermanagement’, dat een negatieve stempel drukt op het gedrag en de motivatie van vertegenwoordigers van met name de personeelsgeleding. Tekenend voor de demotiverende werking van de medezeggenschapsstructuur zijn de klaagzan-gen dat de inspraak niet effectief functioneert, onproductieve tegenstellingen tussen
  • 29. en binnen inspraakorganen worden gecreëerd, er geen resultaten worden geboekt en bijna geen mensen meer gevonden kunnen worden die het werk nog willen doen7. Koppeling lidmaatschap GMR en MR De minister heeft in het wetsvoorstel invoering lumpsum in het basisonderwijs voor-gesteld om de koppeling tussen het GMR-Lidmaatschap en MR-lidmaatschap te laten vervallen. Ursie Lambrechts van D66 heeft bij de behandeling van dit wetsvoorstel aangegeven dat zoveel mogelijk zaken op het niveau van de scholen beslist zouden moeten worden. Dus zo veel mogelijk op een zo laag mogelijk niveau. En dat alleen onderwerpen die echt beter te regelen zijn op bovenschools niveau naar dat boven-schoolsniveau getild zouden moeten worden. Volgens haar zou de macht en kracht van het bovenschools bestuur en van de bovenschoolse GMR van onderop vorm gegeven moeten worden. Van schoolniveau naar bovenschools niveau. Om die relatie te waarborgen heeft zij een amendement ingediend dat regelt dat leden van de GMR voortkomen uit de medezeggenschapsraden, waar ze ook zitting in hebben. Dus is een vaste koppeling van GMR-lidmaatschap en MR-lidmaatschap. Dat amendement heeft het toen gehaald. Recent onderzoek van het ITS naar het functioneren van de GMR laat zien dat het zeer verstandig is het GMR-lidmaatschap en MR-lidmaatschap te koppelen, omdat een GMR met name als een stevige ‘counterpart’ van het boven-schools management kan optreden als hij intern goed georganiseerd is en in een hecht 19 netwerk functioneert vanuit de afzonderlijke scholen8. Ontheffingsmogelijkheid instellen MR Medezeggenschap van personeelsleden, ouders en leerlingen is vanuit een reformato-rische overtuiging in het gereformeerd onderwijs de facto niet mogelijk, omdat alleen het bevoegd gezag ‘krachtens Gods wil’ met gezag bekleed is. Deze uitzonderlijke positie bepaalt de verhouding van het bevoegd gezag tegenover personeel, ouders en leerlingen. Het gevolg is dat het voor het bestuur in principe niet nodig is adviezen te vragen aan personen op school die geen bestuursfunctie hebben.9 De minister stelt 7 Volgens Jeroen Winkels kijkt het College van Bestuur positiever tegen deze ontwikkelingen aan. 8 Smit, F. & Kuijk, J. van (2004). Inspraak bij bovenschools beleid. Roeien met de riemen die je hebt. Nijmegen: ITS. Onderzoek verricht in het kader van kortlopend onderzoek van de Landelijke Peda-gogische Centra op verzoek van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO) en het Contactcen-trum Bevordering Openbaar Onderwijs (CBOO). 9 Smit, F., G. Reijmer, G. Vrieze & A. Ruijs (1987). Het functioneren van de medezeggenschap in het onderwijs. Tweede evaluatieve studie van de Wet medezeggenschap onderwijs. Nijmegen: ITS. On-derzoek ten behoeve van de niet-ambtelijke Toetsingscommissie Wet Medezeggenschap Onderwijs in opdracht van Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs (SVO).
  • 30. voor om de ontheffingsmogelijkheid voor het instellen van een MR om religieuze redenen te laten vervallen. Het is dapper dat juist een minister van CDA huize de lef heeft dit voor te stellen. Het is de vraag of het opleggen van een wettelijk regime dat zoveel ontsnappingsmogelijkheden biedt om alles bij het oude te laten ook daadwer-kelijk 20 leidt tot een ‘echte’medezeggenschapspraktijk. Het ‘bijbels’ functioneren van het bevoegd gezag zal niet worden belemmerd, als op deze scholen (gemeenschappe-lijke) medezeggenschapsraden afzien van de bevoegdheid om te adviseren of in te stemmen. Faciliteitenregeling De faciliteiten voor ouders en leerlingen bij de medezeggenschap zijn nu slecht gere-geld. 10 Het is wenselijk dat er ook, net als in de CAO voor het personeel, een solide faciliteitenregeling voor ouders en leerlingen komt. De minister stelt voor dat het schoolbestuur met de GMR dient te overleggen over de faciliteiten voor alle geledin-gen binnen de medezeggenschapsorganen. Instemmingsrechten van medezeggen-schapsraden op dit punt lijken meer op z’n plaats, opdat op schoolniveau maatwerk geleverd kan worden. Wetgeving Wetgeving is een instrument om met name de structuur te beïnvloeden. Minstens zo belangrijk voor het optimaal functioneren van inspraak zijn de overige garanties: de bereidheid van besturen, personeel en leerlingen om (gezamenlijk) inhoud te geven aan de medezeggenschap en de kennis/vaardigheden die individuele leden bezitten ten aanzien van beleidsbeïnvloeding. Het zijn vooral deze zaken die het functioneren van raden bepalen.11 Tweede Kamerleden die vinden dat personeel, ouders en leerlingen verschillende belangen hebben en dat zij het beste voor hun belangen kunnen opkomen in verschil-lende gremia en uit elkaars vaarwater dienen te blijven, kunnen zich vinden in de WMS. Kamerleden die bij de toetsing van de WMS vooral nagaan of de gezamenlijke verantwoordelijkheid van bestuur/directie, personeel, ouders en leerlingen voor het functioneren van de school (als een lerende organisatie) via de MR als overlegorgaan is gegarandeerd, zullen deze wet in deze vorm niet kunnen accepteren.12 10 Smit, F., Ojen, Q. van, Vegt, A. van der, Brink, M. & Claessen, J. (1997), Werking van de Wet medezeggenschap onderwijs 1992. Nijmegen/Ubbergen: ITS/Regioplan Onderwijs en Arbeidsmarkt. Onderzoek op verzoek van het Ministerie van OCenW. 11 Smit, F. (red.) (2001). Medezeggenschap op de universiteit – Dwangbuis of maatwerk? Nijmegen: ITS. 12 Smit, F. (2005). Inzicht in de medezeggenschapsraad. Den Haag: Sdu.
