2. Praktische informatie
Cursus
– Bij het vak wordt een eigen cursus gebruikt. Aanvullend
op de cursus zijn slides voorzien die tijdens de lessen
aan bod komen. De slides kunnen gedownload worden
via
www.slideshare.net/lievenvandeweghe/slides-consumenten
Examen
– Het examen gaat door op maandag 3 december 2012
en zal mondeling afgenomen worden met schriftelijke
voorbereiding. Het bestaat uit een viertal theoretische
vragen.
Contact
lieven-vandeweghe@telenet.be
3. Belang consumentengedrag en
concurrentieanalyse
Marktbenaderingen
– Productgericht ↔ Marktgericht
– Huidige succesvolle bedrijven zijn marktgericht
Concurrentieanalyse
– Zowel huidige als potentiële concurrenten
– Op de wereldmarkt
⇒Kennis consument → goede concurrentie-
analyse → succesvol zijn
4. Marktoriëntatie, klantwaarde en
succes
Vraagjes bij tekst in bijlage:
– Wat is het verband tussen marktoriëntatie,
klantwaarde en succes?
– Welke pijlers omvat marktoriëntatie?
– Wat is de kern bij elke pijler? Wat houdt elke
pijler in?
– Welke strategieën zijn er om marktoriëntatie te
integreren?
– Wat is het verschil tussen marktoriëntatie en
marketingoriëntatie?
5. Marktoriëntatie, klantwaarde en
succes
Concurrentievoordeel → succes
– Wat?
Capaciteit om klantwaarde te leveren
– Hoe?
Via marktgeoriënteerde bedrijfscultuur
Pijlers?
– Consument
– Concurrent
– Interne organisatie
6. Marktoriëntatie, klantwaarde en
succes
Consument
– Macht ligt bij de consument
– Wensen en behoeften achterhalen om
klantwaarde op af te stemmen
– Staat centraal in alle afdelingen
Concurrent
– Huidige en potentiële concurrenten kennen
Zorgt voor info over sterktes, zwaktes, bedreigingen
en kansen
7. Marktoriëntatie, klantwaarde en
succes
Interne organisatie
– Bedrijfscultuur afstemmen op creëren van
klantwaarde
Horizontale structuur hanteren
Bottum-up communicatie stimuleren
Management speelt belangrijke rol
– Strategieën/benaderingen
Programmatisch ⇔ Adaptief
Merk op:
– Marktoriëntatie ≠ marketingoriëntatie
Marktoriëntatie is ruimer, is in alle functies aanwezig
8.
9. Marktoriëntatie of marketingconcept
Wat?
– Zich op de klant richten en zich door de markt laten leiden
(klant = sleutel tot succes)
– Oude klanten ↔ nieuwe klanten
Hoe?
– Inzicht krijgen in consumenten(gedrag)
Is van belang voor bepalen marketingstrategie
– Vooral bedoeld om frequentie consumentengedrag ↑
– Via marketingmix (=4 P’s)
Product
Prijs
Promotie
Plaats
Wederzijdse beïnvloeding
Marketing
Consument Samenleving
10.
11. Model van het consumentengedrag
Consument neemt koopbeslissingen
(=consumentengedrag)
– Meetbaar via de aankopen
Gedrag nu
Gemakkelijk maar onvoldoende
– Inzicht krijgen in besluitvormingsproces
Gedrag in de toekomst
Veel moeilijker
Twee modellen
– Stimulus-response model
– Wiel van consumentenanalyse
14. Wiel van consumentenanalyse
Onderdelen?
– Affect en cognitie
Twee ≠ soorten psychologische reacties
Affect = gevoelens
Cognitie = rationeel denken
– Gedrag
– Omgeving
Inclusief marketingstrategie (=4 P’s)
Kern?
→Wederzijds determinisme
= alle onderdelen zijn zowel oorzaak als gevolg ter verklaring van
consumentengedrag
Voordeel?
– Dynamisch
– Interactie (=wederzijdse beïnvloeding)
15. De omgeving
Macro-omgeving
– Economie
– Politiek
– Natuur
– Macro-sociaal
Cultuur
Subcultuur
Sociale klasse
Micro-omgeving
– Groepen
– Gezin
– Rol en status
16. Macro-sociale omgeving
Cultuur
– Overtuigingen, attitudes, doelen en waarden die
de meeste mensen in de samenleving delen +
kenmerkende gedragingen, regels, gewoonten
en normen die de meeste mensen volgen
– Merk op:
≠ verminderen door globalisering
Invloed niet onderschatten
Cultuur = dynamisch
– Bedrijven kunnen cultuur ∆ versterken
– Bedrijven kunnen (soms) cultuur/gedrag ∆
17. Macro-sociale omgeving
Subcultuur
– Groepen met redelijk uniforme waardenstelsels, die
gebaseerd zijn op een overeenkomst in
levenservaringen en -situaties
– Indeling vooral o.b.v. demografische kenmerken
– Subculturen vaak belangrijke marktsegmenten
Sociale klasse
– Redelijk permanente, gestructureerde indeling van
maatschappij waarvan leden sterke gelijkenissen
vertonen in waarden, interesses en gedrag
– Wordt bepaald door factoren zoals beroep, inkomen,
opleiding, welstand enz.
