1. Inleiding elektronica
-Elektronica in periode 1.2 en 1.4
-Herhaling in leerjaar 2
-Benodigdheden:
-Rekenmachine (= dus geen mobieltje)
-Pen, potlood en gum
-Liniaal of geodriehoek
-Deze periode krijg je 2 toetsen die gemiddeld voldoende moeten zijn.
2. Deze les
1. Het verband tussen stroom, spanning en weerstand
omschrijven;
2. Het verband tussen stroom, spanning en weerstand in
formule omschrijven;
3. Rekenen met de Wet van Ohm
3. Grootheden
Er zijn 3 basis grootheden waar je mee te maken hebt bij
elektriciteit:
1. Stroom
2. Spanning
3. Weerstand
7. Symbolen
Grootheid Symbool Eenheid Symbool
Spanning U Volt V
Stroom I Ampére A
Weerstand R Ohm Ω
1. Wat gebeurt er met de stroom als de weerstand
Kleiner wordt?
2. Wat gebeurt er met de stroom als de spanning groter
wordt?
16. Oefenen!
Op een spoeltje waarvan de weerstand 125 Ω
is, wordt een spanning gezet van 220V. Wat is
de stroom die door het spoeltje gaat stromen?
I = U/R
I = 220V / 125 Ω
I = 1,76A
17. Oefenen!
Door een strijkijzer vloeit een stroom van 3A
terwijl de weerstand 70 Ω bedraagt. Op welke
spanning is dit strijkijzer aangesloten?
U = I x R
U = 3A x 70 Ω
U = 210V