1. Andere tijden voor jonge kinderen
Jeannette Doornenbal
Komen er andere tijden voor kinderen? Gaat het schoolrooster waar generaties
kinderen mee zijn opgegroeid op de schop? Het lijkt er wel op als we afgaan op de
voornemens van de staatssecretarissen voor OCW (Sharon Dijksma) en Sociale Zaken
& Werkgelegenheid (Jette Klijnsma). Zij pleiten voor een ander tijdenbeleid in
onderwijs en opvang (Nieuwe tijden in onderwijs en opvang, 2009). Aan welke
pedagogische voorwaarden zouden ‘andere tijden’ voor jonge kinderen moeten
voldoen?
Andere tijden
De vijfjarige Elvira zit op dinsdagochtend om half 9 in de kring. Vanaf 8 uur is ze op
de voorschoolse opvang geweest. Tussen de middag blijft ze over onder het toezicht
van twee moeders en na schooltijd gaat ze naar de BSO. Om vijf uur haalt haar vader
haar op en fietsen ze naar het kinderdagverblijf om haar broertje op te halen.
Niet alle vijfjarigen hebben zulke lange dagen. Wel stijgt de buitenschoolse opvang
jaarlijks met 5% en neemt het aantal kinderen dat gebruik maakt van de tussen-de-
middag opvang toe.
Door het groeiende aantal werkende moeders wordt dit type dagindeling gewoner
voor meer kinderen. Zonder gevolgen is dit niet. De tijd van kinderen is verbrokkeld
door de vele verplaatsingen gedurende de dag. Ze komen telkens weer andere
volwassenen tegen. Die discontinuïteit is belastend. De volwassenen hanteren
verschillende pedagogische aanpakken en stemmen het aanbod meestal niet op elkaar
af. Bovendien hebben kinderen door de zomervakanties en de kortere vakanties veel
‘lege’ tijd. Ongestructureerde vrije tijd is een groot goed. Het is de tijd waarin
kinderen zonder toezicht van volwassenen hun eigen gang kunnen gaan. Maar ‘lege’
tijd heeft juist voor kinderen in achterstandssituaties nadelige gevolgen. Kansarme
kinderen verliezen in de zomervakantie veel van het geleerde en in hun vrije tijd
nemen ze minder deel aan het verenigingsleven, zoals sport of muziek. De
ontwikkeling van deze kinderen zou mogelijk gebaat zijn bij een verlenging van de
verplichte leertijd. Ze krijgen dan de kans om zich te door te ontwikkelen in een meer
uitdagende, rijke vrije tijd van opvang en kinderactiviteiten.
1
2. Met ‘andere tijden’ worden in een klap twee politieke ambities gerealiseerd. Het
maakt het voor ouders met jonge kinderen makkelijker om arbeid- en zorgtaken te
combineren. Kinderen krijgen meer tijd om hun talenten te ontwikkelen in een
educatieve omgeving die onderwijs, opvang en naschoolse activiteiten combineert. De
brede school is een belangrijk instrument in het realiseren van een ander tijdenbeleid.
Het tijdenbeleid en het brede schoolbeleid vinden en versterken elkaar. Een brede
school die onderwijs, opvang, naschoolse activiteiten en zorg combineert kan
makkelijker inspelen op de vraag naar een andere dagindeling. Zo’n school kan een
sluitend dagarrangement ontwerpen en uitvoeren. Sluitend dagarrangement is één van
de woorden voor ‘andere tijden’. Andere zijn: continue rooster, vijf gelijke
dagenmodel, bioritmeschool, kantoorurenschool, sterrenschool, verplicht verlengde
schooldag. Het zijn allemaal scenario’s voor een andere dagindeling die moet leiden
tot meer ontwikkeltijd voor kinderen en meer werktijd voor moeders. Een centrale
vraag daarbij is hoe zo’n dagarrangement voor jonge kinderen eruit zou kunnen zien
qua aanbod en aanpak? Hieraan gaan andere vragen vooraf: Welk doel moet het
dienen? En voor wie geldt dat doel? Voor alle jonge kinderen of voor jonge kinderen
met specifieke behoeften? Op deze vragen ga ik eerst in. Daarna schets ik
pedagogische pijlers die het fundament zouden moeten vormen van een andere
dagindeling van jonge kinderen.
Met welk doel?
