SlideShare a Scribd company logo
Universiteit Leiden
Van politieke wens naar
efficiënte flop
Onderzoek naar intergemeentelijke
samenwerking en de invloed hiervan op de
efficiëntie van gemeentelijke diensten op het
gebied van werk en inkomen
Student: Niels Honders
Studentnummer: s1277901
Opleiding: Bestuurskunde (EBM)
Datum: 18-5-2015
Begeleider: Petra van den Bekerom
2
Voorwoord
Beste lezer,
Voor u ligt mijn bachelor scriptie die ik als afsluiting van de bachelor Bestuurskunde aan de Universiteit
Leiden heb geschreven. Het volgen van de Bachelor waren voor mij drie leerzame, maar vooral leuke
jaren, waar ik mezelf verder heb kunnen ontwikkelen en nieuwe vriendschappen heb opgedaan.
Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in het onderzoek dat nu voor u ligt. Uiteraard was dit onderzoek was
niet tot stand gekomen zonder de hulp en steun van vrienden en familie. Ik wil in het bijzonder Petra van
den Bekerom bedanken voor de goede begeleiding tijdens het schrijven van deze scriptie. Verder wil ik
mijn vader, Gerton Hoogerwaard,Maurits Meerkerk, Laurens Meerkerk, Souhail Ftiah en Jeroen
Nederpelt bedanken voor het kritisch lezen van dit onderzoek en hun heldere feedback. Ik hoop dat u als
lezer veel van dit onderzoek zal opsteken en het u een kritische blik geeft op intergemeentelijke
samenwerkingsverbanden.Verder rest mij niet anders dan u veel leesplezier te wensen.
Niels Honders
Katwijk,17 mei 2015
Scientiae Caput Reverentia Est Dei
3
Inhoudsopgave
Samenvatting................................................................................................................................ 4
1.Inleiding .................................................................................................................................... 5
1.1 Leeswijzer........................................................................................................................... 6
1.2 Wetenschappelijke relevantie........................................................................................................6
1.3 Maatschappelijke relevantie.................................................................................................. 7
1.4 Achtergrond ........................................................................................................................ 7
2. Theoretisch kader en hypothesen. ............................................................................................... 9
3. Methodologisch kader.......................................................................................................... …..13
3.1Eenheid van analyse.....................................................................................................................13
3.2 Operationalisering...............................................................................................................13
3.3 Conceptueel model .............................................................................................................15
3.4 Betrouwbaarheid en validiteit ..............................................................................................15
4. Analyse resultaten. ...................................................................................................................16
4.1 Vergelijking gemeenten die welen niet samenwerken................................................................17
4.2 Regressieanalyse aanwezigheid samenwerkingsverband........................................................18
4.3 Regressieanalyse duur en grootte samenwerkingsverband......................................................20
4.4 Regressieanalyse interactie-effect duur en grootte samenwerkingsverband..............................22
5. Conclusie.................................................................................................................................23
6. Discussie .................................................................................................................................24
7. Aanbevelingen .........................................................................................................................27
8. Literatuurlijst ...........................................................................................................................28
4
Samenvatting
De Nederlandse gemeenten krijgen een steeds groter takenpakket, die ze moeten uitvoeren met een
steeds kleiner budget. Veel gemeenten hebben daarom de intentie geuit om meer met elkaar samen te
werken. Met deze samenwerking verwachten gemeenten de efficiëntie te verhogen en daarmee de kosten
te reduceren. Dit speelt met name op het gebied van werk en inkomen.In het licht van deze ontwikkeling
is het belangrijk te weten of deze intergemeentelijke samenwerking daadwerkelijk de efficiëntie
verhoogd.De onderzoeksvraag van dit onderzoek is dan ook als volgt:In hoeverre verklaart de
aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen de
efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied?
Theoretische inzichten op het gebied van intergemeentelijke samenwerkinggeven ten eerste aan
dat schaalvoordelen, het wegwerken van verschillen tussen gemeenten en het tegengaan van het spillover
effect, de efficiëntie van gemeenten die samenwerken moet verhogen. Als tweede komt uit de theorie
naar voren dat de duur van een samenwerkingsverband de efficiëntie kan verhogen door de opbouw van
sociaal kapitaal. Daarnaast laat de theorie zien dat de grootte van een samenwerkingsverband geen
negatief effect zou moeten hebben op de efficiëntie, aangezien er bij intergemeentelijke samenwerking
op het gebied van werk en inkomen sprake is van 'administrative lead organisation'. Als vierde en laatste
leert ons de theorie dat hoe langer een samenwerkingsverband duurt, hoe meer ervaring organisaties
krijgen in het managen van een samenwerkingsverband, waardoor er sneller nieuwe leden aan het
samenwerkingsverband worden toegevoegd.
Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn er in dit onderzoek verschillende regressieanalyses
uitgevoerd om vast te stellen of de bovengenoemdetheorieën zijn terug te vinden bij gemeentelijke
samenwerkingsverbanden.Uit deze analyses is gebleken dat er geen significant bewijs is, dat de
aanwezigheid van een samenwerkingsverband een aantoonbaar effect heeft op de efficiëntie. Daarnaast is
gebleken dat ook de duur van een samenwerkingsverband geen significant effect heeft. Alleen de grootte
van een samenwerkingsverband heeft een significant effect. Echter, deze is negatief, waardoor, hoe
groter het samenwerkingsverband is, hoe lager de efficiëntie van departiciperende gemeenten blijkt te
zijn. Ook is er geen sprake van een interactie-effect tussen de grootte en duur van een
samenwerkingsverband.Uit het onderzoek moet dan ook worden geconcludeerddat de aanwezigheid van
een intergemeentelijk samenwerkingsverband slechts gedeeltelijk de efficiëntie van gemeentelijke
diensten op het gebied van werk en inkomen verklaart. Alleen de grootte van het
samenwerkingsverbandverklaart de variatie in de efficiëntie bij gemeenten die samenwerkenin negatieve
zin. Dit onderzoek toont daarmee aan dat gemeenten er vanuit moeten gaan dat samenwerking niet per
definitie leidt tot een verbetering van de efficiëntie. Zelfs als er duidelijke overwegingen zijn om wel
samen te werken moet er met name op het punt van de grootte van het samenwerkingsverband zeer
terughoudend worden omgegaan.
5
1.Inleiding
Sinds 1 januari 2015 is de nieuwe participatiewet in werking getreden. De wet regelt de ondersteuning
die burgers nodig hebben bij het vinden van werk. De wet iseen samenvoeging van de Wet Werk en
Bijstand (WWB), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en een groot deel van deWet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).Doormiddel van deze wet wil het kabinet realiseren
dat mensen met een arbeidsbeperking of een bijstandsuitkering sneller aan het werk kunnen gaan1
. Eén
van de belangrijkste aspecten van de nieuwe participatiewet is dat gemeenten nu geheel verantwoordelijk
zijn voor de ondersteuning van burgers die eerst onder de WWB, WSB of Wajong vielen. Veel van deze
taken, zoals de uitvoering van de WWB, werden al uitgevoerd door de gemeenten, maar door de
participatiewet is het takenpakket uitgebreid. Om een groot deel van deze taken op te vangen hebben veel
gemeenten de intentie uitgesproken om meer intergemeentelijke samenwerking op dit gebied op te
zetten, met als uitgangspunt dat dit de efficiëntie van gemeenten zal verhogen (Divosa, 2013: 3).
Intergemeentelijke samenwerking is geen nieuw fenomeen. Al sinds 1984 hebben gemeenten de
mogelijkheid om samenwerkingsverbanden op te zetten doormiddel van de Wet gemeenschappelijke
regelingen (Wgr), alleen werd deze mogelijkheid door gemeenten tot voor kort op veel terreinen nog niet
toegepast (de Greef e.a. 2013: 7).Echter, door de noodzaak om te bezuinigen en de kwaliteit van
dienstverlening te verbeteren staat de intergemeentelijke samenwerking opnieuw in de belangstelling. Zo
ook op het gebied van werk en inkomen (Divosa, 2013: 3). Al voordat bekend werd dat de gemeenten
extra taken zouden krijgen op het gebied van werk en inkomen werkten verschillende gemeenten al
samen op dit gebied. Uit onderzoek blijkt dat 54% van de gemeenten in 2012 samenwerkten voor de
uitvoering van de wet Werk en Bijstand (Divosa, 2013:1). Het is echter belangrijk om te weten of deze
samenwerking ook daadwerkelijk tot een daling van de uitgaven van gemeenten heeft geleid en daarmee
de efficiëntie van de gemeenten heeft vergroot. De gemeenten in Nederland krijgen steeds meer taken
toegewezen met minder budget. Om deze reden is het belangrijk te onderzoeken of intergemeentelijke
samenwerkingsverbanden een positieve bijdrage leveren aan de efficiëntie van gemeenten, zodat
gemeenten hun taken met minder beschikbaar budget toch kwalitatief goed kunnen uitvoeren. Daarnaast
hebbenveel gemeenten de intentie geuit om naar aanleiding van de nieuwe participatiewet te gaan
samenwerken. In het licht van deze ontwikkeling is het belangrijk om te weten of deze samenwerking
daadwerkelijk de efficiëntie zal vergroten.De onderzoeksvraag in dit onderzoek is dan ook als volgt:In
hoeverre verklaart de aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van
werk en inkomen de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied?
1 UWV (2015). Participatiewet: wat verandert er in de Wajongin 2015? Verkregen op 11 februari 2015,via
http://www.uwv.nl/particulieren/overige-onderwerpen/participatiewet-wat-verandert-er-in-de-wajong-in-
2015/detail/wat-betekent-de-participatiewet-als-u-nog-wajong-wilt-aanvragen
6
1.1 Leeswijzer
Om de hoofdvraag te beantwoorden is het onderzoek als volgt opgebouwd. Allereerstwordt de
wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie van dit onderzoek toegelicht. Vervolgens worden in
hoofdstuk tweede theorieën en de hypothesen besproken. In hoofdstuk drie worden de variabelen in het
methodologisch kader geoperationaliseerd enwordt de methodiek van het onderzoek toegelicht.De
bespreking van de resultaten komen in hoofdstuk vier aan de orde.In hoofdstuk vijf wordt de hoofdvraag
beantwoord en worden de conclusies getrokken. Hierna worden in hoofdstuk zes enkele mogelijke
verklaringen aangereikt voor de resultaten en worden de beperkingen van dit onderzoek besproken. Als
laatst worden enkele aanbevelingen gegeven voor gemeenten die overwegen te gaan samenwerken en
voor diegene die vervolgonderzoek willen doen.
1.2Wetenschappelijke relevantie
Binnen de bestuurskundige wetenschappelijke literatuur bestaan er verschillende studies over de effecten
van gemeentelijke samenwerkingsverbanden op de uitgaven van gemeenten op het gebied waarop de
samenwerking betrekkingheeft. Enkelebelangrijkevoorbeeldenhiervan zijn Steiner (2003) met onderzoek
naar gemeentelijke fusies en samenwerkingsverbanden in Zwitserland.Hophmayer-Tokich (2008) met
onderzoek naar de relatie tussen gemeentelijke uitgaven voor rioolwater verwerking en
samenwerkingsverbanden in Israël en Frere e.a. (2012) naar deze relatie in Frankrijk. Deze onderzoeken
beginnen hun onderzoek met de veronderstelling dat samenwerking tussen gemeenten tot een daling van
de totale kosten leidt door onder andere schaalvoordelen. De uitkomsten van deze onderzoeken laten het
volgende zien:Steiner (2003: 567) concludeert dat samenwerking tot een hogere efficiëntie en
effectiviteit leidt, maar dat dit niet leidt tot een daling van de kosten, omdat de diensten in bijna alle
onderzochte gevallen werden uitgebreid. Hophmayer-Tokich (2008: 564) concludeert dat gemeentelijke
samenwerking een positief effect heeft op kosten, maar ook op de kwaliteit van de
rioolwaterverwerking.Frere e.a. (2012: 22) concluderen echter dat intergemeentelijke samenwerking in
Frankrijk geen zichtbaar effect heeft op de uitgaven van gemeenten. Daarnaast hebben Bel en Warner
(2015: 61) een overzicht opgesteld met studies naar gemeentelijke samenwerking op het gebied van
afvalverwerking binnen Europa en de gevolgen daarvan op de efficiëntie van gemeenten. Uit dit
overzicht blijktdat de uitkomsten per studie verschillen en dat in sommige landen samenwerking leidt tot
een daling van de kosten en in andere landen tot een stijging van de kosten.Dit laat zien dat er
verschillende uitkomsten mogelijk zijn en dat gemeentelijke samenwerking niet automatisch betekent dat
de kosten omlaag gaan.Aangezien de samenwerkingsverbanden zeer context afhankelijk zijn en daarom
de uitkomsten in andere landen niet direct tot conclusies kunnen leiden over de situatie in Nederlandis
het belangrijk dat ook de situatie in Nederland apart wordt onderzocht. Dittemeeromdater in Nederland
nog geen vergelijkbaar onderzoek heeft plaatsgevonden op het gebied van werk en inkomen. Op het
gebied van afvalverwerking zijn in 2013 en 2014 wel twee studies gedaan door Dijkgraaf en Gradus
(2013); (2014) waarin zij concludeerden dat samenwerking zorgt voor een kostendaling, maar dat het
7
verschil niet significant was. Dit onderzoek leverteen bijdrageaan de wetenschappelijke literatuur over
intergemeentelijke samenwerking en de effecten die dit heeft op de efficiëntie van gemeenten; specifiek
op het gebied van werk en inkomen binnen Nederlandse gemeenten.Daarnaast bieden de uitkomsten van
dit onderzoek de mogelijkheid de situatie in Nederland te vergelijken met andere landen.
1.3Maatschappelijke relevantie
Door de gevolgen van de financiële crisis en de toenemende decentralisatie van taken naar de gemeente
neemtde financiële druk op gemeenten toe2
.Dit leidt er toe dat gemeenten naar manieren zoeken om
efficiënter te werken en zo de kosten te verminderen.Met name op het gebied van werk en inkomen is dit
een belangrijke ontwikkeling. Door de financiële crisis wordt er meer van gemeenten gevraagd op dit
gebied en door de participatiewet hebben gemeenten meer taken op dit gebied
gekregen.Eenveelgenoemdeoptieom de kosten op het gebied van werk en inkomen te drukken is het
opzetten van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De gedachte hierachter is dat hierdoor de
kosten verdeeld worden over verschillenden gemeenten, waardoor de lasten per gemeenten dalen
(Divosa, 2013: 3). In dit onderzoek wordt gekeken of dit ook daadwerkelijk het geval is en of de
financiering uit publieke middelen voor het opzetten van deze intergemeentelijke
samenwerkingsverbanden goed is besteed. Het is belangrijk dat met publieke middelen verantwoordelijk
wordt omgegaan en dat gemeenten zich over het betreffende beleid goed kunnen
verantwoorden.Daarnaasthebbenverschillendengemeenten de intentie geuit om ook intergemeentelijke
samenwerkingsverbanden op te zetten. Via dit onderzoek kunnen deze gemeenten inzicht krijgen in de
vraag of dit ook daadwerkelijk tot een kostenverlaging zal leiden,wat hen kan helpen een besluit te
nemen over het wel of niet opzette van een intergemeentelijk samenwerkingsverband.
1.4Achtergrond
Voordat de theorie en methoden van onderzoek worden toegelicht is het belangrijk eerst een toelichting
te geven van de gemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen, zodat een
duidelijk beeld geschetst wordt van het onderzoeksveld.
Een gemeentelijk samenwerkingsverbandkan worden opgericht op basis van de Wet
gemeenschappelijke regelingen. Gemeenten konden tot 20153
op basis van deze wet vier vormen van
intergemeentelijke samenwerking opzetten;ten eerste de regeling zonder meer, wat de lichtste vorm van
samenwerking betreft. Het gaatbijdeze vorm vooral om convenanten, intentieovereenkomsten en
bestuursafspraken4
. De tweede vorm is de centrumgemeente, waarin deelnemende gemeenten taken
onderbrengen bij één gemeente die deze taken voor de andere gemeenten uitvoert. De deelnemende
2 Ministerievan BinnenlandseZaken en Koninkrijksrelaties(2014).Verslagover het financieel toezichtop
gemeenten 2014.Verkregen op 9 maart 2015, via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-
publicaties/notas/2014/05/13/verslag-over-het-financieel-toezicht-op-gemeenten-2014.html
3 Vanaf 2015 is er een vijfdevorm bijgekomen, namelijk debedrijfsvoeringsorganisatie.Ditis echter voor dit
onderzoek niet verder relevant.
4VNG.nl, Regeling zonder meer. Verkregen op 10 april 2015,via http://www.vng.nl/producten-
diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/regeling-zonder-meer
8
gemeenten blijven echter wel allemaal verantwoordelijk voor het beleid 5
.Alsderde vorm is erhet
gemeenschappelijk orgaan. Bij deze vorm is er sprake van een apart opgericht orgaan met een dagelijks
bestuur. Dit orgaan heeft echter geen regelgevende bevoegdheden en kan geen eigen personeel in dienst
nemen.6
De laatste vorm is het openbaar lichaam. Hierbij geldt dat het orgaan zelf rechtspersoonlijkheid
heeft en daardoor zelfstandig kan opereren. Daarnaastkan het zelf personeel in dienst nemen en
contracten aangaan7
. De voornaamste verschillen in de vier vormen zijn de organen die worden opgericht
en het wel of niet hebben van een rechtspersoonlijkheid. Op het gebied van werk en inkomen komt
voornamelijk het openbaar lichaam voor als samenwerkingsverband. De overige komen nagenoeg niet
voor en zullen dan ook verder niet van toepassing zijn in dit onderzoek.
Op het gebied van werk en inkomen werken gemeenten voornamelijk samen in de uitvoering van
de sociale dienst en de sociale werkvoorziening 8
. In 2014 telde Nederland 34 intergemeentelijke
samenwerkingsverbanden waarin gemeenten een gezamenlijke sociale dienst onderhielden. In totaal zijn
er 107 gemeenten betrokken in deze samenwerkingsverbanden.
De sociale dienst van gemeenten richt zich op de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand waarin
bijstand wordt geregeld voor mensen met een laag of geen inkomen. Daarnaastricht de sociale dienst zich
op aanvragen op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Doormiddel van de Wmo
kunnen mensen die niet zelfredzaam zijn ondersteuning van de gemeente krijgen door bijvoorbeeld een
persoonsgebonden budget. In dit onderzoek zal deze samenwerking met betrekking tot de sociale dienst
centraalstaan.
5VNG.nl, Centrumgemeente. Verkregen op 10 april 2015,via http://www.vng.nl/producten-
diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/centrumgemeente-0
6VNG.nl, Gemeenschappelijk orgaan. Verkregen op 10 april 2015,via http://www.vng.nl/producten-
diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/gemeenschappelijk-orgaan
7VNG.nl, Openbaar lichaam.Verkregen op 10 april 2015,via http://www.vng.nl/producten-
diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/openbaar-lichaam
8Op het gebied van socialewerkvoorzieningwerken bijna allegemeenten samen, waardoor de effecten van de
samenwerking op de efficiëntiein dit geval moeilijk te meten zijn.Om deze reden zal deze samenwerking op het
gebied van werk en inkomen in dit onderzoek niet worden meegenomen.
9
2.Theoretisch kader en hypothesen
Gemeenten verschillen in hun vermogen om bepaalde diensten te leveren en daarom is het voor
gemeenten aantrekkelijk om te gaan samenwerken om zo kosten te verminderen en een betere
dienstverlening te realiseren. Daarnaast zorgt de toenemende globalisering voor extra druk op gemeenten
om de concurrentiepositie te verbeteren door grotere en meer concurrerende ruimtelijke eenheden te
creëren. Bovendien heeft de financiële crisis gemeenten gedwongen schaalvoordelen te zoeken om zo
kostenbesparingen te realiseren (Blume en Blume, 2007: 690). Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat
steeds meer gemeenten op zoek gaan naar samenwerkingsverbanden. Dit is niet voor niets, aangezien de
literatuur aangeeft dat samenwerking verschillende voordelen op kan leveren. In dit hoofdstuk wordt dan
ook de theorie aangaande samenwerkingsverbanden toegelicht. Elk gedeelte van de theorie eindigt met
hypothese die in dit onderzoek getoetst wordt.
Aanwezigheid samenwerkingsverband
De belangrijkste voordelen van de aanwezigheid van een samenwerkingsverband tussen gemeenten zijn
als volgt; allereerst levert samenwerken schaalvoordelen op, waardoor gemeentelijke diensten efficiënter
kunnen worden uitgevoerd (Razin, 1998). Dit komt doordat publieke goederen in veel gevallen hoge
vasten kosten hebben en het daarom efficiënter is deze diensten te leveren in een regio die groter is dan
de grenzen van een lokale gemeente. De kosten worden gereduceerd, omdat er bijvoorbeeld nu geen twee
kantoorgebouwen in gebruik zijn, maar slechts één. Gemeenten kunnen hierdoor de vaste kosten met
elkaar delen. Er is echter wel een optimum aanwezig tot hoeverre dit leidt tot schaalvoordelen. Wordt het
gebied te groot dan nemen de schaalvoordelen af (Blume en Blume, 2007: 691, 692). Het effect van
schaalvoordelen is geïllustreerd in figuur 1.
Figuur 2.1: Schaalvoordelen en samenwerking (Bel en Warner, 2015: 56).
Wanneer schaalvoordelen een rol spelen nemen de kosten af wanneer er meer geproduceerd wordt. Dit is
in figuur 1 te zien aan de AC lijn. De verticale as geeft de prijs aan (P) en de horizontale as het aantal
geleverde diensten (Q). Wanneer er slechts één gemeente de dienst levert (DSM) dan zijn de kosten P1.
Wanneererechtermeerdere gemeenten samenwerken om de dienst te leveren, dalen de kosten naar P2
10
(Bel en Warner, 2015: 56).
Ten tweede vermindert samenwerking de verschillen tussen gemeenten die gemeentelijke
diensten kunnen beïnvloeden, zoals het aantal inwoners, het gemiddeld inkomen van de inwoners en de
politieke kracht van een gemeente. Volgens Razin (1998: 54, 55) kan een verschil in inwoners al een
groot effect hebben op een gemeentelijke dienst. Dit komt doordat een lager inwonersaantal een lagere
belastingopbrengst voor de gemeente betekent.Hierdoor kan een gemeente minder geld uitgeven aan een
gemeentelijke dienst. Daarnaast hebben kleine gemeenten vaak niet de middelen om complexe diensten
efficiënt uit te voeren, waardoor het voor hen aantrekkelijk is om te gaan samenwerken (Martins, 1995).
Ten derde zorgt samenwerking voor een vermindering van het spillover effect. Doordat
gemeenten dezelfde dienst aanbieden zullen burgers niet naar andere gemeenten verhuizen om beter af te
zijn (Martins, 1995). Hierdoor worden de kosten goed verdeeld tussen gemeenten en worden de
negatieve neveneffecten gereduceerd (Hophmayer-Tokich en Kliot, 2007).Wanneer er geen rekening met
het spillover effect wordt gehoudenwordt het optimale evenwicht niet bereikt en ontstaat er een
welvaartsverlies (Ermini en Santolini, 2010: 656).Uit deze theorieënblijktdatsamenwerking de kosten
van gemeentelijke diensten kan verlagen en daarmee de efficiëntie van gemeenten verhoogt. De
hypothese die hieruit afgeleid kan worden is als volgt:
Hypothese 1: Gemeenten die participeren in een gemeentelijk samenwerkingsverband hebben een
hogere efficiëntie.
Duur samenwerkingsverband
Het aantal jaar dat een samenwerkingsverband bestaat kan een positief effect hebben op de efficiëntie
