SlideShare a Scribd company logo
1 of 40
I 3 Elektriciteit
3.1 Elektriciteit: geen natuurlijk fenomeen? 
 Lading in beweging
3.1 Elektriciteit: geen natuurlijk fenomeen? 
 Elektriciteit = menselijke uitvinding 
zuil van Volta 
Φrsted & Ampère: 
elektromagnetisme
3.1 Elektriciteit: geen natuurlijk fenomeen? 
 Elektriciteit = menselijke uitvinding 
George S Ohm
3.1 Elektriciteit: geen natuurlijk fenomeen? 
 Voordelen van elektriciteit als energiebron
3.2 Batterijen 
• Wat is een batterij? 
 Een elektrische energiebron. 
 Elektrische STROOM = geladen deeltjes die 
zich verplaatsen doorheen een geleidende 
draad. 
• Welke geladen deeltjes kunnen bewegen? 
 Elektronen, die van de –pool naar de +pool 
gaan. 
 Elektronen zijn enkel mobiel bij chemische 
reacties.
3.2 Batterijen 
• 2 delen: de –kant levert e- en de +kant slorpt e-op. 
Hoe kan je dat chemisch verklaren? 
e- bestaan haast nooit apart, maar zijn 
betrokken in chemische reacties. Er moeten 
dus 2 reacties met e- -uitwisseling gebeuren. 
• Kennen jullie al een reactie waarbij elektronen 
worden uitgewisseld?? 
 REDOX. 
• Waarvoor staat redox? 
 REDuctie – OXidatie.
3.2 Batterijen 
REDOX zoals je vorig jaar hebt gezien: 
 eurocent in AgNO3 
= kopermetaal in AgNO3 
 Cu lost op (onzichtbaar): oxidatie, want 
Cu(0) Cu2+ + 2e- (OG: 0  +II). 
 Ag2+ slaat neer (zichtbaar): reductie want 
Ag2+ + 2e-  Ag(0) (OG: +II  0).
3.2 Batterijen 
• Wat is het grote verschil met de redox-koppels 
uit chemie (4e jaar)? 
 Meestal gebeuren beide reacties in hetzelfde 
reactiemengsel, waardoor je enkel de reagentia 
ziet reageren tot nieuwe reactieproducten. 
 Nu worden beide reacties uit elkaar getrokken, 
zodat je de e- kan dwingen zich te verplaatsen 
doorheen een geleidende draad: elektrische 
STROOM.
3.2 Batterijen 
Elektrische stroomsterkte 
= hoeveelheid lading die zich verplaatst per seconde. 
(aantal e- dat zich verplaatst per seconde x Qe-) 
= I (intensiteit) 
wordt uitgedrukt in ampère (A) – ampèremeter 
1 mA: lichte schok; 
> 30 mA: verkramping van spieren; 
>100 mA: hartritmestoornissen (fibrillatie); 
> 1 A: doorbranden van zachte weefsels.
3.2 Batterijen 
Elektrische stroomsterkte 
2 beveiligingen: 
1. de aarding, om eventueel verliesstromen af te 
voeren naar de aarde; 
2. de differentieelschakelaar, om het hoofd-circuit 
te onderbreken bij een verschil tussen 
inkomende en uitgaande stroom.
3.2 Batterijen 
• Wanneer ondergaat een metaal een reductie? 
Of een oxidatie? 
• Of beter: wat bepaalt welke kant van de batterij 
de +pool is en welke kant de –pool? 
• En verder: wat is de drijvende kracht van een 
batterij?
3.2 Batterijen 
Elektrische spanning 
= potentiaalverschil van het REDOX-koppel. 
(= hoeveelheid el. energie per lading) 
= U 
wordt uitgedrukt in volt (V, J/C) – voltmeter
3.2 Batterijen 
Elektrische spanning 
 zuil van Volta (1800) en 
Daniell-cel (1836) 
gebruiken het redoxkoppel 
Cu – Zn (U = 1,10 V) 
elektroden in elektrolyten
3.2 Batterijen 
+ elektrode 
of kathode 
- elektrode 
of anode 
geleidende 
draad 
zoutbrug
3.2 Batterijen 
Elektrische spanning 
Fruitklok: Daniell-cel met fruit als 
elektrolyten- en zoutbrugbron
3.2 Batterijen 
Elektrische spanning
3.2 Batterijen 
Elektrische spanning 