  • 31. 21 2.5 In het funderend onderwijs moet medezeggenschap ongedeeld zijn Paul Zoontjens In het funderend onderwijs moet er ongedeelde medezeggenschap zijn. Ik ben dus een tegenstander van invoering van de Wet op de ondernemingsraden. Het is natuurlijk goed dat de school steeds meer trekken van een ‘normale’ onderneming vertoont. Als de doelstellingen niet helder zijn, er onduidelijke lijnen van verantwoording gelden en er niet gelet wordt op de kleintjes, zal het onderwijs daarvan in negatieve zin de ge-volgen kunnen ondervinden. Maar met een bedrijf of een willekeurige instelling heeft een school niet veel (meer) van doen. Uniek voor een school is immers haar samenle-vingskarakter, waarin veertig weken in het jaar, vijf dagen per week op verplichte basis (leerplicht!) leerlingen, leraren en schoolleiding op elkaar betrokken zijn. Het is alleen daarom al absurd, zoals wel eens in het huidige marktdenken gebeurt, om leerlingen of hun ouders als ‘klanten’ te betitelen. De school als samenleving betekent dat ouders en leerlingen moeten kunnen meepraten over al die rechtspositionele affai-res die de inzetbaarheid van leraren en de kwaliteit van het onderwijs beïnvloeden. Van de andere kant moeten leraren kunnen meepraten over al die leerlingen- of ou-derzaken die de aard van hun werk of de orde op school kunnen beïnvloeden. Invoe-ring van de WOR betekent geen normalisatie van verhoudingen, zoals de vakbonden en veel schoolbesturen beweren. Het zou wat de school betreft eerder een kwestie van amputatie zijn, en dat moeten we niet willen. 2.6 De nieuwe medezeggenschap is een lakmoesproef voor het onderwijs Werner van Katwijk Medezeggenschap op scholen moet ongedeeld zijn. Zowel in het primair als het voortgezet onderwijs. Gezamenlijkheid stimuleert partnerschap en voorkomt consu-mentisme. Van belang is dat ook in de medezeggenschap ouders en personeel een gelijkwaardige invloed hebben. Dat het vermogen om zaken in de schoolorganisatie te veranderen bij beiden in gelijke mate aanwezig is. Belangrijker echter nog dan de feitelijke rechten van medezeggenschapsraden is de houding van alle participanten en organen in de schoolorganisatie. Zaken die in regels zijn vervat verdampen als er geen goede democratische houding in scholen is. In de komende tijd zal bij een terugtredende overheid geïnvesteerd moeten worden in zowel de ‘zelfredzaamheid’ van scholen als de democratische houding binnen schoolorganisaties. Blijkt dat onvoldoende te gebeuren dat moet de autono-mievergroting en deregulering weer worden teruggedraaid om te voorkomen dat bij het onderwijs teveel zeggenschap bij te weinig mensen komt. Om de hoek liggen
  • 32. anders gevaren als consumentisme, juridisering en het vooraf indekken van gedrag en slechte prestaties. De nieuwe medezeggenschap is in die zin een lakmoesproef voor het onderwijs. 2.7 Een school is de Hema niet! 22 Irene van Kesteren Na jarenlang steggelen over de toekomst van de medezeggenschap in het onderwijs is het idee van een ondernemingsraad in het onderwijs vrijwel achter de horizon ver-dwenen. Dat is maar goed ook. Een ondernemingsraad hoort in het onderwijs niet thuis. Een school is de Hema niet. De school verkoopt geen sokken, geen verfkwasten en geen gebak. De school levert een uiterst fundamentele maatschappelijke dienst. Het gaat om een bijzondere vormende functie en betreft veel méér dan alleen een zakelijke ruil tussen betrokkenen. De essentie van het werk in een school zit in de relatie tussen personeel, leerlingen en ouders. Daar past geen gescheiden medezeg-genschap en dus geen ondernemingsraad bij. In de toekomstige Wet Medezeggenschap Scholen (de WMS) is principieel gekozen voor het beginsel van gezamenlijke medezeggenschap. Personeelsleden, ouders en leerlingen, de laatsten voor zover het voortgezet onderwijs betreft, maken gezamenlijk deel uit van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en overleggen gezamen-lijk met het bestuur over algemene beleidslijnen en het organisatorisch, financieel en onderwijskundig beleid. De WMS lost een groot aantal knelpunten op, die verbonden waren (geraakt) aan de Wet Medezeggenschap Onderwijs (WMO). De WMS is dan ook in allerlei opzichten een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Het gevaar dat leerkrachten, ouders en leerlingen los van elkaar zullen worden gepositio-neerd is echter nog niet geheel verdwenen. Indien betrokkenen dat wensen, behoort gescheiden medezeggenschap nog steeds tot de mogelijkheden. 'Dat is dan toch vrije keuze?': hoor ik voorstanders van de ondernemingsraad al zeggen. Voor de Neder-landse Katholieke vereniging van Ouders (NKO) blijft dat voor de toekomst een aandachtspunt. In voorkomende gevallen zal de NKO nagaan of de (geledingen in de) medezeggenschapsraad alle voor - en nadelen kunnen afwegen, dus goed geïnfor-meerd zijn én niet onder druk worden gezet. Daarnaast zal de NKO, nu de geledingen zelfstandige (instemmings-)bevoegdheden krijgen en de andere geleding daaromtrent zijn adviesrecht verliest, zorgvuldig volgen of deze nieuwe lijn daadwerkelijk een positieverbetering voor de geleding ouders/ leerlingen oplevert of toch een positiever-zwakking zal blijken te zijn. Tenslotte zal de NKO erop toezien dat de facilitering van
