SlideShare a Scribd company logo
1 of 43
Download to read offline
1
Francisco Luna
2
KORT BESTEK
Behandeling in beknopte vorm van inhoud en beleving
van het katholieke geloof
In deze serie zijn verschenen:
5. F. LUNA Hoe biechten wij goed?
Met kerkelijke goedkeuring
Haarlem, 5 november 1998
Mgr. dr. Jozef Punt, ap.adm.
Ref. JMP/051198/EF
Oorspronkelijke titel: Cómo confesarse bien
©1972 Editorial Palabra, Madrid
Omslagfoto ©1998 Frida Huwiler, Ostern
c/o Beeldrecht Amstelveen
Liturgische formules
1976 Nationale Raad voor Liturgie te Zeist
© 1998 Nederlandse editie STICHTING DE BOOG
Keizersgracht 218-B
1016 DZ AMSTERDAM
e-mail: info@deboog.nl
internet: www.deboog.nl
ISBN 90.6257.025.9
3
Inhoud
1. HET BELANG VAN DE BIECHT
De priesterlijke taak wat betreft de biecht 5
De geestelijke leiding 6
2. HOE BIECHTEN WIJ GOED?
De zondaar 8
De zonde 10
De ernst van de zonde 11
Gods barmhartigheid 13
De bekering 15
Vuistregels 15
Het gewetensonderzoek 17
Het berouw 19
Het voornemen om zich te beteren 20
De belijdenis van de zonden 22
Het volbrengen van de penitentie 24
In deze wereld 26
De fabel van de zesde week 27
3. GEWETENSONDERZOEK VOOR DE BIECHT
Eerste gebod 31
Tweede gebod 32
Derde gebod en geboden van de Kerk 32
Vierde gebod
Voor kinderen 33
Voor ouders 34
Vijfde gebod 36
4
Zesde en negende gebod 37
Voor hen die verkering hebben 38
Voor gehuwden 39
Zevende en tiende gebod 39
Achtste gebod 40
4. ORDE VAN DIENST VOOR DE VERZOENING VAN ÉÉN
BOETELING 42
5
1. HET BELANG VAN DE BIECHT
Uit de toespraak van de heilige paus Johannes Paulus II tot de biecht-
vaders van de Romeinse basilieken, gehouden op 30 januari 1981
De priesterlijke taak wat betreft de biecht
Ik wil aan die priesters, die zich vooral bezig houden met biechthoren,
maar ook aan alle priesters van de hele wereld zeggen: U moet zich wij-
den aan het biecht horen, aan het sacrament van verzoening... ten koste
van welk offer ook.
Weest ervan overtuigd dat dit sacrament in staat is om het christelijk
geweten te vormen, meer en beter dan wat voor menselijke hulp ook,
dan wat voor sociologisch of didactisch rapport ook, want in de biecht is
God zelf, die rijk is aan barmhartigheid, aan het werk.
Bedenkt wel, dat de leer van het Concilie van Trente, betreffende de
noodzaak van de biecht om vergiffenis te verkrijgen van doodzonden, in
de Kerk nu en altijd blijvend van kracht is; de norm van deze leer gaat
terug op Sint Paulus en het Concilie van Trente: om de heilige commu-
nie waardig te ontvangen is men verplicht om van te voren in de biecht
vergiffenis te krijgen van doodzonden.
Wanneer ik opnieuw deze leer en deze aanbevelingen bevestig en her-
haal, vergeet ik zeker niet dat de Kerk de laatste tijd de zogenaamde ‘col-
lectieve absolutie’ heeft toegelaten vanwege heel ernstige pastorale moei-
lijkheden, onder zeer specifieke en scherp omlijnde normen, om op die
wijze het grote goed van de genade aan heel veel zielen te kunnen mee-
delen. Tevens wil ik in herinnering brengen de uiterst exacte naleving
van de aangegeven motieven. Opnieuw wil ik uitdrukkelijk bevestigen
dat, in geval van doodzonde, men na de ‘collectieve absolutie’ verplicht
blijft in een privé-biecht die zonde(n) te belijden. Het moet aan de gelo-
vigen ook duidelijk gemaakt worden dat zij altijd recht hebben op een
privé-biecht.
De moderne maatschappij kijkt zeer oplettend toe op de onvervreemd-
bare rechten van de mens. De moderne maatschappij heeft hierin volko-
men gelijk. Welnu, hoe kan het dan bestaan dat men een gelovig mens
zijn goed recht wil ontnemen een persoonlijk en intiem contact te heb-
ben met zijn God via de biechtvader in een privé-biecht? Hoe kan men
6
een gelovige het recht ontnemen van deze biecht, waarin de heilige en
wonderlijke sfeer heerst van zijn relatie met God?