van gemeenten (Turrini e.a., 2010: 540). Dit heeft te maken met de ontwikkeling van sociaal kapitaal in
het samenwerkingsverband. Volgens Fukuyama (2001) is sociaal kapitaal een informele norm die
samenwerking tussen individuen promoot. Hierdoor vermindert het transactiekosten en leidt het hierdoor
tot een hogere efficiëntie van de samenwerking.
VolgensBoix en Posner (1998: 692) zijn er twee belangrijke gevolgen van sociaal kapitaal op de
efficiëntie. Ten eerste verbetert sociaal kapitaal het vermogen van ambtenaren om te gaan samenwerken
met elkaar. Wanneer de medewerkers sociaal kapitaal hebben opgebouwd zullen ze sneller
compromissen sluiten, efficiënt met elkaar werken en de neiging weerstaan om werk te negeren of door
te spelen naar hun collega’s. Ten tweede verbetert sociaal kapitaal het vermogen van ambtenaren om
publieke instanties te managen.Ditkomtdoordatpublieke organisaties vaak het principaal/agent probleem
ervaren. Dit probleem ontstaat doordat publieke managers in veel gevallen een groot aantal ambtenaren
moeten controleren (Boix en Posner, 1998: 692). Hierdoor kan bij ambtenaren de neiging ontstaan om
minder productief te werken, omdat de kans dat ze betrapt worden klein is. Door dit probleem moeten
managers veel tijd en middelen besteden aan het controleren van medewerkers, door bijvoorbeeld
formele instituties op te richten, zoals prestatie gerelateerd loon. Sociaalkapitaalverandertditechter. Door
een hoog sociaal kapitaal kunnen er informele instituties worden opgericht, waardoor medewerkers van
11
elkaar verwachten dat ze goed presteren. Samengevat creëert sociaal kapitaal een esprit de corps. Dit
zorgt ervoor dat er minder tijd en middelen worden besteed aan controleren, maar dat dit besteed wordt
aan het verbeteren van de productiviteit. Hierdoorzal de samenwerking een hogere efficiëntie kunnen
bereiken (Boix en Posner, 1998: 692). Aangezien de opbouw van sociaal kapitaal een aantal jaar duurt en
daardoor, naarmate een samenwerkingsverband langer duurt, de effecten meer zichtbaar moeten worden
is de volgende hypothese opgesteld.
Hypothese 2: De duur van het samenwerkingsverband heeft een positief effect op de efficiëntie van de
betrokken gemeenten.
Grootte samenwerkingsverband
De grootte van samenwerkingsverbanden kan een negatief effect hebben op de efficiëntie. Naarmate
meerdere actoren deelnemen in een samenwerkingsverband worden de activiteiten moeilijker te
coördineren. Hierdoor kunnen problemen genegeerd worden of wordt er teveel tijd en middelen verspild
aan het coördineren van het samenwerkingsverband (Provan en Kenis, 2008: 238).
VolgensProvanenKenis is er geen specifiek aantal organisaties wat optimaal is voor
samenwerkingsverbanden tussen overheden, omdat het voornamelijk afhankelijk isvan het type netwerk.
Provan en Kenis stellen dat er drie typen overheidsnetwerken zijn, namelijk shared governance,
lead organizationen networkadministrativeorganisation. De shared governance is de simpelste en meest
voorkomende vorm. De kenmerken van deze vorm zijn dat het netwerk geen aparte coördineerde
organisatie heeft, maar bestaat uit regelmatige vergaderingen. Het succes van dit type netwerk is
voornamelijk afhankelijk van de volledige toewijding en gelijkheid van de deelnemers. Dit zorgt er
echter ook voor dat het aantal deelnemers van dit type netwerk klein moet zijn om effectief te blijven.
Het tweede type netwerk is de 'lead organisation'. Bij dit type netwerk is er één organisatie die alle
netwerkactiviteiten en beslissingen coördineert. De leidende organisatie mag de kosten van het netwerk
bepalen en zelf contributies ontvangen van de leden of zelf externe financiering zoeken (Provan en
Kenis, 2008: 233–235).Het derde type netwerk dat Provan en Kenis (2008: 236) beschrijven is de
'networkadministrativeorganisation'. Bij dit type netwerk wordt een apart orgaan opgericht om het
netwerk en haar activiteiten te besturen.Ditverschiltmet de 'lead organisation' type, waar de
leidinggevende organisatie nog steeds een deelnemer van het netwerk is.Voor het overzicht zijn de type
netwerken samengevat in tabel 2.1.
12
Tabel 2.1: Sleutelfactoren voor effectiviteit van overheidsnetwerken (Provan en Kenis, 2008: 237).
Het type netwerk wat het meest overeenkomst met gemeentelijke samenwerking op het gebied van werk
en inkomen is de 'networkadministrativeorganisation'. Uit het overzicht van de intergemeentelijke
samenwerkingsverbanden, zoals die weergegeven is op regioatlas.nl, blijkt dat in 29 van de 31 gevallen
een externe organisatie is opgericht. Deze organisaties komen duidelijk overeen met de
'networkadministrativeorganisation'. Er wordt namelijk een apart orgaan opgericht die het
samenwerkingsverband en haar activiteiten bestuurt. Volgens Prozan en Kenis (2008: 239) kan dit type
netwerk een groot aantal deelnemers aan, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de efficiëntie van
het netwerk, zoals die hierboven beschreven zijn. Aangezien de maximale omvang van gemeentelijke
samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen acht gemeenten betreft wordt erverwacht
dat de grootte van het samenwerkingsverband geen negatieve invloed heeft op de efficiëntie van het
samenwerkingsverband9
. De hypothese die hieruit kan worden afgeleid is als volgt:
Hypothese 3: Een hoog aantal deelnemers aan het samenwerkingsverband heeft geen negatieve invloed
op de efficiëntie van de betrokken gemeenten.
Interactie-effect duur en grootte samenwerkingsverband
Het is mogelijk dat er een interactie-effect bestaat tussen de duur van een samenwerkingsverband en de
grootte van het samenwerkingsverband. De reden hiervoor is dat naarmate een samenwerkingsverband
langer bestaat, de ervaring van de leden van het samenwerkingsverbandin het effectief formeren en
managen van samenwerkingsverbandentoeneemt.Deze ervaring vermindert de transactiekosten en
vergroot de bereidheid van leden in het samenwerkingsverband om meer actoren in het
samenwerkingsverband toe te laten (Graddy en Chen, 2006: 537). De volgende hypothese kan daarom
worden opgesteld.
Hypothese 4:De duur van een samenwerkingsverband heeft een positief effect op de grootte van het
samenwerkingsverband.
9 Regioatlas.nl,Intergemeentelijke socialediensten. Verkregen op 9 april 2015,via
http://www.regioatlas.nl/indelingen/indelingen_indeling/t/intergemeentelijke_sociale_diensten
13
3. Methodologisch kader
Nu de theorie en de hypothesen beschreven zijn, wordtde methodiek van dit onderzoek toegelicht.
Allereerst wordt de eenheid van analyse toegelicht. Daarna worden de variabelen geoperationaliseerd
wordt het conceptueel model weergegeven. Dit hoofdstuk eindigt met een korte toelichting van de
betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek.
3.1 Eenheid van analyse
In dit onderzoek is de eenheid van analyse de Nederlandse gemeenten in Nederland in het jaar 2014. Het
aantal gemeenten in 2014 was 403. De focus in dit onderzoek ligt op de sociale dienst. Voor deze dienst
is gekozen vanwege de maatschappelijke relevantie die in het eerste hoofdstuk is beschreven.Een
bijkomstig voordeel was dat de benodigde data beschikbaar en goed toegankelijk was en zodoende
konden de gegevens voor de gehele populatie binnen de termijn van dit onderzoek geanalyseerd worden.
Om deze redenisde gehele populatie meegenomen in het onderzoek en was er geen reden om dit
onderzoek tot een steekproef te beperken.
3.2 Operationalisering
Vanuit de theorie zijn verschillende begrippen naar voren gekomendie voor dit onderzoek
geoperationaliseerd dienen te worden.In deze paragraaf wordt per variabele omschreven hoe deze is
geoperationaliseerd en welke data is verzameld.
Onafhankelijke variabelen
Vanuit de theorie kwamen er drie onafhankelijke variabelen naar voren die getest moeten worden. Deze
zijn als volgt:
De aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en
inkomen:Een gemeente participeert in een intergemeentelijk samenwerkingsverband als er voor dit
samenwerkingsverband gebruik wordtgemaakt van de Wet gemeenschappelijke regelingen en deze
samenwerking plaatsvindt met betrekking tot de sociale dienst van de gemeenten. De benodigde
gegevensuit het jaar 2014 zijn via de website regioatlas.nl van het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelatiesgeraadpleegd.
Duur van het samenwerkingsverband:De duur van het samenwerkingsverband zal in jaren worden
weergegeven. De gegevens voor deze onafhankelijke variabele zijn per individueel
samenwerkingsverband in kaart gebracht door de benodigde gegevens via gemeentelijke bronnen, zoals
beleidsdocumenten en de gemeentelijke website te raadplegen.
Grootte van het samenwerkingsverband: De grootte van het samenwerkingsverbandwordt beïnvloed
door het aantal gemeenten wat deelneemt aan het samenwerkingsverband. Ditaantalstaatgeregistreerd op
regioatlas.nl
14
Afhankelijke variabele
De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de efficiëntie van gemeenten.Dit wordt in dit onderzoek
geconceptualiseerd als het saldo van de baten en lasten van de werkgelegenheidsbevorderende
voorzieningen en maatregelen, zoals geregistreerd door het Centraal Bureau voor de
Statistiek.Ditsaldovaltuiteen in twee verschillende onderdelen. Namelijk het saldo voor
inkomensvoorzieningen en het saldo voor werkgelegenheid. Voor deze conceptualisering is gekozen,
omdat efficiëntie er toe leidt dat er minder kosten gemaakt worden voor het uitvoeren van de diensten op
het gebied van werk en inkomen. Een hogere efficiëntie zal dus leiden tot een hoger saldo. Aangezien de
kosten die gemeenten maken op het gebied van werk en inkomen vallen onder de lasten van de
werkgelegenheidsbevorderende voorzieningen en maatregelen is dit een goede indicator voor de
efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied. Voor dit onderzoek zijn het saldo
inkomensvoorziening en het saldo werkgelegenheid samengevoegd tot één variabele, zodat het totale
saldo van gemeenten op het gebied van werk en inkomen weergegeven en gebruikt kon worden in de
analyses.DezevariabelewordtTotaalSaldogenoemd.De gegevens uit 2014 zijnvoor dit onderzoek gebruikt
en via http://statline.cbs.nl geraadpleegd.
Controle variabelen
Naast samenwerkingsverbanden kan een aantal andere factoren invloed hebben op de efficiëntie van
gemeenten op het gebied van werk en inkomen. Om deze reden zijn de volgende controle variabelen
meegenomen in dit onderzoek.
Aantal inwoners: Het aantal inwoners van de gemeenten kan de baten en lasten van de gemeente
beïnvloeden. Gemeenten met een hoog aantal inwoners hebben meer inkomsten door belastingen, maar
kunnen door het hoger aantal inwoners ook hogere lasten hebben, waardoor er minder geld beschikbaar
is voor gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen.
Percentage werklozen: Aangezien in dit onderzoek de gemeentelijke diensten worden onderzocht die
bedoeld zijn voor de ondersteuning van werklozen en gedeeltelijk arbeidsongeschikten is het belangrijk
om het percentage werklozen in de gemeente als controle variabele mee te nemen. Immers, hoe meer
werklozen, hoe meer potentiële gebruikers van de gemeentelijke diensten op dit gebied. Hierdoor kunnen
de kosten hoger uitvallen dan in gemeenten waar minder werklozen zijn.
Inkomsten gemeenten per 1000 inwoners:De inkomsten van de gemeenten komen uit verschillende
bronnen. De belangrijksteinkomstenbronis de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Daarnaast
krijgen enkele gemeenten geld voor specifieke taken van de rijksoverheid. Als derde krijgen gemeenten
belastinginkomsten en overige inkomstenbronnen, zoals de verkoop van grond.Wanneer een gemeente
meer inkomsten heeft uit de hierboven beschreven inkomstenbronnen kan deze ook meer budget
15
toeschrijven aan de gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Om deze reden is het
belangrijk dit mee te nemen als controle variabele.
Percentage personen met een WWB uitkering: De WWB uitkering vormt een belangrijk onderdeel van de
kosten die gemeenten maken op het gebied van werk en inkomen. Hoe hoger het percentage personen in
een gemeente die gebruik maken van een WWB uitkering hoe hoger de uitgaven van deze gemeente zal
zijn. Om deze reden is het belangrijk dit mee te nemen als controle variabele.
De data uit het jaar 2014 voor de bovenstaande controle variabelen is verzameld via gegevens van het
CentraalBureau voor de Statistiek die te vinden zijn op http://statline.cbs.nl.
3.3 Conceptueel model
Vanuit de theorie en de conceptualisering kan het volgende conceptueelmodel worden opgebouwd:
3.4 Betrouwbaarheid en validiteit
De betrouwbaarheid van dit onderzoek is hoog. De gegevens die voor dit onderzoek zijn verzameld
kunnen via openbare bronnen geraadpleegd worden. Daarmee is dit onderzoek eenvoudig repliceerbaar
wat zorgt voor een hoge betrouwbaarheid. De validiteit van dit onderzoek is echter minder hoog. Doordat
de exacte gegevens over de efficiëntie van de gemeenten niet geraadpleegd konden worden, moesten er
cijfers gebruikt worden, waaruit de efficiëntie kon worden afgeleid. Dit zorgt echter voor een lagere
validiteit omdat de efficiëntie hiermee niet exact gemeten wordt.
Duur
samenwerkignsverband
Aanwezigheid
samenwerkingsverband
Percentage werklozen
gemeenten
Grootte
samenwerkingsverband
Percentage personen in
de WWB
Totaal
Saldo
Inkomsten gemeente per
1000 inwoners
Aantal inwoners
gemeente
H 1
H 3
H 2
H 4
16
4. Analyse resultaten
Voor het onderzoek zijn er gegevens verzameld van in totaal 403 gemeenten. Van deze gemeenten
participeerden er 117 in een samenwerkingsverband en 286 niet. In figuur 4.1 staan op een kaart de
samenwerkingsverbanden in Nederland weergegeven. Uit de figuur blijkt dat de
samenwerkingsverbanden verspreid zijn over het land en zich niet concentreren in een bepaald gebied.
Figuur 4.1: Kaart samenwerkingsverbanden sociale dienst (Regioatlas)
Om een duidelijk overzicht te geven van de variabelen die in dit onderzoek worden gebruikt staan in
tabel 4.1 enkele beschrijven van de onderzochte variabelen weergegeven.
Tabel 4.1 Beschrijvende statistiek van alle variabelen in de analyse.
N Minimum Maximum Mean Std. Deviation
Aanwezigheid
samenwerkingsverband
403 0 1 ,27 ,442
Grote van het netwerk 403 0 8 1,16 2,093
Duur netwerk 403 0 15 2,17 4,084
Totaal saldo 403 -250937,00 -51,00 -5844,2020 18954,94282
Inwoners [personen] 403 942 810937 41760,02 65310,252
Werkloze beroepsbevolking in
procenten
403 5 13 6,52 1,137
Totaalinkomsten per 1000
inwoners
403 ,00 69709,00 2510,8437 3447,37145
Percentage personen in WWB 403 ,00 2787,76 10,8402 139,77415
17
De gegevens in tabel 4.1 laten zien dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten, aangaande de
onderzochte variabelen. Om de juiste analyses te kunnen uitvoeren zijn er dan ook een aantal gemeenten
uitgesloten van de analyses. Hiervoor is gekozen, omdat enkele gemeenten een te hoge invloed hadden
op de resultaten van de analyses. Een voorbeeld hiervan is de gemeente Amsterdam die een totaal saldo
heeft van ongeveer -250 duizendeuro op het gebied van werk en inkomen. Dit valt duidelijk te zien in
tabel 4.1 bij de variabele totaal saldo. Een merendeel van de gemeenten heeft echter een totaal saldo van
tussen de 0 en -10 duizend euro. Grote gemeenten, zoals Amsterdam zouden hierdoor een onevenredig
groot effect hebben op de resultaten waardoor deze niet meer betrouwbaar zouden zijn. Om deze reden is
ervoor gekozen om gemeenten, die een negatief saldo van meer dan twaalf duizend euro hebben op het
gebied van werk en inkomen, voor dit onderzoek uit te sluiten. Hierdoor worden slechts de grote
gemeenten voor dit onderzoek uitgesloten die de resultaten teveel zouden beïnvloeden. Dit zorgt echter
niet voor een vertekend beeld, aangezien de samenwerkingsverbanden in de meeste gevallen
plaatsvinden in kleinere gemeenten. Door deze selectie vallen er dertien gemeenten uit die participeren in
een samenwerkingsverband en 26 gemeenten die niet in een samenwerkingsverband actief zijn. In de
uiteindelijke analyses voor dit onderzoek zijn dan ook 366 gemeenten meegenomen, waarvan er 104 in
een samenwerkingsverband betrokken zijn en 262 niet betrokken zijn in een samenwerkingsverband.Uit
tabel 4.1 blijkt verder dat de maximale grootte van een samenwerkingsverband acht gemeenten betreft en
dat het langste samenwerkingsverband nu 15 jaar bestaat.
4.1 Vergelijking gemeenten die wel en niet samenwerken
Voordat de analyses worden besproken is het noodzakelijkeerst een beeld te schetsen van enkele
kenmerken van de gemeenten die participeren in een samenwerkingsverband in vergelijking met
gemeenten die niet samenwerken. In tabel 4.2 zijn de gemeenten die wel en niet samenwerken met elkaar
vergeleken op het totaal saldo, aantal inwoners, percentage werkloze beroepsbevolking, totale inkomsten
per 1000 inwoners en het percentage personen die gebruik maken van de WWB.
Tabel 4.2Gemiddelden gemeenten die samenwerken en niet samenwerken
Aanwezigheid
samenwerkingsverband 1
= ja 0 = nee
Totaal
Saldo
Inwoners
[personen]
Werkloze
beroepsbevolking in
procenten
Totaalinkomsten
per 1000 inwoners
Percentage
personen in
WWB
0 -2893,2360 40326,58 6,51 2597,0300 2,8235
1 -2860,3800 28041,52 6,32 2295,2600 3,3898
Wat opvalt aan de tabel is dat de gemiddelden op drie gebieden erg overeenkomen met elkaar. Op de
gebieden Totaal inkomsten gemeenten per 1000 inwoners, Werkloze beroepsbevolking in procentenen
Totaal saldo zijn er weinig verschillen. Op het gebied van percentage personen in WWBis er wel een
duidelijk verschil. Gemeenten die samenwerken hebben gemiddeld0,5 procent meer personen in de
WWB dan gemeenten die niet samenwerken. Ook is het aantal inwoners bij gemeenten die samenwerken
18
gemiddeld een stuk lager. Opvallend is het kleine verschil tussen het totaal inkomsten gemeenten en het
kleine verschil van het totaal saldo van de uitgaven op het gebied van werk en inkomen.
4.2 Regressieanalyseaanwezigheidsamenwerkingsverband
Nu enkele kenmerken van de gemeenten die samenwerken en niet samenwerken zijn beschreven zal de
eerste hypothese worden getoetst. Deze hypothese is: Gemeenten die participeren in een gemeentelijk
samenwerkingsverband hebben een hogere efficiëntie.
Om deze hypothese te testen is er allereerst een correlatie analyse uitgevoerd.De resultaten van
deze analyse staan in tabel 4.3weergegeven.
Tabel 4.3 Correlatieanalyse van alle variabelen
(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8)
(1) Totaal saldo 1
(2) Aanwezigheid samenwerkingsverband ,006 1
(3) Groottesamenwerkingsverband ,019 ,892**
1
(4) Duur samenwerkingsverband ,064 ,856**
,901**
1
(5) Inwoners [personen] -,213**
-,107*
-,118*
-,132*
1
(6) Werkloze beroepsbevolking in procenten -,233**
-,078 -,107*
-,077 ,555**
1
(7) Percentage personen in WWB -,320**
,015 ,063 ,058 -,072 -,081 1
(8) Totaalinkomsten per 1000 inwoners -,067 -,037 -,028 -,028 ,548**
,305**
,069 1
**. Correlatie is significant op het 0.01 niveau (2-tailed).
*. Correlatie is significant op het 0.05 niveau (2-tailed).
Uit de bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat er geen significante correlatie bestaat tussen de
aanwezigheid van een samenwerkingsverband en hettotaal saldo. Bovendien is de correlatie zeer zwak
(,006). De variabelen die wel een significante correlatie hebben met het Totaal saldo zijn Inwoners (-
,213), Werkloze beroepsbevolking in procenten (-,233) en percentage personen in WWB (-,320). Hieruit
blijkt dat drie van de vier controle variabelen een correlatie hebben met het totaal saldo. De
onafhankelijke variabelen hebben echter geen significante correlatie met hettotaal saldo. Daarnaast blijkt
uit de correlatieanalyse dat de onafhankelijke variabelen grootte en duur samenwerkingsverbandsterk
met elkaar correleren (,892 en ,856). Om deze reden zullen deze apart in de regressiemodellen moeten
worden meegenomen om te voorkomen dat ze elkaar teveel beïnvloeden.De resultaten van deze analyse
staan weergegeven in tabel 4.4.
19
Tabel 4.4 Regressie analyse invloed samenwerkingsverband op totaal saldo
Model 1
b/se
Model_2
b/se
Model_3
b/se
Model 4
b/se
Intercept 346,421
(840,112)
390, 932
(847,450)
343,203
(849,757)
262,916
(843,291)
Inwoners -,011**
(,003)
-,011**
(,003)
-,011**
(,003)
-,010**
(,003)
Totaalinkomsten_per_1000 inwoners ,095*
(,042)
,095*
(,042)
,095*
(,042)
,091*
(,042)
Percentage personen in WWB -56,073***
(7,480)
-56,063***
(7,489)
-56,083***
(7,499)
-56,353***
(7,482)
Werkloze_beroepsbevolking_in
procenten
-450,087**
(136,844)
-451,378**
(137,032)
-449,906**
(137,199)
-449,269**
(136,753)
Onafhankelijke variabelen
Aanwezigheid
samenwerkingsverband
-121,473
(283,418)
Grootte samenwerkingsverband 1,643
(61,144)
Duur samenwerkingsverband 31,178
(30,871)
N 366 366 366 366
R2 ,194 ,195 ,194 ,195
Notitie: * p< 0,05; ** p< 0,01; *** p< 0,001.
Uit de bovenstaande regressie tabel komen een aantal belangrijke bevindingen naar boven. Alle controle
variabelen die zijn meegenomen, blijven in alle vier de modellen een significante invloed uit oefenen, die
weinig veranderd naarmate de afhankelijke variabelen in de regressie worden toegevoegd. De controle
variabele Inwoners heeft een significante negatieve invloed van gemiddeld -,01. Dit houdt in dat voor
iedere extra inwoner in een gemeente het totaal saldo daalt met een cent. De
controlevariabeletotaalinkomstengemeenten heeft juist een positieve significante invloed op het totaal
saldo (,095). Dit betekent dat het totaal saldo met negen cent stijgt, wanneer de totaalinkomsten per
1000 inwoners stijgt met één euro. Deze waarde heeft echter niet een hoge significantie. De derde
controle variabele percentage personen in de WWB heeft de hoogste significante invloed. Wanneer het
percentage personen in de WWB toeneemt met één procent daalt het totaal saldo met ongeveer 56
euro.De vierde controle variabele, namelijk beroepsbevolking in procenten, heeft een grote significante
invloed op het totaal saldo. Uit de modellen blijkt dat het totaal saldo met ongeveer 450 euro daalt,
wanneer de werkloze beroepsbevolking in een gemeente stijgt met één procent.
Wanneer er gekeken wordt naar de onafhankelijke variabele die in de regressieanalyse getest zijn
blijkt dat ze alle drie geen significant verband hebben. De aanwezigheid van een samenwerkingsverband
heeft een negatieve invloed op het totaal saldo van -121. Dit resultaat is echter niet significant, waardoor
dit resultaat ook door kans kan komen. Hetzelfde geldt voor de grootte van het samenwerkingsverband,
wat ook een negatief effect heeft, maar niet significant is. De onafhankelijke variabele duur
samenwerkingsverband heeft een positief effect op het totaal saldo. Dit betekent dat met elk jaar dat een
samenwerkingsverband bestaat hettotaal saldo31 euro hoger wordt. Deze waarde is echter niet
significant, waardoor er geen conclusies aan verbonden kunnen worden. De R2 waarden bij de modellen
20
laten zien dat de variabelen ongeveer 21 procent van de variatie in het totaal saldo verklaren. Ondanks
deze lage R2 waarde, laat het model zien dat de controle variabelen het totaal saldo beïnvloeden.Met
behulp van de bovenstaande regressieanalyse moet de eerste hypothese worden verworpen. Aangezien de
aanwezigheid van een samenwerkingsverband geen significante invloed heeft op het totaal saldo moet
gesteld worden dat de aanwezigheid van een samenwerkingsverband niet leidt tot een hogere efficiëntie
van gemeenten.
De twee onafhankelijke variabelen, duur en grootte samenwerkingsverband moeten echter nader
getest worden. In de bovenstaande regressie modellen zijn ook de gemeenten meegenomen die niet
samenwerken. Omdat dit een effect kan hebben op de resultaten van de onafhankelijke variabelen duur
en grootte samenwerkingsverband wordt in de volgende paragraaf dezelfde analyse uitgevoerd waarin
alleen de gemeenten worden meegenomen die participeren in een samenwerkingsverband. Hierdoor
kunnen ook de tweede en derde hypothese aangenomen of verworpen worden.