Eventueel staan er in 1 batterij verschillende 
cellen achter elkaar 
(in SERIE - dan tel je de verschillen op). 
 Hoogspanning: 100000 V, netspanning: 220- 
230 V (beiden wisselspanning). 
 Spanning veranderen doen we via 
transformatoren of “adapters”.
3.2 Batterijen 
Kenmerken van een batterij 
Zuur (~ accuzuur) of alkalisch (~ alkaline) 
Oplaadbaar of niet oplaadbaar 
Ladingscapaciteit = hoeveelheid lading (Ah) 
(hoe minder, hoe kleiner: C > AA > AAA) 
Vermogensdichtheid (Li- ion  hoge stroom)
3.3 Elektrische toestellen 
• Elektronen (e-) vloeien van + naar –pool via een 
geleidende, metalen draad. 
Waarom zijn metalen geleidend? 
 Metaalbinding = vrije e-, die kunnen bewegen. 
• De spanning dwingt de e- tot bewegen. 
Waarom gaan ze zich niet allemaal onmiddellijk 
verplaatsen? 
 Metaalbinding = ionenrooster van 
(+)metaalkernen met e--mantel: dit veroorzaakt 
hinder of weerstand.
4.2 Weerstand 
Elektrische weerstand 
= hinder die een e--stroom ondervindt door de 
bouw van het geleidende metaal 
= R (re/ésistance) 
wordt uitgedrukt in ohm (Ω) 
Bij de meeste huishoudtoestellen is R < 100 Ω. 
Rmenselijk lichaam tussen 200000 Ω (zuiver en 
droog) en 200 Ω (vochtig of bezweet). 
Elektrische huisinstallatie :100 m koperen 
kabel, Rtotaal = ca. 1 Ω.
4.2 Weerstand 
In elke gegeven situatie is er een vast verband 
tussen U, I en R: de wet van Ohm, 
U = R.I 
huishoudtoestellen (R < 100 Ω)  I > 2 A 
Rmenselijk lichaam : zuiver en droog  I = ca. 1 mA 
vochtig of bezweet  I = ca 1 A
4.2 Weerstand 
• Algemeen ontstaansprincipe van straling door 
elektronen: 
- Stroom = (vrije) e- met Ekin door beweging. 
- Atoom-gebonden e- : ook energie (schillen). 
- Botsing = energieoverdracht 
 gebonden e- ondergaat excitatie. 
 terugval : foton (bepaalde frequentie) 
• Foton = warmte – rood – oranje – geel – groen 
– blauw – indigo – violet – UV 
(ook bij verhit metaal).
4.2 Weerstand 
WARMTE-elementen 
Joule-effect 
De warmte is 
- het doel op zich (waterkoker, wasmachine, …) 
- of eerder een bijproduct 
(gloeilamp  5% licht en 95% warmte).
4.2 Weerstand 
LAMPEN 
Gloeilamp 
• W-draad 
• 3000 K 
• Rendement: 5% licht. 
Om deze reden is de 
gloeilamp van de 
Europese markt gehaald.
4.2 Weerstand 
LAMPEN 
Fluorescentie- (t(ube)l(uminescent)) /spaarlamp 
• edelgas en Hg 
• e- afgeschoten 
botsing 
excitatie: UV 
fluorescentie-poeder P 
kleur 
 Rendement: 20-30%.
4.2 Weerstand 
LAMPEN 
Merk op: 
zowel bij de gloeilamp als de spaarlamp 
moeten de elektronen van de stroom andere 
elektronen exciteren. Dit verlaagt het 
rendement zeer gevoelig!
4.2 Weerstand 
LAMPEN 
L(ight)E(mitting)D(iode) 
• diode van 2 halfgeleiders 
met ertussen een vast △E 
 1 soort foton 
= 1 soort licht 
• Rendement: 
50% monochroom, 
5% wit licht.
4.2 Weerstand 
FOTOVOLTAÏSCHE CELLEN 
Foto-elektrisch effect = stroom door licht
4.2 Weerstand 
SENSOREN 
• R ~ omgevingsparameter. 
- NTC / PTC: afhankelijk van de 
temperatuur  digitale thermometers; 
- LDR: afhankelijk van de lichtinval 
 lichtmeters, lichtsensoren.
4.2 Weerstand 
ELEKTROMOTOREN 
Eelek 
 Erotatie 
(zie I-5 Magnetisme)
3.4 Elektrische energie 
• U = hoeveelheid energie per lading. 
• I = aantal elektronen per seconde 
• △t = tijd, aantal seconden 
Elektrische energie 
 