Waarom een gelovige de innige, vreugdevolle, persoonlijke relatie met
God, en de vruchten van Gods genade ontzeggen? Ik zou hier ook aan
toe willen voegen, dat het sacrament van de biecht een daad is van nede-
righeid, van oprechtheid en een uitdrukking van het geloof in actu exer-
citu, het is ook een uitdrukking van hoop, inzoverre het een zorgvuldig
gewetensonderzoek vereist.
Het is niet alleen een direct en doeltreffend middel om de zonden te
vernietigen —dat is het negatieve gedeelte ervan— maar het is ook een
kostbare deugdoefening, een onvervangbare ‘school’ van spiritualiteit,
een intense, hoogst positieve daad van de wedergeboorte van de ziel,
van de vir perfectus, in mensuram aetatis plenitudinis Christi, van de
“volmaakte mens, tot de gehele omvang van de volheid van Christus”
(vgl. Ef 4,13) Zo beschouwd is een goede biecht een zeer hoge vorm
van geestelijke leiding.
De geestelijke leiding
Juist om al deze redenen mag men het ontvangen van het sacrament
van de biecht niet alleen beschouwen als middel om van de doodzonde
vergiffenis te krijgen.
Behalve dit meer dogmatische aspect van het sacrament van de boete,
moet men niet uit het oog verliezen dat de veelvuldige biecht, de zoge-
noemde ‘devotie-biecht’ in de Kerk nog altijd beschouwd wordt als een
weg om heilig te leven.
Ik wil besluiten met er zelf aan te denken, en met U, biechtvaders en
alle priesters eraan te herinneren, dat het apostolaat van het biechthoren
in zich reeds een grote beloning bevat: het besef dat aan de zielen de ge-
nade Gods terug gegeven wordt. Dit kan niet anders dan een priesterhart
met grote vreugde vervullen.
Het kan ook niet anders, dan dat de priester de nederige hoop krijgt,
dat de Heer hem aan het eind van zijn bestaan hier op aarde de weg naar
het Leven zal geven: Degenen die de mensen tot gerechtigheid hebben
gebracht zullen schitteren als de sterren voor eeuwig en immer (Dan
12,3).
7
Terwijl ik voor U allen en voor uw discrete en verdienstelijke taak Gods
overvloedige genade afsmeek, geef ik U van ganser harte mijn liefdevol-
le en apostolische zegen.
Paus Johannes Paulus II
8
2. HOE BIECHTEN WIJ GOED?
De zondaar
De eigenliefde, ja die is het ongetwijfeld, waardoor wij onszelf beter
wanen dan we zijn. Velen menen dat ze intelligenter, groter, sterker en
knapper zijn dan ze in werkelijkheid zijn. Ofschoon de goede vorm hen
verbiedt om openlijk te zeggen hoe hoog zij zichzelf aanslaan, vinden ze
dat anderen hun betekenis onderschatten.
Schertsend kan een mens heel gemakkelijk zeggen dat hij gebreken
heeft, maar eigenlijk is hij daar niet zo echt van overtuigd. Het bewijs?
Het zit hem dwars als anderen daarover spreken. Denken dat we onze
fouten hebben (niemand is volmaakt zeggen we om ons te rechtvaardi-
gen), dat gaat nog, maar die fouten toegeven als iets wat ons eigen is,
dat is nog heel wat anders! Toch kunnen bepaalde gedragingen, waar
men zelf licht over denkt, een beslissende invloed hebben op onze be-
trekkingen met de Heer, want een oppervlakkige kijk brengt ons ertoe
om onze fouten te vergoelijken. Zo ontstaat er een ondoordringbare
muur die ons belet om dichter bij God onze Vader te komen en vertrou-
welijk met hem om te gaan.
De Catechismus van de Katholieke Kerk leert ons dat «Jezus’ oproep
tot bekering en boete niet op de eerste plaats uiterlijke werken —‘zak en
as’, vasten en verstervingen— beoogt, maar de bekering van het hart, de
innerlijke boetvaardigheid. Zonder deze innerlijke bekering blijven de
werken van boetvaardigheid vruchteloos en leugenachtig; de innerlijke
bekering daarentegen zet ertoe aan deze houding uit te drukken in zicht-
bare tekens, gebaren en werken van boetvaardigheid.»1
Deze innerlijke
boete is de wezenlijke kern van het sacrament, zodat zonder deze inwen-
dige werkelijkheid alles wat we uiterlijk doen, praktisch nutteloos is.
Anders gezegd: een biecht die zich beperkt tot de belijdenis van onze
fouten, is nutteloos zonder de inwendige boete.