4.3 Regressieanalyseduurengroottesamenwerkingsverband
Zoals uit de vorige paragraaf bleek, heeft de aanwezigheid van een samenwerkingsverband geen
significante invloed op het totaal saldo. Hierdoor moest de eerste hypothese uit dit onderzoek worden
verworpen. In deze paragraaf worden de tweede en derde hypothesen uit dit onderzoek getest. Hiervoor
is allereerst de onderstaande correlatietabel opgesteld.
Tabel 4.5 Correlatieanalyse duur en grootte samenwerkingsverband
(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7)
(1) Totaal saldo 1
(2) Grootte samenwerkingsverband -,197* 1
(3) Duur samenwerkingsverband -,005 ,554** 1
(4) Inwoners [personen] -,088 -,254** -,398** 1
(5) Werkloze beroepsbevolking in procenten -,154 -,155 -,011 ,263** 1
(6) Percentage personen in WWB -,365** ,282** ,215* -,195* -,019 1
(7) Totaalinkomsten per 1000 inwoners -,145 ,128 ,109 ,217* ,378** ,597** 1
*. Correlatie is significant op het 0.05 niveau (2-tailed).
**. Correlatie is significant op het 0.01 niveau (2-tailed).
Uit de bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat er een significante correlatie bestaat tussen de grootte van
het samenwerkingsverband en hettotaal saldo. De correlatie is echter zeer zwak (-,197). De correlatie
tussen duur samenwerkingsverband en het totaal saldo is niet significant en daarnaast ook zeer zwak (-
,005). De controle variabelen hebben over het algemeen ook een lage correlatie en zijn bovendien niet
significant. De uitzondering is de controlevariabele Percentage personen in de WWB, die een zwakke
significante correlatie heeft van (-,365). Deze resultaten laten zien dat de onderzochte onafhankelijke en
controle variabelen weinig correlatie hebben met de afhankelijke variabelen. Het is echter wel belangrijk
te kijken hoe de variabelen zich met elkaar verhouden in een regressieanalyse. De resultaten van deze
21
analyse zijn te vinden in tabel 4.6
Tabel 4.6 Regressie analyse invloed duur en grootte samenwerkingsverband op totaal saldo
Model _1
b/se
Model_2
b/se
Model_3
b/se
Intercept 1341,801
(2874,224)
4348,268
(3185,488)
4224,418
(3176,699)
Inwoners -,063*
(,027))
-,075**
(,027)
-,062*
(,029)
Totaalinkomsten per 1000 inwoners 2,549*
(,865)
2,722*
(,856)
2,641*
(,855)
Percentage personen in WWB -183,678***
(35,287)
-175,373***
(34,963)
-173,560***
(34,880)
Werkloze beroepsbevolking in
procenten
-1311,012*
(516,391)
-1464,536*
(513,687)
-1559,040*
(517,339)
Onafhankelijke variabelen
Grootte samenwerkingsverband -503,803*
(245,470)
Duur samenwerkingsverband -,850
(116,758)
N 104 104 104
R2 ,241 ,273 ,241
Notitie: * p< 0,05; ** p< 0,01; *** p< 0,001.
Uit de bovenstaande regressie blijken alle controle variabelen in tegenstelling tot de correlatie analyse
wel een significant effect hebben op het saldo van de inkomsten en uitgaven op het gebied van werk en
inkomen. De waarden veranderen niet sterk wanneer de afhankelijke variabelen in de modellen worden
toegevoegd.
Uit de regressieanalyse blijkt verder dat de onafhankelijke variabele duur
samenwerkingsverband geen significant effect heeft op het totaal saldo (-,850). Dit houdt in dat de
tweede hypothese die stelt dat de duur van het samenwerkingsverband een positief effect heeft op de
efficiëntie van de betrokken gemeenten verworpen moet worden.
De regressie in tabel 4.6 laat verder zien dat de onafhankelijke variabele grootte van het
samenwerkingsverband een significante invloed heeft op het totaal saldo. Opvallend is dat het een
negatief verband heeft (-503,8). Dit houdt in dat wanneer het samenwerkingsverband met één deelnemer
toeneemt het saldo daalt met 503,8 euro. Dit betekent dat de derde hypothese die stelt dat de grootte van
het samenwerkingsverband geen negatief effect heeft op het saldo verworpen moet worden. De R2
waarde van de modellen zijn redelijk laag. Wanneer de grootte van het samenwerkingsverbandwordt
meegenomen wordt er 27 procent van de variatie verklaard en wanneer de duur wordt meegenomen 24
procent.
22
4.4 Regressieanalyseinteractie-effect duur en grootte samenwerkingsverband
Nu de eerste drie hypothesen zijn beantwoord kan de laatste hypothese worden geanalyseerd. Hiervoor is
de onderstaande regressietabel opgesteld, waarin het interactie-effect tussen de duur en grootte van het
samenwerkingsverbandwordt gemeten.
Tabel 4.7 Regressieanalyse interactie-effectduur en grootte samenwerkingsverband
Model 1
b/se
Model 2
b/se
Model 3
b/se
Intercept 1341,801
(2874,224)
1985,379
(2930,566)
6619,185
(4726,992)
Inwoners -,063*
(,027))
-,075*
(,029)
-,058*
(,029)
Totaalinkomsten per 1000 inwoners 2,549*
(,865)
2,686*
(,874)
2,567*
(,864)
Percentage personen in WWB -183,678***
(35,287)
-179,801***
(35,428)
-175,251***
(35,062)
Werkloze beroepsbevolking in
procenten
-1311,012*
(516,391)
-1319,786*
(515,922)
-1642,858*
(532,965)
Onafhankelijke variabelen
Grootte samenwerkingsverband -1178,933
(756,845)
Duur samenwerkingsverband -11,277
(299,132)
Interactie grootte en duur
samenwerkingsverband
-15,844
(14,440)
45,364
(66,159)
N 104 104 104
R2 ,241 ,273 ,285
Notitie: * p< 0,05; ** p< 0,01; *** p< 0,001.
Regressietabel 4.7 laat zien dat er geen interactie-effect optreedt. Uit model 3 blijkt dat de
interactievariabele grootte en duur samenwerkingsverband geen significant verband heeft, waardoor er
geen statistisch bewijs is dat de grootte en de duur van een samenwerkingsverband elkaar beïnvloeden.
Om deze reden moet de vierde hypothese, die luidt dat de duur van een samenwerkingsverband een
positief effect heeft op de grootte van het samenwerkingsverband verworpen worden.De R2 waarden zijn
ook in deze regressietabellen niet hoog. Met behulp van deze modellen wordt ongeveer 28 procent van
de variatie verklaard.Dit houdt in dat er in dit onderzoek geen bewijs is gevonden voor de theorie die
stelt dat de duur van samenwerkingsverband zorgt voor grotere samenwerkingsverbanden. Met behulp
van de resultaten uit dit onderzoek kan niet gesteld worden dat netwerkervaring zorgt voor betere
geformeerde en gemanagede samenwerkingsverbanden, waardoor de transactie kosten dalen en meer
actoren in een samenwerkingsverband worden toegelaten. Nu de resultaten uit de analyse zijn weergeven
zal in het volgende hoofdstuk de hoofdvraag worden beantwoord en de conclusies worden getrokken.
23
5. Conclusie
Nu de resultaten uit het onderzoek zijn geanalyseerd kan de hoofdvraag worden beantwoord. Deze
luidde:In hoeverre verklaart de aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het
gebied van werk en inkomen de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied?
Deze hoofdvraag is onderzocht door middel van vier hypothesen. Allereerst is er gekeken of de
aanwezigheid van een samenwerkingsverband effect heeft op de efficiëntie van gemeentelijke diensten
op het gebied van werk en inkomen. Volgens de theorie zouden schaalvoordelen, het verminderen van
gemeentelijke verschillen en het tegengaan van spillovers de efficiëntie moeten vergroten. De statistische
analyse laat duidelijk zien dat de aanwezigheid van een samenwerkingsverband geen significante invloed
heeft op de efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Dit houdt dat de
theorieën over schaalvoordelen, het opheffen van gemeentelijke verschillen en spillovers in dit
onderzoek niet met statistisch bewijs zijn te ondersteunen.
Als tweede is gekeken naar de duur van een samenwerkingsverband. Op basis van de analyses
moet geconcludeerd worden dat de duur van een samenwerkingsverband geen significant effect heeft op
de efficiëntie. Er is in dit onderzoek geen bewijs gevonden dat de opbouw van sociaal kapitaal zorgt voor
een hogere efficiëntie, zoals in de theorie werd voorspeld.
Ten derde is uit dit onderzoek gebleken dat de grootte van het samenwerkingsverband een
negatief effect heeft op de efficiëntie. Dit gaat in tegen de theorie die stelt dat de grootte van het
samenwerkingsverband juist geen negatief effect zou moeten hebben op de efficiëntie. Uit de analyses
blijktechter dat naarmate het aantal deelnemers in een samenwerkingsverband stijgt ook het saldo daalt.
Er moet dus geconcludeerd worden dat naarmate een samenwerkingsverband meer deelnemers heeft, de
efficiëntie omlaag gaat.
Als laatst is gekeken naar het bestaan van een interactie-effect tussen de duur van een
samenwerkingsverband en de grootte van het samenwerkingsverband. Vanuit de theorie wordt gesteld
dat hoe langer een samenwerkingsverband bestaat hoe groter de kans is dat het samenwerkingsverband
uitbreidt. Uit de analyses blijkt echter dat hier geen statistisch bewijs voor is.
De analyse van deze hypothesen laat zien dat alleen de grootte van het samenwerkingsverband
een significante negatieve invloed heeft op de efficiëntie. Dit onderzoek heeft daarmee aangetoond dat de
aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden slechtst gedeeltelijk de efficiëntie van
gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen verklaard.
24
6. Discussie
Dit onderzoek toont aan dat samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen een beperkte
invloed hebben op de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied. In dit hoofdstuk worden
hiervoor enkele mogelijke verklaringen aangedragen. Deze verklaringen bieden een basis voor verder
onderzoek. Daarnaast worden in dit hoofdstuk ook enkele beperkingen van dit onderzoek benoemd.
De eerste hypothese in dit onderzoek gaat er vanuit dat een samenwerkingsverband zou moeten
zorgen voor een hogere efficiëntie door schaalvoordelen. Uit dit onderzoek komt echter naar voren dat
schaalvoordelen kennelijk geen belangrijke rol spelen als het gaat om de efficiëntie bij gemeentelijke
diensten op het gebied van werk en inkomen. Een theorie die dit zou kunnen verklaren is de
transactiekosten theorie. Vanuit deze theorie komen er drie elementen naar voren die zouden kunnen
verklaren waarom samenwerking geen invloed heeft op de efficiëntie.
Ten eerste kunnen er hoge coördinatie kosten zijn opgetreden. Deze kosten kunnen ontstaan,
doordat gemeenten de doelen van het samenwerkingsverband moeten halen, maar ook rekening moeten
houden met de belangen van hun eigen inwoners (Kwon en Feiock, 2010: 877). Door de aard van de
samenwerkingsverbanden zijn er verschillende onderhandelingsronden nodig om de voorwaarden voor
de overeenkomst vast te stellen. Als er grote verschillen zijn tussen de gemeenten kunnen er serieuze
obstakels voordoen tijdens de onderhandelingen. Daarnaast maken deze verschillen het ook moeilijker
om de samenwerking goed te coördineren. Dit kan er toe leiden dat niet de ideale
samenwerkingsvoorwaarden worden opgesteld, wat als gevolg heeft dat het samenwerkingsverband niet
optimaal kan functioneren. Dit leidt daardoor tot hogere kosten (Carr en Hawkins, 2013: 226).
Ten tweede kunnen er zogenoemde ‘divisioncosts’ optreden. Dit zijn problemen die optreden
wanneer een partij in de samenwerking zich niet houdt aan de afspraken of prikkels en de mogelijkheid
heeft voor ‘free riding’. Om dit te voorkomen moeten er tijdens de onderhandelingen duidelijke
afspraken worden gemaakt. Dit is echter lastig, omdat gemeenten moeten werken met gelimiteerde
informatie en een onzekere toekomst (Carr en Hawking, 2013: 228). Dit zorgt ervoor dat niet altijd de
juiste afspraken kunnen worden gemaakt. Daar komt bij dat politieke veranderingen ook een invloed
kunnen hebben op de samenwerking. Dit verhoogt het risico op 'free riding', maar dit vermindert ook de
kans dat er goede randvoorwaarden voor de samenwerking worden opgesteld. Dit kan uiteindelijk leiden
tot hogere kosten.
Als laatste zijn er de zogenoemde toezichtkosten die een grote rol kunnen spelen. Doordat de
intergemeentelijke sociale dienst in de meeste gevallen door een aparte organisatie wordt uitgevoerd,
moeten de gemeenten toezichtstructuren ontwikkelen om de prestaties van deze dienst goed te kunnen
meten (CerrenHawking, 2013: 230). Deze extra kostenkunnen de verlaging in kosten, die door de
samenwerking tot stand is gekomen, in gevaar brengen. Zeker als het om een complex moeilijk meetbare
diensten gaat.
Als tweede gaat de theorie er vanuit dat gemeentelijke verschillen door samenwerking worden
opgeheven. Hiervoor is echter geen statistisch bewijs te vinden. Uit de regressietabel 4.6, waarin alleen
25
de gemeenten zijn meegenomen die samenwerken, blijkt juist dat gemeentelijke kenmerken, zoals aantal
inwoners, inkomsten gemeenten, aantal werklozen en aantal personen in de WWB een significante
invloed hebben op het saldo van de inkomsten en uitgaven op het gebied van werk en inkomen. Dit houdt
dus in dat gemeentelijke verschillen niet zijn opgeheven door de samenwerking.
Ten derde stelt de theorie dat samenwerking het spillover effect zou tegengaan, waardoor de
kosten lager zouden uitvallen. Hier is ook geen statistisch bewijs voor te vinden. Een reden hiervoor zou
kunnen zijn dat de sociale dienst in alle gemeenten nagenoeg dezelfde voorzieningen biedt. Daardoor zou
het verhuizen naar andere gemeenten, om voor deze dienst beter af te zijn, weinig voordeel opleveren.
Daarnaast verkeren de gebruikers van de sociale dienst vaak in een moeilijk financiële positie waardoor
verhuizen niet aantrekkelijk is. Het spillover effect treedt daarom op dit gebied vrijwel niet op, waardoor
het ook geen effect kan hebben op de kosten van de sociale dienst.
Een vierde reden die zou kunnen verklaren waarom samenwerking niet leidt tot meer efficiëntie
is dat gemeenten die niet samenwerken al een hoge efficiëntie hebben ten aanzien van de uitvoering van
de sociale dienst en daardoor de noodzaak niet inzien om te gaan samenwerken. Juist gemeenten die
hogere kosten hebben richten een samenwerkingsverbandop om de kosten te verlagen. Als deze
verklaring juist zou zijn zouden de kosten voor gemeenten die samenwerken hoger moeten zijn. De
gemiddelden uit tabel 4.2 laten echter zien dat het saldo van gemeenten die wel en niet samenwerken
dicht bij elkaar liggen. Het is dus niet zo dat gemeenten die niet samenwerken gemiddeld al lagere kosten
hebben. Dit is dan ook geen voldoende verklaring waarom samenwerking niet leidt tot lagere kosten.
De tweede hypothese in dit onderzoek stelt dat de duur van een samenwerkingsverband de
efficiëntie zou moeten verhogen, doordat de duur van een samenwerkingsverband kan bijdragen aan de
opbouw van sociaal kapitaal. Hierdoor zou het samenwerkingsverband efficiënter kunnen opereren. Uit
de regressie analyse blijkt echter dat hier geen statistisch bewijs voor is. Het is mogelijk dat er meer tijd
nodig is voordat er genoeg sociaal kapitaal ontwikkeld is dat een daadwerkelijk significant effect heeft
op de efficiëntie. Daarnaast is het ook mogelijk dat het sociaal kapitaal wel ontwikkeld is, maar dat het
geen groot effect heeft op de efficiëntie. De resultaten uit dit onderzoek kunnen hierop echter geen
antwoord geven. Meer onderzoek is dan ook nodig op dit gebied.
De derde hypothese in dit onderzoek gaat ervanuit dat de grootte van het samenwerkingsverband
geen negatief effect heeft op de efficiëntie. Volgens Provan en Kenis zorgt een 'administrative lead
organisation' ervoor dat er een groot aantal deelnemers deel kunnen nemen aan het netwerk zonder dat
dit negatieve gevolgen heeft. De intergemeentelijke sociale dienst kan onder dit type netwerk getypeerd
worden en daardoor zou de grootte van het samenwerkingsverband geen negatief effect moeten hebben
op de efficiëntie. De regressieanalyse in tabel 4.6 laat zien dat er wel een negatief effect is. Op het gebied
van de sociale dienst zorgt een groter samenwerkingsverband er juist voor dat het saldo lager uitvalt. Een
verklaring hiervoor kan zijn dat naarmate het samenwerkingsverband groter wordt er ook meer werk
gestoken moet worden in het effectief implementeren van de samenwerking. Hoe groter het
samenwerkingsverband des te meer de verschillen tussen de gemeenten de kosten van de
26
intergemeentelijke sociale dienst kunnen beïnvloeden. Wanneer bijvoorbeeld verschillende gemeenten
diverse administratiemethoden hanteren moeten deze eerst op één lijn worden gebracht. Hoe meer
gemeenten in een samenwerkingsverband deelnemen hoe langer en complexer zulke processen zullen
zijn. Ook de transactiekosten zullen hoger uitvallen wanneer er meer gemeenten deelnemen aan een
samenwerkingsverband. Er zal bijvoorbeeld meer overlegd moeten worden en er zullen meer
contractkosten worden gemaakt. Dit heeft effect op de kosten die gemaakt worden, waardoor de
efficiëntie lager uit kan vallen als er meer gemeenten deel nemen aan het samenwerkingsverband.
Nu mogelijke verklaringen zijn aangedragen worden kort enkele beperkingen van dit onderzoek
besproken.Eén van de grootste beperkingen van dit onderzoek is de validiteit van de gegevens over de
efficiëntie van de samenwerkingsverbanden. Dit komt omdat de cijfers die gebruikt zijn om de efficiëntie
te meten niet afkomstig zijn van het samenwerkingsverband zelf maar afkomstig zijn uit de jaarcijfers die
ieder jaar gepubliceerd worden door de gemeenten. Voor een volledig beeld zullen de exacte financiële
gegevens van de samenwerkingsverbanden moeten worden opgevraagd. In dit onderzoek was dit
vanwege tijdsgebrek niet mogelijk. Daarnaast lieten de R2 waarden bij de regressie analyse zien dat de
variabelen in dit onderzoek tussen de 20 en 28 procent van de variatie verklaren. Dit houdt in dat er nog
vele andere variabelen zijn die de efficiëntie beïnvloeden. In vervolgonderzoekdienthier rekening mee te
worden gehouden.
27
7. Aanbevelingen
De resultaten uit dit onderzoek laten zien dat samenwerken niet automatisch leidt tot een hogere
efficiëntie. Dit is een belangrijk gegeven om als gemeente te realiseren, wanneer er initiatieven worden
genomen omsamenwerking met andere gemeenten te verkennen. Door de financiële crisis en de extra
taken die gemeenten krijgen is het niet vreemd dat deze optie vaak wordt overwogen. Er bestaat het idee
dat samenwerking in de meeste gevallen wel leidt tot lagere kosten, door onder andere de redenen die in
de theorie zijn omschreven. Ditonderzoekbracht in de wetenschappelijke relevantie echter al naar voren
dat er nog weinig bekend is over de werkelijke effecten van samenwerking op de efficiëntie. De analyses
in dit onderzoek laten daarbij zien dat samenwerking in ieder geval weinig verklaring biedt voor de
efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Het is daarom belangrijk voor
gemeenten om de gevolgen van gemeentelijke samenwerking per individueel geval goed in kaart te
brengen en er rekening mee te houden dat het niet automatisch leidt tot een daling van de kosten op het
gebied waar ze willen samenwerken.Gemeenten moeten er hierbij vooral rekening mee houden dat de
grootte van het samenwerkingsverband een negatieve invloed heeft op de efficiëntie. Daarnaast is het
belangrijk dat er verder onderzoek komt naar de effecten van samenwerking tussen gemeenten op de
efficiëntie.Hierbij is het belangrijk dat er specifiek gekeken wordt naar mogelijke verklaringen waarom
samenwerking niet leidt tot een hogere efficiëntie. Daarbij is het belangrijk dat er in een dergelijk
onderzoekgoed gekeken wordt naar de mogelijke effecten van de transactiekostentheorie. In dit
onderzoek is deze theorie een aantal keer aangehaald als mogelijke verklaring waarom samenwerking
niet leidt tot lager kosten en het zou een meerwaarde zijn als hier verder empirisch onderzoek naar wordt
gedaan.
28
8. Literatuurlijst
Bel, G. en M.E. Warner(2015). Inter-Municipal Cooperation And Costs: Expectations and Evidence.
Public Administration,93 (1), 52-67.
Blume, L. en T.Blume (2007). The economic effects of local authority mergers: empirical evidence for
German city regions. Annals of Regional Science, 41,689-713.
Boix, C. en D.N. Posner (1998). Social Capital: Explaining its Origins and Effects on Government
Performance. British Journal of Political Science,null (4), 686- 693.
Carr, J. B. en C.V. Hawkins (2013).The Costs of Cooperation: What the Research Tells Us about
Managing the Risks of Service Collaborations in the U.S., State and Local Government Review,45 (4),
224- 239.
Dijkgraaf, E. en R.H.J.M. Gradus (2013). Cost Advantage Cooperations Larger than Private Waste
Factors, Applied EconomicsLetters,20(7),702–705.
Dijkgraaf, E. en R. Gradus(2014). Waste Management in the Netherlands,in T. Kinnaman en K.
Takeuchi (eds), Handbook onWaste Management ( pp. 287–315). Cheltenham: Edward Elgar Publishers,
Divosa. (2013). Divosa-monitor factsheet:Intergemeentelijkesamenwerking.Utrecht:Divosa.
Ermini, B. enR. Santolini(2010). Local expenditure in Italian municipalities. Do local council
partnerships make a difference? Local Government Studies, 36,655-677.
Frère, Q., M. Leprince en S. Pay (2012). The impact of inter-municipal cooperation on local public
spending. Working paper GATE 2012-25.
Fukuyama, F. (2001). Social capital, civil society and development. Third World Quarterly,22(1),7-20.
Graddy, E.A. en B. Chen (2006). Influences on the Size and Scope of Networks for Social Service
Delivery. Journal of Public Administration Research and Theory,16 (4), 533-552.
Greef, de R.J.M.H., F.H.K. Theissenen M.C. de Voogd(2013). Intergemeentelijke samenwerking
toegepast: Handreiking voor toepassing van de wet gemeenschappelijke regelingen. Den Haag:
Vereniging van Nederlandse gemeenten.
Hophmayer-Tokich, S. en N. Kliot(2007). Inter-municipal cooperation for wastewater treatment: Case
studies from Israel. Journal of Environmental Management,86 (2008), 554-565.
29
Kwon, S.W. en R. C.Feiock (2010). Overcoming the barriers to cooperation: intergovernmental service
agreements. Public Administration Review 70 (6), 876–84.
Martins, M.R. (1995). Size of municipalities, efficiency, and citizen participation: a cross-European
perspective. Environment and Planning. Governmentand Policy, 13,441-458.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2014). Verslag over het financieel toezicht op
gemeenten 2014.Verkregen op 9 maart 2015, via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-
publicaties/notas/2014/05/13/verslag-over-het-financieel-toezicht-op-gemeenten-2014.html
O'Toole, L.J. (1997). Treating Networks Seriously: Practical and Research-Based Agendas in Public
Administration. Administration Review,57(1), 45-52.
Provan, K.G. en P.Kenis (2008). Modes of network governance: Structure, management and
effectiveness. Journal of public administration research and theory,18(2),229-252.
Razin, E. (1998). The impact of decentralization on fiscal disparities among local authorities in Israel.
Space and Polity, 2(1),49–68.
Regioatlas. Intergemeentelijke sociale diensten. Verkregen op 9 april 2015 ,via
http://www.regioatlas.nl/indelingen/indelingen_indeling/t/intergemeentelijke_sociale_diensten
Steiner, R. (2003). The causes, spread and effects of intermunicipal cooperation and municipal mergers
in Switzerland. Public Management Review,5 (4), pp. 551-571.
Turrini, A., Cristofoli, D., Frosini, F., en G. Nasi (2010). Networking literature about determinants of
network effectiveness. Public Administration,88(2),528-550.
UWV. Participatiewet: wat verandert er in de Wajong in 2015? Verkregen op 11 februari 2015, via
http://www.uwv.nl/particulieren/overige-onderwerpen/participatiewet-wat-verandert-er-in-de-wajong-in-
2015/detail/wat-betekent-de-participatiewet-als-u-nog-wajong-wilt-aanvragen
VNG. Regeling zonder meer. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-
diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/regeling-zonder-meer
VNG. Centrumgemeente. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-
diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/centrumgemeente-0
VNG. Gemeenschappelijk orgaan. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-
diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/gemeenschappelijk-orgaan
30
VNG.Openbaar lichaam. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-
diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/openbaar-lichaam