Een ander tijdenbeleid dient primair een pedagogisch doel. Het moet bijdragen aan
het ‘gezond’ opgroeien en de ontwikkeling van jonge kinderen. Dat lijkt een open
deur, maar is het niet. In de eerste plaats hebben de schooltijden van kinderen altijd al
een relatie gehad met wat ik de tijd van de samenleving noem. De huidige
schooltijden zijn gebaseerd op het ritme van de agrarische samenleving.
Lange zomervakanties, zodat de kinderen ’s zomers konden helpen in de drukke
oogsttijd. Lange middagpauzes om warm te eten, etc.. De tijd van kinderen voegt zich
dus naar de tijd van de samenleving. In onze oververhitte en snelle samenleving kan
dat het opgroeien van kinderen wel bemoeilijken. Ouders zijn drukker, alles moet
sneller en het liefst tegelijk. De rust en aandacht die nodig zijn voor het opgroeien kan
daardoor in de knel komen. Het is de taak van pedagogen om te wijzen op de
achterkant van maatschappelijke ontwikkelingen die de opgroeicondities
2
3. bemoeilijken. Bij de inrichting van een ander tijdenbeleid moeten we aandacht hebben
voor het ritme van jonge kinderen.
Ook hebben we gezien dat een andere dagindeling wordt ingezet als beleidsinstrument
om twee politieke ambities te realiseren. Vanuit pedagogisch vertrekpunt geredeneerd
zijn onderwijs en opvang geen instrumentele middelen. Ze hebben een autonome
doelstelling. Kinderen hebben het ‘geboorterecht’ op opvoeding en onderwijs. Zonder
die twee kunnen kinderen hun identiteit niet vormen en groeien ze niet op tot kritisch
democratische burgers. Dat doen ze door mee te doen in de wereld van volwassenen -
bijvoorbeeld thuis - en deel te nemen aan schoolse en andere pedagogische werelden
zoals die van de opvang, de naschoolse activiteiten, het verenigingsleven. Zo leren ze
het gezag, de democratische rechtsorde te aanvaarden, voor zichzelf en anderen te
zorgen. Ze leren lezen, schrijven, rekenen en wereldoriëntatie en kritisch na te denken
om op hun manier de oude wereld weer op orde te brengen. Een andere dagindeling
van jonge kinderen moet bijdragen aan die pedagogische doelstelling.
Voor wie?
Opgroeien tot kritisch democratische burgers doen kinderen door deelname aan de
wereld van volwassenen of ingerichte pedagogische werelden. Die pedagogische
wereld zou een gemeenschap moeten zijn waar álle jonge kinderen uit de buurt aan
deelnemen, zodat er niet op jonge leeftijd al segregatie plaatsvindt. Wat mij betreft
worden er dus geen speciale werelden voor doelgroepkinderen ingericht; bijvoorbeeld
kinderen met taalachterstanden, gedragsproblemen, of overgewicht.
Een belangrijk argument hiervoor is dat kinderen zich het beste ontwikkelen in een
gemeenschap. Kenmerkend daarvoor zijn tijdigheid (er-zijn van volwassenen),
continuïteit (geen wisselende gezichten), collectiviteit (elkaar steunen) en wederzijdse
afhankelijkheid (Vos e.a. 2009). We weten dat kinderen die in stabiele buurten
opgroeien minder gedrags- en emotionele problemen hebben; dat ze minder te maken
hebben met criminaliteit en huiselijk geweld als volwassenen onderling meer toezicht
houden op elkaars kinderen. Een gemeenschap veronderstelt langdurige en
persoonlijke relaties. In onze geïndividualiseerde samenleving is de gemeenschap
uiteengevallen. Dat heeft zijn weerslag op de ontwikkeling van kinderen. Het betekent
dat onderwijs en opvang er goed aan zouden doen om verbindingen te leggen met de
wijk waarin wordt gewerkt. Door te bouwen aan relaties met ouders en samenwerking
3
4. te zoeken met buurtgenoten bijvoorbeeld door hen in te zetten bij activiteiten. Een
ander tijdenbeleid moet dus geen verschil maken tussen kinderen.
De tijd.
Op de vraag hoeveel uren per dag jonge kinderen verplicht in een groep kunnen
doorbrengen, is geen sluitend wetenschappelijk antwoord mogelijk. Ook de huidige
schooltijden van kleuters zijn niet wetenschappelijk gefundeerd. Omdat het voor de
hechting van jonge kinderen goed is om nog veel tijd thuis - dichtbij hun ouder(s) - te
zijn, is het aantal verplichte schooluren van kleuters lager dan van oudere kinderen.
