1. 1Bij Jezus in de buurt
‘Als jongen wilde ik zendeling worden’, zo vertelde ik de redacteur van het
Amsterdamse kerkblad, bij mijn aantreden als pastor van de Elthetokerk.
Het werd geen exotische bestemming, maar de Indische Buurt van
Amsterdam.
1977 was het en ‘geloof’ was uit. In mijn contacten met buurt- welzijnswerk
stuitte ik op onwil en botte vijandschap. Maar ook binnen de kerk heb ik,
vanwege mijn evangelische allianties, - Youth for Christ en Youth with a
Mission - jaren tegen afwijzing en minzame tolerantie moeten knokken. Het
waren de jaren van de polarisatie tussen ‘horizontaal’ en ‘verticaal’, waarin
je moest kiezen tussen bidden of engagement, woord of daad. Omdat de
19e eeuwse wijk door een saneringsproces ging en tegelijk steeds
multicultureler werd, trokken veel gemeenteleden weg. In de
beleidsplannen was de wijkgemeente al opgegeven: volgens de
statistieken zou er rond 1985 immers niemand meer in de kerk komen.
John Vincent noemt de stad ‘zeef en vergrootglas voor het evangelie’,
terwijl omgekeerd het evangelie ook ‘zeef en vergrootglas is voor de stad’.
De ‘zeef’ waar het evangelie doorheen moest was de apathie en het
wantrouwen dat in de buurt overheerste. Men had het gevoel door de
samenleving in de steek gelaten te zijn. In de buurt was een hoog
percentage werkloosheid en velen leefden van één of andere vorm van
uitkering. De instroom van buitenlanders, die voorgoed een eind maakte
aan het dorpsklimaat dat de wijk kenmerkte, riep ook wrevel en
vervreemding op. De politiek correcten zeiden dat mijn buurtbewoners
‘racisten’ waren, maar ik ontdekte dat het de reactie van machteloze
mensen was op bestuurders - in stad en kerk! - die weigerden hun realiteit
ernstig te nemen.
Bevrijding door de theologie
Het waren ook de jaren waarin de ‘bevrijdingstheologie’ uit Latijns Amerika
enthousiast hier onthaald werd. Een theologie ‘van beneden’, waarin de
aspiraties en vragen van de onderdrukten, de kleinen serieus genomen
werden. Maar hier was deze theologie geen eyeopener voor het
(volks)geloof en de belevingswereld van mensen in de oude wijken.
Integendeel, de theologische middenklasse haalde de neus op voor de
evangelische spiritualiteit die in deze wijken onder allochtonen opbloeide.
‘Evangelischen hebben een andere god’, schreef iemand. Maar Segundo
deed over het ‘volksgeloof’ niet denigrerend in zijn ‘Liberation of theology’:
Als het over verandering gaat moet de kerk maar niet zo’n grote mond
2. hebben, schrijft hij, want zij is de laatste die tot veranderen bereid is.
Volgens Segundo is de kerk een creatieve minderheid, maar zij hoeft de
meerderheid - de massa - niet tot een ‘minderheid’ te maken. Het gaat om
de ‘nieuwe en meer creatieve mogelijkheden van het ‘minderheidskarakter’
in elk menselijk wezen. Er is uiteraard verschil tussen de ‘massa’ in Latijns
Amerika, waarover Segundo spreekt, en de bewoners van
achterstandsbuurten in onze samenleving. Wat ze gemeen hebben is dat
ze niet serieus genomen worden door de kerk van de middenklasse. In het
eerste nummer van dit tijdschrift (juni 1986) wees ik erop dat aan
evangelische zijde voorzichtig aandacht kwam voor de
‘bevrijdingstheologie’. Maar Marx en zijn analyse van onze wanorde ging
men uit de weg. ‘Radicaal evangelisch’, werden we genoemd, de mensen
van het maandblad Reveil. Samen met Evert van de Poll, Otto de Bruyne
en anderen schreven we tegen de kernbewapening en apartheid,
bepleitten aandacht voor het milieu en namen het op voor de vluchteling en
voor Israël en baden het eelt op onze knieën. Het leverde je in een deel
van de evangelische/orthodoxe wereld etiketten op als communistisch, new
age en vrijzinnig. Buitenkerkelijk opgevoed heeft die etiketteerdrift mij altijd
verwonderd. Maar ja, mijn geestelijke ‘vaders’ waren Buskes (rood en
pacifist), Hannes de Graaf (vrijzinnig) en Stanley Jones (liberal
evangelical). De laatste hoorde ik op zijn 80e
in de Utrechtse Domkerk. Zijn
passie voor het ‘Koninkrijk’ heeft mij blijvend besmet. Belangrijk was ook
Hauerwas, wiens ‘The Peaceable Kingdom’ ik in 1986 las. Boeiend te zien
dat ‘Een robuuste kerk’, met artikelen van hem, nu in orthodoxe kring
enthousiast aandacht krijgt.