More Related Content

Similar to Bachelor Scriptie Niels Honders

Evaluatie van de regionale samenwerking Hoeksche Waard
Evaluatie van de regionale samenwerking Hoeksche WaardEvaluatie van de regionale samenwerking Hoeksche Waard
Evaluatie van de regionale samenwerking Hoeksche WaardBart Litjens
 
Congres Succesvol de gemeentelijke organisatie vernieuwen - De workshops
Congres Succesvol de gemeentelijke organisatie vernieuwen - De workshopsCongres Succesvol de gemeentelijke organisatie vernieuwen - De workshops
Congres Succesvol de gemeentelijke organisatie vernieuwen - De workshopsBerenschot
 
Vastgoedsamenwerking tussen gemeenten (2013)
Vastgoedsamenwerking tussen gemeenten (2013)Vastgoedsamenwerking tussen gemeenten (2013)
Vastgoedsamenwerking tussen gemeenten (2013)Wicher F. Schönau
 
De Wijkonderneming Terugblik En Resultatenoverzicht 2010.
De Wijkonderneming Terugblik En Resultatenoverzicht 2010.De Wijkonderneming Terugblik En Resultatenoverzicht 2010.
De Wijkonderneming Terugblik En Resultatenoverzicht 2010.Mieke Sanden, van der
 
Evaluatie solidariteit jeugdhulpregio Zuid-Holland-Zuid
Evaluatie solidariteit jeugdhulpregio Zuid-Holland-ZuidEvaluatie solidariteit jeugdhulpregio Zuid-Holland-Zuid
Evaluatie solidariteit jeugdhulpregio Zuid-Holland-ZuidSignificant
 
Rapportage Werk aan de Uitvoering oktober 2016
Rapportage Werk aan de           Uitvoering oktober 2016Rapportage Werk aan de           Uitvoering oktober 2016
Rapportage Werk aan de Uitvoering oktober 2016Paul Bulterman
 
Handreikingen voor prestatiemeting in gemeentelijke subsidierelaties
Handreikingen voor prestatiemeting in gemeentelijke subsidierelatiesHandreikingen voor prestatiemeting in gemeentelijke subsidierelaties
Handreikingen voor prestatiemeting in gemeentelijke subsidierelatiesBorisGooskens
 
Presentaties zwolle 17 juni 2010
Presentaties zwolle 17 juni 2010Presentaties zwolle 17 juni 2010
Presentaties zwolle 17 juni 2010EJWP
 
(be)spreekuur 28 mei - impact op de Wgs/Ags op de keten
(be)spreekuur 28 mei - impact op de Wgs/Ags op de keten(be)spreekuur 28 mei - impact op de Wgs/Ags op de keten
(be)spreekuur 28 mei - impact op de Wgs/Ags op de ketenVNG Realisatie
 
Ao brief evaluatie suwi 9 mrt 2016 4
Ao brief evaluatie suwi  9 mrt 2016  4Ao brief evaluatie suwi  9 mrt 2016  4
Ao brief evaluatie suwi 9 mrt 2016 4Hans Hemmes
 
Keuzen voor samenwerking
Keuzen voor samenwerkingKeuzen voor samenwerking
Keuzen voor samenwerkingJo Horn
 
Minder regie, betere samenwerking
Minder regie, betere samenwerkingMinder regie, betere samenwerking
Minder regie, betere samenwerkingSignificant
 
160104 Leveranciersdag KING
160104 Leveranciersdag KING160104 Leveranciersdag KING
160104 Leveranciersdag KINGKING
 
Handreiking prestatieafspraken
Handreiking prestatieafsprakenHandreiking prestatieafspraken
Handreiking prestatieafsprakenMarnix Groenland
 
Minder regie, betere samenwerking
Minder regie, betere samenwerkingMinder regie, betere samenwerking
Minder regie, betere samenwerkingRichard Lennartz
 
Provincie Drenthe gaat voor gezamenlijke transitie
Provincie Drenthe gaat voor gezamenlijke transitieProvincie Drenthe gaat voor gezamenlijke transitie
Provincie Drenthe gaat voor gezamenlijke transitieKlimaatverbond Nederland
 
Keuzen voor samenwerking 003
Keuzen voor samenwerking 003Keuzen voor samenwerking 003
Keuzen voor samenwerking 003Jo Horn
 
Klantcase_Gemeente_Geldermalsen
Klantcase_Gemeente_GeldermalsenKlantcase_Gemeente_Geldermalsen
Klantcase_Gemeente_GeldermalsenEric Welvaart
 

Similar to Bachelor Scriptie Niels Honders (20)

Discussienota Inspiratielab Zwolle
Discussienota Inspiratielab ZwolleDiscussienota Inspiratielab Zwolle
Discussienota Inspiratielab Zwolle
 
Evaluatie van de regionale samenwerking Hoeksche Waard
Evaluatie van de regionale samenwerking Hoeksche WaardEvaluatie van de regionale samenwerking Hoeksche Waard
Evaluatie van de regionale samenwerking Hoeksche Waard
 
Congres Succesvol de gemeentelijke organisatie vernieuwen - De workshops
Congres Succesvol de gemeentelijke organisatie vernieuwen - De workshopsCongres Succesvol de gemeentelijke organisatie vernieuwen - De workshops
Congres Succesvol de gemeentelijke organisatie vernieuwen - De workshops
 
Vastgoedsamenwerking tussen gemeenten (2013)
Vastgoedsamenwerking tussen gemeenten (2013)Vastgoedsamenwerking tussen gemeenten (2013)
Vastgoedsamenwerking tussen gemeenten (2013)
 
De Wijkonderneming Terugblik En Resultatenoverzicht 2010.
De Wijkonderneming Terugblik En Resultatenoverzicht 2010.De Wijkonderneming Terugblik En Resultatenoverzicht 2010.
De Wijkonderneming Terugblik En Resultatenoverzicht 2010.
 