_________
1 Catechismus van de Katholieke Kerk, 1430
9
Daarom is het zo belangrijk de zonden nederig te bekennen, opdat ons
niet overkomt wat met de farizeeër gebeurde, waarover Jezus ons spreekt
in het Evangelie. Op sommigen die groot gingen op hun rechtvaardigheid
en die voor anderen alleen maar minachting koesterden, past Hij deze pa-
rabel toe: Twee mannen gingen naar de tempel om te bidden. De een was
een farizeeër en de ander een tollenaar. De farizeeër bad met opgeheven
hoofd aldus: ‘O God, ik dank U dat ik niet ben als die anderen die roof-
zuchtig, onrechtvaardig en echtbrekers zijn, of ook als die tollenaar
daar. Ik vast twee maal per week. Ik geef een tiende van mijn inkomsten’.
De tollenaar bleef echter op een afstand staan. Hij durfde zijn ogen zelfs
niet ten hemel op te slaan, maar klopte op zijn borst met de woorden: ‘O
God, wees mij zondaar genadig’.2
Als wij die woorden van de Heer aandachtig lezen, dan worden we
getroffen door de overeenkomst tussen die farizeeër en onszelf. Zijn ook
wij niet geneigd om te menen dat wij zo goed zijn, omdat ons gedrag
overeenstemt met onze eigen, nogal platvloerse voorstelling van het bo-
vennatuurlijk leven? Het gedrag van de farizeeër is schijnbaar goed,
maar hij vergeet één ding: God beminnen, dat is niet alleen aalmoezen
geven, niet alleen vasten en het bezit van de naasten respecteren, De tol-
lenaar had zeker méér zonden bedreven dan hij, maar desondanks ging
de tollenaar gerechtvaardigd naar huis, omdat hij ze nederig erkende en
er vergiffenis om vroeg; maar de ander niet.
Wat wil de Heer door deze parabel leren? Zegt de farizeeër niet even-
goed de waarheid als de tollenaar? Wat ze zeggen is in beide gevallen
wel juist, maar in het eerste geval gaat het om een halve waarheid. De
farizeeër zag alleen maar het goede dat hij gedaan had. Hij vergeleek
zijn deugd niet met de leer van Jezus, maar beoordeelde die aan de hand
van een eigengemaakte maatstaf, die hij aan zijn egoïsme had ontleend.
En hij vergat dat gerechtigheid alleen verkregen wordt als men vergiffe-
nis voor zijn zonden vraagt en zijn hart aan God schenkt.
De farizeeër houdt niet van God. Hij houdt in feite van zichzelf en
gaat prat op zijn deugdzaamheid. Hij minacht anderen zonder te erken-
nen dat daarin zijn grootste fout bestaat.
Hij kan geen berouw hebben over diefstal of echtbreuk om de een-
voudige reden dat hij het bezit en de vrouw van een ander steeds heeft
_________
2 Lc 18, 9-13
10
gerespecteerd. Wat dat betreft is hij een rechtschapen mens met een ge-
rust geweten. Maar dat is hij niet meer, zodra hij de tollenaar gaat min-
achten. Hij is het niet meer, omdat hij daardoor niet meer lijkt op de
Heer. God vergeeft de tollenaar, en de farizeeër veracht hem. Er is iets
waarvoor hij vergiffenis moet vragen: voor zijn gebrek aan naastenlief-
de. Hij is zo ingenomen met zichzelf, dat hij daardoor aan het voor-
naamste voorbijziet: God beminnen boven alles, en de naaste als zich-
zelf. Dat is zijn dwaling en de oorzaak van zijn verblinding. De
hoogmoed belet hem in te zien dat ook hij een zondaar is, al stelt hij
goede daden. Al onderhoudt hij de meeste geboden, hij is niet trouw aan
het gebod van de naastenliefde. Kortom, zijn zonde is de overtuiging dat
hij zonder zonde is. Daar hij zijn fout niet erkent, vraagt hij geen vergif-
fenis. Daarom heeft er geen verandering in hem plaats: hij keert naar
huis terug als dezelfde mens die de tempel binnenging om te bidden.
Daarom misschien hebben wij dikwijls zo’n gerust geweten. De trots,
of de eigenliefde, of het gebrek aan oprechtheid beletten ons om in te
zien dat ook wij eigenlijk besmet zijn met iets waarover wij berouw
zouden moeten hebben.
De zonde
Onze zonden erkennen, toegeven dat we zondaars zijn, dat is het be-
gin van elke bekering. En het is duidelijk dat zowel die eerste stap naar
de verzoening met God, als alle volgende die ons tot de definitieve ver-
geving voeren door het sacrament van de biecht, zonder de hulp van de
genade niet mogelijk zijn.