= de energie van elk bewegend e- (spanning U) 
x aantal e- per seconde (I) x tijdsduur (△t) 
= U.I.△t 
wordt uitgedrukt in joule (J)
3.4 Elektrische energie 
• Weerstand overwinnen =energie verliezen. 
• Wrijving veroorzaakt warmte: 
het joule-effect. 
(In de +pool zijn de e- hun elektrische 
energie kwijt en worden ze vastgezet in de 
oxidatie. Ze hebben niet meer de energie om 
te ontsnappen. 
• Andere energievormen: licht, beweging, … 
(zie later) 
 △t varieert elke keer  vermogen, 
de elektrische energie per seconde.
3.4 Elektrische energie 
Elektrisch vermogen 
= de energie van elk bewegend e- (spanning U) 
x aantal e- per seconde (I) 
= U.I (= R.I² = U²/R) 
= P (power) 
wordt uitgedrukt in Watt (W, J/s) 
Toestel: nominale spanning en het nominaal 
vermogen.  optimale functie + bijhorend 
vermogen  R = U²/P.
3.4 Elektrische energie 
vermogen weerstand 
elektrische wekker ca. 2 W ca. 25 kΩ 
hi-fi keten 30 - 80 W ca. 1 kΩ 
kleurentelevisie 80 - 150 W ca. 0,5 kΩ 
koelkast 150 - 300 W ca. 0,25 kΩ 
mixer 250 - 400 W ca. 150 Ω 
stofzuiger 250 - 1 200 W ca. 100 Ω 
klopboormachine 400 - 1 000 W ca. 80 Ω 
broodrooster 500 - 1 000 W ca. 75 Ω 
microgolven 600 - 1 500 W ca. 50 Ω 
elektrische radiator 500 - 2 000 W ca. 50 Ω 
frituurketel 1 500 - 2 000 W ca. 30 Ω 
wasmachine 3 000 - 4 500 W ca. 15 Ω 
elektrisch fornuis ca.10 000 W ca. 15 Ω (op 380 V!)
3.4 Elektrische energie 
• U = R.I geldt bij 1 weerstand. Wat als er 
meerdere weerstanden (toestellen) tegelijk 
werken? 
 schakelingen (reeds gezien in TO of WW…) 
 huisinstallatie = parallel 
(allemaal onafhankelijk)
3.4 Elektrische energie 
• Voordeel: 
elke toestel kan werken op dezelfde 
nominale spanning. 
• Nadeel: 
hoe meer toestellen, hoe groter I
3.4 Elektrische energie 
• Rkabels < 1 Ω  zeer weinig energieverlies. 
• I ~ warmteproductie  doorsmelten isolatie 
 brand. 
• Beveiliging noodzakelijk!  de zekering, een 
effectieve stroombegrenzer. 
- (vroeger) smeltzekeringen – Joule-effect. 
- (nu) automatische zekeringen 
(elektromagnetisch - zie I.4).
• Serie enkel bij spanningsdelers 
10 x 500Ω 
100V 
3.4 Elektrische energie 
(volumeknop, dimmer) 
500Ω
3.4 Elektrische energie 
stand RI PPtot tot nuttig 
10 500 Ω 200 mA 20,0 W 20,0 W 
9 1000 Ω 100 mA 10,0 W 5,0 
W 
7 Ω mA W W 
3 Ω mA W W 
1 Ω mA W W 
2000 50 5,0 1,25 
4000 25 2,5 0,31 
5000 20 2,0 0,20