  • 33. de geledingen in de medezeggenschapsraad, de oudergeleding in het bijzonder, altijd geregeld en van voldoende niveau is. 2.8 Leerlingen moeten eigenstandige medezeggenschap kunnen uitoefenen los 23 van ouders Anne van Gerven Het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) is geen voorstander van gedeelde medezeggenschap. De hoofdlijn van de WMS is nog steeds dat medezeggenschap in het voortgezet onderwijs een zaak is van leerlingen, ouders en personeel gezamenlijk. Wij zien het belang van samen aan één tafel zitten, omdat de leerlinggeleding veel kan leren van personeel en ouders, maar zeker ook vice versa! Dit betekent echter niet, dat wij gezeten aan die tafel, geen eigenstandige instemmingsrechten kunnen hebben. Leerlingen moeten eigenstandige medezeggenschap kunnen uitoefenen los van ouders, op die onderwerpen die hen als leerling aangaan. 2.9 WOR of WMS doet er niet toe Robeert van den Boezem WOR of WMS? Gedeeld of ongedeeld? Het waren de vragen die lange tijd aan de totstandkoming van een nieuwe regeling voor de medezeggenschap in de weg ston-den. Ik zou hier, enigszins provocerend, de stelling willen poneren dat het er niet zo veel toe doet. Uiteindelijk is van groter belang hoe we feitelijk met elkaar zijn omge-gaan. Welk regelcomplex daar achter ligt is daarbij naar mijn mening zeker niet van doorslaggevend belang. Iedereen is het er wel over eens dat medezeggenschap van toenemend belang is voor de scholen. Een belang dat door zowel werknemers als werkgevers wordt onderschre-ven. Om die reden alleen al is het goed dat er nu een proeve van een wet ligt die de ontwikkelingen binnen het onderwijs, naar meer diversiteit, incorporeert. In toene-mende mate zullen scholen zelf keuzes maken met betrekking tot de interne organisa-tie en het daarbinnen te voeren beleid, ook ten aanzien van medezeggenschap. Maat-werk wordt mogelijk. Vanuit deze overwegingen kunnen we als werkgeversorganisatie dan ook zeer tevre-den zijn met het tot nu toe bereikte resultaat. Ik noem hier een paar verbeteringen. - Er is binnen de WMS ruimte gekomen om de organisatie van de medezeggenschap te laten aansluiten bij de organisatie van de school. Een aantal witte vlekken wordt
  • 34. nu ingekleurd. Als voorbeeld van zo’n witte vlek noem ik de medezeggenschap bin-nen 24 een bestuursbureau. - Er zijn voldoende waarborgen dat er op iedere school een behoorlijk medezeggen-schapsregime zal zijn. - Begrippen als verantwoording afleggen en transparantie gaan nu ook gelden binnen de medezeggenschap. - Tenslotte wil ik hier noemen dat, hoewel de WMS een aantal vernieuwingen brengt, ook scholen die alles bij het oude willen laten nauwelijks gehinderd zullen worden door de wet. Natuurlijk blijft er ook nog wel wat te wensen over. Over de geschillenregeling (commissie) is nog geen akkoord omdat met name het veld verdeeld blijft. 2.10 Eén geschillencommissie voor het onderwijs? 13 Jelle Vaartjes Inleiding Op dit moment zijn er diverse geschillencommissies medezeggenschap in het onder-wijs. Thans is de discussie gaande of er één landelijke geschillencommissie moet komen die geschillen behandelt tussen medezeggenschapsraden en besturen.Twee opponenten aan het woord. Ik ben er vóór! Rob Limper, directeur van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO): ‘Ik ben lid van de expertgroep medezeggenschap die een advies over de toekomst van de medezeggenschap voor de minister heeft geschreven. Daarnaast ben ik ook lid van de geschillencommissie voor het openbaar onderwijs. Op dit moment maak ik deel uit van het zogenoemde uitwerkingsoverleg dat het voorstel van de expertgroep uitwerkt in wettelijke kaders. In de expertgroep hebben we voorgesteld om te komen tot één landelijke geschillencommissie. Er zijn voor het totale onderwijs jaarlijks tussen de twintig en de dertig geschillen, die worden behandeld door vijf à zes geschillencom-missies. Dat betekent dat die commissies te weinig geschillen krijgen om een goede expertise te kunnen opbouwen. Door de jaren heen is die expertise opgebouwd, als een commissie steeds in dezelfde samenstelling functioneert. Wanneer leden worden vervangen duurt het een tijd voordat ze de finesses van de geschillenpraktijk in de 13 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 4, pp. 8-9.
  • 35. vingers hebben. Het voordeel van één geschillencommissie is dat er eenduidige juris-prudentie 25 gaat ontstaan voor het onderwijs. Er is vastgesteld dat sinds de invoering van de Wet medezeggenschap onderwijs zich 512 geschillen hebben voorgedaan, waarvan slechts twee te maken hadden met de richting van de school. Eén geschillencommissie kan evenzogoed de geschillen in het bijzonder onderwijs beslechten als die in het openbaar onderwijs. Nogmaals: met uitzondering van twee geschillen, heeft het nooit iets met de richting van een school te maken gehad. Slechts bij hoge uitzondering heb ik wel eens vastgesteld, dat een ge-schillencommissie in het bijzonder onderwijs net een nuance anders uitspraak deed, dan naar verwachting de geschillencommissie voor het openbaar onderwijs zou heb-ben gedaan. Maar dat is een verwaarloosbaar aantal. Tenslotte heeft een aantal personeelsvakorganisaties, besturenorganisaties en school-leidersorganisaties steeds gepleit voor de komst van de Wet op de ondernemingsraden in het onderwijs. Als die zou zijn ingevoerd, was er ook maar één Ondernemingska-mer, die ook niet aan een richting is gebonden. De rechtspraak in Nederland - en geschillenbeslechting is een soort rechtsspraak - is ook niet georganiseerd langs ver-zuilde lijnen. Tot nu toe heb ik in allerlei overleggen over het rapport van de expert-groep geen tegenargumenten gehoord op de argumenten die ik heb genoemd. Ik heb alleen maar gehoord dat het nu ‘toch goed gaat’ en er daarom geen reden is de zoge-naamde kringrechtspraak te verlaten. Ik vind dat geen valide argument. Eén geschillencommissie is ook efficiënter. Alhoewel het geen bezuiniging is. Ik heb uitgerekend dat in 2003 er 25 uitspraken zijn gedaan door de geschillencommissies en dat één zo’n uitspraak, gegeven de financiering van de overheid richting scholen, 29.000 euro heeft gekost. Nu is het zo dat bijna alle geschillencommissies in stand worden gehouden door de besturenorganisaties en zij jaarlijks op de vergoeding, die zijn van de scholen krijgen, een fors bedrag overhouden. De besturenorganisaties houden ook andere commissies in stand, bijvoorbeeld landelijke klachtencommissies, en daar moet veelal geld bij. Het geld dat overblijft aan de geschillencommissie open-baar onderwijs wordt besteed aan het werk van andere commissies van het openbaar onderwijs. Dit leidt dus niet tot een financiële opbrengst als er één geschillencommis-sie komt, maar wellicht wel tot een verandering van de vergoeding die scholen per leerling ontvangen voor de aansluiting bij diverse commissies. Eén landelijke geschil-lencommissie medezeggenschap is sec goedkoper.’ Ik ben er tégen! Simon Steen, algemeen directeur van de Verenigde Bijzondere Scholen (VBS) waar-van onder andere alle Vrije Scholen, meer dan de helft van de Montessorischolen, een