Maar de genade heft de natuur niet op en vernietigt ze niet, wat bete-
kent dat wij met de genade moeten meewerken en aan de Heer niet de
zorg mogen overlaten om alles, absoluut alles te doen, zonder onze per-
soonlijke bijdrage, d.w.z. zonder onze inspanning de hand te grijpen die
Hij ons toesteekt. Het is bijgevolg onze taak door studie of lectuur, of
met behulp van een oordeelkundig persoon de fundamentele waarheden
van de christelijke moraal te achterhalen. Op die wijze vermijden wij de
dwaling iets dat niet zondig is, als zonde te beschouwen, maar ook het
tegenovergestelde: voor goed te houden wat echt in strijd is met Gods
11
wet. Wij kunnen inderdaad moeilijk de eerste stap naar de bekering zet-
ten, als we het juiste inzicht missen om te weten wat al of niet zonde is.
Sommigen menen dat men om te zondigen uitdrukkelijk kwaadwillig
moet zijn, en dat men pas zondigt als men door haat tegen God gedre-
ven wordt. Maar zij die zo denken, vergissen zich. Om een zonde te be-
drijven is het niet nodig dat men zich positief tegen de Heer wil opstel-
len. In werkelijkheid is de zonde een vrijwillige ongehoorzaamheid aan
de wet van God. Om ze te bedrijven is het voldoende die wet te kennen
en ze dan te overtreden.
Dat betekent dat de zonde geen verrassing is die zich plotseling van
ons meester maakt. Voor het ontstaan ervan moeten drie voorwaarden
worden vervuld: iets moet slecht zijn, of als slecht worden aangezien:
een gedachte, een woord, een verlangen, een daad of een verzuim; ver-
volgens moet men zich ervan bewust zijn dat God beledigd wordt; ten-
slotte dient men met dit kwaad in te stemmen.
Die voorwaarden noemt men de materie, de kennis en de instemming.
Als die drie samengaan, is er een persoonlijke zonde, omdat men iets
slechts heeft gewild, ofschoon men wist dat men God erdoor beledigde.
Men mag niet zeggen dat, als het er zo mee staat, het beter zou zijn
om Gods wet niet te kennen. Wie zulke conclusies trekken, vergissen
zich. In dat geval is hun onwetendheid schuldig. Bijgevolg zijn ze niet
alleen aan die onwetendheid schuldig, maar ook aan de zonden die
daaruit voortvloeien. Op zulke mensen kunnen de woorden van Jezus
Christus worden toegepast: Verhard is het hart van dit volk. Met hun
oren luisteren ze slecht, en hun ogen doen ze dicht uit vrees dat ze zou-
den zien met hun ogen, met hun oren zouden horen, met hun hart zou-
den verstaan, zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen.3
De ernst van de zonde
Wij worden geboren met een reeks natuurlijke vermogens. Vervol-
gens krijgen wij door ons doopsel, met de genade, het geloof, de hoop
en de liefde, die ons geschikt maken voor het bovennatuurlijk leven.
Maar al die vermogens, de natuurlijke zowel als de bovennatuurlijke,
zijn slechts een vertrekpunt en middelen om, door onze persoonlijke in-
_________
3 Mt 13, 15
12
spanning en met behulp van Gods genade, het doel te bereiken dat God
ons gesteld heeft. Dat wil zeggen dat, om de ernst van de zonde te be-
grijpen, wij in het licht dat de bovennatuurlijke deugden op ons leven
werpen, de overgrote liefde moeten overwegen die God ons toedraagt.
Van alle eeuwigheid heeft God aan ons gedacht. Wij waren toen
slechts een gedachte van God, maar die gedachte was God zó lief, Hij
hield er zó innig veel van, dat Hij er het leven aan schonk. De liefde van
God is zo groot, dat Hij heeft kunnen doen wat geen van ons vermag.
Als wij iets verlangen, als wij iets willen wat nog niet bestaat, dan moe-
ten wij ons tevreden stellen met de hoop dat ‘dat iets’ eens werkelijk-
heid wordt. Maar in God is dit anders: als God bemint, doet Hij dat met
zulk een kracht dat Hij het leven eraan geeft. Dat is de verklaring van
ons bestaan: de liefde die God ons toedraagt, deze unieke liefde, die in
haar oneindigheid het aanschijn kan geven aan wat nog slechts een ge-
dachte is.