More Related Content

Similar to Nw i 3 elektriciteit

Similar to Nw i 3 elektriciteit (20)

Elektriciteit VWO 2 (Nask hoofdstuk 2)
Elektriciteit VWO 2 (Nask hoofdstuk 2)Elektriciteit VWO 2 (Nask hoofdstuk 2)
Elektriciteit VWO 2 (Nask hoofdstuk 2)
 
Elektriciteit
ElektriciteitElektriciteit
Elektriciteit
 
Elektronica Les 3
Elektronica Les 3Elektronica Les 3
Elektronica Les 3
 
Elektriciteit (Natuurkunde V3)
Elektriciteit (Natuurkunde V3) Elektriciteit (Natuurkunde V3)
Elektriciteit (Natuurkunde V3)
 
Elektronica presentatie 17 11-20
Elektronica presentatie 17 11-20Elektronica presentatie 17 11-20
Elektronica presentatie 17 11-20
 
Nw i 2 straling
Nw i 2 stralingNw i 2 straling
Nw i 2 straling
 
Hoofdstuk4 - Elektrochemie
Hoofdstuk4 - ElektrochemieHoofdstuk4 - Elektrochemie
Hoofdstuk4 - Elektrochemie
 
Elektronica les 1
Elektronica les 1Elektronica les 1
Elektronica les 1
 
Elektromagneet maken
Elektromagneet makenElektromagneet maken
Elektromagneet maken
 
Website
WebsiteWebsite
Website
 
Website
WebsiteWebsite
Website
 
22 kernfysica1
22 kernfysica122 kernfysica1
22 kernfysica1
 
Magnetisme
MagnetismeMagnetisme
Magnetisme
 
Complexe Stromen op woudschoten natuurkunde 2009
Complexe Stromen op woudschoten natuurkunde 2009Complexe Stromen op woudschoten natuurkunde 2009
Complexe Stromen op woudschoten natuurkunde 2009
 
Elektronica presentatie 24 11-20
Elektronica presentatie 24 11-20Elektronica presentatie 24 11-20
Elektronica presentatie 24 11-20
 
Elektronica les 4
Elektronica les 4Elektronica les 4
Elektronica les 4
 
17 niet idealespanningsbron
17 niet idealespanningsbron17 niet idealespanningsbron
17 niet idealespanningsbron
 
2 6-de-voeding
2 6-de-voeding2 6-de-voeding
2 6-de-voeding
 
Gebeurtenis 28 augustus
Gebeurtenis 28 augustusGebeurtenis 28 augustus
Gebeurtenis 28 augustus
 
Hoofdstuk 4 - Elektrochemie
Hoofdstuk 4 - ElektrochemieHoofdstuk 4 - Elektrochemie
Hoofdstuk 4 - Elektrochemie
 

More from RPHwetenschappen

More from RPHwetenschappen (20)

26 kwartaire klimaatveranderingen
26 kwartaire klimaatveranderingen26 kwartaire klimaatveranderingen
26 kwartaire klimaatveranderingen
 
19 endogene processen
19 endogene processen19 endogene processen
19 endogene processen
 
22 24 landschappen excursie
22 24 landschappen excursie22 24 landschappen excursie
22 24 landschappen excursie
 
6w de aardrevolutie
6w de aardrevolutie6w de aardrevolutie
6w de aardrevolutie
 
6 de aardrevolutie
6 de aardrevolutie6 de aardrevolutie
6 de aardrevolutie
 
4 ontstaan en evolutie van het heelal
4 ontstaan en evolutie van het heelal4 ontstaan en evolutie van het heelal
4 ontstaan en evolutie van het heelal
 
7w ruimtevaart en toepassingen
7w ruimtevaart en toepassingen7w ruimtevaart en toepassingen
7w ruimtevaart en toepassingen
 
4w ontstaan en evolutie van het heelal
4w ontstaan en evolutie van het heelal4w ontstaan en evolutie van het heelal
4w ontstaan en evolutie van het heelal
 
Nw iii 3 erfelijkheid bij de mens
Nw iii 3 erfelijkheid bij de mensNw iii 3 erfelijkheid bij de mens
Nw iii 3 erfelijkheid bij de mens
 
Nw iii 2 gametogenese
Nw iii 2 gametogeneseNw iii 2 gametogenese
Nw iii 2 gametogenese
 
21 gesteenten
21 gesteenten21 gesteenten
21 gesteenten
 
25 gesteenten
25 gesteenten25 gesteenten
25 gesteenten
 
20 de geologische tijdschaal
20 de geologische tijdschaal20 de geologische tijdschaal
20 de geologische tijdschaal
 