  • 36. groot deel van de Jenaplanscholen, evenals Freinet- en Daltonscholen, maar ook veel eigentijdse ondernemende scholen met het andere onderwijs: ‘Ik ben helemaal niet overtuigd van de argumenten die ik hoor dat we nu afmoeten van de diverse geschillencommissies. Op de één of andere manier vindt men dat er één landelijke commissie moet komen en het werk zou dan beter gaan. Ik vind de manier waarop de verschillende commissies nu functioneren, evenals de regeling voor de geschillen, uitstekend functioneren. Iets wat goed functioneert, vind ik, moet je niet zomaar op de helling zetten en ruilen voor iets waarvan je slechts op voorhand het idee hebt dat het beter gaat werken. Kijk, wat ik sterk vind aan de huidige situatie is de manier waarop er nu een regeling is voor geschilbeslechting. Die is nu ook zo ingericht, dat er rekening kan worden gehouden met de eigen bestuurscultuur in ver-schillende 26 kringen die we in het Nederlands onderwijs kennen. En daarbij is het van belang je te realiseren, dat landelijke geschillencommissies geen rechterlijke instanties zijn, maar een vorm van geschilbeslechting door op een bestuurlijke manier nog eens opnieuw naar de zaak te kijken. Dat past ook eigenlijk goed bij de grondtrekken en de uitgangspunten van de Wet Medezeggenschap Onderwijs. Die WMO is geen knellend keurslijf waarbij voor alle scholen op één manier is geregeld hoe medezeggenschap eruit moet zien, maar die wet geeft juist nadrukkelijk de ruimte om, passend bij de eigen cultuur van de school, eigen keuzes te maken in het reglement per school en bestuur. Het gaat dan over hoe die medezeggenschap concreet wordt ingevuld. Dat is niet iets wat een schoolbestuur in zijn eentje beslist, maar dat gaat in goed overleg met de medezeggenschapsraad zelf en de ouder- en personeelsgeledingen. Wat je nu ziet is dat er in Nederland 7500 scholen in het funderend onderwijs zijn. Dat zijn scholen die heel sterk kleinschalig zijn georganiseerd. Daarom is het zo van belang dat de WMO rekening houdt met de zelfstandigheid van die schoolbesturen en ook met verschillen in bestuurscultuur. Het is van belang dat er rekening wordt ge-houden met het profiel en met de pedagogische missie en visie van de school. Als er een geschil is tussen bestuur en MR moet op een manier met het geschil worden omgegaan die passend is bij de bestuurscultuur van die kring van scholen. De huidige geschillencommissies zijn vertrouwd met de achterliggende opvattingen, die zo bepa-lend zijn voor een bestuurscultuur. Ze functioneren ook in de praktijk om die reden uitstekend. Het is een voorziening om, als er een geschil is, op een verstandige manier vanuit de bestuurlijke invalshoek daar nog eens naar te kijken. De geschillencommissies toetsen of een schoolbestuur, alle belangen afwegend, in redelijkheid tot het voorgenomen besluit had kunnen komen. Eén landelijke geschil-lencommissie heeft het grote gevaar in zich dat het tot een verdere juridificering van de verhoudingen in het onderwijs leidt. Ik bedoel daarmee dat het veel meer een denken wordt in partijen met conflicterende belangen: de geschillencommissie krijgt
  • 37. dan het karakter van een rechterlijke instantie die op juridische gronden knopen moet doorhakken. Een ander punt is dat de huidige commissies veel toegankelijker en laagdrempeliger zijn dan een ‘ver-weg-apparaat’ voor alle scholen in Nederland. Ik denk dat een lan-delijke geschillencommissie ook tot kostenstijgingen zal leiden: er moet een zwaar apparaat in stand worden gehouden, ook al komen er weinig zaken. Terwijl de ver-schillende commissies die we nu hebben met een secretariaatsinzet werken die meer in omvang wordt afgestemd op het aantal zaken dat er is, waardoor de financiële bijdrage van scholen voor de instandhouding van de commissie beperkt kan worden gehouden. Omdat er nu meer landelijke commissies zijn, zie je ook geen stapeling van zaken bij één commissie. Er kan met snelheid worden gehandeld bij de binnenko-mende 27 geschillen, want er is spreiding over meer commissies. Bovendien vind ik het eerder de trend in de maatschappij om aan de eigen kring verbonden commissies te hebben voor geschilbeslechting. Dit in tegenstelling tot één rechtelijke instantie die van buiten de eigen kring op juridische gronden knopen door-hakt.’ 2.11 Naar een flexibele medezeggenschapswet Philip Geelkerken WOR of WMO? Deze discussie heeft jarenlang het debat beheerst over het gewenste medezeggenschapsregiem in het funderend onderwijs. Dat debat leidde tot een impas-se. Het bleek niet mogelijk tot een herziening van de WMO 1992 te komen. In de zomer van 2004 werd die impasse doorbroken en het schooljaar 2004/2005 is benut om verder invulling te geven aan de contouren van een nieuwe medezeggenschaps-wet. De Wet medezeggenschap scholen (WMS) komt er nu aan. De Vereniging Openbare Scholen/Algemene Besturen Bond (VOS/ABB) stelt zich op het standpunt, dat wet- en regelgeving, die voor vele uiteenlopende maatschappelijke sectoren gelijk is, in dezelfde mate ook voor het onderwijs behoort te gelden. Slechts in bijzondere gevallen zou het - vanwege het specifieke karakter van het onderwijs - gerechtvaardigd kunnen zijn van die regels af te wijken. Vanuit die gedachtegang heeft VOS/ABB altijd gepleit de medezeggenschap voor het personeel op de school op dezelfde leest te schoeien als de medezeggenschap voor werknemers in een bedrijf, kantoor of ziekenhuis. Vanzelfsprekend gecombineerd met een adequate inspraakre-geling voor ouders en leerlingen, die van de onderwijsvoorziening gebruik maken.
