Nieuwe media als instrumenten in een veranderende wereld
Slideshare massacommunicatie
1. Matthijs van Beurden
Kristel van Bommel
Lisa de Boo
Danique van Doorn
Mathijn van Kessel
Slideshare
Massacommunicatie
2. KEES VAN WIJK. DE MEDIA-EXPLOSIE. TRENDS EN
ISSUES IN MASSACOMMUNICATIE. 4E DRUK. DEN HAAG.
Een klassieke vraag
Het beginpunt van veel empirisch onderzoek naar massacommunicatie is de vraag van Lasswell (1948): ‘Who says
what in which channel to whom with what effect?’. Dit lijkt een eenvoudig zinnetje, maar de vraagzin bevat alle
elementen die van belang zijn voor een goed begrip van het ingewikkelde proces van massacommunicatie: de
zender (wie), de boodschap (wat), de ontvanger (tegen wie), het kanaal of medium (via welk middel) en de
mogelijke gevolgen voor de betrokken personen (met welk effect).
Definitie massacommunicatie volgens Maletzke
‘Onder massacommunicatie wordt die vorm van communicatie verstaan,
1. Waarbij boodschappen openbaar zijn ,
2. Die plaatsvindt door technische verspreidingsmiddelen,
3. Die indirect is,
4. Die verloopt in eenrichtingsverkeer,
5. Waarbij boodschappen aan een verspreid publiek worden overgebracht.’
Begrip massa
Indien gekeken wordt naar het begrip massacommunicatie, heeft het begrip massa de volgende betekenis: massa
is een ongeorganiseerde, niet zelf denkende en gemakkelijk te beïnvloeden meerderheid van het volk.
De betekenis van het begrip massa is in de loop van de geschiedenis veranderd. De moderne massa is het publiek
geworden. Hierbij staat het begrip publiek voor de verzameling van alle publieksgroepen.
3. Vroeger had het begrip massa een negatieve lading. Wat de massa leuk vond, zou per definitie slecht zijn. Massa
in de zin van publiek is geen negatief geladen begrip meer, maar een neutrale aanduiding voor een empirisch te
onderzoeken verzameling van de leden van bepaalde publieksgroepen. De massa is tegenwoordig
geïndividualiseerd en voor deze massa blijft gelden dat de boodschap in principe voor iedereen toegankelijk is.
Massacommunicatie in verleden en heden
Verleden
In het verleden gebeurde massacommunicatie meestal via massamedia zoals dagbladen, tijdschriften, film,
kranten, televisie en radio. Massacommunicatie was in principe altijd openbaar, niemand werd uitgesloten van
het ontvangen van een boodschap.
Heden
Tegenwoordig wordt de media gekenmerkt door een enorme uitbreiding en differentiatie van het
informatieaanbod, denk hierbij aan de opkomst van sociale media. Massacommunicatie is meer dan het
doorsluizen van informatie.
Ook staan consumenten via nieuwe technologieën veel intensiever met elkaar in verbinding en zijn ze zelf
producten van media geworden. Iedereen die beschikt over sociale media is in staat om informatie en meningen
te lezen en zelfs te delen met vrienden en kennissen.
Verder verdwijnen de grote verschillen tussen massacommunicatie en interpersoonlijke communicatie.
Massacommunicatie is niet langer alleen maar eenrichtingsverkeer van zenders en ontvangers. Veel mensen
leren steeds bewuster, selectiever en actiever om te gaan met talloze uitingsvormen in de media, die ook wel
media-explosie worden genoemd. Tegenwoordig is massacommunicatie op te vatten als een wederkerig proces
waarin alle eenheden (zenders, media, boodschappen en ontvangers) in de openbare communicatie hun eigen
specifieke rol hebben.
4. GUIDO FAUCONNIER. MENS & MEDIA. EEN INTRODUCTIE TOT
DE MASSACOMMUNICATIE. 4E DRUK. LEUVEN/APELDOORN.