18. Micro omgeving
Groepen
– Membership groups
Groepen waartoe het individu behoort
Soorten?
– Primair: regelmatige, informele interactie
– Secundair: minder frequente, formele interactie
– Referentiegroepen
Groepen die als (in)direct houvast of vergelijkingspunt dienen
bij vorming van individuele houding of gedrag
Aspiratiegroep = referentiegroep waartoe individu niet behoort
maar wel graag zou behoren hoewel die quasi onbereikbaar is
Belang van beïnvloeding?
– Varieert per product en per merk
– Het grootst voor opvallende aankopen
19. Micro omgeving
Merk op:
– Belangrijk om opinieleiders te bereiken wanneer je openbare
luxe-artikelen produceert
→ mensen die in een referentiegroep invloed op anderen
uitoefenen
– Belangrijk voor marketeers om te weten hoe trends ontstaan
20. Micro omgeving
Groepen
– Referentiegroepen
Basisgroepen?
– Early adopters
– Followers
– Nerds
– Rebels
⇒Trendsetting gaat meestal van rebel → early adopter
→ follower → nerd
21. Micro omgeving
Gezin
– Traditionele gezin kent steeds meer variaties
– Gezinsleden beïnvloeden elkaar bij koopgedrag
Inzicht in koopgedrag gezin cruciaal voor marketing
– Kooprollen
Initiatiefnemer
Beïnvloeder
Beslisser
Koper
Gebruiker
– Socialisatie
Wijze waarop consumenten kennis over producten en diensten
verwerven en ≠ consumptiegerelateerde vaardigheden leren
Direct of indirect
Bv. tussen ouders en kinderen
22. Micro omgeving
Rol en status
– Rol
De activiteiten die de mensen uit de omgeving van
het individu verwachten
– Status
Een afspiegeling van het respect van de
maatschappij voor de rol die wij vervullen
⇒Oefenen invloed uit op het koopgedrag
23. Case: consumentenvertrouwen
Vraagjes bij: “We zien het iets beter zitten”
– Welke aspecten liggen aan de basis van de
recentste ommekeer in het consumenten-
vertrouwen?
– Welke waarschijnlijke gevolgen zal deze stijging
in het vertrouwen hebben?
– Hoe kunnen bedrijven reageren op een daling in
het consumentenvertrouwen? Wat kunnen ze
daaraan doen?
24. De “black box”: affect en cognitie
Twee ≠ soorten psychologische reacties
– Affect = gevoelens
– Cognitie = rationeel denken
Wederzijdse beïnvloeding
Affect Cognitie
Gedrag
26. Affect
Basiskenmerken?
– Reactiviteit
– Weinig directe controle
– Reactie op quasi elk type stimulus
– Vaak fysiek merkbaar
– Aangeleerd
Heel sterk gestuurd door persoonlijkheids-
kenmerken
– Karakter en zelfbeeld
– Leeftijd en levensfase
– Beroep
– Financiële situatie
– Levensstijl
27. Cognitie
Aankoopbeslissing wordt vooraf gegaan door
zoekwerk, denkwerk, opvattingen en keuzes
– Verwerkt door cognitief systeem
Zowel externe als interne stimuli werken hierop in
Cognitieve processen:
– Interpretatieproces
– Integratieproces
→Continue in interactie met kennis opgeslagen in ons
geheugen
31. Kennis, betekenissen en opvattingen
Wat?
– Handelen → ervaringen → kennis en overtui-
gingen → opslaan in geheugen
Activering?
– Beroep doen op kennis op het moment dat we
geconfronteerd worden met bepaalde prikkels
– Kan zowel positief, negatief als neutraal zijn
Centraal thema:
– Hoe bouwen consumenten productkennis op?
32. Kennis, betekenissen en opvattingen
Soorten/niveau’s productkennis?
– Consumenten organiseren het productaanbod op markten in
categorieën met aparte betekenissen
– Merk op:
Betekenissen op ≠ abstractieniveaus staan in een hiërarchische
verhouding tot elkaar
33. Kennis, betekenissen en opvattingen
Hoe vormen consumenten productkennis?
– Producten als bundels attributen (1e niveau)
Kennis wordt gevormd o.b.v. producteigenschappen
Soorten?