  • 38. VOS/ABB blijft van mening dat in de toekomst de toepassing van de WOR voor het onderwijs de voorkeur verdient. Waarom sta ik dan toch achter het initiatief om tot de WMS te komen? Zoals gezegd bestond al jarenlang een patstelling, een impasse die iedere vooruitgang blokkeerde. De minister van OCW zegde als bijdrage in het door-breken 28 van die impasse toe in een nieuwe wet een substantiële mate van flexibiliteit in te bouwen. Die flexibiliteit moet het mogelijk maken ook op het terrein van de mede-zeggenschap maatwerk te maken. Dat maatwerk biedt het perspectief dat door het bestuur en personeel in onderling overleg een regeling gemaakt en toegepast kan worden die de WOR dicht benadert. Reden genoeg om te helpen het schip - nu het in de goede koers is geplaatst - weer vlot te trekken. De mogelijkheden om in onderling overleg zelf invulling te geven aan medezeggen-schap op school sluit bovendien ook goed aan bij het streven om gedetailleerde regel-geving in het onderwijs in te ruilen voor wettelijk geformuleerde zorgplichten. Een belangrijke testcase is straks te zien of het de wetgever daadwerkelijk lukt een regeling in het Staatsblad te laten opnemen, waarin echt handen en voeten aan de gewenste flexibiliteit is gegeven. En die bovendien laat zien dat het de overheid ernst is met het opruimen van overbodige en niet werkende voorschriften en het verminde-ren van administratieve rompslomp. Is dat gelukt dan is het woord aan het veld. Be-sturen, personeel, ouders en leerlingen zullen dan de uitdaging op moeten pakken om met de mogelijkheden, die hen worden geboden, een goed functionerende medezeg-genschapspraktijk te ontwikkelen. Ik ben benieuwd. 2.12 Kamerlid Lia Roefs: ‘Amendement zal faciliteitenregeling MR-leden verbeteren’14 Nely van Dam Inleiding Lia Roefs was meer dan een half jaar het nieuwste kamerlid, totdat ex-staatssecretaris Nijs van onderwijs dit voorjaar die positie overnam. Voor haar fractie van de Partij van de Arbeid is Lia Roefs woordvoerder medezeggenschap in het basis- en voortge-zet onderwijs. Oppositie dus, maar CDA-minister Van der Hoeven krijgt haar com- 14 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 8/9, pp. 13-14.
  • 39. plimenten voor de manier waarop zij de medezeggenschap met het veld heeft aange-pakt. Doordat Roefs eind oktober 2004 in de Tweede Kamer kwam, als opvolger van Jeltje van Nieuwenhoven, heeft ze nog net meegemaakt hoe alles veranderde na de moord op Theo van Gogh, begin november. De beveiliging voor binnenkomst van bezoekers vraagt nu veel tijd. ‘Vooral als het groepen zijn. Zo zielig als bijvoorbeeld een schoolklas een afspraak van een uur heeft. Als ze niet wat vroeger komen, kan de helft van de tijd al om zijn voordat ze binnen zijn.’ Desastreus Toen er enkele onderwijsonderwerpen vrijkwamen in de PvdA-fractie lag de keuze voor Roefs voor de hand. ‘Ik heb 24 jaar lesgegeven, aardrijkskunde, op de Notre dame des Anges in Ubbergen, de enige categoriale havo van ons land. Het lesgeven heb ik acht jaar gecombineerd met het wethouderschap van onderwijs, sociale zaken en welzijn.’ Overigens had zij erop gerekend veel eerder in de Kamer te komen gezien haar 44e plaats op de kieslijst, maar zelfs haar huidige fractiegenoot Jacques Tichelaar, die de woordvoerder medezeggenschap is voor middelbaar beroeps- en hoger onderwijs, redde het met zijn 25e plaats niet meteen. De PvdA haalde slechts 23 zetels. ‘We stonden heel hoog in de peilingen voor de verkiezingen van de Tweede Kamer toen de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen moest worden samengesteld. Dus daar ben ik niet meer op gaan staan.’ Zodoende had ze een politiekloze periode. ‘Als ik vooraf had geweten dat de uitslag voor de PvdA zo desastreus zou zijn, had ik ook nog graag een gooi gedaan naar het adjunct-schap op school, maar daar had ik in diezelfde tijd van afgezien in de veronderstelling dat ik eerder in de Kamer zou komen.’ Afstand tot burger verkleinen Niet dat ze die periode weinig heeft gewerkt, Roefs en haar man hebben als sinds jaar en dag een postagentschap annex kantoorboekhandel en videotheek, tegenwoordig readshop geheten. ‘Vroeger was ik er elke werkdag tussen vijf en zeven en in ’t week-end. Nu minder, doordat ik een paar dagen per week in Den Haag blijf. Tijdens mijn wethouderschap merkte ik al dat het de afstand met de burgers verkleint als ze weten dat ze je regelmatig in de winkel kunnen treffen. Het is makkelijk om informeel iets aan de orde te stellen als je even passende enveloppen komt uitzoeken. De readshop houden we aan, zeker nu, want als je zulke lange dagen maakt in het Kamergebouw, vaak blijf ik hier ook eten, spreek je weinig gewone mensen, als je niet oppast.’ 29
  • 40. Haar fractie doet er van alles aan het contact maatschappijpolitiek concreet te maken. ‘Afgelopen maandag zijn we weer met de hele fractie met vakbondsbestuurders op stap geweest. Ik was naar Middelburg om over de transportsector te spreken, die heb ik ook in portefeuille. Na afloop worden alle ervaringen gebundeld in een handzaam boekje, als een soort voorloper voor het nieuwe verkiezingsprogram.’ Onderhandelen met jezelf Voor haar kamerlidmaatschap had Roefs al vanuit verschillende posities met vormen van medezeggenschap te maken gehad, als wethouder voerde zij overleg met de direc-teuren 30 van de basisscholen. ‘Toen ik onderwijs in mijn portefeuille kreeg als wethou-der, werd ik nog automatisch voorzitter van het openbaar onderwijs. Dat vond ik zo’n merkwaardige situatie, dat je in feite met jezelf moest gaan zitten onderhandelen. Aan die dubbele pet heb ik gauw een eind gemaakt, er is nu een stichting voor het open-baar onderwijs.’ Van diezelfde stichting Openbaar Onderwijs A73, waarvoor ze zelf mede het initiatief heeft genomen, is zij nu bestuurslid, een van haar onbetaalde ne-venfuncties. Een andere is het vice-voorzitterschap van het samenwerkingsverband Weer Samen Naar School in het Land van Cuijk, waarin basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs samenwerken. Informatieachterstand Ouders en leerlingen zijn de ‘probleemgroepen’ bij medezeggenschap, heeft Roefs ervaren. ‘Ouders zijn nog wel geïnteresseerd in hun eigen school, maar door hun informatieachterstand ten opzichte van het onderwijspersoneel blijft het toch moei-zaam gaan. Het is ook lastig voor ouders om helemaal op de hoogte te zijn van alle aspecten van visie en beleid van een grote onderwijsorganisatie. De discussie verzandt vaak in dagelijkse dingen.’ De interesse van ouders blijft meestal beperkt tot de eigen school, daarom is het bij-zonder lastig ouders te werven voor een Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR), omdat het daar per definitie over schooloverstijgende zaken gaat. Aan de andere kant is er wel een categorie ouders die, soms uit hoofde van het eigen beroep, juist wel voor bijvoorbeeld financiële zaken te porren is. Deze mensen hebben maar weinig zin in de kleinere zaken van één basisschool. Zij zouden wel in de gmr willen, maar niet in de MR. In de op stapel staande Wet medezeggenschap scholen hoeft het lidmaatschap van GMR en MR niet per se gecombineerd te worden, zoals in de huidige wet verplicht is. Alle organisaties van ouders, leraren, leerlingen, besturen en werkgevers (behalve de Vereniging Openbaar Onderwijs) vinden het een goed idee de koppeling los te laten, de Tweede Kamer daarentegen wilde in meerderheid dat alle GMR-leden ook MR-lid zijn.