Evaluatie solidariteit jeugdhulpregio Zuid-Holland-Zuid
Evaluatie solidariteit jeugdhulpregio Zuid-Holland-ZuidEvaluatie solidariteit jeugdhulpregio Zuid-Holland-Zuid
Evaluatie solidariteit jeugdhulpregio Zuid-Holland-Zuid
 
Rapportage Werk aan de Uitvoering oktober 2016
Rapportage Werk aan de           Uitvoering oktober 2016Rapportage Werk aan de           Uitvoering oktober 2016
Rapportage Werk aan de Uitvoering oktober 2016
 
Handreikingen voor prestatiemeting in gemeentelijke subsidierelaties
Handreikingen voor prestatiemeting in gemeentelijke subsidierelatiesHandreikingen voor prestatiemeting in gemeentelijke subsidierelaties
Handreikingen voor prestatiemeting in gemeentelijke subsidierelaties
 
Presentaties zwolle 17 juni 2010
Presentaties zwolle 17 juni 2010Presentaties zwolle 17 juni 2010
Presentaties zwolle 17 juni 2010
 
(be)spreekuur 28 mei - impact op de Wgs/Ags op de keten
(be)spreekuur 28 mei - impact op de Wgs/Ags op de keten(be)spreekuur 28 mei - impact op de Wgs/Ags op de keten
(be)spreekuur 28 mei - impact op de Wgs/Ags op de keten
 
Ao brief evaluatie suwi 9 mrt 2016 4
Ao brief evaluatie suwi  9 mrt 2016  4Ao brief evaluatie suwi  9 mrt 2016  4
Ao brief evaluatie suwi 9 mrt 2016 4
 
Keuzen voor samenwerking
Keuzen voor samenwerkingKeuzen voor samenwerking
Keuzen voor samenwerking
 
Minder regie, betere samenwerking
Minder regie, betere samenwerkingMinder regie, betere samenwerking
Minder regie, betere samenwerking
 
160104 Leveranciersdag KING
160104 Leveranciersdag KING160104 Leveranciersdag KING
160104 Leveranciersdag KING
 
Handreiking prestatieafspraken
Handreiking prestatieafsprakenHandreiking prestatieafspraken
Handreiking prestatieafspraken
 
Minder regie, betere samenwerking
Minder regie, betere samenwerkingMinder regie, betere samenwerking
Minder regie, betere samenwerking
 
A4 sessie 8 intergemeentelijk samenwerken
A4 sessie 8 intergemeentelijk samenwerken A4 sessie 8 intergemeentelijk samenwerken
A4 sessie 8 intergemeentelijk samenwerken
 
Provincie Drenthe gaat voor gezamenlijke transitie
Provincie Drenthe gaat voor gezamenlijke transitieProvincie Drenthe gaat voor gezamenlijke transitie
Provincie Drenthe gaat voor gezamenlijke transitie
 
Keuzen voor samenwerking 003
Keuzen voor samenwerking 003Keuzen voor samenwerking 003
Keuzen voor samenwerking 003
 
Klantcase_Gemeente_Geldermalsen
Klantcase_Gemeente_GeldermalsenKlantcase_Gemeente_Geldermalsen
Klantcase_Gemeente_Geldermalsen
 