Invloed van massamedia op groepen door socioloog H. Blumer:
H. Blumer is een socioloog die de invloed van massacommunicatie heeft onderzocht. Hij maakt een onderscheid
tussen groep, menigte, publiek en massa. Hieronder worden deze groepen kort uiteengezet en uitgelegd hoe H.
Blumer deze groepen in zijn optiek ziet.
Groep: De groep is in omvang klein. De leden kennen elkaar, zijn zich bewust van hun gemeenschappelijk
behoren tot deze groep, en zij delen dezelfde waarden; hun relaties zijn stabiel in de tijd en hun interactie is
gericht op een gemeenschappelijk doel. Voorbeelden zijn: een gezin, een voetbalteam, een jongerenclub.
Menigte: De menigte is groter, maar fungeert nog steeds binnen een beperkte specifieke ruimte; verder is zij
tijdelijk en treedt zij zelden opnieuw op met dezelfde samenstelling. De leden ervan kunnen in dezelfde
‘stemming’ zijn en gemeenschappelijke attitudes vormen, maar verder zit er geen structuur in en zijn er weinig
wetmatigheden. Het gedrag van de menigte is meestal emotioneel en irrationeel. Voorbeelden zijn: de spontaan
gevormde groep betogers of fans van een vedette.
Publiek: Het publiek is zeer groot en verspreid. Het ontstaan naar aanleiding van een of ander gebeuren in de
openbare actualiteit en zijn totstandkoming heeft gewoonlijk te maken met het verspreiden van een bepaalde
mening, het doordrukken van een politiek besluit e.d. De notie ‘publiek’ wordt vaak in verband gebracht met het
goed functioneren van de democratische staatsvorm (publieke opinie). Voorbeeld hiervan: het ecologisch
bewust publiek.
Massa: De massa is in de terminologie van Blumer, nog ruimer, meer heterogeen qua samenstelling en nog meer
ruimtelijk verspreid. Zij heeft geen zelfbewustzijn, geen zelfidentiteit en is niet in staat op een georganiseerde
manier een bepaalde doelstelling te realiseren. Toch vertoont de massa vaak een min of meer homogeen gedrag.
Voorbeeld hiervan: bij het kijken naar bepaalde soorten televisie-programma’s.
6. Massacommunicatief model
G. Maletzke is een Duitse psycholoog die onderzoek heeft gedaan naar
massacommunicatie. Dit heeft geleid tot een massacommunicatief model. Het model
bevat de volgende vier componenten: de communicator (C) of de zender, de boodschap
(B) (datgene wat gecommuniceerd, overgebracht, meegedeeld wordt), het massamedium
(M) en de ontvanger (O). De boodschap (B) bereikt de ontvanger niet rechtstreeks, maar
slechts door middel van media die op grond van hun technische karakteristieken
veranderingen in de waarneming en de beleving van de recipiënt doen ontstaan. Al
naargelang de boodschap door middel van radio, televisie, krant of andere massamedia
wordt overgedragen, beleeft de ontvanger deze boodschap op verschillende manieren.
Het medium (M) verandert de boodschap: de recipiënt ontvangt niet de oorspronkelijke
boodschappen, wel gemedieerde boodschappen. Tot nu toe is de ontvanger voorgesteld
als een in wezen passieve instantie. In werkelijkheid is de recipiënt actief: hij kiest uit het
aanbod. Op grond waarvan gebeurt deze keuze?
Dit hangt in de eerste plaats af van de persoonlijkheidsstructuur van de ontvanger, van zijn
ontwikkeling, ervaring, intelligentie, karakter en meningen. De ontvanger is geen
geïsoleerd individu, maar hij maakt deel uit van allerlei groepen; hij is ook een lid van het
publiek massamedium. Verder wordt de selectie meebepaald door het beeld dat de
ontvanger van zichzelf heeft. Daartegenover staat dan weer dat het medium hem
bepaalde waarnemings- en gedragspatronen voorschrijft, zodat kan worden gesproken van
mediumdwang. Tenslotte heeft zich bij de ontvanger ook een beeld van de communicator
en het medium gevormd.