  • 41. Interactief bestuur Minister Van der Hoeven wil proberen deze tegenstelling te omzeilen door scholen zelf de keuze te geven. Zij kunnen in hun eigen medezeggenschapstatuut vastleggen of GMR-leden per se MR-lid moeten zijn of niet. Die keuzemogelijkheid wordt waar-schijnlijk 31 bij meer onderwerpen in de nieuwe wet geregeld. Roefs is uitermate te spreken over de manier waarop minister Van der Hoeven dit nieuwe wetsontwerp voorbereidt, onder meer door uitgebreide besprekingen met de vertegenwoordigende organisaties. ‘Een voorbeeld van interactief bestuur. Ik heb de minister mijn complimenten gegeven. De hoofdlijn onderschrijven we volledig, name-lijk dat we tegen scholen zeggen: ‘schrijven jullie je eigen medezeggenschapsstatuut, wij in Den Haag leggen niet op wat daarin moet staan.’ In ruil daarvoor eist Den Haag alleen dat jullie achteraf verantwoording afleggen, dus een jaarverslag opsturen en dergelijke.’ Minister Van der Hoeven en de organisaties hebben zes geschilpunten geconstateerd. ‘En dan hebben wij ook nog onze standpunten natuurlijk,’ zegt Roefs. Een voorbeeld: de mogelijkheid om bevoegdheden over te dragen aan een andere geleding of om helemaal van bepaalde bevoegdheden af te zien. Ander voorbeeld: de faciliteitenrege-ling voor MR-leden. ‘Met name dat laatste zal wel goed komen, want dat was een bijna Kamerbreed bezwaar. Dan dienen we een amendement in om de faciliteitenrege-ling beter te krijgen.’ MR versus OR Tijdens de voorbereidende besprekingen van de bewindsvrouw met de onderwijsor-ganisaties verdween min of meer plotseling de oude tegenstelling over wel of geen ondernemingsraad, die de discussie over medezeggenschap jarenlang lam legde. Roefs heeft het zien gebeuren: ‘De vakbonden zijn bang dat een nieuwe Wet op de ondernemingsraden aangenomen wordt, omdat de macht van de ondernemingsraad daarin erg is afgekalfd. Ik vermoed dat de onderwijsorganisaties er daarom van zijn afgestapt. Wat heeft het personeel aan een Ondernemingsraad als die weinig meer heeft in te brengen? Dan kun je beter een goede MR hebben.’ Uit haar ervaringen op de Notre Dame des Anges weet ze hoe lastig in ieder geval havo-leerlingen te betrekken zijn bij medezeggenschap. ‘Havo-leerlingen hebben niet direct zin in vergaderen. Als docenten hebben we wel eens verzucht ‘hadden we maar vwo-ers’, want die zijn meestal meer te bewegen voor het MR-lidmaatschap.’ Zij verwacht dat de nieuwe wet ook in dit opzicht een verbetering is. ‘Er komt een aparte leerlinggeleding, die onder meer instemmingsrecht heeft over het leerling-statuut. En de vergaderingen hoeven minder lang te worden, doordat de zogeheten spiegeling verdwijnt.’
  • 42. Door deze spiegeling hebben de leerlingen, nu nog samen met de ouders in één gele-ding, 32 automatisch adviesrecht over onderwerpen waar de personeelsgeleding instem-mingsrecht heeft en omgekeerd. Alle ‘MR-onderwerpen moeten daardoor uitgebreid besproken worden in beide geledingen. ‘In hun eigen geleding hoeven de leerling onder de nieuwe wet de personeelszaken dus niet meer te bespreken. Zij kunnen zich beperken tot de zaken die voor hen van belang zijn.’ 2.13 Kamerlid Eric Balemans: ‘Dien nou eerst dat wetsontwerp medezeggenschap maar eens in’ 15 Nely van Dam Inleiding Defensie en buitenlandse zaken waren zijn terreinen, totdat hij gevraagd werd onder-wijs te gaan doen. Nu Eric Balemans twee jaar de onderwijswoordvoering doet voor de VVD-fractie in de Tweede Kamer, is hij de meeste verbazing wel te boven. Maar aan sommige eigenaardigheden wenst hij niet te wennen. ‘Waar staat hier het woord kind?’ durft hij de minister in het parlement te vragen bij de behandeling van een doorwrochte beleidsnota. Aan het begin van deze zittingsperiode zei Jozias van Aartsen, de VVD-fractieleider tegen hem: ‘Ik wil dat jij onderwijs gaat doen.’ Balemans had daar in eerste instantie weinig trek in. Hij is toch gezwicht. ‘Van Aartsen zei per se iemand te willen die geen specialist is, die ook geen banden heeft vanuit het verleden met wat voor onderwijsor-ganisatie dan ook. Iemand die eens met een heel andere bril tegen het onderwijs zou aankijken.’ Zo werd hij bij zijn weten de enige onderwijswoordvoerder die niet uit het veld af-komstig is en of daar banden mee heeft. ‘De meesten zijn leraar geweest, of bestuur-der of iets dergelijks.’ Zelfs als ouder kende hij het onderwijs nog niet, toen hij in het parlement onderwijswoordvoerder werd. Inmiddels is zijn oudste dochter leerling van een basisschool, twee jaar geleden was zij nog een peuter. Al had hij via haar al ge-merkt dat je bij de scholen voor verrassingen kunt komen te staan. ‘Zij was negen maanden toen we begonnen met het zoeken naar een basisschool, maar overal waar we kwamen was een wachtlijst. Op één school werden we zelfs botweg geweigerd voor de wachtlijst, omdat we de verkeerde postcode hebben.’ 15 Artikel is gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 10, pp. 3-4.