27 geologie van belgië
27 geologie van belgië27 geologie van belgië
27 geologie van belgië
 
24 de geologische tijdschaal
24 de geologische tijdschaal24 de geologische tijdschaal
24 de geologische tijdschaal
 
5w de aardrotatie
5w de aardrotatie5w de aardrotatie
5w de aardrotatie
 
5 de aardrotatie
5 de aardrotatie5 de aardrotatie
5 de aardrotatie
 
Nw i 5 geluid en muziek
Nw i 5 geluid en muziekNw i 5 geluid en muziek
Nw i 5 geluid en muziek
 
Nw i 4 elektromagnetisme
Nw i 4 elektromagnetismeNw i 4 elektromagnetisme
Nw i 4 elektromagnetisme
 
Nw iii 1 variatie in voortplanting
Nw iii 1 variatie in voortplantingNw iii 1 variatie in voortplanting
Nw iii 1 variatie in voortplanting
 

Nw i 3 elektriciteit

  • 2. 3.1 Elektriciteit: geen natuurlijk fenomeen?  Lading in beweging
  • 3. 3.1 Elektriciteit: geen natuurlijk fenomeen?  Elektriciteit = menselijke uitvinding zuil van Volta Φrsted & Ampère: elektromagnetisme
  • 4. 3.1 Elektriciteit: geen natuurlijk fenomeen?  Elektriciteit = menselijke uitvinding George S Ohm
  • 5. 3.1 Elektriciteit: geen natuurlijk fenomeen?  Voordelen van elektriciteit als energiebron
  • 6. 3.2 Batterijen • Wat is een batterij?  Een elektrische energiebron.  Elektrische STROOM = geladen deeltjes die zich verplaatsen doorheen een geleidende draad. • Welke geladen deeltjes kunnen bewegen?  Elektronen, die van de –pool naar de +pool gaan.  Elektronen zijn enkel mobiel bij chemische reacties.
  • 7. 3.2 Batterijen • 2 delen: de –kant levert e- en de +kant slorpt e-op. Hoe kan je dat chemisch verklaren? e- bestaan haast nooit apart, maar zijn betrokken in chemische reacties. Er moeten dus 2 reacties met e- -uitwisseling gebeuren. • Kennen jullie al een reactie waarbij elektronen worden uitgewisseld??  REDOX. • Waarvoor staat redox?  REDuctie – OXidatie.
  • 8. 3.2 Batterijen REDOX zoals je vorig jaar hebt gezien:  eurocent in AgNO3 = kopermetaal in AgNO3  Cu lost op (onzichtbaar): oxidatie, want Cu(0) Cu2+ + 2e- (OG: 0  +II).  Ag2+ slaat neer (zichtbaar): reductie want Ag2+ + 2e-  Ag(0) (OG: +II  0).
  • 9. 3.2 Batterijen • Wat is het grote verschil met de redox-koppels uit chemie (4e jaar)?  Meestal gebeuren beide reacties in hetzelfde reactiemengsel, waardoor je enkel de reagentia ziet reageren tot nieuwe reactieproducten.  Nu worden beide reacties uit elkaar getrokken, zodat je de e- kan dwingen zich te verplaatsen doorheen een geleidende draad: elektrische STROOM.
  • 10. 3.2 Batterijen Elektrische stroomsterkte = hoeveelheid lading die zich verplaatst per seconde. (aantal e- dat zich verplaatst per seconde x Qe-) = I (intensiteit) wordt uitgedrukt in ampère (A) – ampèremeter 1 mA: lichte schok; > 30 mA: verkramping van spieren; >100 mA: hartritmestoornissen (fibrillatie); > 1 A: doorbranden van zachte weefsels.
  • 11. 3.2 Batterijen Elektrische stroomsterkte 2 beveiligingen: 1. de aarding, om eventueel verliesstromen af te voeren naar de aarde; 2. de differentieelschakelaar, om het hoofd-circuit te onderbreken bij een verschil tussen inkomende en uitgaande stroom.