7. BRYANT & OLIVER. MEDIA EFFECTS. ADVANCES IN THEORY
AND RESEARCH. 3E DRUK. NEW YORK & LONDEN
Media consumption and perceptions of social reality
P. 50 – 69. L.J. Shrum.
Informatie wordt in de hersenen opgeslagen in bepaalde constructen. Door in de
massacommunicatie hierop in te spelen kan het bepaalde effecten teweegbrengen bij het
individu. Zo wordt er gezegd dat hoe korter geleden een construct is geactiveerd, hoe
makkelijker het is om het construct weer op te roepen. In combinatie met het gegeven dat
de manier waarop media geconsumeerd wordt de toegang tot deze constructen vergroot
wordt, kan gezegd worden dat het belangrijk is om, in de massacommunicatie, te werken
met boodschappen die gemakkelijk te verspreiden zijn, om zo de frequentie van de
boodschap te vergroten. Ook is het van belang dat deze boodschap levendig gepresenteerd
wordt, zodat de boodschap makkelijker te onthouden is. Met andere woorden; de manier
waarop media geconsumeerd wordt vergroot de toegang tot bepaalde constructen in het
geheugen en zorgt ervoor dat deze constructen sneller op te roepen zijn.
8. Media priming
P. 74 – 88. D.R. Roskos-Ewoldsen, B. Roskos- Ewoldson & F. D. Carpentier.
De informatie, die is opgeslagen in de hersenen, wordt aan elkaar gekoppeld door middel van
zogenaamde knooppunten in de hersenen. Deze knooppunten zijn gekoppeld aan andere
knooppunten in het geheugen. Dit gebeurt doorknooppunten, die aan elkaar geassocieerd zijn, te
koppelen door middel van verbindingen. Elk knooppunt heeft een bepaald niveau van activatie,
wanneer één knooppunt wordt geactiveerd door een boodschap, worden de knooppunten die
ermee verbonden zijn ook geactiveerd. Nu is het niveau van activatie verlaagd en is er minder
extra activatie nodig. Als het knooppunt niet meer wordt geactiveerd stijgt het niveau van
activatie, waarna de verbinding tussen de knooppunten kan worden vervallen.
Uses-and-gratifications perspective on media effects
P. 165 – 178. A.M. Rubin.
De media kan onze persoonlijke behoeften bevredigen en wensen vervullen. Hiervoor is het wel
belangrijk dat een individu zijn eigen behoeften kent en hierbij actief media selecteert. Door het
gebruik van de gekozen media worden de behoeften van het individu bevredigd, waardoor het
gebruik van die media zich zal herhalen of intensiever zal worden. Dit hangt wel af van de mate
waarin de behoeften bevredigd worden. Behoeften kunnen bijvoorbeeld zijn: informatie,
entertainment, persoonlijke identiteit en (sociale) interactie.
9. DENIS MCQUAIL. MCQUIL´S MASS COMMUNICATION
THEORY. 6TH EDITION. LONDON.
Mediaboodschappen zijn open en niet sluitend geformuleerd, de consument
interpreteert de boodschappen op basis van hun cultuur en de verbanden die zij
leggen naar aanleiding van de boodschap. Belangrijke factoren hierbij zijn
geslacht, etniciteit en levensstijl.
In het verleden is er geen rekening gehouden met de verschillen in geslacht. De
boodschap werd gecommuniceerd naar beide geslachten zonder een gedegen
vooronderzoek. Pornografische inhoud werd in het algemeen gebruikt zonder
onderscheid te maken tussen man en vrouw met wie er gecommuniceerd werd.
