41. Lezen:
OT: Psalm 124. Geprezen zij
Israëls redder.
NT: Romeinen 8 vers 31 t/m
39 De zekerheid van het geloof.
42. 1 Een pelgrimslied van
David.
Was de HEER niet voor ons
geweest,
– Israël, blijf het herhalen –
2 was de HEER niet voor ons
geweest
toen de mensen zich tegen
ons keerden,
3 ze hadden ons levend
verslonden,
zo hevig was hun woede.
43. 4 Dan had het water ons
meegesleurd,
de stroom ons
overspoeld,
5 wij zouden zijn
overspoeld
door het ziedende water.
44. 6 Geprezen de HEER, die ons
niet
ten prooi gaf aan hun
tanden:
7 wij zijn als een vogel
ontsnapt
uit het net van de
vogelvangers,
het net is gescheurd en wij,
wij zijn ontkomen.
45. 8 Onze hulp is de naam
van de HEER
die hemel en aarde
gemaakt heeft.
47. 31 Wat moeten wij hier
verder over zeggen? Als God
voor ons is, wie kan dan
tegen ons zijn? 32 Zal
hij, die zijn eigen Zoon niet
heeft gespaard, maar hem
omwille van ons allen heeft
prijsgegeven, ons met hem
niet alles schenken? 33 Wie
zal Gods uitverkorenen
aanklagen? God zelf spreekt
hen vrij.
48. 34 Wie zal hen
veroordelen? Christus
Jezus, die gestorven
is, meer nog, die is
opgewekt en aan de
rechterhand van God
zit, pleit voor ons. 35 Wat
zal ons scheiden van de
liefde van Christus?
Tegenspoed, ellende of
vervolging, honger of
armoede, gevaar of het
zwaard?
49. 36 Er staat geschreven:
‘Om u worden wij dag na
dag gedood en afgevoerd
als schapen voor de
slacht.’ 37 Maar wij
zegevieren in dit alles
glansrijk dankzij hem die
ons heeft
liefgehad. 38 Ik ben
ervan overtuigd dat dood
noch leven,
50. engelen noch machten noch
krachten, heden noch
toekomst, 39 hoogte noch
diepte, of wat er ook maar in de
schepping is, ons zal kunnen
scheiden van de liefde van
God, die hij ons gegeven heeft in
Christus Jezus, onze Heer.
51. G 26 – 1, 3
Daar is uit „s werelds
duist‟re wolken
52. Daar is uit ‟s wereld duist‟re wolken (LvdK 26)
t. N. Beets; m. J.G. Bastiaans
53. Daar is uit ‟s wereld duist‟re wolken (LvdK 26)
t. N. Beets; m. J.G. Bastiaans
54. Daar is uit ‟s wereld duist‟re wolken (LvdK 26)
t. N. Beets; m. J.G. Bastiaans
55. Daar is uit ‟s wereld duist‟re wolken (LvdK 26)
t. N. Beets; m. J.G. Bastiaans
58. Als g' in nood gezeten,
„geen uitkomst ziet,
wil dan nooit vergeten:
God verlaat u niet.
Vrees toch geen nood!
's Heren trouw is groot,
en op 't nacht'lijk duister,
volgt het morgenrood.
Schoon stormen woeden,
ducht toch geen kwaad;
God zal u behoeden,
uw toeverlaat.
59. God blijft voor u zorgen,
goed is de Heer,
en met elke morgen,
keert Zijn goedheid weer.
Schoon g' in 't verdriet,
nergens uitkomst ziet,
groter dan de Helper,
is de nood toch niet.
Wat ons ontviele,
Redder in nood,
red slechts onze ziele,
uit zond' en dood.
61. Leid, vriend'lijk Licht, mij als
een trouwe wacht,
leid Gij mij voort!
'k Ben ver van huis en donker
is de nacht,
leid Gij mij voort!
Schoon ook de toekomst mij
verborgen zij,
licht stap voor stap mij met
uw schijnsel bij.
62. Schenk mij uw zegen, toon m'
uw wondermacht,
en leid mij voort
langs 't smalle pad, tot in de
donk're nacht
de morgen gloort.
Dan lacht mij toe der eng'len
trouwe wacht,
die mij geleidd' en mij heeft
thuis gebracht.
66. Vreugde of blijdschap,
droefheid of smart,
er is een God, er is een God.
Stort bij Hem uit, o mens, toch uw hart.
Er is een God die hoort.
Ga steeds naar Hem,
om hulp en om raad
67. wacht niet te lang,
’t is spoedig te laat.
Dat niet door twijfel,
’t hart wordt verstoord
Er is een God die hoort.
68. God schonk Zijn Zoon,
in Bethlehems stal.
Heer van het al, Heer van het al.
Hij droeg verneed’ring,
smaad zonder tal,
Heerser van ’t gans heelal.
Want onze Schepper, Koning der aard,
69. heeft zelfs Zijn Eigen,
Zoon niet gespaard.
Ga dan naar Hem,
nu ’t morgenlicht gloort.
Hij is een de God die hoort.
70. Van oost tot west,
van zuid en tot noord
mens, zegt het voort,
mens zegt het voort.
Wordt ’s Heren liefde al-om gehoord
Mensenkind, zegt het voort.
Dwaal niet in t’ duister, ga niet alleen,
71. maar zoek het heil, bij Jezus alleen.
Dat al uw hoop op Hem is gericht
Jezus is ’t eeuwig licht.