Bachelor Scriptie Niels Honders

  • 1. Universiteit Leiden Van politieke wens naar efficiënte flop Onderzoek naar intergemeentelijke samenwerking en de invloed hiervan op de efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen Student: Niels Honders Studentnummer: s1277901 Opleiding: Bestuurskunde (EBM) Datum: 18-5-2015 Begeleider: Petra van den Bekerom
  • 2. 2 Voorwoord Beste lezer, Voor u ligt mijn bachelor scriptie die ik als afsluiting van de bachelor Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden heb geschreven. Het volgen van de Bachelor waren voor mij drie leerzame, maar vooral leuke jaren, waar ik mezelf verder heb kunnen ontwikkelen en nieuwe vriendschappen heb opgedaan. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in het onderzoek dat nu voor u ligt. Uiteraard was dit onderzoek was niet tot stand gekomen zonder de hulp en steun van vrienden en familie. Ik wil in het bijzonder Petra van den Bekerom bedanken voor de goede begeleiding tijdens het schrijven van deze scriptie. Verder wil ik mijn vader, Gerton Hoogerwaard,Maurits Meerkerk, Laurens Meerkerk, Souhail Ftiah en Jeroen Nederpelt bedanken voor het kritisch lezen van dit onderzoek en hun heldere feedback. Ik hoop dat u als lezer veel van dit onderzoek zal opsteken en het u een kritische blik geeft op intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.Verder rest mij niet anders dan u veel leesplezier te wensen. Niels Honders Katwijk,17 mei 2015 Scientiae Caput Reverentia Est Dei
  • 3. 3 Inhoudsopgave Samenvatting................................................................................................................................ 4 1.Inleiding .................................................................................................................................... 5 1.1 Leeswijzer........................................................................................................................... 6 1.2 Wetenschappelijke relevantie........................................................................................................6 1.3 Maatschappelijke relevantie.................................................................................................. 7 1.4 Achtergrond ........................................................................................................................ 7 2. Theoretisch kader en hypothesen. ............................................................................................... 9 3. Methodologisch kader.......................................................................................................... …..13 3.1Eenheid van analyse.....................................................................................................................13 3.2 Operationalisering...............................................................................................................13 3.3 Conceptueel model .............................................................................................................15 3.4 Betrouwbaarheid en validiteit ..............................................................................................15 4. Analyse resultaten. ...................................................................................................................16 4.1 Vergelijking gemeenten die welen niet samenwerken................................................................17 4.2 Regressieanalyse aanwezigheid samenwerkingsverband........................................................18 4.3 Regressieanalyse duur en grootte samenwerkingsverband......................................................20 4.4 Regressieanalyse interactie-effect duur en grootte samenwerkingsverband..............................22 5. Conclusie.................................................................................................................................23 6. Discussie .................................................................................................................................24 7. Aanbevelingen .........................................................................................................................27 8. Literatuurlijst ...........................................................................................................................28
  • 4. 4 Samenvatting De Nederlandse gemeenten krijgen een steeds groter takenpakket, die ze moeten uitvoeren met een steeds kleiner budget. Veel gemeenten hebben daarom de intentie geuit om meer met elkaar samen te werken. Met deze samenwerking verwachten gemeenten de efficiëntie te verhogen en daarmee de kosten te reduceren. Dit speelt met name op het gebied van werk en inkomen.In het licht van deze ontwikkeling is het belangrijk te weten of deze intergemeentelijke samenwerking daadwerkelijk de efficiëntie verhoogd.De onderzoeksvraag van dit onderzoek is dan ook als volgt:In hoeverre verklaart de aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied? Theoretische inzichten op het gebied van intergemeentelijke samenwerkinggeven ten eerste aan dat schaalvoordelen, het wegwerken van verschillen tussen gemeenten en het tegengaan van het spillover effect, de efficiëntie van gemeenten die samenwerken moet verhogen. Als tweede komt uit de theorie naar voren dat de duur van een samenwerkingsverband de efficiëntie kan verhogen door de opbouw van sociaal kapitaal. Daarnaast laat de theorie zien dat de grootte van een samenwerkingsverband geen negatief effect zou moeten hebben op de efficiëntie, aangezien er bij intergemeentelijke samenwerking op het gebied van werk en inkomen sprake is van 'administrative lead organisation'. Als vierde en laatste leert ons de theorie dat hoe langer een samenwerkingsverband duurt, hoe meer ervaring organisaties krijgen in het managen van een samenwerkingsverband, waardoor er sneller nieuwe leden aan het samenwerkingsverband worden toegevoegd. Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn er in dit onderzoek verschillende regressieanalyses uitgevoerd om vast te stellen of de bovengenoemdetheorieën zijn terug te vinden bij gemeentelijke samenwerkingsverbanden.Uit deze analyses is gebleken dat er geen significant bewijs is, dat de aanwezigheid van een samenwerkingsverband een aantoonbaar effect heeft op de efficiëntie. Daarnaast is gebleken dat ook de duur van een samenwerkingsverband geen significant effect heeft. Alleen de grootte van een samenwerkingsverband heeft een significant effect. Echter, deze is negatief, waardoor, hoe groter het samenwerkingsverband is, hoe lager de efficiëntie van departiciperende gemeenten blijkt te zijn. Ook is er geen sprake van een interactie-effect tussen de grootte en duur van een samenwerkingsverband.Uit het onderzoek moet dan ook worden geconcludeerddat de aanwezigheid van een intergemeentelijk samenwerkingsverband slechts gedeeltelijk de efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen verklaart. Alleen de grootte van het samenwerkingsverbandverklaart de variatie in de efficiëntie bij gemeenten die samenwerkenin negatieve zin. Dit onderzoek toont daarmee aan dat gemeenten er vanuit moeten gaan dat samenwerking niet per definitie leidt tot een verbetering van de efficiëntie. Zelfs als er duidelijke overwegingen zijn om wel samen te werken moet er met name op het punt van de grootte van het samenwerkingsverband zeer terughoudend worden omgegaan.
  • 5. 5 1.Inleiding Sinds 1 januari 2015 is de nieuwe participatiewet in werking getreden. De wet regelt de ondersteuning die burgers nodig hebben bij het vinden van werk. De wet iseen samenvoeging van de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en een groot deel van deWet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).Doormiddel van deze wet wil het kabinet realiseren dat mensen met een arbeidsbeperking of een bijstandsuitkering sneller aan het werk kunnen gaan1 . Eén van de belangrijkste aspecten van de nieuwe participatiewet is dat gemeenten nu geheel verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van burgers die eerst onder de WWB, WSB of Wajong vielen. Veel van deze taken, zoals de uitvoering van de WWB, werden al uitgevoerd door de gemeenten, maar door de participatiewet is het takenpakket uitgebreid. Om een groot deel van deze taken op te vangen hebben veel gemeenten de intentie uitgesproken om meer intergemeentelijke samenwerking op dit gebied op te zetten, met als uitgangspunt dat dit de efficiëntie van gemeenten zal verhogen (Divosa, 2013: 3). Intergemeentelijke samenwerking is geen nieuw fenomeen. Al sinds 1984 hebben gemeenten de mogelijkheid om samenwerkingsverbanden op te zetten doormiddel van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr), alleen werd deze mogelijkheid door gemeenten tot voor kort op veel terreinen nog niet toegepast (de Greef e.a. 2013: 7).Echter, door de noodzaak om te bezuinigen en de kwaliteit van dienstverlening te verbeteren staat de intergemeentelijke samenwerking opnieuw in de belangstelling. Zo ook op het gebied van werk en inkomen (Divosa, 2013: 3). Al voordat bekend werd dat de gemeenten extra taken zouden krijgen op het gebied van werk en inkomen werkten verschillende gemeenten al samen op dit gebied. Uit onderzoek blijkt dat 54% van de gemeenten in 2012 samenwerkten voor de uitvoering van de wet Werk en Bijstand (Divosa, 2013:1). Het is echter belangrijk om te weten of deze samenwerking ook daadwerkelijk tot een daling van de uitgaven van gemeenten heeft geleid en daarmee de efficiëntie van de gemeenten heeft vergroot. De gemeenten in Nederland krijgen steeds meer taken toegewezen met minder budget. Om deze reden is het belangrijk te onderzoeken of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden een positieve bijdrage leveren aan de efficiëntie van gemeenten, zodat gemeenten hun taken met minder beschikbaar budget toch kwalitatief goed kunnen uitvoeren. Daarnaast hebbenveel gemeenten de intentie geuit om naar aanleiding van de nieuwe participatiewet te gaan samenwerken. In het licht van deze ontwikkeling is het belangrijk om te weten of deze samenwerking daadwerkelijk de efficiëntie zal vergroten.De onderzoeksvraag in dit onderzoek is dan ook als volgt:In hoeverre verklaart de aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied? 1 UWV (2015). Participatiewet: wat verandert er in de Wajongin 2015? Verkregen op 11 februari 2015,via http://www.uwv.nl/particulieren/overige-onderwerpen/participatiewet-wat-verandert-er-in-de-wajong-in- 2015/detail/wat-betekent-de-participatiewet-als-u-nog-wajong-wilt-aanvragen
  • 6. 6 1.1 Leeswijzer Om de hoofdvraag te beantwoorden is het onderzoek als volgt opgebouwd. Allereerstwordt de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie van dit onderzoek toegelicht. Vervolgens worden in hoofdstuk tweede theorieën en de hypothesen besproken. In hoofdstuk drie worden de variabelen in het methodologisch kader geoperationaliseerd enwordt de methodiek van het onderzoek toegelicht.De bespreking van de resultaten komen in hoofdstuk vier aan de orde.In hoofdstuk vijf wordt de hoofdvraag beantwoord en worden de conclusies getrokken. Hierna worden in hoofdstuk zes enkele mogelijke verklaringen aangereikt voor de resultaten en worden de beperkingen van dit onderzoek besproken. Als laatst worden enkele aanbevelingen gegeven voor gemeenten die overwegen te gaan samenwerken en voor diegene die vervolgonderzoek willen doen. 1.2Wetenschappelijke relevantie Binnen de bestuurskundige wetenschappelijke literatuur bestaan er verschillende studies over de effecten van gemeentelijke samenwerkingsverbanden op de uitgaven van gemeenten op het gebied waarop de samenwerking betrekkingheeft. Enkelebelangrijkevoorbeeldenhiervan zijn Steiner (2003) met onderzoek naar gemeentelijke fusies en samenwerkingsverbanden in Zwitserland.Hophmayer-Tokich (2008) met onderzoek naar de relatie tussen gemeentelijke uitgaven voor rioolwater verwerking en samenwerkingsverbanden in Israël en Frere e.a. (2012) naar deze relatie in Frankrijk. Deze onderzoeken beginnen hun onderzoek met de veronderstelling dat samenwerking tussen gemeenten tot een daling van de totale kosten leidt door onder andere schaalvoordelen. De uitkomsten van deze onderzoeken laten het volgende zien:Steiner (2003: 567) concludeert dat samenwerking tot een hogere efficiëntie en effectiviteit leidt, maar dat dit niet leidt tot een daling van de kosten, omdat de diensten in bijna alle onderzochte gevallen werden uitgebreid. Hophmayer-Tokich (2008: 564) concludeert dat gemeentelijke samenwerking een positief effect heeft op kosten, maar ook op de kwaliteit van de rioolwaterverwerking.Frere e.a. (2012: 22) concluderen echter dat intergemeentelijke samenwerking in Frankrijk geen zichtbaar effect heeft op de uitgaven van gemeenten. Daarnaast hebben Bel en Warner (2015: 61) een overzicht opgesteld met studies naar gemeentelijke samenwerking op het gebied van afvalverwerking binnen Europa en de gevolgen daarvan op de efficiëntie van gemeenten. Uit dit overzicht blijktdat de uitkomsten per studie verschillen en dat in sommige landen samenwerking leidt tot een daling van de kosten en in andere landen tot een stijging van de kosten.Dit laat zien dat er verschillende uitkomsten mogelijk zijn en dat gemeentelijke samenwerking niet automatisch betekent dat de kosten omlaag gaan.Aangezien de samenwerkingsverbanden zeer context afhankelijk zijn en daarom de uitkomsten in andere landen niet direct tot conclusies kunnen leiden over de situatie in Nederlandis het belangrijk dat ook de situatie in Nederland apart wordt onderzocht. Dittemeeromdater in Nederland nog geen vergelijkbaar onderzoek heeft plaatsgevonden op het gebied van werk en inkomen. Op het gebied van afvalverwerking zijn in 2013 en 2014 wel twee studies gedaan door Dijkgraaf en Gradus (2013); (2014) waarin zij concludeerden dat samenwerking zorgt voor een kostendaling, maar dat het
  • 7. 7 verschil niet significant was. Dit onderzoek leverteen bijdrageaan de wetenschappelijke literatuur over intergemeentelijke samenwerking en de effecten die dit heeft op de efficiëntie van gemeenten; specifiek op het gebied van werk en inkomen binnen Nederlandse gemeenten.Daarnaast bieden de uitkomsten van dit onderzoek de mogelijkheid de situatie in Nederland te vergelijken met andere landen. 1.3Maatschappelijke relevantie Door de gevolgen van de financiële crisis en de toenemende decentralisatie van taken naar de gemeente neemtde financiële druk op gemeenten toe2 .Dit leidt er toe dat gemeenten naar manieren zoeken om efficiënter te werken en zo de kosten te verminderen.Met name op het gebied van werk en inkomen is dit een belangrijke ontwikkeling. Door de financiële crisis wordt er meer van gemeenten gevraagd op dit gebied en door de participatiewet hebben gemeenten meer taken op dit gebied gekregen.Eenveelgenoemdeoptieom de kosten op het gebied van werk en inkomen te drukken is het opzetten van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De gedachte hierachter is dat hierdoor de kosten verdeeld worden over verschillenden gemeenten, waardoor de lasten per gemeenten dalen (Divosa, 2013: 3). In dit onderzoek wordt gekeken of dit ook daadwerkelijk het geval is en of de financiering uit publieke middelen voor het opzetten van deze intergemeentelijke samenwerkingsverbanden goed is besteed. Het is belangrijk dat met publieke middelen verantwoordelijk wordt omgegaan en dat gemeenten zich over het betreffende beleid goed kunnen verantwoorden.Daarnaasthebbenverschillendengemeenten de intentie geuit om ook intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op te zetten. Via dit onderzoek kunnen deze gemeenten inzicht krijgen in de vraag of dit ook daadwerkelijk tot een kostenverlaging zal leiden,wat hen kan helpen een besluit te nemen over het wel of niet opzette van een intergemeentelijk samenwerkingsverband. 1.4Achtergrond Voordat de theorie en methoden van onderzoek worden toegelicht is het belangrijk eerst een toelichting te geven van de gemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen, zodat een duidelijk beeld geschetst wordt van het onderzoeksveld. Een gemeentelijk samenwerkingsverbandkan worden opgericht op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Gemeenten konden tot 20153 op basis van deze wet vier vormen van intergemeentelijke samenwerking opzetten;ten eerste de regeling zonder meer, wat de lichtste vorm van samenwerking betreft. Het gaatbijdeze vorm vooral om convenanten, intentieovereenkomsten en bestuursafspraken4 . De tweede vorm is de centrumgemeente, waarin deelnemende gemeenten taken onderbrengen bij één gemeente die deze taken voor de andere gemeenten uitvoert. De deelnemende 2 Ministerievan BinnenlandseZaken en Koninkrijksrelaties(2014).Verslagover het financieel toezichtop gemeenten 2014.Verkregen op 9 maart 2015, via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en- publicaties/notas/2014/05/13/verslag-over-het-financieel-toezicht-op-gemeenten-2014.html 3 Vanaf 2015 is er een vijfdevorm bijgekomen, namelijk debedrijfsvoeringsorganisatie.Ditis echter voor dit onderzoek niet verder relevant. 4VNG.nl, Regeling zonder meer. Verkregen op 10 april 2015,via http://www.vng.nl/producten- diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/regeling-zonder-meer
  • 8. 8 gemeenten blijven echter wel allemaal verantwoordelijk voor het beleid 5 .Alsderde vorm is erhet gemeenschappelijk orgaan. Bij deze vorm is er sprake van een apart opgericht orgaan met een dagelijks bestuur. Dit orgaan heeft echter geen regelgevende bevoegdheden en kan geen eigen personeel in dienst nemen.6 De laatste vorm is het openbaar lichaam. Hierbij geldt dat het orgaan zelf rechtspersoonlijkheid heeft en daardoor zelfstandig kan opereren. Daarnaastkan het zelf personeel in dienst nemen en contracten aangaan7 . De voornaamste verschillen in de vier vormen zijn de organen die worden opgericht en het wel of niet hebben van een rechtspersoonlijkheid. Op het gebied van werk en inkomen komt voornamelijk het openbaar lichaam voor als samenwerkingsverband. De overige komen nagenoeg niet voor en zullen dan ook verder niet van toepassing zijn in dit onderzoek. Op het gebied van werk en inkomen werken gemeenten voornamelijk samen in de uitvoering van de sociale dienst en de sociale werkvoorziening 8 . In 2014 telde Nederland 34 intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waarin gemeenten een gezamenlijke sociale dienst onderhielden. In totaal zijn er 107 gemeenten betrokken in deze samenwerkingsverbanden. De sociale dienst van gemeenten richt zich op de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand waarin bijstand wordt geregeld voor mensen met een laag of geen inkomen. Daarnaastricht de sociale dienst zich op aanvragen op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Doormiddel van de Wmo kunnen mensen die niet zelfredzaam zijn ondersteuning van de gemeente krijgen door bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget. In dit onderzoek zal deze samenwerking met betrekking tot de sociale dienst centraalstaan. 5VNG.nl, Centrumgemeente. Verkregen op 10 april 2015,via http://www.vng.nl/producten- diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/centrumgemeente-0 6VNG.nl, Gemeenschappelijk orgaan. Verkregen op 10 april 2015,via http://www.vng.nl/producten- diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/gemeenschappelijk-orgaan 7VNG.nl, Openbaar lichaam.Verkregen op 10 april 2015,via http://www.vng.nl/producten- diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/openbaar-lichaam 8Op het gebied van socialewerkvoorzieningwerken bijna allegemeenten samen, waardoor de effecten van de samenwerking op de efficiëntiein dit geval moeilijk te meten zijn.Om deze reden zal deze samenwerking op het gebied van werk en inkomen in dit onderzoek niet worden meegenomen.
  • 9. 9 2.Theoretisch kader en hypothesen Gemeenten verschillen in hun vermogen om bepaalde diensten te leveren en daarom is het voor gemeenten aantrekkelijk om te gaan samenwerken om zo kosten te verminderen en een betere dienstverlening te realiseren. Daarnaast zorgt de toenemende globalisering voor extra druk op gemeenten om de concurrentiepositie te verbeteren door grotere en meer concurrerende ruimtelijke eenheden te creëren. Bovendien heeft de financiële crisis gemeenten gedwongen schaalvoordelen te zoeken om zo kostenbesparingen te realiseren (Blume en Blume, 2007: 690). Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat steeds meer gemeenten op zoek gaan naar samenwerkingsverbanden. Dit is niet voor niets, aangezien de literatuur aangeeft dat samenwerking verschillende voordelen op kan leveren. In dit hoofdstuk wordt dan ook de theorie aangaande samenwerkingsverbanden toegelicht. Elk gedeelte van de theorie eindigt met hypothese die in dit onderzoek getoetst wordt. Aanwezigheid samenwerkingsverband De belangrijkste voordelen van de aanwezigheid van een samenwerkingsverband tussen gemeenten zijn als volgt; allereerst levert samenwerken schaalvoordelen op, waardoor gemeentelijke diensten efficiënter kunnen worden uitgevoerd (Razin, 1998). Dit komt doordat publieke goederen in veel gevallen hoge vasten kosten hebben en het daarom efficiënter is deze diensten te leveren in een regio die groter is dan de grenzen van een lokale gemeente. De kosten worden gereduceerd, omdat er bijvoorbeeld nu geen twee kantoorgebouwen in gebruik zijn, maar slechts één. Gemeenten kunnen hierdoor de vaste kosten met elkaar delen. Er is echter wel een optimum aanwezig tot hoeverre dit leidt tot schaalvoordelen. Wordt het gebied te groot dan nemen de schaalvoordelen af (Blume en Blume, 2007: 691, 692). Het effect van schaalvoordelen is geïllustreerd in figuur 1. Figuur 2.1: Schaalvoordelen en samenwerking (Bel en Warner, 2015: 56). Wanneer schaalvoordelen een rol spelen nemen de kosten af wanneer er meer geproduceerd wordt. Dit is in figuur 1 te zien aan de AC lijn. De verticale as geeft de prijs aan (P) en de horizontale as het aantal geleverde diensten (Q). Wanneer er slechts één gemeente de dienst levert (DSM) dan zijn de kosten P1. Wanneererechtermeerdere gemeenten samenwerken om de dienst te leveren, dalen de kosten naar P2
  • 10. 10 (Bel en Warner, 2015: 56). Ten tweede vermindert samenwerking de verschillen tussen gemeenten die gemeentelijke diensten kunnen beïnvloeden, zoals het aantal inwoners, het gemiddeld inkomen van de inwoners en de politieke kracht van een gemeente. Volgens Razin (1998: 54, 55) kan een verschil in inwoners al een groot effect hebben op een gemeentelijke dienst. Dit komt doordat een lager inwonersaantal een lagere belastingopbrengst voor de gemeente betekent.Hierdoor kan een gemeente minder geld uitgeven aan een gemeentelijke dienst. Daarnaast hebben kleine gemeenten vaak niet de middelen om complexe diensten efficiënt uit te voeren, waardoor het voor hen aantrekkelijk is om te gaan samenwerken (Martins, 1995). Ten derde zorgt samenwerking voor een vermindering van het spillover effect. Doordat gemeenten dezelfde dienst aanbieden zullen burgers niet naar andere gemeenten verhuizen om beter af te zijn (Martins, 1995). Hierdoor worden de kosten goed verdeeld tussen gemeenten en worden de negatieve neveneffecten gereduceerd (Hophmayer-Tokich en Kliot, 2007).Wanneer er geen rekening met het spillover effect wordt gehoudenwordt het optimale evenwicht niet bereikt en ontstaat er een welvaartsverlies (Ermini en Santolini, 2010: 656).Uit deze theorieënblijktdatsamenwerking de kosten van gemeentelijke diensten kan verlagen en daarmee de efficiëntie van gemeenten verhoogt. De hypothese die hieruit afgeleid kan worden is als volgt: Hypothese 1: Gemeenten die participeren in een gemeentelijk samenwerkingsverband hebben een hogere efficiëntie. Duur samenwerkingsverband Het aantal jaar dat een samenwerkingsverband bestaat kan een positief effect hebben op de efficiëntie van gemeenten (Turrini e.a., 2010: 540). Dit heeft te maken met de ontwikkeling van sociaal kapitaal in het samenwerkingsverband. Volgens Fukuyama (2001) is sociaal kapitaal een informele norm die samenwerking tussen individuen promoot. Hierdoor vermindert het transactiekosten en leidt het hierdoor tot een hogere efficiëntie van de samenwerking. VolgensBoix en Posner (1998: 692) zijn er twee belangrijke gevolgen van sociaal kapitaal op de efficiëntie. Ten eerste verbetert sociaal kapitaal het vermogen van ambtenaren om te gaan samenwerken met elkaar. Wanneer de medewerkers sociaal kapitaal hebben opgebouwd zullen ze sneller compromissen sluiten, efficiënt met elkaar werken en de neiging weerstaan om werk te negeren of door te spelen naar hun collega’s. Ten tweede verbetert sociaal kapitaal het vermogen van ambtenaren om publieke instanties te managen.Ditkomtdoordatpublieke organisaties vaak het principaal/agent probleem ervaren. Dit probleem ontstaat doordat publieke managers in veel gevallen een groot aantal ambtenaren moeten controleren (Boix en Posner, 1998: 692). Hierdoor kan bij ambtenaren de neiging ontstaan om minder productief te werken, omdat de kans dat ze betrapt worden klein is. Door dit probleem moeten managers veel tijd en middelen besteden aan het controleren van medewerkers, door bijvoorbeeld formele instituties op te richten, zoals prestatie gerelateerd loon. Sociaalkapitaalverandertditechter. Door een hoog sociaal kapitaal kunnen er informele instituties worden opgericht, waardoor medewerkers van