Vrouwen ervaren de pornografische inhoud van de boodschap als zeer onvriendelijk
en vernederend. Met een gedegen vooronderzoek had deze fout voorkomen kunnen
worden, indien het doel was om de communicatie op beide geslachten af te
stemmen. Het produceren van mediacommunicatieberichten wordt vanaf het begin
af aan vooral door mannen gedaan. Onder andere het nieuws werd vooral gericht op
mannen, hierbij valt te denken aan onderwerpen als sport, economie en politiek.
10. Hierin zijn grote veranderingen zichtbaar. Tegenwoordig worden ook vrouwelijke
onderwerpen toegevoegd aan de nieuwsberichten. De media is hierbij onderhevig
aan feministische aspecten als trivialisatie, personalisatie en sensatiezucht. Een
belangrijke ontwikkeling in de massacommunicatie is dat er tegenwoordig een
gedegen vooronderzoek wordt gedaan en de communicatie hierdoor beter aansluit
op zowel mannen als vrouwen. Het besef dat er een duidelijk verschil in
communicatie nodig is tussen mannen en vrouwen stijgt. Sociaal psychologische
aspecten zijn belangrijk om mee te nemen in het ontwikkelen van de
mediaboodschap. Veel meer inhoud voor en door vrouwen. Vrouwen krijgen een
grotere rol in het maken en ontvangen van boodschappen via massacommunicatie.
Vrouwen krijgen meer inspraak. Emoties en gevoelens worden steeds belangrijker.
11. JOURNAL: GENDER DIFFERENCES IN MEDIATED COMMUNICATION: WOMEN
CONNECT MORE THAN DO MEN
AMANDA M. KIMBROUGH, ROSANNA E. GUADAGNO, NICOLE L. MUSCANELL,
JANEANN DILL
Een verslag van de technische universiteit van Georgia in 1994 geeft aan dat ongeveer 95% van alle internet
gebruikers mannen zijn. Tot ongeveer het midden van het laatste decennium werd het internet voornamelijk
beschouwd als een technologisch ‘’mannenspeeltje’’. Het was een informatievoorziening gecreëerd voor mannen
en door mannen. Guadagno en Cialdini (2002) veronderstelden dat deze vroegere geslachtsverschillen waren
gebaseerd op de rol van het geslacht gebaseerd op verschillen in communicatiestijlen. Op tekst gebaseerde
computerbepaalde communicatie systemen (CMCs), zoals email en sms waren zeer populair in gebruik in het
eerste gedeelte van de 21st eeuw ; voornamelijk op tekst gebaseerd, onpersoonlijke vormen van interactie.
In een gelijke lijn met de sociale rolverdeling theorie (Eagly, 1987), past deze op tekst gebaseerde stijl van
communicatie goed bij de rol van de man, welke van mannen verwacht om onafhankelijkheid na te streven en
taakgericht zijn. Vrouwen aan de andere kant worden volgens de sociale rolverdeling theorie verwacht om meer
te focussen op het creëren van banden binnen sociale interacties. Dit kan wellicht verklaren waarom in het begin
mannen het internet domineerden.
Weiser (2000, 2001) schreef dat mannen in vergelijking met vrouwen meer gebruiken maken van het internet om
te zoeken naar dates, het lezen van nieuws, zoeken naar een baan, verkrijgen van sportieve en financiële
informatie, politieke opinies lezen en om spelletjes te spelen. Waar vrouwen in vergelijking met mannen internet
meer gebruiken voor de sociale interactie en onderhoud van relaties (e-mail, chatten etc.). Zelfs wanneer ze de
vrijheid hebben om buiten de gebaande paden te gaan, blijven zowel mannen als vrouwen zich toch volgens de
verwachte rolverdeling gedragen.