  • 43. Inmiddels is hij enthousiast voor zijn portefeuille: ‘Ik ben blij dat Jozias van Aartsen mij heeft overtuigd. Het is een fantastische portefeuille die heel veel mensen direct raakt.’ Om zich te oriënteren op zijn nieuwe beleidsterrein, dat bestaat uit alle onderwijs behalve de universiteiten, vroeg hij zijn medewerkster om een lijstje met de onder-wijsorganisaties, zodat hij daarmee kennis zou kunnen gaan maken. ‘Toen ik met defensie begon in de vorige zittingsperiode had ik dat ook gedaan, daar ging het om een stuk of elf organisaties. Nu vroeg mijn medewerkster hoe dik ik het boekwerk wilde hebben. Er bestaan tientallen onderwijsorganisaties, ik had het niet kunnen verzinnen.’ Noodgedwongen heeft hij zich in de beginperiode maar beperkt tot de belangrijkste clubs. De ontdekking van het onderwijsveld leverde nog een grote verbazing op: ‘Dat de verzuiling nog zo bestaat in het onderwijs, ik had geen vermoeden. Daarom zijn er ook zoveel organisaties alleen al voor leraren: de vakbonden bij CNV en FNV, maar dan ook nog per vak, een club voor aardrijkskundeleraren, voor wiskunde, voor bio-logie 33 en dat dan ook nog eens een keer verzuild.‘ Sommige ergernissen zijn gebleven: ‘Dat vreselijke ambtelijke taalgebruik. Tijdens het eerste debat met minister Van der Hoeven heb ik gevraagd: waar in deze notitie staat het woord kind?’ De bewindsvrouw leek de vraag eerst niet te begrijpen, dus kwam de verduidelijking: ‘Wat betekent dit alles voor het individuele kind? Dat vraag ik nog steeds in elk debat, omdat het daar volgens mij om gaat.’ Sinds zijn oudste dochter de basisschool bezoekt, gebruikt hij ook haar ervaringen om de scholenwereld beter te leren kennen. ‘Zij was zo verbaasd dat het zoontje van kennissen, ook een leerling van een groep één, af en toe een dagje vrij van school had, terwijl zij dat niet kreeg. We zijn dat gaan uitzoeken, lerarentekort ligt daaraan ten grondslag. Die andere school stuurt soms bij ziekte de kinderen naar huis, de school van mijn dochter doet dat niet.’ Zijns inziens duurt alles in het onderwijs te lang. ‘Er is zo’n stroperigheid. Bijvoor-beeld het gedoe rond de dubbele wachtlijsten in Rotterdam, één voor allochtone en één voor autochtone kinderen, waarmee je het ontstaan van zwarte en witte scholen kunt bestrijden. Daar zouden Europese anti-discriminatie regels zich nu weer tegen verzetten en dan komt er weer zo’n halfbakken Nederlands compromis uit, dat je wel onderscheid mag maken op grond van taalachterstand. In de Denemarken heeft de minister de dubbele wachtlijsten gewoon ingevoerd in enkele experimenten. Daar speelt in de buitenwijken van Kopenhagen dat de Denen bij veertig procent een school nog gemengd noemen. Het omslagpunt is vijftig procent, dan gaan autochtone Denen hun kinderen van school halen omdat ze ‘ m te zwart vinden. De Deense mi-nister zegt dat tegenstanders van de dubbele wachtlijsten maar een klacht moeten indienen. Hij zit er niet mee, want een procedure bij het Europese Hof van Justitie
  • 44. duurt drie jaar, tegen de tijd van de uitspraak is al lang duidelijk of het experiment een succes is. Dat getuigt van lef, daar houdt het denken niet op als iets mogelijk tegen internationale regels zou kunnen zijn.’ Zijn bekendheid met de Deense politieke situatie is dateert van 1986. Deze zomer heeft hij enkele weken doorgebracht in het land waaruit zijn vrouw afkomstig is, zij werkte daar bij de Deense liberale partij en heeft daarmee nog nauwe banden. De minister van onderwijs is van deze partij, met diens mensen sprak hij deze zomer ruim over de Deense aanpak van problemen, waarmee ook Nederland kampt. Makkelijk bij zijn contacten is dat hij Deens spreekt (zijn website noemt ook Zweeds en Noors). Hij is onder de indruk van wat hij ‘de Deense daadkracht’ noemt. Een nieuwe medezeggenschap in primair en voortgezet onderwijs is voor hem een voorbeeld bij uitstek van de te trage gang van zaken. Minister Van der Hoeven sprak ter voorbereiding van een nieuwe wet met vele onderwijsorganisaties en hield de Tweede Kamer daarvan op de hoogte. Lia Roefs van de Partij van de Arbeid, opposi-tie 34 nota bene, complimenteerde de bewindsvrouw nog in het vorig nummer van School & Medezeggenschap over deze werkwijze. Eric Balemans van de regerings-partij VVD denkt heel anders over het vooraf regelen van draagvlak: ‘We hebben nu al twee keer in een algemeen overleg met de minister over de medezeggenschap ge-sproken. Wat heb ik daaraan? Dien nou eerst maar eens een wetsontwerp in, dan zullen we daar in de Kamer over debatteren.’ Waarschijnlijk wil de minister voorkomen dat de Kamer haar wetsontwerp afwijst of ingrijpend amendeert, dat wordt meestal als verliezen uitgelegd. ‘Onzin, waarom is dat verlies? Ik verlies ook debatten, maar ook vaak genoeg slaag ik er in een meerder-heid van de Tweede Kamer achter me te krijgen. Bij belangrijke onderwerpen, waar-over niets in het regeerakkoord is afgesproken, moet toch gewoon een open debat kunnen plaats vinden? Een minister verliest pas als een slecht wetsontwerp wordt aangenomen.’ Daarmee wil hij niet zeggen dat hij Van der Hoevens plannen voor het (begin sep-tember nog altijd niet-ingediende) wetsontwerp medezeggenschap scholen slecht vindt. Maar over veel onderdelen van de nieuwe wet gaat hij pas echt een definitief oordeel bepalen als het wetsontwerp er is, al heeft hij wel bezwaren tegen sommige voornemens van de bewindsvrouw. ‘De minister wil bijvoorbeeld dat de vrijwilligers bij het overblijven op basisscholen een cursus volgen. Daar ben ik op tegen. Waarom zouden we een oma daartoe wettelijk moeten verplichten?’ Hij wil niet uitsluiten dat sommige overblijfkrachten een cursus nodig hebben. ‘Daar zie ik dan eerder een taak voor de mr, die kan dat wel beoordelen. En ik wil ook zeker niet dat het vrijheid-blijheid is bij het overblijven, de school moet wel goed de vinger aan de pols houden en het moet duidelijk zijn waar ouders met hun klachten terecht kunnen. Want ik weet ook wel dat het overblijven op veel scholen slecht is geregeld