– Abstracte attributen
Immatriële, subjectieve kenmerken
– Concrete attributen
Tastbare, fysieke kenmerken
Merk op:
– Heel waarschijnlijk dat consumenten niet alle attributen waar-
nemen en dus ook niet allemaal in hun geheugen hebben
→ Belang, betekenis en gebruik?
34. Kennis, betekenissen en opvattingen
Hoe vormen consumenten productkennis?
– Producten als bundels voordelen (2e niveau)
Kennis wordt gevormd o.b.v. positieve gevolgen
Soorten?
– Functionele gevolgen
Worden vrij direct ervaren en zijn vrij tastbaar
– Psycho-sociale gevolgen
Gaat over gevoel dat productgebruik met zich brengt
Ontstaan uit persoonlijkheid als bepaald door omgeving
Merk op:
– Gevolgen/voordelen van producten zijn belangrijker voor
consument dan producteigenschappen
– Op basis van voordelen kan men markt segmenteren
– Positief gevolg kan ontstaan door vermijden van negatief
gevolg ander product/merk
35. Kennis, betekenissen en opvattingen
Hoe vormen consumenten productkennis?
– Producten als waardenbevrediger (3e niveau)
Kennis wordt gevormd o.b.v. bevredigde waarden
Soorten?
– Instrumentele waarden
Vertegenwoordigen voorkeurgedrag
– Eindwaarden
Vertegenwoordigen meest fundamentele doelen, be-
hoeftes en eindsituaties die consumenten nastreven
Merk op:
– Het al dan niet bereiken van deze waarden, brengt vrij sterke
affectieve reacties met zich
⇒ Product kan bevrediging inhouden van 3 niveau’s
36. Kennis, betekenissen en opvattingen
Doel-middelenketens van productkennis
– Wat?
Voorstelling van hoe consumenten productkennis opbouwen
– Kern?
Consumenten vormen betekenisvolle verbindingen die
productattributen (middelen) koppelen aan gevolgen en waarden
(doel)
37. Kennis, betekenissen en opvattingen
Doel-middelenketens van productkennis
– Merk op:
Soms moeilijk een onderscheid te maken tussen
gevolgen en waarden
Doel-middelenketens zijn persoonlijk
Ketens moeten niet alle elementen doorlopen
Attributen hebben enkel betekenis voor consument als
ze gevolgen of waarden met zich brengen
⇒Consumenten bouwen productkennis op via
attributen, gevolgen en waarden op 3 niveau’s
(productklasse, productvorm en merk)
38.
39. Kennis, betekenissen en opvattingen
Motivatie en betrokkenheid
– Wat?
De subjectieve waarneming van consumenten van de
persoonlijke relevantie van een product, activiteit of situatie
– Bepalende factoren?
Belang en persoonlijke relevantie van geactiveerde doelen
Sterkte van doel-middelenverbindingen tussen de geactiveerde
productkennis en zelfkennis
40. Kennis, betekenissen en opvattingen
Motivatie en betrokkenheid
– Merk op:
Heel belangrijk begrip voor inzicht in consumentengedrag
Hoe betrokkener, hoe gemotiveerder
Betrokkenheid doet zich slechts op bepaalde momenten en in
bepaalde situaties voor
Meeste consumenten ervaren gemiddeld of laag niveau van
betrokkenheid voor meeste producten
– Hoe betrokkenheid verhogen?
Ervaren betrokkenheid vooral bepaald door:
– Intrinsieke persoonlijke relevantie
– Situationele persoonlijke relevantie
In veel gevallen wordt betrokkenheid bij aankoop sterk beïnvloed
door onmiddellijke omgeving en situationele context
⇒Aspecten consumentenomgeving manipuleren die als
situationele bronnen van persoonlijke relevantie kunnen
functioneren
41. Kennis, betekenissen en opvattingen
Motivatie en betrokkenheid
– Hoe betrokkenheid verhogen?
42. Kennis, betekenissen en opvattingen
Motivatie en betrokkenheid
– Segmenten o.b.v. intrinsieke persoonlijke relevantie van
productcategorieën en merk
44. Integratieproces of beslissingsproces
Behoefteherkenning
– Wat?
Het zich bewust worden van een probleem of behoefte
Een discrepantie voelen tussen de bestaande en de
gewenste situatie
– Merk op:
Kan zowel worden opgewekt door interne als door
externe prikkels
– Bij externe prikkels is grote taak weggelegd voor marketeers
45. Integratieproces of beslissingsproces
Informatieverzameling
– Hoe?