  • 12. 3.2 Batterijen • Wanneer ondergaat een metaal een reductie? Of een oxidatie? • Of beter: wat bepaalt welke kant van de batterij de +pool is en welke kant de –pool? • En verder: wat is de drijvende kracht van een batterij?
  • 13. 3.2 Batterijen Elektrische spanning = potentiaalverschil van het REDOX-koppel. (= hoeveelheid el. energie per lading) = U wordt uitgedrukt in volt (V, J/C) – voltmeter
  • 14. 3.2 Batterijen Elektrische spanning  zuil van Volta (1800) en Daniell-cel (1836) gebruiken het redoxkoppel Cu – Zn (U = 1,10 V) elektroden in elektrolyten
  • 15. 3.2 Batterijen + elektrode of kathode - elektrode of anode geleidende draad zoutbrug
  • 16. 3.2 Batterijen Elektrische spanning Fruitklok: Daniell-cel met fruit als elektrolyten- en zoutbrugbron
  • 18. 3.2 Batterijen Elektrische spanning Eventueel staan er in 1 batterij verschillende cellen achter elkaar (in SERIE - dan tel je de verschillen op).  Hoogspanning: 100000 V, netspanning: 220- 230 V (beiden wisselspanning).  Spanning veranderen doen we via transformatoren of “adapters”.
  • 19. 3.2 Batterijen Kenmerken van een batterij Zuur (~ accuzuur) of alkalisch (~ alkaline) Oplaadbaar of niet oplaadbaar Ladingscapaciteit = hoeveelheid lading (Ah) (hoe minder, hoe kleiner: C > AA > AAA) Vermogensdichtheid (Li- ion  hoge stroom)
  • 20. 3.3 Elektrische toestellen • Elektronen (e-) vloeien van + naar –pool via een geleidende, metalen draad. Waarom zijn metalen geleidend?  Metaalbinding = vrije e-, die kunnen bewegen. • De spanning dwingt de e- tot bewegen. Waarom gaan ze zich niet allemaal onmiddellijk verplaatsen?  Metaalbinding = ionenrooster van (+)metaalkernen met e--mantel: dit veroorzaakt hinder of weerstand.
  • 21. 4.2 Weerstand Elektrische weerstand = hinder die een e--stroom ondervindt door de bouw van het geleidende metaal = R (re/ésistance) wordt uitgedrukt in ohm (Ω) Bij de meeste huishoudtoestellen is R < 100 Ω. Rmenselijk lichaam tussen 200000 Ω (zuiver en droog) en 200 Ω (vochtig of bezweet). Elektrische huisinstallatie :100 m koperen kabel, Rtotaal = ca. 1 Ω.
  • 22. 4.2 Weerstand In elke gegeven situatie is er een vast verband tussen U, I en R: de wet van Ohm, U = R.I huishoudtoestellen (R < 100 Ω)  I > 2 A Rmenselijk lichaam : zuiver en droog  I = ca. 1 mA vochtig of bezweet  I = ca 1 A
  • 23. 4.2 Weerstand • Algemeen ontstaansprincipe van straling door elektronen: - Stroom = (vrije) e- met Ekin door beweging. - Atoom-gebonden e- : ook energie (schillen). - Botsing = energieoverdracht  gebonden e- ondergaat excitatie.  terugval : foton (bepaalde frequentie) • Foton = warmte – rood – oranje – geel – groen – blauw – indigo – violet – UV (ook bij verhit metaal).
  • 24. 4.2 Weerstand WARMTE-elementen Joule-effect De warmte is - het doel op zich (waterkoker, wasmachine, …) - of eerder een bijproduct (gloeilamp  5% licht en 95% warmte).
  • 25. 4.2 Weerstand LAMPEN Gloeilamp • W-draad • 3000 K • Rendement: 5% licht. Om deze reden is de gloeilamp van de Europese markt gehaald.
  • 26. 4.2 Weerstand LAMPEN Fluorescentie- (t(ube)l(uminescent)) /spaarlamp • edelgas en Hg • e- afgeschoten botsing excitatie: UV fluorescentie-poeder P kleur  Rendement: 20-30%.