  • 11. 11 elkaar verwachten dat ze goed presteren. Samengevat creëert sociaal kapitaal een esprit de corps. Dit zorgt ervoor dat er minder tijd en middelen worden besteed aan controleren, maar dat dit besteed wordt aan het verbeteren van de productiviteit. Hierdoorzal de samenwerking een hogere efficiëntie kunnen bereiken (Boix en Posner, 1998: 692). Aangezien de opbouw van sociaal kapitaal een aantal jaar duurt en daardoor, naarmate een samenwerkingsverband langer duurt, de effecten meer zichtbaar moeten worden is de volgende hypothese opgesteld. Hypothese 2: De duur van het samenwerkingsverband heeft een positief effect op de efficiëntie van de betrokken gemeenten. Grootte samenwerkingsverband De grootte van samenwerkingsverbanden kan een negatief effect hebben op de efficiëntie. Naarmate meerdere actoren deelnemen in een samenwerkingsverband worden de activiteiten moeilijker te coördineren. Hierdoor kunnen problemen genegeerd worden of wordt er teveel tijd en middelen verspild aan het coördineren van het samenwerkingsverband (Provan en Kenis, 2008: 238). VolgensProvanenKenis is er geen specifiek aantal organisaties wat optimaal is voor samenwerkingsverbanden tussen overheden, omdat het voornamelijk afhankelijk isvan het type netwerk. Provan en Kenis stellen dat er drie typen overheidsnetwerken zijn, namelijk shared governance, lead organizationen networkadministrativeorganisation. De shared governance is de simpelste en meest voorkomende vorm. De kenmerken van deze vorm zijn dat het netwerk geen aparte coördineerde organisatie heeft, maar bestaat uit regelmatige vergaderingen. Het succes van dit type netwerk is voornamelijk afhankelijk van de volledige toewijding en gelijkheid van de deelnemers. Dit zorgt er echter ook voor dat het aantal deelnemers van dit type netwerk klein moet zijn om effectief te blijven. Het tweede type netwerk is de 'lead organisation'. Bij dit type netwerk is er één organisatie die alle netwerkactiviteiten en beslissingen coördineert. De leidende organisatie mag de kosten van het netwerk bepalen en zelf contributies ontvangen van de leden of zelf externe financiering zoeken (Provan en Kenis, 2008: 233–235).Het derde type netwerk dat Provan en Kenis (2008: 236) beschrijven is de 'networkadministrativeorganisation'. Bij dit type netwerk wordt een apart orgaan opgericht om het netwerk en haar activiteiten te besturen.Ditverschiltmet de 'lead organisation' type, waar de leidinggevende organisatie nog steeds een deelnemer van het netwerk is.Voor het overzicht zijn de type netwerken samengevat in tabel 2.1.
  • 12. 12 Tabel 2.1: Sleutelfactoren voor effectiviteit van overheidsnetwerken (Provan en Kenis, 2008: 237). Het type netwerk wat het meest overeenkomst met gemeentelijke samenwerking op het gebied van werk en inkomen is de 'networkadministrativeorganisation'. Uit het overzicht van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, zoals die weergegeven is op regioatlas.nl, blijkt dat in 29 van de 31 gevallen een externe organisatie is opgericht. Deze organisaties komen duidelijk overeen met de 'networkadministrativeorganisation'. Er wordt namelijk een apart orgaan opgericht die het samenwerkingsverband en haar activiteiten bestuurt. Volgens Prozan en Kenis (2008: 239) kan dit type netwerk een groot aantal deelnemers aan, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de efficiëntie van het netwerk, zoals die hierboven beschreven zijn. Aangezien de maximale omvang van gemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen acht gemeenten betreft wordt erverwacht dat de grootte van het samenwerkingsverband geen negatieve invloed heeft op de efficiëntie van het samenwerkingsverband9 . De hypothese die hieruit kan worden afgeleid is als volgt: Hypothese 3: Een hoog aantal deelnemers aan het samenwerkingsverband heeft geen negatieve invloed op de efficiëntie van de betrokken gemeenten. Interactie-effect duur en grootte samenwerkingsverband Het is mogelijk dat er een interactie-effect bestaat tussen de duur van een samenwerkingsverband en de grootte van het samenwerkingsverband. De reden hiervoor is dat naarmate een samenwerkingsverband langer bestaat, de ervaring van de leden van het samenwerkingsverbandin het effectief formeren en managen van samenwerkingsverbandentoeneemt.Deze ervaring vermindert de transactiekosten en vergroot de bereidheid van leden in het samenwerkingsverband om meer actoren in het samenwerkingsverband toe te laten (Graddy en Chen, 2006: 537). De volgende hypothese kan daarom worden opgesteld. Hypothese 4:De duur van een samenwerkingsverband heeft een positief effect op de grootte van het samenwerkingsverband. 9 Regioatlas.nl,Intergemeentelijke socialediensten. Verkregen op 9 april 2015,via http://www.regioatlas.nl/indelingen/indelingen_indeling/t/intergemeentelijke_sociale_diensten
  • 13. 13 3. Methodologisch kader Nu de theorie en de hypothesen beschreven zijn, wordtde methodiek van dit onderzoek toegelicht. Allereerst wordt de eenheid van analyse toegelicht. Daarna worden de variabelen geoperationaliseerd wordt het conceptueel model weergegeven. Dit hoofdstuk eindigt met een korte toelichting van de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek. 3.1 Eenheid van analyse In dit onderzoek is de eenheid van analyse de Nederlandse gemeenten in Nederland in het jaar 2014. Het aantal gemeenten in 2014 was 403. De focus in dit onderzoek ligt op de sociale dienst. Voor deze dienst is gekozen vanwege de maatschappelijke relevantie die in het eerste hoofdstuk is beschreven.Een bijkomstig voordeel was dat de benodigde data beschikbaar en goed toegankelijk was en zodoende konden de gegevens voor de gehele populatie binnen de termijn van dit onderzoek geanalyseerd worden. Om deze redenisde gehele populatie meegenomen in het onderzoek en was er geen reden om dit onderzoek tot een steekproef te beperken. 3.2 Operationalisering Vanuit de theorie zijn verschillende begrippen naar voren gekomendie voor dit onderzoek geoperationaliseerd dienen te worden.In deze paragraaf wordt per variabele omschreven hoe deze is geoperationaliseerd en welke data is verzameld. Onafhankelijke variabelen Vanuit de theorie kwamen er drie onafhankelijke variabelen naar voren die getest moeten worden. Deze zijn als volgt: De aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen:Een gemeente participeert in een intergemeentelijk samenwerkingsverband als er voor dit samenwerkingsverband gebruik wordtgemaakt van de Wet gemeenschappelijke regelingen en deze samenwerking plaatsvindt met betrekking tot de sociale dienst van de gemeenten. De benodigde gegevensuit het jaar 2014 zijn via de website regioatlas.nl van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatiesgeraadpleegd. Duur van het samenwerkingsverband:De duur van het samenwerkingsverband zal in jaren worden weergegeven. De gegevens voor deze onafhankelijke variabele zijn per individueel samenwerkingsverband in kaart gebracht door de benodigde gegevens via gemeentelijke bronnen, zoals beleidsdocumenten en de gemeentelijke website te raadplegen. Grootte van het samenwerkingsverband: De grootte van het samenwerkingsverbandwordt beïnvloed door het aantal gemeenten wat deelneemt aan het samenwerkingsverband. Ditaantalstaatgeregistreerd op regioatlas.nl
  • 14. 14 Afhankelijke variabele De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de efficiëntie van gemeenten.Dit wordt in dit onderzoek geconceptualiseerd als het saldo van de baten en lasten van de werkgelegenheidsbevorderende voorzieningen en maatregelen, zoals geregistreerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.Ditsaldovaltuiteen in twee verschillende onderdelen. Namelijk het saldo voor inkomensvoorzieningen en het saldo voor werkgelegenheid. Voor deze conceptualisering is gekozen, omdat efficiëntie er toe leidt dat er minder kosten gemaakt worden voor het uitvoeren van de diensten op het gebied van werk en inkomen. Een hogere efficiëntie zal dus leiden tot een hoger saldo. Aangezien de kosten die gemeenten maken op het gebied van werk en inkomen vallen onder de lasten van de werkgelegenheidsbevorderende voorzieningen en maatregelen is dit een goede indicator voor de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied. Voor dit onderzoek zijn het saldo inkomensvoorziening en het saldo werkgelegenheid samengevoegd tot één variabele, zodat het totale saldo van gemeenten op het gebied van werk en inkomen weergegeven en gebruikt kon worden in de analyses.DezevariabelewordtTotaalSaldogenoemd.De gegevens uit 2014 zijnvoor dit onderzoek gebruikt en via http://statline.cbs.nl geraadpleegd. Controle variabelen Naast samenwerkingsverbanden kan een aantal andere factoren invloed hebben op de efficiëntie van gemeenten op het gebied van werk en inkomen. Om deze reden zijn de volgende controle variabelen meegenomen in dit onderzoek. Aantal inwoners: Het aantal inwoners van de gemeenten kan de baten en lasten van de gemeente beïnvloeden. Gemeenten met een hoog aantal inwoners hebben meer inkomsten door belastingen, maar kunnen door het hoger aantal inwoners ook hogere lasten hebben, waardoor er minder geld beschikbaar is voor gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Percentage werklozen: Aangezien in dit onderzoek de gemeentelijke diensten worden onderzocht die bedoeld zijn voor de ondersteuning van werklozen en gedeeltelijk arbeidsongeschikten is het belangrijk om het percentage werklozen in de gemeente als controle variabele mee te nemen. Immers, hoe meer werklozen, hoe meer potentiële gebruikers van de gemeentelijke diensten op dit gebied. Hierdoor kunnen de kosten hoger uitvallen dan in gemeenten waar minder werklozen zijn. Inkomsten gemeenten per 1000 inwoners:De inkomsten van de gemeenten komen uit verschillende bronnen. De belangrijksteinkomstenbronis de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Daarnaast krijgen enkele gemeenten geld voor specifieke taken van de rijksoverheid. Als derde krijgen gemeenten belastinginkomsten en overige inkomstenbronnen, zoals de verkoop van grond.Wanneer een gemeente meer inkomsten heeft uit de hierboven beschreven inkomstenbronnen kan deze ook meer budget
  • 15. 15 toeschrijven aan de gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Om deze reden is het belangrijk dit mee te nemen als controle variabele. Percentage personen met een WWB uitkering: De WWB uitkering vormt een belangrijk onderdeel van de kosten die gemeenten maken op het gebied van werk en inkomen. Hoe hoger het percentage personen in een gemeente die gebruik maken van een WWB uitkering hoe hoger de uitgaven van deze gemeente zal zijn. Om deze reden is het belangrijk dit mee te nemen als controle variabele. De data uit het jaar 2014 voor de bovenstaande controle variabelen is verzameld via gegevens van het CentraalBureau voor de Statistiek die te vinden zijn op http://statline.cbs.nl. 3.3 Conceptueel model Vanuit de theorie en de conceptualisering kan het volgende conceptueelmodel worden opgebouwd: 3.4 Betrouwbaarheid en validiteit De betrouwbaarheid van dit onderzoek is hoog. De gegevens die voor dit onderzoek zijn verzameld kunnen via openbare bronnen geraadpleegd worden. Daarmee is dit onderzoek eenvoudig repliceerbaar wat zorgt voor een hoge betrouwbaarheid. De validiteit van dit onderzoek is echter minder hoog. Doordat de exacte gegevens over de efficiëntie van de gemeenten niet geraadpleegd konden worden, moesten er cijfers gebruikt worden, waaruit de efficiëntie kon worden afgeleid. Dit zorgt echter voor een lagere validiteit omdat de efficiëntie hiermee niet exact gemeten wordt. Duur samenwerkignsverband Aanwezigheid samenwerkingsverband Percentage werklozen gemeenten Grootte samenwerkingsverband Percentage personen in de WWB Totaal Saldo Inkomsten gemeente per 1000 inwoners Aantal inwoners gemeente H 1 H 3 H 2 H 4
  • 16. 16 4. Analyse resultaten Voor het onderzoek zijn er gegevens verzameld van in totaal 403 gemeenten. Van deze gemeenten participeerden er 117 in een samenwerkingsverband en 286 niet. In figuur 4.1 staan op een kaart de samenwerkingsverbanden in Nederland weergegeven. Uit de figuur blijkt dat de samenwerkingsverbanden verspreid zijn over het land en zich niet concentreren in een bepaald gebied. Figuur 4.1: Kaart samenwerkingsverbanden sociale dienst (Regioatlas) Om een duidelijk overzicht te geven van de variabelen die in dit onderzoek worden gebruikt staan in tabel 4.1 enkele beschrijven van de onderzochte variabelen weergegeven. Tabel 4.1 Beschrijvende statistiek van alle variabelen in de analyse. N Minimum Maximum Mean Std. Deviation Aanwezigheid samenwerkingsverband 403 0 1 ,27 ,442 Grote van het netwerk 403 0 8 1,16 2,093 Duur netwerk 403 0 15 2,17 4,084 Totaal saldo 403 -250937,00 -51,00 -5844,2020 18954,94282 Inwoners [personen] 403 942 810937 41760,02 65310,252 Werkloze beroepsbevolking in procenten 403 5 13 6,52 1,137 Totaalinkomsten per 1000 inwoners 403 ,00 69709,00 2510,8437 3447,37145 Percentage personen in WWB 403 ,00 2787,76 10,8402 139,77415
  • 17. 17 De gegevens in tabel 4.1 laten zien dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten, aangaande de onderzochte variabelen. Om de juiste analyses te kunnen uitvoeren zijn er dan ook een aantal gemeenten uitgesloten van de analyses. Hiervoor is gekozen, omdat enkele gemeenten een te hoge invloed hadden op de resultaten van de analyses. Een voorbeeld hiervan is de gemeente Amsterdam die een totaal saldo heeft van ongeveer -250 duizendeuro op het gebied van werk en inkomen. Dit valt duidelijk te zien in tabel 4.1 bij de variabele totaal saldo. Een merendeel van de gemeenten heeft echter een totaal saldo van tussen de 0 en -10 duizend euro. Grote gemeenten, zoals Amsterdam zouden hierdoor een onevenredig groot effect hebben op de resultaten waardoor deze niet meer betrouwbaar zouden zijn. Om deze reden is ervoor gekozen om gemeenten, die een negatief saldo van meer dan twaalf duizend euro hebben op het gebied van werk en inkomen, voor dit onderzoek uit te sluiten. Hierdoor worden slechts de grote gemeenten voor dit onderzoek uitgesloten die de resultaten teveel zouden beïnvloeden. Dit zorgt echter niet voor een vertekend beeld, aangezien de samenwerkingsverbanden in de meeste gevallen plaatsvinden in kleinere gemeenten. Door deze selectie vallen er dertien gemeenten uit die participeren in een samenwerkingsverband en 26 gemeenten die niet in een samenwerkingsverband actief zijn. In de uiteindelijke analyses voor dit onderzoek zijn dan ook 366 gemeenten meegenomen, waarvan er 104 in een samenwerkingsverband betrokken zijn en 262 niet betrokken zijn in een samenwerkingsverband.Uit tabel 4.1 blijkt verder dat de maximale grootte van een samenwerkingsverband acht gemeenten betreft en dat het langste samenwerkingsverband nu 15 jaar bestaat. 4.1 Vergelijking gemeenten die wel en niet samenwerken Voordat de analyses worden besproken is het noodzakelijkeerst een beeld te schetsen van enkele kenmerken van de gemeenten die participeren in een samenwerkingsverband in vergelijking met gemeenten die niet samenwerken. In tabel 4.2 zijn de gemeenten die wel en niet samenwerken met elkaar vergeleken op het totaal saldo, aantal inwoners, percentage werkloze beroepsbevolking, totale inkomsten per 1000 inwoners en het percentage personen die gebruik maken van de WWB. Tabel 4.2Gemiddelden gemeenten die samenwerken en niet samenwerken Aanwezigheid samenwerkingsverband 1 = ja 0 = nee Totaal Saldo Inwoners [personen] Werkloze beroepsbevolking in procenten Totaalinkomsten per 1000 inwoners Percentage personen in WWB 0 -2893,2360 40326,58 6,51 2597,0300 2,8235 1 -2860,3800 28041,52 6,32 2295,2600 3,3898 Wat opvalt aan de tabel is dat de gemiddelden op drie gebieden erg overeenkomen met elkaar. Op de gebieden Totaal inkomsten gemeenten per 1000 inwoners, Werkloze beroepsbevolking in procentenen Totaal saldo zijn er weinig verschillen. Op het gebied van percentage personen in WWBis er wel een duidelijk verschil. Gemeenten die samenwerken hebben gemiddeld0,5 procent meer personen in de WWB dan gemeenten die niet samenwerken. Ook is het aantal inwoners bij gemeenten die samenwerken
  • 18. 18 gemiddeld een stuk lager. Opvallend is het kleine verschil tussen het totaal inkomsten gemeenten en het kleine verschil van het totaal saldo van de uitgaven op het gebied van werk en inkomen. 4.2 Regressieanalyseaanwezigheidsamenwerkingsverband Nu enkele kenmerken van de gemeenten die samenwerken en niet samenwerken zijn beschreven zal de eerste hypothese worden getoetst. Deze hypothese is: Gemeenten die participeren in een gemeentelijk samenwerkingsverband hebben een hogere efficiëntie. Om deze hypothese te testen is er allereerst een correlatie analyse uitgevoerd.De resultaten van deze analyse staan in tabel 4.3weergegeven. Tabel 4.3 Correlatieanalyse van alle variabelen (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (1) Totaal saldo 1 (2) Aanwezigheid samenwerkingsverband ,006 1 (3) Groottesamenwerkingsverband ,019 ,892** 1 (4) Duur samenwerkingsverband ,064 ,856** ,901** 1 (5) Inwoners [personen] -,213** -,107* -,118* -,132* 1 (6) Werkloze beroepsbevolking in procenten -,233** -,078 -,107* -,077 ,555** 1 (7) Percentage personen in WWB -,320** ,015 ,063 ,058 -,072 -,081 1 (8) Totaalinkomsten per 1000 inwoners -,067 -,037 -,028 -,028 ,548** ,305** ,069 1 **. Correlatie is significant op het 0.01 niveau (2-tailed). *. Correlatie is significant op het 0.05 niveau (2-tailed). Uit de bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat er geen significante correlatie bestaat tussen de aanwezigheid van een samenwerkingsverband en hettotaal saldo. Bovendien is de correlatie zeer zwak (,006). De variabelen die wel een significante correlatie hebben met het Totaal saldo zijn Inwoners (- ,213), Werkloze beroepsbevolking in procenten (-,233) en percentage personen in WWB (-,320). Hieruit blijkt dat drie van de vier controle variabelen een correlatie hebben met het totaal saldo. De onafhankelijke variabelen hebben echter geen significante correlatie met hettotaal saldo. Daarnaast blijkt uit de correlatieanalyse dat de onafhankelijke variabelen grootte en duur samenwerkingsverbandsterk met elkaar correleren (,892 en ,856). Om deze reden zullen deze apart in de regressiemodellen moeten worden meegenomen om te voorkomen dat ze elkaar teveel beïnvloeden.De resultaten van deze analyse staan weergegeven in tabel 4.4.
  • 19. 19 Tabel 4.4 Regressie analyse invloed samenwerkingsverband op totaal saldo Model 1 b/se Model_2 b/se Model_3 b/se Model 4 b/se Intercept 346,421 (840,112) 390, 932 (847,450) 343,203 (849,757) 262,916 (843,291) Inwoners -,011** (,003) -,011** (,003) -,011** (,003) -,010** (,003) Totaalinkomsten_per_1000 inwoners ,095* (,042) ,095* (,042) ,095* (,042) ,091* (,042) Percentage personen in WWB -56,073*** (7,480) -56,063*** (7,489) -56,083*** (7,499) -56,353*** (7,482) Werkloze_beroepsbevolking_in procenten -450,087** (136,844) -451,378** (137,032) -449,906** (137,199) -449,269** (136,753) Onafhankelijke variabelen Aanwezigheid samenwerkingsverband -121,473 (283,418) Grootte samenwerkingsverband 1,643 (61,144) Duur samenwerkingsverband 31,178 (30,871) N 366 366 366 366 R2 ,194 ,195 ,194 ,195 Notitie: * p< 0,05; ** p< 0,01; *** p< 0,001. Uit de bovenstaande regressie tabel komen een aantal belangrijke bevindingen naar boven. Alle controle variabelen die zijn meegenomen, blijven in alle vier de modellen een significante invloed uit oefenen, die weinig veranderd naarmate de afhankelijke variabelen in de regressie worden toegevoegd. De controle variabele Inwoners heeft een significante negatieve invloed van gemiddeld -,01. Dit houdt in dat voor iedere extra inwoner in een gemeente het totaal saldo daalt met een cent. De controlevariabeletotaalinkomstengemeenten heeft juist een positieve significante invloed op het totaal saldo (,095). Dit betekent dat het totaal saldo met negen cent stijgt, wanneer de totaalinkomsten per 1000 inwoners stijgt met één euro. Deze waarde heeft echter niet een hoge significantie. De derde controle variabele percentage personen in de WWB heeft de hoogste significante invloed. Wanneer het percentage personen in de WWB toeneemt met één procent daalt het totaal saldo met ongeveer 56 euro.De vierde controle variabele, namelijk beroepsbevolking in procenten, heeft een grote significante invloed op het totaal saldo. Uit de modellen blijkt dat het totaal saldo met ongeveer 450 euro daalt, wanneer de werkloze beroepsbevolking in een gemeente stijgt met één procent. Wanneer er gekeken wordt naar de onafhankelijke variabele die in de regressieanalyse getest zijn blijkt dat ze alle drie geen significant verband hebben. De aanwezigheid van een samenwerkingsverband heeft een negatieve invloed op het totaal saldo van -121. Dit resultaat is echter niet significant, waardoor dit resultaat ook door kans kan komen. Hetzelfde geldt voor de grootte van het samenwerkingsverband, wat ook een negatief effect heeft, maar niet significant is. De onafhankelijke variabele duur samenwerkingsverband heeft een positief effect op het totaal saldo. Dit betekent dat met elk jaar dat een samenwerkingsverband bestaat hettotaal saldo31 euro hoger wordt. Deze waarde is echter niet significant, waardoor er geen conclusies aan verbonden kunnen worden. De R2 waarden bij de modellen