Vrouwen zijn frequente gebruikers van gemedieerde technologie en toonden een grotere voorkeur voor
gemedieerde communicatie . Specifieke vergelijking tussen man en vrouw geeft aan dat vrouwen tekstberichten
prefereren. Vrouwen communiceren meer en maken meer gebruik van gemedieerde technologie. Vrouwen
hebben mannen tegenwoordig overtroffen in het gebruik van tekst gebaseerde communicatie en nemen een
toenemende dominante positie in met betrekking tot het internet.
12. JOURNAL: INTERPERSONAL AND MASS COMMUNICATION: MATTERS OF
TRUST AND CONTROL
TOBY TEN EYCK, MICHIGAN STATE UNIVERSITY
Volgens Giddens (1991), vragen mensen die blootgesteld worden aan massacommunicatie advies op bij
deskundigen en/of boeken. Giddens verklaart dat het doel van de consumenten is om risicovolle situaties te
vermijden. Deze afkeer t.o.v. risico’s is een gevolg van eerdere ervaringen opgedaan met de consumptie van
gemedieerde communicatie-uitingen. Met de verspreiding van de massamediakanalen (kranten, radio, televisie,
kabel, internet, enz.), wordt het modern publiek overspoeld met beelden uit de hele wereld die vaak geweld
uitzenden - en vaak door - de mensheid worden veroorzaakt (oorlogen, hongersnood, transport ongevallen,
natuurrampen, enz.). Gezien de gevoelens die deze mediabeelden en verhalen oproepen, voelt de publieke
opinie zich bedreigd door omstandigheden die buiten hun controle liggen. Zij worden gedwongen zich te wenden
tot technocratische experts om hen te vertellen wat veilig is en wat vermeden moet worden.
Thompson (1995) beschouwt de massamedia als een instelling die tijd en ruimte heeft binnen de moderne
samenleving. Mediaconsumptie is een routinematige praktische activiteit die individuen uit voeren als een
integraal onderdeel van hun dagelijks leven. De uitkomst van dit proces is dat de massamedia nu dient als zowel
een producent en een spiegel van onze zelfrepresentatie. Met vermelding dat andere krachten reageren op onze
socialisatie, Thompson stelt: "we moeten niet uit het oog verliezen van het feit dat, in een wereld die steeds
meer doordrongen van de producten van de media-industrie, een belangrijke nieuwe arena is gemaakt voor het
proces van het vormgeven van het eigen individu’’.
Wanneer er dieper wordt in gegaan op de verschillen tussen het gebruiken van een vriend of de radio als
informatiebron kan er worden geconcludeerd dat deze niet gelijk worden behandeld. Ten eerste is de kans groter
dat het individu meer waarde hecht aan informatie afkomstig van een vriend en deze als betrouwbaarder
ervaart. Ten tweede, er is een groter verschil tussen de acties van het individu en anderen na het verkrijgen van
informatie van een vriend t.o.v. informatie verkrijgen via de radio. Dit sluit aan bij de moderne aanpak, dat de
massamedia wordt verwacht dat zij de autoriteiten zijn met betrekking tot verscheidene situaties. Postmoderne
theoretici, aan de andere kant, zullen beweren dat de moderniteit wordt gekenmerkt door het algemene niveau
van vertrouwen in verschillende situaties, en dat deze verschillen weerspiegelen met de actieve deelname aan de
uitwisseling van inlichtingen. Het feit dat deze verschillen grotendeels zijn gebaseerd op de situationele context is
verder bewijs van deze interpretatie.
De auteur van de Journal beschrijft het verschil tussen mannen en vrouwen met betrekking tot verwerken van de
tekst inhoud. Zijn opvatting is als volgt: Mannen zijn over het algemeen beter in staat onderscheid te maken
tussen communicatiekanalen, terwijl vrouwen communicatiekanalen veelal hetzelfde behandelen – vrouwen
worden verwacht om meer begrip te tonen voor alle kanalen. Vrouwen houden vast aan een modernistische
ideologie, terwijl mannen in een postmoderne staat verkeren.