En God heeft ons geschapen voor zichzelf, naar zijn beeld en gelijke-
nis, opdat wij, door Hem te kennen en te beminnen, voor altijd aan zijn
zijde een onbeschrijfelijk geluk kunnen genieten. De Apostel kan het al-
leen stamelend verwoorden: Geen oog heeft het gezien, geen oor heeft
het gehoord, geen mens kan het zich voorstellen, wat God bereid heeft
voor hen die hem liefhebben. 4
God heeft ons geschapen als onsterfelijke wezens, overdadig begiftigd
met genades en gaven. Maar door onze ongehoorzaamheid in het para-
dijs hebben wij de onsterfelijkheid van het lichaam en de heiligmakende
genade van de ziel verloren. Toch heeft God hierdoor niet opgehouden
ons lief te hebben. Hij heeft gewild dat de mens die gezondigd had, zelf
de belediging zou uitboeten. Maar dat was geheel onmogelijk, omdat
door de erfzonde de mens onmachtig was uit eigen kracht de oorspron-
kelijke orde te herstellen. En zo werd de Zoon van God mens in de
schoot van de Maagd Maria, om de lasten van de arbeid en de bitterheid
van de dood, die alle schepselen treft, op zich te nemen en aldus verge-
ving te verkrijgen voor de opgelopen schuld. Daarom stierf Hij aan een
Kruis om zijn leven prijs te geven als zoenoffer aan de Vader voor de
zonden van alle mensen.
_________
4 1 Kor 2, 9
13
Zonde, wat is dat? Dat is de minachting van dit alles. Men haalt de
schouders op voor de liefde waarmee God ons geschapen heeft, voor de
liefde die ons doet voortbestaan, voor de Menswording van Gods Zoon,
voor de arbeid in de jaren van zijn verborgen leven en zijn gehoorzaam-
heid aan Jozef en Maria, dertig jaar lang, voor zijn lijden, zijn geseling
en zijn dood aan het kruis.
Als iemand de boosaardigheid van de zonde niet inziet, dan is de re-
den dat hij God niet voor ogen houdt, maar achter zichzelf aanloopt. Bij
zo’n mens hangt de ernst van de misslag af van de min of meer sterke
indruk die deze op hem zélf maakt. In feite hangt de grootte van een be-
lediging God aangedaan, niet af van de vraag hoe zo’n misslag onszelf
mishaagt, maar hoe ver zij ons van God verwijdert.
Een voorbeeld: Wie op een dag dat hij tot het bijwonen van de heilige
Mis verplicht is, deze verzuimt, gaat ‘s avonds naar bed met de wroe-
ging dat hij God beledigd heeft. Maar als hij van dat verzuim een ge-
woonte maakt, zal zijn geweten hem niet meer zo ernstig beschuldigen
als de eerste keer. En toch, ondanks het gebrek aan wroeging, is zijn
zonde niet minder ernstig.
Nee, de boosheid van de zonde hangt niet af van de kracht van de in-
wendige of uitwendige schok, waarmee die ons treft. Om de ernst van
een misslag te beoordelen, moeten wij op de eerste plaats letten op wat
God ervan zegt, en beseffen dat onze eigen indruk niet de maatstaf is
van haar boosaardigheid. De zonde, doodzonde of dagelijkse zonde, be-
ledigt altijd de Heer. Maar omdat wat passeerde, onze sensibiliteit niet
altijd raakt, kunnen wij gemakkelijk tot de foutieve conclusie komen dat
een bepaalde misstap niet zo belangrijk was. Zo misvormen wij op den
duur ons geweten en verwijderen wij ons steeds verder van de Enige die
ons werkelijk gelukkig kan maken.
Gods barmhartigheid
Uit talloze passages in het Evangelie blijkt hoe het heil van ons men-
sen Jezus ter harte gaat. Ook is Hij bezorgd om het welzijn van de hon-
gerige menigten die, vaak van verre gekomen, Hem blijven volgen tot
aan de avondschemering om Zijn leer te horen. Tweemaal zijn we ge-
tuigen van een wonderbare broodvermenigvuldiging. Maar Zijn be-
14
zorgdheid blijkt toch wel het duidelijkst als het om onze geestelijke ge-
steldheid, ons innerlijk leven gaat.
Sint Marcus vertelt ons over de vier mannen die hun vriend, een lam-
me, naar Jezus wilden brengen: Omdat zij wegens de menigte geen mo-
gelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze het dak bloot
boven de plaats waar Hij zich bevond. Vervolgens maakten ze er een
opening in en lieten hun vriend met bed en al tot voor de voeten van de
Heer zakken.5
Toen Jezus het geloof van die mensen zag, wendde Hij zich tot de
lamme en sprak woorden waaruit bleek dat Hij zich vooral bekommerde
om diens innerlijke nood: Mijn zoon, Uw zonden zijn U vergeven.6
De
evangelist gaat verder: Er zaten enkele schriftgeleerden bij en dezen
zeiden bij zichzelf: ‘Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk!
Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen?’ Uit zichzelf wist
Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden en Hij zij hun: ‘Wat redeneert
gij toch bij Uzelf? Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen: Uw
zonden zijn U vergeven, of: Sta op, neem Uw bed en loop? Welnu, opdat
ge zult weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te verge-
ven, sprak Hij tot de lamme: ‘Ik zeg U, sta op, neem Uw bed mee en ga
naar huis’. Hij stond op, nam zijn bed op en voor aller ogen ging hij
onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheer-
lijkten God en zeiden: ‘Zo iets hebben wij nog nooit gezien’.7
Op het eerste gezicht is natuurlijk de genezing van de lamme het
meest spectaculaire van deze gebeurtenis. Maar in feite is het wonder-
baarlijke, dat de lamme vergeving van zijn zonden ontvangt en dat de
poorten van de hemel wagenwijd voor hem open gaan. Dit wonder her-
haalt zich ook vandaag nog, iedere keer dat wij een goede biecht spre-
ken, het sacrament van verzoening ontvangen.
Wat Jezus voor Zijn dood aan Petrus en de andere apostelen had be-
loofd, namelijk de macht om zonden te vergeven,8
heeft Hij na Zijn ver-
rijzenis bevestigd met de woorden: Ontvangt de heilige Geest. Aan wie
_________
5 Mc 2, 4
6 Mc 2, 5
7 Mc 2, 6-12
8 Vgl. Mt 16, 19; 18, 18
15
ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft,
zijn ze niet vergeven.9
De bekering
De ogen van de Heer zien de mens nooit oppervlakkig. God door-
grondt ons. Hij kent ons hart, omdat uit Hem het leven voortkomt.10
Om
de door de zonde verloren goddelijke vriendschap terug te winnen moet
men dan ook een diepe inwendige bekering doormaken. «Het menselijk
leven is, in zekere zin, een voortdurend terugkeren naar het huis van on-
ze Vader. Terugkeren door middel van het berouw, die bekering van het
hart, die de wens veronderstelt te veranderen, het vaste besluit ons leven
te beteren, en dat zich derhalve manifesteert in daden van offer en over-
gave. Terugkeren naar het huis van de Vader door middel van dat sa-
crament van de vergeving, waardoor wij bij het bekennen van onze zon-
den ons met Christus bekleden en zó worden tot zijn broeders, leden van
het gezin van God.»11
Om die terugkeer te verwezenlijken moet de mens inkeren in zichzelf.
Hij dient de afgrond te beschouwen die tussen hem en de Heer bestaat.
Hij moet de nodige middelen aanwenden om, met de hulp van Gods ge-
nade, die kloof te overbruggen. Anders zou onze innerlijke houding niet
echt zijn; zo zouden we in de zonde blijven vastzitten. Dan zouden de
woorden die Jezus richtte tot de schijnheiligen ook op ons van toepas-
sing zijn: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van
Mij.12
Vuistregels
In de fysica leert men dat de lichamen naar de positie streven van de
laagste potentiële energie, d.w.z. naar de meest stabiele toestand. Dit
principe is niets anders dan de wetenschappelijke beschrijving van een
feit dat in het leven van elke dag kan worden waargenomen. Voorwer-
_________
9 Joh 20, 23
10 Spr 4,23
11 Heilige Jozefmaría Escrivá, Christus komt langs, 64
12 Mt 5, 8
16
pen op een tafel of een andere hoge plaats komen op de duur bijna altijd
op de grond terecht.
Een zelfde tendens wordt ook in het geestelijk leven waargenomen: de
poging alles of bijna alles te reduceren tot regeltjes die op concrete ge-
vallen toepasselijk zijn en die het geweten gerust moeten stellen. Zulke
regeltjes moeten ons een alibi verschaffen voor de noodzaak om over de
gevolgen van onze daden na te denken, een verontschuldiging om te
ontkomen aan de plichten die ons werden toevertrouwd. Wij zouden op
een knop willen drukken opdat een stem ons zegt, welke aalmoes we
moeten geven. Zouden sommige ouders niet precies willen weten, hoe-
veel kinderen ze moeten hebben? Zouden de lauwen niet geruster zijn,
als de moraal de grenzen tussen dagelijkse zonde en doodzonde nauw-
keuriger bepaalde?
Zeker, als de zaken zo stonden, dan zou het leven misschien comfor-
tabeler zijn. Maar laten we niet vergeten dat niet het comfort het leven
kenmerkt van de kinderen Gods, maar de liefde tot God, onze Vader.