  • 20. 20 laten zien dat de variabelen ongeveer 21 procent van de variatie in het totaal saldo verklaren. Ondanks deze lage R2 waarde, laat het model zien dat de controle variabelen het totaal saldo beïnvloeden.Met behulp van de bovenstaande regressieanalyse moet de eerste hypothese worden verworpen. Aangezien de aanwezigheid van een samenwerkingsverband geen significante invloed heeft op het totaal saldo moet gesteld worden dat de aanwezigheid van een samenwerkingsverband niet leidt tot een hogere efficiëntie van gemeenten. De twee onafhankelijke variabelen, duur en grootte samenwerkingsverband moeten echter nader getest worden. In de bovenstaande regressie modellen zijn ook de gemeenten meegenomen die niet samenwerken. Omdat dit een effect kan hebben op de resultaten van de onafhankelijke variabelen duur en grootte samenwerkingsverband wordt in de volgende paragraaf dezelfde analyse uitgevoerd waarin alleen de gemeenten worden meegenomen die participeren in een samenwerkingsverband. Hierdoor kunnen ook de tweede en derde hypothese aangenomen of verworpen worden. 4.3 Regressieanalyseduurengroottesamenwerkingsverband Zoals uit de vorige paragraaf bleek, heeft de aanwezigheid van een samenwerkingsverband geen significante invloed op het totaal saldo. Hierdoor moest de eerste hypothese uit dit onderzoek worden verworpen. In deze paragraaf worden de tweede en derde hypothesen uit dit onderzoek getest. Hiervoor is allereerst de onderstaande correlatietabel opgesteld. Tabel 4.5 Correlatieanalyse duur en grootte samenwerkingsverband (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (1) Totaal saldo 1 (2) Grootte samenwerkingsverband -,197* 1 (3) Duur samenwerkingsverband -,005 ,554** 1 (4) Inwoners [personen] -,088 -,254** -,398** 1 (5) Werkloze beroepsbevolking in procenten -,154 -,155 -,011 ,263** 1 (6) Percentage personen in WWB -,365** ,282** ,215* -,195* -,019 1 (7) Totaalinkomsten per 1000 inwoners -,145 ,128 ,109 ,217* ,378** ,597** 1 *. Correlatie is significant op het 0.05 niveau (2-tailed). **. Correlatie is significant op het 0.01 niveau (2-tailed). Uit de bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat er een significante correlatie bestaat tussen de grootte van het samenwerkingsverband en hettotaal saldo. De correlatie is echter zeer zwak (-,197). De correlatie tussen duur samenwerkingsverband en het totaal saldo is niet significant en daarnaast ook zeer zwak (- ,005). De controle variabelen hebben over het algemeen ook een lage correlatie en zijn bovendien niet significant. De uitzondering is de controlevariabele Percentage personen in de WWB, die een zwakke significante correlatie heeft van (-,365). Deze resultaten laten zien dat de onderzochte onafhankelijke en controle variabelen weinig correlatie hebben met de afhankelijke variabelen. Het is echter wel belangrijk te kijken hoe de variabelen zich met elkaar verhouden in een regressieanalyse. De resultaten van deze
  • 21. 21 analyse zijn te vinden in tabel 4.6 Tabel 4.6 Regressie analyse invloed duur en grootte samenwerkingsverband op totaal saldo Model _1 b/se Model_2 b/se Model_3 b/se Intercept 1341,801 (2874,224) 4348,268 (3185,488) 4224,418 (3176,699) Inwoners -,063* (,027)) -,075** (,027) -,062* (,029) Totaalinkomsten per 1000 inwoners 2,549* (,865) 2,722* (,856) 2,641* (,855) Percentage personen in WWB -183,678*** (35,287) -175,373*** (34,963) -173,560*** (34,880) Werkloze beroepsbevolking in procenten -1311,012* (516,391) -1464,536* (513,687) -1559,040* (517,339) Onafhankelijke variabelen Grootte samenwerkingsverband -503,803* (245,470) Duur samenwerkingsverband -,850 (116,758) N 104 104 104 R2 ,241 ,273 ,241 Notitie: * p< 0,05; ** p< 0,01; *** p< 0,001. Uit de bovenstaande regressie blijken alle controle variabelen in tegenstelling tot de correlatie analyse wel een significant effect hebben op het saldo van de inkomsten en uitgaven op het gebied van werk en inkomen. De waarden veranderen niet sterk wanneer de afhankelijke variabelen in de modellen worden toegevoegd. Uit de regressieanalyse blijkt verder dat de onafhankelijke variabele duur samenwerkingsverband geen significant effect heeft op het totaal saldo (-,850). Dit houdt in dat de tweede hypothese die stelt dat de duur van het samenwerkingsverband een positief effect heeft op de efficiëntie van de betrokken gemeenten verworpen moet worden. De regressie in tabel 4.6 laat verder zien dat de onafhankelijke variabele grootte van het samenwerkingsverband een significante invloed heeft op het totaal saldo. Opvallend is dat het een negatief verband heeft (-503,8). Dit houdt in dat wanneer het samenwerkingsverband met één deelnemer toeneemt het saldo daalt met 503,8 euro. Dit betekent dat de derde hypothese die stelt dat de grootte van het samenwerkingsverband geen negatief effect heeft op het saldo verworpen moet worden. De R2 waarde van de modellen zijn redelijk laag. Wanneer de grootte van het samenwerkingsverbandwordt meegenomen wordt er 27 procent van de variatie verklaard en wanneer de duur wordt meegenomen 24 procent.
  • 22. 22 4.4 Regressieanalyseinteractie-effect duur en grootte samenwerkingsverband Nu de eerste drie hypothesen zijn beantwoord kan de laatste hypothese worden geanalyseerd. Hiervoor is de onderstaande regressietabel opgesteld, waarin het interactie-effect tussen de duur en grootte van het samenwerkingsverbandwordt gemeten. Tabel 4.7 Regressieanalyse interactie-effectduur en grootte samenwerkingsverband Model 1 b/se Model 2 b/se Model 3 b/se Intercept 1341,801 (2874,224) 1985,379 (2930,566) 6619,185 (4726,992) Inwoners -,063* (,027)) -,075* (,029) -,058* (,029) Totaalinkomsten per 1000 inwoners 2,549* (,865) 2,686* (,874) 2,567* (,864) Percentage personen in WWB -183,678*** (35,287) -179,801*** (35,428) -175,251*** (35,062) Werkloze beroepsbevolking in procenten -1311,012* (516,391) -1319,786* (515,922) -1642,858* (532,965) Onafhankelijke variabelen Grootte samenwerkingsverband -1178,933 (756,845) Duur samenwerkingsverband -11,277 (299,132) Interactie grootte en duur samenwerkingsverband -15,844 (14,440) 45,364 (66,159) N 104 104 104 R2 ,241 ,273 ,285 Notitie: * p< 0,05; ** p< 0,01; *** p< 0,001. Regressietabel 4.7 laat zien dat er geen interactie-effect optreedt. Uit model 3 blijkt dat de interactievariabele grootte en duur samenwerkingsverband geen significant verband heeft, waardoor er geen statistisch bewijs is dat de grootte en de duur van een samenwerkingsverband elkaar beïnvloeden. Om deze reden moet de vierde hypothese, die luidt dat de duur van een samenwerkingsverband een positief effect heeft op de grootte van het samenwerkingsverband verworpen worden.De R2 waarden zijn ook in deze regressietabellen niet hoog. Met behulp van deze modellen wordt ongeveer 28 procent van de variatie verklaard.Dit houdt in dat er in dit onderzoek geen bewijs is gevonden voor de theorie die stelt dat de duur van samenwerkingsverband zorgt voor grotere samenwerkingsverbanden. Met behulp van de resultaten uit dit onderzoek kan niet gesteld worden dat netwerkervaring zorgt voor betere geformeerde en gemanagede samenwerkingsverbanden, waardoor de transactie kosten dalen en meer actoren in een samenwerkingsverband worden toegelaten. Nu de resultaten uit de analyse zijn weergeven zal in het volgende hoofdstuk de hoofdvraag worden beantwoord en de conclusies worden getrokken.
  • 23. 23 5. Conclusie Nu de resultaten uit het onderzoek zijn geanalyseerd kan de hoofdvraag worden beantwoord. Deze luidde:In hoeverre verklaart de aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied? Deze hoofdvraag is onderzocht door middel van vier hypothesen. Allereerst is er gekeken of de aanwezigheid van een samenwerkingsverband effect heeft op de efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Volgens de theorie zouden schaalvoordelen, het verminderen van gemeentelijke verschillen en het tegengaan van spillovers de efficiëntie moeten vergroten. De statistische analyse laat duidelijk zien dat de aanwezigheid van een samenwerkingsverband geen significante invloed heeft op de efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Dit houdt dat de theorieën over schaalvoordelen, het opheffen van gemeentelijke verschillen en spillovers in dit onderzoek niet met statistisch bewijs zijn te ondersteunen. Als tweede is gekeken naar de duur van een samenwerkingsverband. Op basis van de analyses moet geconcludeerd worden dat de duur van een samenwerkingsverband geen significant effect heeft op de efficiëntie. Er is in dit onderzoek geen bewijs gevonden dat de opbouw van sociaal kapitaal zorgt voor een hogere efficiëntie, zoals in de theorie werd voorspeld. Ten derde is uit dit onderzoek gebleken dat de grootte van het samenwerkingsverband een negatief effect heeft op de efficiëntie. Dit gaat in tegen de theorie die stelt dat de grootte van het samenwerkingsverband juist geen negatief effect zou moeten hebben op de efficiëntie. Uit de analyses blijktechter dat naarmate het aantal deelnemers in een samenwerkingsverband stijgt ook het saldo daalt. Er moet dus geconcludeerd worden dat naarmate een samenwerkingsverband meer deelnemers heeft, de efficiëntie omlaag gaat. Als laatst is gekeken naar het bestaan van een interactie-effect tussen de duur van een samenwerkingsverband en de grootte van het samenwerkingsverband. Vanuit de theorie wordt gesteld dat hoe langer een samenwerkingsverband bestaat hoe groter de kans is dat het samenwerkingsverband uitbreidt. Uit de analyses blijkt echter dat hier geen statistisch bewijs voor is. De analyse van deze hypothesen laat zien dat alleen de grootte van het samenwerkingsverband een significante negatieve invloed heeft op de efficiëntie. Dit onderzoek heeft daarmee aangetoond dat de aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden slechtst gedeeltelijk de efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen verklaard.
  • 24. 24 6. Discussie Dit onderzoek toont aan dat samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen een beperkte invloed hebben op de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied. In dit hoofdstuk worden hiervoor enkele mogelijke verklaringen aangedragen. Deze verklaringen bieden een basis voor verder onderzoek. Daarnaast worden in dit hoofdstuk ook enkele beperkingen van dit onderzoek benoemd. De eerste hypothese in dit onderzoek gaat er vanuit dat een samenwerkingsverband zou moeten zorgen voor een hogere efficiëntie door schaalvoordelen. Uit dit onderzoek komt echter naar voren dat schaalvoordelen kennelijk geen belangrijke rol spelen als het gaat om de efficiëntie bij gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Een theorie die dit zou kunnen verklaren is de transactiekosten theorie. Vanuit deze theorie komen er drie elementen naar voren die zouden kunnen verklaren waarom samenwerking geen invloed heeft op de efficiëntie. Ten eerste kunnen er hoge coördinatie kosten zijn opgetreden. Deze kosten kunnen ontstaan, doordat gemeenten de doelen van het samenwerkingsverband moeten halen, maar ook rekening moeten houden met de belangen van hun eigen inwoners (Kwon en Feiock, 2010: 877). Door de aard van de samenwerkingsverbanden zijn er verschillende onderhandelingsronden nodig om de voorwaarden voor de overeenkomst vast te stellen. Als er grote verschillen zijn tussen de gemeenten kunnen er serieuze obstakels voordoen tijdens de onderhandelingen. Daarnaast maken deze verschillen het ook moeilijker om de samenwerking goed te coördineren. Dit kan er toe leiden dat niet de ideale samenwerkingsvoorwaarden worden opgesteld, wat als gevolg heeft dat het samenwerkingsverband niet optimaal kan functioneren. Dit leidt daardoor tot hogere kosten (Carr en Hawkins, 2013: 226). Ten tweede kunnen er zogenoemde ‘divisioncosts’ optreden. Dit zijn problemen die optreden wanneer een partij in de samenwerking zich niet houdt aan de afspraken of prikkels en de mogelijkheid heeft voor ‘free riding’. Om dit te voorkomen moeten er tijdens de onderhandelingen duidelijke afspraken worden gemaakt. Dit is echter lastig, omdat gemeenten moeten werken met gelimiteerde informatie en een onzekere toekomst (Carr en Hawking, 2013: 228). Dit zorgt ervoor dat niet altijd de juiste afspraken kunnen worden gemaakt. Daar komt bij dat politieke veranderingen ook een invloed kunnen hebben op de samenwerking. Dit verhoogt het risico op 'free riding', maar dit vermindert ook de kans dat er goede randvoorwaarden voor de samenwerking worden opgesteld. Dit kan uiteindelijk leiden tot hogere kosten. Als laatste zijn er de zogenoemde toezichtkosten die een grote rol kunnen spelen. Doordat de intergemeentelijke sociale dienst in de meeste gevallen door een aparte organisatie wordt uitgevoerd, moeten de gemeenten toezichtstructuren ontwikkelen om de prestaties van deze dienst goed te kunnen meten (CerrenHawking, 2013: 230). Deze extra kostenkunnen de verlaging in kosten, die door de samenwerking tot stand is gekomen, in gevaar brengen. Zeker als het om een complex moeilijk meetbare diensten gaat. Als tweede gaat de theorie er vanuit dat gemeentelijke verschillen door samenwerking worden opgeheven. Hiervoor is echter geen statistisch bewijs te vinden. Uit de regressietabel 4.6, waarin alleen
  • 25. 25 de gemeenten zijn meegenomen die samenwerken, blijkt juist dat gemeentelijke kenmerken, zoals aantal inwoners, inkomsten gemeenten, aantal werklozen en aantal personen in de WWB een significante invloed hebben op het saldo van de inkomsten en uitgaven op het gebied van werk en inkomen. Dit houdt dus in dat gemeentelijke verschillen niet zijn opgeheven door de samenwerking. Ten derde stelt de theorie dat samenwerking het spillover effect zou tegengaan, waardoor de kosten lager zouden uitvallen. Hier is ook geen statistisch bewijs voor te vinden. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de sociale dienst in alle gemeenten nagenoeg dezelfde voorzieningen biedt. Daardoor zou het verhuizen naar andere gemeenten, om voor deze dienst beter af te zijn, weinig voordeel opleveren. Daarnaast verkeren de gebruikers van de sociale dienst vaak in een moeilijk financiële positie waardoor verhuizen niet aantrekkelijk is. Het spillover effect treedt daarom op dit gebied vrijwel niet op, waardoor het ook geen effect kan hebben op de kosten van de sociale dienst. Een vierde reden die zou kunnen verklaren waarom samenwerking niet leidt tot meer efficiëntie is dat gemeenten die niet samenwerken al een hoge efficiëntie hebben ten aanzien van de uitvoering van de sociale dienst en daardoor de noodzaak niet inzien om te gaan samenwerken. Juist gemeenten die hogere kosten hebben richten een samenwerkingsverbandop om de kosten te verlagen. Als deze verklaring juist zou zijn zouden de kosten voor gemeenten die samenwerken hoger moeten zijn. De gemiddelden uit tabel 4.2 laten echter zien dat het saldo van gemeenten die wel en niet samenwerken dicht bij elkaar liggen. Het is dus niet zo dat gemeenten die niet samenwerken gemiddeld al lagere kosten hebben. Dit is dan ook geen voldoende verklaring waarom samenwerking niet leidt tot lagere kosten. De tweede hypothese in dit onderzoek stelt dat de duur van een samenwerkingsverband de efficiëntie zou moeten verhogen, doordat de duur van een samenwerkingsverband kan bijdragen aan de opbouw van sociaal kapitaal. Hierdoor zou het samenwerkingsverband efficiënter kunnen opereren. Uit de regressie analyse blijkt echter dat hier geen statistisch bewijs voor is. Het is mogelijk dat er meer tijd nodig is voordat er genoeg sociaal kapitaal ontwikkeld is dat een daadwerkelijk significant effect heeft op de efficiëntie. Daarnaast is het ook mogelijk dat het sociaal kapitaal wel ontwikkeld is, maar dat het geen groot effect heeft op de efficiëntie. De resultaten uit dit onderzoek kunnen hierop echter geen antwoord geven. Meer onderzoek is dan ook nodig op dit gebied. De derde hypothese in dit onderzoek gaat ervanuit dat de grootte van het samenwerkingsverband geen negatief effect heeft op de efficiëntie. Volgens Provan en Kenis zorgt een 'administrative lead organisation' ervoor dat er een groot aantal deelnemers deel kunnen nemen aan het netwerk zonder dat dit negatieve gevolgen heeft. De intergemeentelijke sociale dienst kan onder dit type netwerk getypeerd worden en daardoor zou de grootte van het samenwerkingsverband geen negatief effect moeten hebben op de efficiëntie. De regressieanalyse in tabel 4.6 laat zien dat er wel een negatief effect is. Op het gebied van de sociale dienst zorgt een groter samenwerkingsverband er juist voor dat het saldo lager uitvalt. Een verklaring hiervoor kan zijn dat naarmate het samenwerkingsverband groter wordt er ook meer werk gestoken moet worden in het effectief implementeren van de samenwerking. Hoe groter het samenwerkingsverband des te meer de verschillen tussen de gemeenten de kosten van de
  • 26. 26 intergemeentelijke sociale dienst kunnen beïnvloeden. Wanneer bijvoorbeeld verschillende gemeenten diverse administratiemethoden hanteren moeten deze eerst op één lijn worden gebracht. Hoe meer gemeenten in een samenwerkingsverband deelnemen hoe langer en complexer zulke processen zullen zijn. Ook de transactiekosten zullen hoger uitvallen wanneer er meer gemeenten deelnemen aan een samenwerkingsverband. Er zal bijvoorbeeld meer overlegd moeten worden en er zullen meer contractkosten worden gemaakt. Dit heeft effect op de kosten die gemaakt worden, waardoor de efficiëntie lager uit kan vallen als er meer gemeenten deel nemen aan het samenwerkingsverband. Nu mogelijke verklaringen zijn aangedragen worden kort enkele beperkingen van dit onderzoek besproken.Eén van de grootste beperkingen van dit onderzoek is de validiteit van de gegevens over de efficiëntie van de samenwerkingsverbanden. Dit komt omdat de cijfers die gebruikt zijn om de efficiëntie te meten niet afkomstig zijn van het samenwerkingsverband zelf maar afkomstig zijn uit de jaarcijfers die ieder jaar gepubliceerd worden door de gemeenten. Voor een volledig beeld zullen de exacte financiële gegevens van de samenwerkingsverbanden moeten worden opgevraagd. In dit onderzoek was dit vanwege tijdsgebrek niet mogelijk. Daarnaast lieten de R2 waarden bij de regressie analyse zien dat de variabelen in dit onderzoek tussen de 20 en 28 procent van de variatie verklaren. Dit houdt in dat er nog vele andere variabelen zijn die de efficiëntie beïnvloeden. In vervolgonderzoekdienthier rekening mee te worden gehouden.
  • 27. 27 7. Aanbevelingen De resultaten uit dit onderzoek laten zien dat samenwerken niet automatisch leidt tot een hogere efficiëntie. Dit is een belangrijk gegeven om als gemeente te realiseren, wanneer er initiatieven worden genomen omsamenwerking met andere gemeenten te verkennen. Door de financiële crisis en de extra taken die gemeenten krijgen is het niet vreemd dat deze optie vaak wordt overwogen. Er bestaat het idee dat samenwerking in de meeste gevallen wel leidt tot lagere kosten, door onder andere de redenen die in de theorie zijn omschreven. Ditonderzoekbracht in de wetenschappelijke relevantie echter al naar voren dat er nog weinig bekend is over de werkelijke effecten van samenwerking op de efficiëntie. De analyses in dit onderzoek laten daarbij zien dat samenwerking in ieder geval weinig verklaring biedt voor de efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Het is daarom belangrijk voor gemeenten om de gevolgen van gemeentelijke samenwerking per individueel geval goed in kaart te brengen en er rekening mee te houden dat het niet automatisch leidt tot een daling van de kosten op het gebied waar ze willen samenwerken.Gemeenten moeten er hierbij vooral rekening mee houden dat de grootte van het samenwerkingsverband een negatieve invloed heeft op de efficiëntie. Daarnaast is het belangrijk dat er verder onderzoek komt naar de effecten van samenwerking tussen gemeenten op de efficiëntie.Hierbij is het belangrijk dat er specifiek gekeken wordt naar mogelijke verklaringen waarom samenwerking niet leidt tot een hogere efficiëntie. Daarbij is het belangrijk dat er in een dergelijk onderzoekgoed gekeken wordt naar de mogelijke effecten van de transactiekostentheorie. In dit onderzoek is deze theorie een aantal keer aangehaald als mogelijke verklaring waarom samenwerking niet leidt tot lager kosten en het zou een meerwaarde zijn als hier verder empirisch onderzoek naar wordt gedaan.
  • 28. 28 8. Literatuurlijst Bel, G. en M.E. Warner(2015). Inter-Municipal Cooperation And Costs: Expectations and Evidence. Public Administration,93 (1), 52-67. Blume, L. en T.Blume (2007). The economic effects of local authority mergers: empirical evidence for German city regions. Annals of Regional Science, 41,689-713. Boix, C. en D.N. Posner (1998). Social Capital: Explaining its Origins and Effects on Government Performance. British Journal of Political Science,null (4), 686- 693. Carr, J. B. en C.V. Hawkins (2013).The Costs of Cooperation: What the Research Tells Us about Managing the Risks of Service Collaborations in the U.S., State and Local Government Review,45 (4), 224- 239. Dijkgraaf, E. en R.H.J.M. Gradus (2013). Cost Advantage Cooperations Larger than Private Waste Factors, Applied EconomicsLetters,20(7),702–705. Dijkgraaf, E. en R. Gradus(2014). Waste Management in the Netherlands,in T. Kinnaman en K. Takeuchi (eds), Handbook onWaste Management ( pp. 287–315). Cheltenham: Edward Elgar Publishers, Divosa. (2013). Divosa-monitor factsheet:Intergemeentelijkesamenwerking.Utrecht:Divosa. Ermini, B. enR. Santolini(2010). Local expenditure in Italian municipalities. Do local council partnerships make a difference? Local Government Studies, 36,655-677. Frère, Q., M. Leprince en S. Pay (2012). The impact of inter-municipal cooperation on local public spending. Working paper GATE 2012-25. Fukuyama, F. (2001). Social capital, civil society and development. Third World Quarterly,22(1),7-20. Graddy, E.A. en B. Chen (2006). Influences on the Size and Scope of Networks for Social Service Delivery. Journal of Public Administration Research and Theory,16 (4), 533-552. Greef, de R.J.M.H., F.H.K. Theissenen M.C. de Voogd(2013). Intergemeentelijke samenwerking toegepast: Handreiking voor toepassing van de wet gemeenschappelijke regelingen. Den Haag: Vereniging van Nederlandse gemeenten. Hophmayer-Tokich, S. en N. Kliot(2007). Inter-municipal cooperation for wastewater treatment: Case studies from Israel. Journal of Environmental Management,86 (2008), 554-565.
  • 29. 29 Kwon, S.W. en R. C.Feiock (2010). Overcoming the barriers to cooperation: intergovernmental service agreements. Public Administration Review 70 (6), 876–84. Martins, M.R. (1995). Size of municipalities, efficiency, and citizen participation: a cross-European perspective. Environment and Planning. Governmentand Policy, 13,441-458. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2014). Verslag over het financieel toezicht op gemeenten 2014.Verkregen op 9 maart 2015, via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en- publicaties/notas/2014/05/13/verslag-over-het-financieel-toezicht-op-gemeenten-2014.html O'Toole, L.J. (1997). Treating Networks Seriously: Practical and Research-Based Agendas in Public Administration. Administration Review,57(1), 45-52. Provan, K.G. en P.Kenis (2008). Modes of network governance: Structure, management and effectiveness. Journal of public administration research and theory,18(2),229-252. Razin, E. (1998). The impact of decentralization on fiscal disparities among local authorities in Israel. Space and Polity, 2(1),49–68. Regioatlas. Intergemeentelijke sociale diensten. Verkregen op 9 april 2015 ,via http://www.regioatlas.nl/indelingen/indelingen_indeling/t/intergemeentelijke_sociale_diensten Steiner, R. (2003). The causes, spread and effects of intermunicipal cooperation and municipal mergers in Switzerland. Public Management Review,5 (4), pp. 551-571. Turrini, A., Cristofoli, D., Frosini, F., en G. Nasi (2010). Networking literature about determinants of network effectiveness. Public Administration,88(2),528-550. UWV. Participatiewet: wat verandert er in de Wajong in 2015? Verkregen op 11 februari 2015, via http://www.uwv.nl/particulieren/overige-onderwerpen/participatiewet-wat-verandert-er-in-de-wajong-in- 2015/detail/wat-betekent-de-participatiewet-als-u-nog-wajong-wilt-aanvragen VNG. Regeling zonder meer. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten- diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/regeling-zonder-meer VNG. Centrumgemeente. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten- diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/centrumgemeente-0 VNG. Gemeenschappelijk orgaan. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten- diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/gemeenschappelijk-orgaan
  • 30. 30 VNG.Openbaar lichaam. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten- diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/openbaar-lichaam