  • 45. of zelfs helemaal niet. Dat is een slechte zaak, maar we moeten ook niet doorslaan naar de andere kant door allerlei verplichtingen op te gaan leggen. Uiteindelijk praten we over een uur tussen de middag waarin kinderen hun boterham opeten en onder toezicht even ontspannen. Den Haag moet niet alles willen regelen.’ 2.14 Kamerlid Paul Jungbluth: ‘Voor de bestrijding van achterstanden moeten 35 kansarme groepen een stem krijgen’ 16 Nely van Dam Inleiding Paul Jungbluth, lid van de Tweede Kamer voor GroenLinks, heeft maar een halve zittingsperiode. In deze twee jaar heeft hij zich één groot doel gesteld: onderwijsach-terstanden moeten bij de volgende verkiezingen prioriteit nummer één worden. Voor de bestrijding van achterstanden moeten de kansarme groepen een stem krijgen. ’Dat zal niet via de MR kunnen.’ Om de andere politieke partijen te overtuigen van de noodzaak bestrijding van achter-standen tot verkiezingsitem nummer één te verklaren noemt hij een voorbeeld. ‘We dreigen in het wetenschappelijk onderwijs plaatsen te creëren voor buitenlandse stu-denten, omdat we in Nederland niet genoeg getalenteerden hebben. Terwijl we in Nederland natuurlijk wel potentieel genoeg hebben, onder de minderheden zit zo gigantisch veel verborgen talent. Het blijkt keer op keer uit internationale vergelijkin-gen dat onze minderheden het slechter doen dan de minderheden in andere Europese landen.’ Zijns inziens is het ook in verband met de kenniseconomie, waar Nederlands welvaart van moet komen, verstandiger voor binnenlandse vulling van de plaatsen voor geta-lenteerden aan universiteiten te zorgen. ‘Van die buitenlandse studenten van elders is het vrijwel zeker dat ze na afstuderen vertrekken, zij worden wereldburgers en nemen ze hun goede opleiding mee naar het buitenland zonder enig profijt voor de Neder-landse kenniseconomie. De minderheden die nu hier zijn blijven hoogstwaarschijnlijk wel in Nederland.’ Achterstanden hebben altijd zijn belangstelling gehad en vormden ook lange tijd zijn werkterrein, totdat hij in juni Kamerlid werd en de fractie van GroenLinks aan een herschikking van de portefeuilles begon, opdat Jungbluth de gehele onderwijsporte-feuille kon krijgen. Als onderwijsonderzoeker aan het Instituut voor Toegepaste So- 16 Artikel wordt gepubliceerd in School & Medezeggenschap, 2005, 11.
  • 46. ciale wetenschappen (ITS) van de Nijmeegse universiteit begon hij al in 1972 op de afdeling die nu ’onderwijskansen’ heet, maar die zich toen nog vooral richtte op achterstanden van arbeiderskinderen. Ze waren praktisch zonder uitzondering autoch-toon. 36 ‘Vergis je niet, nog steeds zijn er autochtone achterstandskinderen, ook voor hen moet het onderwijs beter, want dertig jaar onderwijsachterstandenbeleid heeft ook voor hen te weinig opgeleverd. Nog steeds is sociale afkomst de meest bepalen factor, maar ook geslacht en regio blijven belangrijk.’ Jungbluth promoveerde in 1982 op een proefschrift over de onderwijskansen van meisjes en hoe leerkrachten door hun benadering de verschillen in jongens en meisjes in stand houden. Op dit gebied is spectaculair veel veranderd. De meisjes stromen inmiddels hoger door dan de jongens, terwijl dat in de jaren tachtig nog andersom was. Aan sommige universiteiten zijn of komen binnenkort de vrouwelijke studenten in de meerderheid. Echt blij is Jungbluth hierover niet. ‘Het zou best kunnen dat op den duur het aanzien van het wetenschappelijk onderwijs door deze ontwikkeling daalt. Aan de salarissen kun je nu al zien dat na bepaalde studies afgestudeerden van het hoger beroepsonderwijs hogere salarissen krijgen dan universitair geschoolden. Daar gaan de jongens natuurlijk naar toe.’ Lagere doorstroming was indertijd één kenmerk van de achterstelling van meisjes, ook speelde de seksegebonden school- en vakkenkeuze. Op dit vlak is weinig verbete-ring opgetreden, afgezien van de afschaffing van de huishoudschool. Jungbluth vertelt hoe hij onlangs door een schoolleider uitgelegd kreeg dat een íntellectuele hiërarchie is bij de profielen. ‘Het makkelijkst beoordeeld wordt maatschappij en economie, waarbij vijftig procent meisjes en vijftig procent jongens zitten. Het zwaarste profiel is natuur en techniek, waar één meisje zit op dertien jongens. Vroeger waren het de vakken, nu zijn het de profielen, de verschillen zijn net zo groot. En dan zegt Neder-land te betreuren dat zo weinig vrouwen in de betasector zitten. Het is hetzelfde ver-haal als met de minderheden. In andere Europese volgen meer meisjes exacte vak-ken.’ Uit een aanstaande promotie weet Jungbluth bovendien dat de verschillen tussen de scholen met de aantallen meisjes bij natuur en techniek enorm groot zijn. ‘De kans op de ene school is voor een meisje om natuur en techniek als profiel te kiezen is vele malen groter dan op de andere. Dus scholen die hun best doen meisjes te motiveren, hebben wel succes. Maar dan speelt weer het probleem dat deze meisjes het eerste jaar erg moeilijk krijgen.’ Hij ziet hierin het bewijs dat de problematiek sinds begin jaren tachtig nog altijd dezelfde oorzaak heeft: leraren die natuur- en wiskunde geven behandelen meisjes anders dan jongens. En als hij de lijn doortrekt komt hij op de diepere oorzaak waarom de grote groep allochtone achterstandsleerlingen niet inmiddels beter resultaten boekt in het onder-