Via directe persoonlijke ervaring
– Door het product zelf te gebruiken
Via indirecte ervaring
– Door te observeren hoe anderen het product gebruiken
Via algemene informatie
– Door persoonlijke, commerciële of publieke bronnen
– Merk op:
Intentionele ↔ toevallige blootstelling
– Informatie wordt bewust opgezocht wanneer betrokkenheid
vrij groot is
– Toevallige blootstelling komt het vaakst voor
46. Integratieproces of beslissingsproces
Afweging van alternatieven
– Hoe?
Op basis van attitudes t.o.v. producten of situaties
– Attitudevorming
Wat?
– Iemands globale evaluatie van een concept (=houding)
Soorten?
– Over fysieke en sociale objecten (Ao)
– Tegenover het eigen gedrag of handeling (Aact)
Merk op:
– Attitude wordt opgeslagen in geheugen om later te activeren
– Consumenten hebben ≠ attitudes t.o.v. variaties van één en
hetzelfde concept
47. Integratieproces of beslissingsproces
Afweging van alternatieven
– Attitudevorming
Meten?
– Vrij eenvoudig a.d.h.v. evalueringsschalen
Belang?
– Belangrijk aspect van merkmeerwaarde
Consument heeft positieve merkattitude gevormd in ge-
heugen o.b.v. consistente betekenissen en opvattingen
Opbouwen door te zorgen voor kenmerkende gevolgen
Lenen door uitbreiden merknaam naar andere producten
Kopen door merken over te nemen
Heel belangrijk omdat activeringspotentie vrij hoog is
- vooral bepaald door hoeveelheid aankopen in
verleden en ervaring met gebruik van merk
48. Integratieproces of beslissingsproces
Afweging van alternatieven
– Attitudevorming (concreet voor Ao)
Op basis van saillante opvattingen
– Opvattingen die direct geactiveerd worden in een situatie
– Welke opvattingen saillant worden wordt bepaald door veel factoren
– Max. 7 à 9 bij hoge en 1 à 2 bij lage betrokkenheid
Aan de hand van Model van Fishbein
– Saillante opvattingen evalueren om tot attitude (Ao) te komen
– Factoren?
Kracht van saillante opvattingen over attributen (bi)
- Wat is de kans op associatie tussen object en relevante attributen?
- Gemeten a.d.h.v. een schaal van 1 tot 10
Evaluaties van die opvattingen over attributen (ei)
- Hoe positief beoordeelt de consument het attribuut?
- Gemeten a.d.h.v. een schaal van -3 tot +3
- Evaluatie elk attribuut afgeleid van evaluatie van eindgevolg in
de doel-middelenketen
- Hangen sterk af van situatie waarin consument zich bevindt
49. Integratieproces of beslissingsproces
Afweging van alternatieven
– Uiteindelijke afweging van alternatieven
Compensatoire modellen
– Bij hoge betrokkenheid
– Bv. Model van Fishbein (Ao)
Niet-compensatoire modellen
– Bij lage betrokkenheid
– Soorten?
Conjunctief
- Alle criteria moeten voldoen aan minimumeisen
Disjunctief
- Minstens één criterium moet voldoen aan minimumeis
50. Integratieproces of beslissingsproces
Afweging van alternatieven
– Uiteindelijke afweging van alternatieven
Niet-compensatoire modellen
– Soorten? (vervolg)
Lexicografisch
- Criteria rangschikken
- Beste alternatief volgens belangrijkste criterium kiezen
Sequentiële eliminatie
- Minimumeis opleggen voor elk criterium
- Criteria rangschikken
- Alternatieven < minimumeis belangrijkste criterium elimineren
– Merk op:
Geen enkele consument past alle vier de methodes toe
51. Integratieproces of beslissingsproces
Koopintenties
– Intentie?
Plan om specifiek gedrag uit te voeren om doel te bereiken
– Bij lage betrokkenheid → Niet-compensatoire modellen
– Bij hoge betrokkenheid verder gaan kijken
Want: Ao niet altijd bepalend
→Theorie van de beredeneerde actie
Factoren?