Omdat ‘kleuterschoolrijpheid’ van nature variabel is, start de leerplichtige leeftijd met
vijf jaar. Hoewel de meeste kleuters op hun vierde naar de basisschool gaan, hebben
ouders de mogelijkheid om dit nog een jaar uit te stellen. Toch brengen veel jonge
kinderen meerdere uren per dag en in de week door in een groep. Ze gaan naar school,
buitenschoolse opvang, tussen-de-middag opvang en naschoolse activiteiten.
Deelname aan groepsopvoeding is vermoeiend. Zeker voor jonge kinderen voor wie
veel prikkels nieuw zijn. Zij kunnen er nog niet selectief mee omgaan.
Groepsopvoeding is nog vermoeiender als de kwaliteit van het leven in de groep
pedagogisch laag is, zoals dikwijls het geval is in de tussen-de-middag opvang. (o.a.
Van Daalen, 2005)
Tijd is een relatief begrip. De tijd die jonge kinderen in een groep kunnen
doorbrengen hangt samen met meerdere factoren. Is er een goede afwisseling tussen
opvang, opvoeding, onderwijs, ontwikkeling en niet te vergeten ontspanning?
(Schreuder, Valkestijn & Mewissen, 2009) Anders gevraagd: Is er tijd om je te
vervelen? Zijn er aantrekkelijke plekken en materialen om binnen of buiten te spelen
met vriendjes of om alleen te zijn en iets voor jezelf te doen? Ben je er met je
vriendjes? Valt er iets te kiezen of moet je meedoen in het aangeboden programma?
Worden de activiteiten goed begeleid of is er wanorde en geruzie?
Pedagogische pijlers
Een voorziening van onderwijs en opvang die openstaat voor álle jonge kinderen in de
buurt, stelt eisen aan de pedagogische kwaliteit. Pedagogische kwaliteit is een
complex begrip. Ik benader de kwaliteitsvraag vanuit onze kennis over algemeen
werkzame factoren die het opgroeien van jonge kinderen bevorderen. (Doornenbal,
2007) Werken vanuit algemeen werkzame factoren is iets anders dan het gebruiken
4
5. van methodes en programma’s waarvan in de praktijk wetenschappelijk is aangetoond
dat ze effect hebben zoals Pyramide en Kaleidoscoop. Algemeen werkzame factoren
zijn eigenlijk algemene ‘wat-werkt-principes’, zoals respect, vertrouwen en
continuïteit, aandachtig zijn, positieve feedback geven, voldoende aansluiten bij de
belevingswereld en leefwereld van het kind. Algemeen werkzame factoren gaan dus
over de wijze waarop professionals handelen. Over hun attitude als uitdrukking van
zowel kennis, vaardigheden, emoties en moraal.
Hoge doelen, maximale steun en minimale controle. Kinderen ontwikkelen zich
voorspoediger als volwassenen hoge doelen stellen. Voor jonge kinderen betekent dit
dat we hen niet nodeloos klein houden, maar aansluiten bij wat Vygotsky noemt de
zone van de naaste ontwikkeling. Dus: kinderen niet overvragen en niet
ondervragen.Volwassenen moeten kinderen uitdagen om spelender- en lerenderwijs
hun identiteit te vormen en stapjes vooruit te zetten. Bij jonge kinderen ligt het accent
op spelen en dus meer op informeel leren. Dat vraagt van professionals het kunnen
scheppen van condities waaronder dit kan gebeuren. Maar het formele leren zal
stapsgewijs door het bieden van leertijd en effectieve instructie moeten worden
uitgebreid. Bij jonge kinderen is het van groot belang dat er een goede afwisseling is
in tijd voor informeel en formeel leren.
Kinderen ontwikkelen zich het beste bij volwassenen die hoge doelen combineren met
een autoritatieve opvoedingsstijl. Dat is een combinatie van maximale steun en
minimale controle. Maximale steun bestaat uit bijvoorbeeld empathisch gedrag,
positieve feedback, stimulerende uitdaging, tijd om zelf te leren en te denken en goede
instructie bij formeel leren. Daarnaast moeten opvoeders minimale controle
uitoefenen. Dit bestaat uit grenzen en regels stellen en structuur aanbieden. Zonder
begrenzing leren kinderen hun eigen kracht niet te ontdekken. Het leren aanvaarden
van gezag, gaat vooraf aan het kunnen uitoefenen van gezag over jezelf.