Die liefde drijft ons om ook de dagelijkse zonden en de onvolmaakthe-
den ernstig te nemen.
Wat het sacrament van de verzoening betreft: de voorwaarden waar-
onder zij een doeltreffend teken van genade wordt, kunnen onbetwist-
baar zeker worden vastgesteld. Maar wij mogen nooit vergeten dat het
van ons gevraagde (gewetensonderzoek, berouw, voornemen om zich te
beteren, belijdenis en volbrengen van de penitentie) niet uit formalitei-
ten bestaat. Het zijn verrichtingen die de biechteling volbrengt, omdat
hij volstrekt gelooft: de biecht is een persoonlijke ontmoeting met Jezus
Christus; het sacrament waarin wij vergiffenis krijgen van onze zonden.
Daarom moeten wij deze verrichtingen niet als formaliteiten beschou-
wen, maar als ons persoonlijk antwoord op Gods barmhartigheid. Door
deze geloofshouding bereiden wij ons voor om in de juiste gesteltenis
Christus te ontmoeten. Dit is trouwens het enige wat wij mensen van
onze kant kunnen doen, want het belangrijkste, de vergiffenis, ligt in
Gods handen.
17
Het gewetensonderzoek
Om de Heer vergeving te kunnen vragen voor onze zonden, moeten
wij eerst ons geweten onderzoeken om de fouten te ontdekken waardoor
wij Hem beledigd hebben.
Hier kan geen algemene regel voor worden gegeven. De een biecht
elke week, de ander spreekt enkel de verplichte paasbiecht. De een is
nog een kind, de ander een volwassene. De een is getrouwd, de ander
ongetrouwd. Wij hebben niet allen dezelfde beroepsverplichtingen of
plichten van staat, maar wij zijn allen verplicht om dezelfde geboden te
onderhouden, hoezeer onze levensomstandigheden ook verschillen. De
enige voor alle gevallen toepasselijke aanwijzing lijkt dan ook deze: ie-
der moet aan zijn gewetensonderzoek de nodige tijd besteden om de be-
dreven zonden in te zien en ze in de biecht te kunnen belijden.
Om dit onderzoek goed te doen, is het passend dat wij ons aanbevelen
bij de heilige maagd Maria en onze engelbewaarder, opdat zij van de
heilige Geest voor ons het licht verkrijgen, dat onze fouten ons niet on-
gemerkt ontschieten of dat we ze min of meer bewust zouden verdoeze-
len. Als wij echt verlangen dat de biecht ons geestelijk leven bevordert
en de Liefde Gods in ons doet groeien, dan is het onontbeerlijk dat wij
ons geweten onderzoeken met evenveel zorgvuldigheid als die welke
wij voor andere belangrijke zaken aan de dag leggen.13
Een piloot heeft een instrumentenbord voor zich, dat hem vele zeer
belangrijke gegevens verstrekt. Alles komt erop voor, vanaf de oliedruk
tot de richting die bij een vlucht zonder zicht gevolgd moet worden. Als
de piloot zich zijn verantwoordelijkheid bewust is, zal hij geen enkel de-
tail over het hoofd zien, omdat van zijn interpretatie het leven afhangt
van de passagiers die zich aan hem toevertrouwen. Dit wil niet zeggen
dat het gewetensonderzoek gecompliceerd en moeilijk is. Het voorbeeld
wil ons enkel doen inzien dat we aan niets van belang in een uithoek
van ons geweten voorbij mogen gaan.
Een professor, zo werd mij eens verteld, was bezig het ziekteverloop
bij een patiënte na te gaan. Op zeker ogenblik constateerde hij sympto-
men waarvoor hij geen verklaring vond. Hij ondervroeg de patiënte over
haar kinderziekten, wat nog altijd geen logische verklaring van de
_________
13 Vgl. Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 235 e.v.
18
symptomen opleverde. Als man van ervaring vroeg de dokter haar, of ze
geen andere ziektes had gehad, toen ze klein was. Het meisje antwoord-
de nee. Toen stelde de professor haar de beslissende vraag: “En toen U
nog kleiner was?” Waarop het meisje antwoordde: “Ja, toen ik nog klei-
ner was, toen”.