– Attitude t.o.v. gedrag of actie (Aact)
Kracht saillante opvattingen over functionele gevolgen (bi)
Evaluatie van die opvattingen over functionele gevolgen (ei)
– Subjectieve of sociale norm (SN)
Kracht saillante normatieve opvattingen (NBi)
Motivatie om aan verwachtingen te voldoen (MCi)
Merk op:
– De relatieve invloed van Aact en SN varieert per situatie bij het
beïnvloeden van gedragsintenties
→ gewicht toekennen aan beide factoren
52. Gedrag
De koopbeslissing
– Koopintentie leidt niet noodzakelijk tot effectief
koopgedrag
Intentie beïnvloed door onverwachte situatiefactoren
– Besluit om koopbeslissing te veranderen, uit te
stellen of te vermijden is sterk beïnvloed door
risicoperceptie
Staat in relatie tot:
– Hoeveelheid geld die met aankoop gemoeid is
– Kooponzekerheid
– Zelfvertrouwen van consument
Inzicht hebben in factoren die risicogevoelens
oproepen om risicoperceptie te verkleinen
54. Gedrag
Soorten gedrag bij koopbeslissing
– Complex koopgedrag
Wanneer consument sterk betrokken is en duidelijke ≠
ziet tussen de merken
Merk op:
– Koper maakt meestal leerproces door
– Inzicht in manier waarop consument info verzameld en
alternatieven afweegt is onontbeerlijk
– Merkkenmerken differentiëren via consistent imago
– Dissonantiereducerend koopgedrag
Wanneer consument sterk betrokken is maar weinig ≠
ziet tussen de merken
Merk op:
– Koper koopt relatief snel → dissonantie
Consument bevestigen in zijn keuze via communicatie
tijdens en na verkoop
55. Gedrag
Soorten gedrag bij koopbeslissing
– Gewoontekoopgedrag
Wanneer consument weinig betrokken is en weinig ≠
ziet tussen de merken
Merk op:
– Consument ontvangt passief informatie → merkbekendheid !!!
– Prijs en verkooppromotie gebruikt om consument te overtuigen
– Korte, kernachtige en vaak herhaalde reclame werkt het best
– Variatiezoekend koopgedrag
Wanneer consument weinig betrokken is maar
duidelijke ≠ ziet tussen de merken
Merk op:
– Consument beoordeelt merk tijdens de consumptie
– Marketingstrategie ≠ voor marktleider en uitdagers
56. Case: een vrijdagmiddag in het
winkelcentrum
Lees de tekst aandachtig door
Duid aan van welk koopgedrag er sprake is
– Bij huismoeder A
– Bij mevrouw B
– Bij meneer en mevrouw E
– Bij de ouders F
– Bij Marijke G
– Bij meneer H
– Bij schoolmeisje I
57. Gedrag
Gedrag na aankoop
– Wat?
Gedrag na de koop dat aangeeft of consument tevreden of
ontevreden is over het product
– Bepaald door?
Samenhang tussen verwachtingen en kwaliteiten of functioneren
zoals consument die ervaart
– Belang?
Nieuwe klanten aantrekken duurder dan oude klanten behouden
Slechte mond-aan-mond reclame verspreidt zich sneller dan
goede
– Merk op:
Belangrijke aankopen leiden meestal tot cognitieve dissonantie
Klanttevredenheid regelmatig meten
58. Case: Waarom tevreden
klanten weglopen
Vragen:
– Welke overtuigingen leven bij veel managers omtrent
klanttevredenheid?
– Welk verband kan je onderscheiden tussen klanttevre-
denheid en klanttrouw in verhouding tot de concurrentie-
intensiteit?
– Welke redenen – binnen het bedrijf – kunnen aan de
basis liggen van grote ontevredenheid bij klanten?
– Welke elementen beïnvloeden het tevredenheidsniveau?
– Op welke manieren kan je meten wat er bij klanten leeft?
– Welke maatstaven kan je gebruiken om na te gaan hoe
trouw je klanten zijn?
– Welke klanttypes kunnen onderscheiden worden op basis
van klanttevredenheid en klanttrouw?
65. Belang van concurrentie-analyse
Noodzakelijk bij strategie-opbouw
– LT-visie van het bedrijf om zo duurzaam concurrentie-
voordeel op te bouwen
Soorten analyse?
– Extern
Klantenanalyse
– Wat?
Klantsegmenten bepalen
Motivatie per segment bestuderen
Onbevredigde behoeftes per segment bestuderen
Concurrentie-analyse
– Wat?
Benoemen van bestaande en potentiële concurrenten
– Merk op:
Met strategische groepen werken indien veel concurrenten
66.
67. Belang van concurrentie-analyse
Soorten analyse?
– Extern
Concurrentie-analyse (vervolg)
– Belangrijke aspecten?
Prestatie, imago/persoonlijkheid, doelen, huidige/vroegere
strategie, cultuur, kostenstructuur en sterkten/zwakten
Marktanalyse
– Doelen?
Aantrekkelijkheid (deel)markten bepalen
Marktdynamiek begrijpen
Omgevingsanalyse
– Belangrijk om nieuwe kansen/bedreigingen te ontdekken
– Intern
Prestatie-analyse
Analyse van de determinanten van strategische opties
69. Verband klantenanalyse
concurrentie-analyse
Klantenanalyse:
– gaat concurrentie-analyse vooraf
– zorgt ervoor dat relevante bedrijfstakken/markten
kunnen worden gedefinieerd
→ Vormt basis om concurrentie vast te stellen
– geeft de werkwijze van een bedrijf weer
→ Belangrijke bron van kansen en bedreigingen
Onderdelen klantanalyse?