Tijdens mijn studie missiologie aan de VU (1987-1996) ging ik ethisch door
de bocht op het punt van de homoseksualiteit. In de loop der jaren was ik al
in de knoei gekomen met de keiharde bejegening van homoseksuele
mensen in evangelische kring. Zelf zweeg ik over het thema, maar met het
pistool op de borst moest ik toegeven dat de bijbel ‘het’ verbiedt. Het waren
geloofsverhalen van homo’s en de hermeneutiek die mij uiteindelijk
genazen. Waarom zou je wel je baard mogen trimmen en een tattoo laten
zetten (Lev. 19:27-28) en niet iemand van hetzelfde geslacht mogen
beminnen?
Missionair of diaconaal: een vals dilemma
In de nadagen van de apostolaatstheologie werd er neergekeken op de
gewone (wijk)gemeente. Ik had heftige discussies met collega’s die zeiden
dat de kerk haar tijd gehad had en je alleen nog maar als een anonieme
Christus in de buurt aanwezig mocht zijn. Paula Irik, in die jaren mijn
3. collega in de Staatsliedenbuurt, schreef terecht dat naast diaconaat,
pastoraat en apostolaat ook het ‘koinonaat’ haar plaats opeist. ‘Een
gemeenschap om samen te zingen in de nacht, haard van het verzet, plek
om je te warmen, waar soms mensen uitgroeien tot een vuur’. Het gaat
erom de charisma’s te mobiliseren - te ontdekken wat er beter kan. Een
plek van ‘bekrachtiging’ (empowering) - wederzijds!
God ‘gebeurt’ in en onder mensen en in de christelijke gemeente vieren we
dat, zoeken we anderen daarin te laten delen en zo krijgen we een
voorproefje van Zijn bedoeling met ons. De profeten noemen dat ‘sjaloom’.
Zelf spreek ik, in navolging van Hans Küng, graag van een ‘genezen
schepping’. Al heel snel ‘genas’ ik in mijn volkswijk van ‘gemeentegroei’
fantasieën en knikte beleefd als evangelische vrienden profeteerden dat alle 650
zitplaatsen weer vol zouden zitten. In de Nederlandse Lucasorde leerde ik de
Anglicaanse en Rooms Katholieke sacramentele spiritualiteit kennen. In
handoplegging en zegen, (liturgisch) gebed en sacrament is God in ons midden. En
van H. Berkhof leerde ik over de sacramentele waarde van de gesprekskring en de
ontmoeting bij de buurtmaaltijd. De gemeente als een plaats waar tegen de bierkaai
van onverschilligheid en onrecht de lofzang op de God van Israël gezongen blijft
worden. Waar de profetie (het moet en kan anders!) zich niet het zwijgen laat
opleggen.
Geen overlevingsstrategie
In de wijk waarin een kerkelijke gemeente zich bevindt, weet men soms niet eens
van haar bestaan of heeft totaal geen idee waar zij mee bezig is. Veel kerkelijke
activiteit wekt de indruk uit te zijn op eigen voortbestaan. ‘Een kerk die niet werft
sterft’! Maar liever het risico als een graankorrel te sterven, dan het verwijt dat we
het evangelie uitdragen om er zelf beter van te worden. Apostolaat is geen
overlevingsstrategie. Hier ligt mijn moeite met de missionaire karavaan die
momenteel vanuit ‘Utrecht’ door ons land trekt. Al die prachtige modellen, fleurige
brochures, boekjes met antwoorden op al onze geloofsvragen, ik krijg er een
evangelisch déja vu gevoel bij. ‘Good news is for sharing’ zeker - wat ‘goed’ is
mag ook gedeeld worden! Dat de lokale gemeente door de kwaliteit van haar
presentie leden aan haar bestand toevoegt is hoogstens een plezierig neveneffect.