Exploratiebalans. Een andere algemeen werkzame factor in de tijd van kinderen is
dat ze volwassenen tegen komen die de exploratiebalans – de balans tussen
beschermen en loslaten – weten te hanteren. Bij jonge kinderen dreigt het gevaar dat
professionals veiligheid voorop stellen. Daardoor ontnemen we kinderen de kans om
zelf op onderzoek uit te gaan en de grenzen van hun mogelijkheden te ontdekken. Er
5
6. moet dus tijd en ruimte zijn om zonder volwassenen te zijn, waarin kinderen onder
elkaar en met elkaar de omringende wereld kunnen verkennen.
Groepssamenstelling en fysieke inrichting. Uit BSO-onderzoek van Boogaard e.a.
(2008) weten we dat de groepsamenstelling van belang is. Oudere kinderen hebben
andere behoeften dan jongere. Om aan de behoeften van jonge kinderen tegemoet te
komen, verdienen horizontale leeftijdsgroepen de voorkeur. Zij hebben meer behoefte
aan rust en huiselijkheid. Een vaste pedagogische medewerker die rust, veiligheid en
persoonlijke aandacht kan geven.
Horizontale groepen stellen ook eisen aan de fysieke inrichting van en de materialen
in de binnen- en buitenruimtes. Ruimtes waarin jonge kinderen samen en alleen
kunnen zijn, binnen en buiten, met en zonder volwassenen, zelf kunnen spelen en
leren of met activerende begeleiding. Veel bestaande gebouwen lenen zich niet goed
voor de combinatie van onderwijs en opvang. Sterker nog de fysieke kwaliteit van
scholen en de materialen waarmee gewerkt moet worden laat nogal eens te wensen
over. Bij gemeentes die brede schoolontwikkeling serieus nemen, worden de laatste
tijd vaak multifunctionele accommodaties (MFA) gebouwd. Bij het ontwerp hiervan
zou het pedagogisch plan voor de andere tijden van onderwijs en opvang leidend
moeten zijn! Dit is niet altijd het geval.
Professionals. Dit alles stelt eisen aan leerkrachten en pedagogisch medewerkers met
wie de kwaliteit van de uitvoering van ‘andere tijden’ staat of valt. We spreken in dit
verband van T-shaped professionals. Die zijn deskundig op het vakgebied van
onderwijs of opvang aan jonge kinderen (de verticale poot van de T). Daarnaast
moeten zij beschikken over een aantal generieke competenties (de horizontale as van
de T) , zodat er samenwerking en afstemming is over de indeling en de verdeling van
de tijd van jonge kinderen en de pedagogische aanpak. Denk aan doelgericht kunnen
samenwerken en het kunnen en durven reflecteren op het eigen handelen door gebruik
te maken van feedbackgegevens die komen van eigen observaties en andere
kindgegevens, van ouders en van collega’s. Het multidisciplinair samenwerken vraagt
onderling om het erkennen en respecteren van verschillen. Daarbij is het kunnen
bewerkstelligen van een samenwerkingsrelatie met ouders van groot belang.
6
7. Andere tijden voor kinderen komen er aan. We moeten ons voorbereiden op die
andere tijden door nu met elkaar na te denken over het pedagogisch fundament en wat
van belang is voor jonge kinderen. Dat gesprek is niet alleen een zaak van beleid en
management, maar vooral ook van de uitvoerende professionals zelf, van leraren en
pedagogisch medewerkers, die straks handen en voeten zullen moeten geven aan een
andere dagindeling. Vanuit een pedagogisch fundament worden andere tijden dan
hopelijk ook betere tijden.
Literatuur
Boogaard, M., Fukkink, R., Felix, C. (2008). Chillen, skaten, gamen. Opvattingen
over kwalitatief goede buitenschoolse opvang in Nederland. Amsterdam: SCO-
Kohnstamm.
Daalen, R. van (2005). Overgebleven werk. Kinderen tussen de middag op school.
Amsterdam: Het Spinhuis.
Doornenbal, J. (2007). Ploegen en bouwen. De brede school als open
leergemeenschap. Groningen: Hanzehogeschool Groningen.
Nieuwe tijden in onderwijs en opvang. Een advies van het veld aan de regering.
(2009) Utrecht: Oberon.
Schreuder, L., Valkestijn, M. & Mewissen, L. (2009). De school met de vijf O’s.
Amsterdam: SWP.
Vos, H. De, Glebbeek, A. & Wielers, R. (2009). Overheidsonmacht in de jeugdzorg:
een pleidooi voor omwegbeleid. In: Investeren rondom kinderen (pp. 103-119). Den
Haag: RMO-advies.
Jeannette Doornenbal, is Lector Integraal Jeugdbeleid aan de Hanzehogeschool in
Groningen
7