– Segmentatie
– Motieven van de klant
– Onvervulde behoeften
70. Segmentatie
Wat?
– Identificeren van klantengroepen die elk op eigen
wijze reageren op concurrerende strategieën
→ sleutel tot ontwikkelen duurzaam concurrentievoordeel
Segmentatiecriteria?
– Klantkenmerken
Bv. geografisch, soort organisatie, bedrijfsgrootte,
levensstijl, geslacht, leeftijd, beroep, …
– Productgerelateerde methoden
Bv. gebruikerstype, gebruik, voordelen, prijsgevoelig-
heid, concurrent, toepassing, merkentrouw, …
71. Motieven van klanten
Wat?
– Per segment nagaan wat de grondslag vormt van aankoopbeslissing
Nut?
– Verschaft inzicht in welke bedrijfsmiddelen/bekwaamheden nodig zijn om te
kunnen concurreren of een SCA te kunnen verkrijgen
– Sommige motieven vormen de basis om strategie op uit te zetten
– Andere motieven minimaal vervullen om concurrentieel te zijn
Proces?
– Identificeren van motieven
Via individuele of groepsinterviews
– Groeperen en onderverdelen van motieven
Via affiniteitskaarten bij een groep managers
– Belangrijkheid motieven afwegen en compenseren
Via model van Fishbein
– Motieven kiezen om strategie op uit te bouwen
Na concurrentieanalyse
Merk op:
– Motievenonderzoek vaak heel succesvol bij trouwe/tevreden klanten
– Klant als actieve partner zien
72. Case: Real-time marketing
Vragen:
– Welke ontwikkelingen zorgen ervoor dat
bestaande merken het moeilijk krijgen?
– Wat is de troef van IT bij deze ontwikkelingen?
– Welke voordelen biedt dialoog/interactie tussen
onderneming en consument?
– Welke voorwaarden moeten voldaan zijn om van
“real-time marketing” te kunnen spreken?
73. Stappen in de concurrentieanalyse
Invalshoeken?
– Concurrent als rivaal
Fatsoenlijke ↔ ontwrichtende concurrent
– Concurrent als toekomstige samenwerkingspartner
Doel?
– Sterke/zwakke punten concurrent analyseren
– Inzicht krijgen in toekomstig gedrag concurrent
Opbouw/stappen?
– Identificatie en keuze
– Doelstellingen en commitment concurrentie
– Huidige/vroegere strategieën concurrenten
– Succesbepalende factoren en SWOT-analyse
– Verwachte strategieën bepalen
74. Stap 1: Identificatie van concurrenten
Hangt in belangrijke mate af van marktdefinitie
Niveau’s?
– Productvormconcurrentie
Concurrentie tussen merken gericht op zelfde segment
– Productcategorieconcurrentie
Concurrentie tussen producten gericht op zelfde segment
– Generieke concurrentie
Concurrentie tussen producten die zelfde behoeften bevredigen
– Budgetconcurrentie
Concurrentie om het geld van de consument
Merk op:
– Hoe breder de marktdefinitie, hoe algemener het
concurrentieniveau en hoe meer concurrenten
Gevolg voor marketing: op ≠ niveau’s ≠ producteigenschappen
benadrukken
75. Stap 1: Identificatie van concurrenten
Merk op: (vervolg)
– Marktdefinitie bepaald door:
Planningsniveau in de onderneming
Planningstermijn
77. Stap 1: Identificatie van concurrenten
Potentiële concurrenten?
– Mogelijke toetreders
Bedrijven die geïnteresseerd zijn in: markt- of product-
expansie, overdracht van middelen/bekwaamheden en
vergeldings- of defensieve strategieën
– Substituten
Bedrijven die zelfde behoeftes vervullen
– Kopers
Bedrijven die leveranciers overnemen of zelf producten
gaan maken (=achterwaartse integratie)
– Leveranciers
Bedrijven die klanten overnemen (=voorwaartse
integratie)
78. Stap 1: Identificatie van concurrenten
Toe- en uittredingsdrempels?
– Bepalen de mate waarin bedrijven moeten vrezen
voor potentiële concurrenten
– Soorten?
Structurele
– Bv. niet-recupereerbare investeringen, schaalvoordelen, leer-
of ervaringscurve, andere kostenvoordelen, technologische
kennis, toegang tot distributiekanalen, merknaambekendheid,
omvang van de vermogensbehoefte en de overheid
Strategische
– Bv. aanhouden van extra capaciteit, het in reserve houden
van technologische kennis, prijs- en afzetpolitiek en volledig
assortiment
79. Identificatiemethoden
Concurrentiegeoriënteerde methoden
– Principe?
Bedrijf identificeert zelf de concurrentie
Vooral geschikt voor ondernemingsniveau
– Methoden?