  • 27. 4.2 Weerstand LAMPEN Merk op: zowel bij de gloeilamp als de spaarlamp moeten de elektronen van de stroom andere elektronen exciteren. Dit verlaagt het rendement zeer gevoelig!
  • 28. 4.2 Weerstand LAMPEN L(ight)E(mitting)D(iode) • diode van 2 halfgeleiders met ertussen een vast △E  1 soort foton = 1 soort licht • Rendement: 50% monochroom, 5% wit licht.
  • 29. 4.2 Weerstand FOTOVOLTAÏSCHE CELLEN Foto-elektrisch effect = stroom door licht
  • 30. 4.2 Weerstand SENSOREN • R ~ omgevingsparameter. - NTC / PTC: afhankelijk van de temperatuur  digitale thermometers; - LDR: afhankelijk van de lichtinval  lichtmeters, lichtsensoren.
  • 31. 4.2 Weerstand ELEKTROMOTOREN Eelek  Erotatie (zie I-5 Magnetisme)
  • 32. 3.4 Elektrische energie • U = hoeveelheid energie per lading. • I = aantal elektronen per seconde • △t = tijd, aantal seconden Elektrische energie  = de energie van elk bewegend e- (spanning U) x aantal e- per seconde (I) x tijdsduur (△t) = U.I.△t wordt uitgedrukt in joule (J)
  • 33. 3.4 Elektrische energie • Weerstand overwinnen =energie verliezen. • Wrijving veroorzaakt warmte: het joule-effect. (In de +pool zijn de e- hun elektrische energie kwijt en worden ze vastgezet in de oxidatie. Ze hebben niet meer de energie om te ontsnappen. • Andere energievormen: licht, beweging, … (zie later)  △t varieert elke keer  vermogen, de elektrische energie per seconde.
  • 34. 3.4 Elektrische energie Elektrisch vermogen = de energie van elk bewegend e- (spanning U) x aantal e- per seconde (I) = U.I (= R.I² = U²/R) = P (power) wordt uitgedrukt in Watt (W, J/s) Toestel: nominale spanning en het nominaal vermogen.  optimale functie + bijhorend vermogen  R = U²/P.
  • 35. 3.4 Elektrische energie vermogen weerstand elektrische wekker ca. 2 W ca. 25 kΩ hi-fi keten 30 - 80 W ca. 1 kΩ kleurentelevisie 80 - 150 W ca. 0,5 kΩ koelkast 150 - 300 W ca. 0,25 kΩ mixer 250 - 400 W ca. 150 Ω stofzuiger 250 - 1 200 W ca. 100 Ω klopboormachine 400 - 1 000 W ca. 80 Ω broodrooster 500 - 1 000 W ca. 75 Ω microgolven 600 - 1 500 W ca. 50 Ω elektrische radiator 500 - 2 000 W ca. 50 Ω frituurketel 1 500 - 2 000 W ca. 30 Ω wasmachine 3 000 - 4 500 W ca. 15 Ω elektrisch fornuis ca.10 000 W ca. 15 Ω (op 380 V!)
  • 36. 3.4 Elektrische energie • U = R.I geldt bij 1 weerstand. Wat als er meerdere weerstanden (toestellen) tegelijk werken?  schakelingen (reeds gezien in TO of WW…)  huisinstallatie = parallel (allemaal onafhankelijk)
  • 37. 3.4 Elektrische energie • Voordeel: elke toestel kan werken op dezelfde nominale spanning. • Nadeel: hoe meer toestellen, hoe groter I
  • 38. 3.4 Elektrische energie • Rkabels < 1 Ω  zeer weinig energieverlies. • I ~ warmteproductie  doorsmelten isolatie  brand. • Beveiliging noodzakelijk!  de zekering, een effectieve stroombegrenzer. - (vroeger) smeltzekeringen – Joule-effect. - (nu) automatische zekeringen (elektromagnetisch - zie I.4).
  • 39. • Serie enkel bij spanningsdelers 10 x 500Ω 100V 3.4 Elektrische energie (volumeknop, dimmer) 500Ω
  • 40. 3.4 Elektrische energie stand RI PPtot tot nuttig 10 500 Ω 200 mA 20,0 W 20,0 W 9 1000 Ω 100 mA 10,0 W 5,0 W 7 Ω mA W W 3 Ω mA W W 1 Ω mA W W 2000 50 5,0 1,25 4000 25 2,5 0,31 5000 20 2,0 0,20