Het gaat haar om het ‘welzijn’ van allen: om de ‘heelheid’ van het leven. In het
werken daaraan zal de gemeente ook bondgenoten zoeken: op locaal niveau
kunnen dat wijk- en jongerencentra zijn, de Mantelzorg, een moskee, enz. In dat
alles is het de kunst bij Jezus in de buurt te blijven – in leven en sterven.
De achteruitkijkspiegel
Na het keurige Loosduinen mag ik al weer 4 jaar werken in het Haagse
4. Laakkwartier. Zowel in Amsterdam, Utrecht en Den Haag achtervolgt door krimp
en sluiting van gebouwen. Toen mijn vrouw in juni 2005 ‘zo maar’ overleed, werd
ik innerlijk beroofd/bevrijd van de laatste restanten evangelisch maakbaarheid
geloof. Voor een mirakel moet je niet bij mij zijn. Ook Jezus overschreeuwde
zichzelf niet op de straat (Matt. 12:19). Om de ‘vleeswording’ van het Woord gaat
het: Christus heeft ons bestaan gedeeld, geparticipeerd in de gein en de absurditeit
er van. Ik ‘had’ maandenlang geen geloof, maar er was veel geloof om mij heen.
De liederen verdronken in mijn tranen, maar de gemeente hield de lofzang – en mij
– gaande. En bij haar uitvaart vierden we de Maaltijd en de vertrouwde woorden
van de liturgie, die mij al een leven vergezellen, hielden mij overeind. En bijna
iedereen, gelovig en anders-gelovig, vaag religieus of Pinkster, de collega’s van
Betsie uit het Hospice, de vriendinnen van de Quilt Bee, liep te midden van de
zingende gemeente naar voren en deelde in het tranenbrood en dronk uit de beker
van de vreugde.
Waar ik vroeger zei: ‘Wie zich verbonden voelt met Christus’, is mijn nodiging
sindsdien zonder voorbehoud. De maaltijd, een voorproefje van de tafel die de
Heer zal aanrichten voor de vólkeren. ‘Maakt u er maar een rotzootje van,
dominee’, zei een uitvaartleider toen ik eens buiten het protocol ging. Tja, als God
meende dat ‘regels zijn regels’ onze redding was, had hij wel een trainingsmissie
voor politieagenten gestuurd. Een jongen, onderweg naar het geloof, vierde eens de
maaltijd mee. ‘Als je blij van binnen wordt, is dat de heilige Geest?’ vroeg hij. En
hoe weinig ik soms met ‘ervaring’ heb, ik kon niet anders dan volmondig
‘Jazeker!’ zeggen. ‘De Here kent de zijnen’, zei mijn oude wijkpredikant in de
zestiger jaren. Ik vond dat ‘Hervormd’ en niet erg evangelisch. En ik bedenk hoe ik
mijn Betsie – Hervormd tot in het 10e
geslacht – ervan wist te overtuigen dat ze
zich moest laten overdopen. Een burn-out en een huwelijkscrisis verder begon mij
te dagen wat uitverkiezing is. Van die momenten dat mijn telefoon ging en haar
stem zei: ‘Kom je in de tuin zitten, de thee staat klaar’. Of wanneer ik haar in de
kerk zag zingen en onze blikken elkaar kruisten. Terwijl ik dit schrijf zie ik het in
mijn achteruitkijkspiegel en bedenk wat ze kort voor haar dood zei over het werk
in het hospice: ‘Ik hoef daar bijvoorbeeld helemaal niet te gaan evangeliseren. Ik
laat het komen zoals het komt’. Zo heeft ze mij geholpen bij Jezus in de buurt te
blijven.
Rob van Essen
Predikant in de Laakkapel, Den Haag
Diaconaal medewerker te Rijswijk
J.J. Vincent, Into the City, Ways and means for Urban Church, London, 1982, blz. 12
Juan Luis Segundo, The Liberation of Theology, 1985, Orbis Books, New York blz. 201
Daniel Hardy, Christ and Context, T&T Clark, Edinburgh, 1993, blz. 240
5. Paula Irik, Een dapper zootje ongeregeld. Narratio, Gorinchem, 1995. blz. 122,121
6. Paula Irik, Een dapper zootje ongeregeld. Narratio, Gorinchem, 1995. blz. 122,121