Managementoordeel
– Op basis van ervaring en marktkennis van de manager
– Indeling volgens:
Het bedrijfstakperspectief
- Concurrentie = bedrijven die producten of klasse producten aanbieden
die redelijk overeenkomende substituten zijn (directe concurrenten)
Het marktperspectief
- Concurrentie = bedrijven die voorzien in dezelfde klantenbehoefte of
dezelfde klantengroep willen bedienen (indirecte concurrenten)
80. Identificatiemethoden
Concurrentiegeoriënteerde methoden
– Methoden? (vervolg)
Strategische groepen
– Bedrijven die gelijkaardig strategisch profiel hebben
– Indeling?
Op basis van strategische kenmerken
– Merk op:
Zorgt voor selectie
→ Analyse is bondig, uitvoerbaar en beter bruikbaar
Aantal groepen afhankelijk van de sector
- Traditionele sector = weinig groepen
- Innovatieve sector = veel groepen
Stelregel om na te gaan of goede indeling gebruikt werd:
- Binnen 1 strategische groep is de rentabiliteit min of meer gelijk maar
wijkt t.o.v. de andere groepen heel sterk af
81.
82.
83. Identificatiemethoden
Afnemersgeoriënteerde methoden
– Principe?
Concurrentie geanalyseerd vanuit standpunt afnemers
Vooral geschikt voor productniveau
– Methoden?
Direct identificatieonderzoek bij afnemers
– Men vraagt de afnemers rechtsreeks naar de concurrenten
– Nadeel?
Vormt het antwoord een afspiegeling van eigen gedrag?
– Voordeel?
Grote eenvoud
– Merk op:
Variant: productgebruikassociaties
Voordeel: inzicht in minder directe concurrentievormen
84. Identificatiemethoden
Afnemersgeoriënteerde methoden
– Methoden? (vervolg)
Merkwisselingen
– Maakt gebruik van gegevens over mate waarin afnemers switchen
tussen merken
– Voordeel?
Gedragsgegevens worden gebruikt
– Nadeel?
Gegevens hebben betrekking op huishoudens
– Merk op:
Alleen geschikt voor snellopende consumentengoederen
Positioneringsonderzoek
– Men laat de afnemers de producten die zij kennen vergelijken o.b.v.
gelijkheid en/of o.b.v. voorkeur om zo de ≠ producten grafisch in een
meerdimensionele ruimte in beeld te brengen
– Merk op:
Levert vaak ook inzichten over het imago
85. Uitbreiding i.v.m. merktrouw
Wat?
– De intentie tot herhaalaankoop en het bijhorende gedrag
Categorieën merktrouw?
– Volledige merktrouw
– Merktrouw met af en toe wisselingen
– Merkwisselingen
– Verdeelde merktrouw
– Merkonverschilligheid
Strategieën om maximale consumentwaarde te bereiken?
→ In functie van merktrouw en verbruikersintensiteit
Merktrouwe zware gebruiker
– Merktrouw voor eigen merk ontwikkelen
Merktrouwe lichte gebruiker
– Merkgebruik intensiveren
Merkonverschillige zware gebruiker
– Merknaam tot saillant attribuut maken
Merkonverschillige lichte gebruiker
– Merknaam tot saillant attribuut maken + merkgebruik intensiveren
86. Keuze van identificatiemethode
Voornamelijk concurrentiegeoriënteerd
– Waarom?
Eenvoudig en zonder bijkomend veldwerk
– Nadeel?
Komt wat men zelf denkt omtrent concurrenten overeen met de
perceptie van afnemers?
⇒ Geschikt voor beslissing op lange termijn
Afnemersgeoriënteerd blijft belangrijk/onmisbaar
– Beperkingen?
Moeilijk om inzicht te krijgen in potentiële/indirecte concurrenten
Veelal uitgevoerd op niveau van merken of producten
⇒ Geschikt voor beslissing op korte termijn
87. Keuze van concurrenten
Niet nodig en onhaalbaar om alle geïdentificeerde concur-
renten gedetailleerd te analyseren
→ Keuze maken tussen de ≠ concurrenten
Eerst globale analyse om nadien enkele concurrenten onder
de loep te nemen
– Type van bedrijfstak/strategische groep belangrijk
Bepaald concurrentie-intensiteit en manier waarop geconcurreerd wordt
Kenmerkende factoren?
– Concentratiegraad
# concurrenten en verdeling van het marktaandeel
– Productdifferentiatie
In welke mate ≠ de producten van elkaar?
– Ontwikkeling van de bedrijfstak
Expanderende ↔ stagnerende markt
– Kostenstructuur
Verhouding vaste/variabele kosten
– Uittredingsdrempels
– Onzekerheid i.v.m. strategische gebeurtenissen
88. Stap 2: Doelstellingen en
commitment van de concurrentie
Proberen doelstellingen belangrijkste concurrenten
afleiden
→ Laat ons toe toekomstige acties te voorspellen
Aspecten?
– Wat wil de concurrent?
Heeft betrekking op groeirichting op financieel en kwalitatief vlak
→ Geeft indicatie over mogelijk te volgen strategie
Indicaties verkrijgen door:
– Vergelijking doelstellingen met huidige resultaten
– Vast te stellen hoe belangrijk product voor concurrent is
– Bestudering van marktinstrumenten doorheen de tijd
– Hoe graag wil hij dat?
Bepaald door mate van betrokkenheid en financiële toestand
⇒ Bepalen inzet en agressiviteit van concurrent
89. Stap 3: Huidige en vroegere
strategieën van concurrenten
Interessante elementen?
– Doelgroepkeuze en de gekozen positionering
Inzicht krijgen langs (in)directe weg
Belang?
– Om segmenten met intense concurrentie te vermijden
– Hantering van de marketinginstrumenten
Zorgt voor inzicht in marketingstrategie
Merk op:
– Strategieën niet enkel beschrijven maar ook
evalueren
90. Stap 4: Succesbepalende factoren en
SWOT-analyse
Relevante vaardigheden: succesbepalende factoren
– Wat?
Middelen/vaardigheden die van grote invloed zijn op het resultaat
van een onderneming
– Nut?
Duid belangrijkste eigenschappen aan die bij SWOT-analyse
zullen worden beoordeeld
– Hoe bepalen?
Aan de hand van # vragen:
– Waarom zijn succesvolle ondernemingen succesvol?
– Wat zijn de belangrijkste motieven van de klanten?
– Wat zijn de grootste kostencomponenten?
– Wat zijn de mobiliteitsbarrières in de bedrijfstak?
– Welke componenten van de waardeketen kunnen een
concurrentievoordeel opleveren?
91. Stap 4: Succesbepalende factoren en
SWOT-analyse
Relevante vaardigheden: succesbepalende factoren
– Waardeketen (Porter)
Wat?
– Geheel van activiteiten die aan een finaal product zijn toegevoegde
waarde voor de kopers geven
Types waardescheppende activiteiten?
92. Stap 4: Succesbepalende factoren en
SWOT-analyse
SWOT-analyse
– Wat?
Per gekozen concurrent scores toekennen aan ≠
eigenschappen
– Categorieën eigenschappen?
Innovatie
Productie
Financiën
Management
Marketing
– Hoe beoordelen?
Vooral aan de hand van kwalitatieve gegevens
verzameld via gesprekken met deskundigen
93. Stap 4: Succesbepalende factoren en
SWOT-analyse
Samenvatting van de resultaten
– Hoe?
Aan de hand van een scoretabel waarin zowel concurrenten als
eigen onderneming zijn opgenomen
– Welke informatie?
Sterktes/zwaktes concurrenten
Welke concurrent op bepaald gebied het sterkst
Eigen relatieve sterktes/zwaktes
Basis voor eerste selectie toekomstige partners
– Merk op:
Klassieke concurrentieanalyse: eigen organisatie vergelijken met
directe concurrentie
Moderne concurrentieanalyse: bedrijfsprocessen vergelijken met
die van andere bedrijven die “first in class” zijn (= Benchmarking)
94.
95.
96. Case: benchmarking
Vragen:
– Wat is een voordeel van benchmarking t.o.v.
klassieke concurrentie-analyse?
– Wat is het ≠ tussen competitieve en process
benchmarking?
– Welke types benchmarking kan je onder-
scheiden?
– Welke voordelen kan benchmarking hebben voor
de gebenchmarkte onderneming?
97. Stap 5: Verwachte strategieën van
concurrenten
Wat?
– Op basis van info uit voorgaande stappen conclu-
sie trekken over verwachte gedrag concurrent
Hoe?
– Aan de hand van subjectieve voorspellings-
methoden:
Delphi-onderzoek
Rollenspellen
Merk op:
– Het kan nuttig zijn ≠ scenario’s te definiëren
98. Gegevensbronnen
Competitive intelligence?
– Op zo inventief mogelijke wijze zoveel mogelijk gegevens
verzamelen over de concurrenten
Soorten openbare bronnen?
– Wat andere marktpartijen over de concurrent vertellen
– Wat concurrenten over zichzelf vertellen
– Wat derden over concurrenten zeggen
Merk op:
– Alle verzamelde gegevens moeten samengebracht en
toegankelijk gemaakt worden
Voorwaarden:
– Eén verantwoordelijke voor de concurrentie-analyse
– Een goed functionerend marketinginformatiesysteem