Sommigen menen dat zij hun fouten niet kunnen ontdekken. In de
meeste gevallen hebben ze gelijk, omdat zij ze niet kunnen zien, hoewel
ze in het oog springen. Een vuurtorenwachter die op een eiland dicht bij
de kust woonde, was zo gewoon aan het signaal uit een naburige haven
(een kanonschot om aan te geven dat er niets aan de hand was), dat dit
geluid hem niet belette aan één stuk door te slapen. Maar op een nacht
werd hij plotseling wakker, omdat het hem zo vertrouwde geluid niet tot
zijn oren was doorgedrongen. Dat komt omdat we zo gewoon raken aan
vaste handelwijzen, dat onze aandacht pas getrokken wordt door het
niet-normale. Als wij ons geweten onderzoeken, mogen wij ons daarom
niet beperken tot een oppervlakkige blik op onze handelingen. Wij moe-
ten er de tijd voor nemen die nodig is de misstappen te vinden die sleur
geworden zijn en die tenslotte onze ziel in belangrijke mate zijn gaan
schaden.
De lauwheid, de nalatigheid bij het vervullen van de plichten van
staat, het lichtvaardig woordgebruik, de min of meer juiste beoordeling
van andermans gebreken, wat we voor de naaste zouden moeten doen
maar niet doen, de leugen, het zich niet houden aan het gegeven woord,
het onberispelijk gedrag bij het vermaak en de relaties met gezin en
maatschappij, de vrijwillige verstrooiing tijdens de heilige Mis of ge-
bed, de slapheid in het geestelijk leven, de weerstand tegen de genade
van God die bepaalde daden van deugdzaamheid van ons vraagt enz.,
die zouden onze aandacht moeten hebben en het voorwerp moeten zijn
van een oprechte zelfbeschuldiging, vol berouw, in het sacrament van
de verzoening. Op die manier kunnen wij, door Gods genade gezuiverd,
elke dag een stukje verder komen op de weg van de persoonlijke heilig-
heid, waartoe de Heer ons roept.
19
Het berouw
Om de vriendschap met God, die wij door de zonde verloren hebben,
opnieuw te verwerven, is het berouw onontbeerlijk. Maar het berouw of
het harteleed moet niet worden opgevat als iets gevoeligs dat ons de tra-
nen in de ogen brengt. Door zo’n opvatting zouden we, als we niet tot
tranen geroerd zijn, kunnen gaan denken dat we niet voldeden aan een
noodzakelijke voorwaarde voor het ontvangen van het boetesacrament.
Dat zou een jammerlijke vergissing zijn.
Sommigen menen dat het berouw zoiets is als de afschuw die een kind
heftig de taartjes doet afwijzen, nadat het er ziek van geworden is. Er
zijn immers gevallen waarin wij, na God beledigd te hebben, geen af-
schuw van de zonde in ons voelen opkomen, terwijl we het toch echt
zouden wensen. Erger nog: na de zonde bedreven te hebben, gevoelen
wij een nog sterkere neiging om te hervallen, want onze krachten om het
goede te doen, verzwakken in zekere zin.
Het leed om de zonde blijkt niet uit het feit dat deze, welke ze ook
zijn, ons niet meer aantrekken, maar uit de vastbeslotenheid waarmee
onze wil ze verafschuwt. Wie berouw heeft, zegt: ik wou dat ik dat niet
gedaan had, of: Ach, had ik maar nooit zo gehandeld.
Wil het berouw geldig zijn, dan moet het bovendien in het bovenna-
tuurlijke leven wortelen, want anders zou het op het zuiver natuurlijke
vlak blijven steken, wat heel verschillend is van het leven der genade.
Dan zou de genade ons niet kunnen bereiken. Daarom moet het berouw
op de een of andere wijze betrokken zijn op de Heer. Als het tenslotte
niet op God gericht was, dan zou het berouw ons niet dichter brengen
bij Hem die ons de vergeving schenkt. Wij zouden ons opsluiten binnen
de enge grenzen van onze persoonlijke armoede, absoluut niet in staat
de genade te verkrijgen die we toch zozeer behoeven.
De motieven voor het berouw over onze zonden kunnen vele zijn,
maar niet alle brengen ze ons in de gesteldheid de genade te ontvangen
door het sacrament van de biecht. Het is goed die motieven na te gaan,
om niet in een dwaling te vervallen die God beledigt door een valse
spijt, waardoor wij nog verder van Hem verwijderd zouden raken.
Er zijn eigenlijk drie soorten van spijt over de zonden. De eerste is die
uit liefde. Die komt uit het hart: «Verdriet uit liefde, omdat Hij goed is,
20
omdat Hij je vriend is, die voor jou Zijn leven gaf. Omdat al het goede
dat je hebt van Hem is. Omdat je Hem zo dikwijls beledigd hebt.... Om-
dat Hij je heeft vergeven....Hij!... jou! Huil, mijn kind, huil van verdriet
en liefde tegelijk.»14
De tweede soort van spijt is die van vrees. Die komt voort uit de angst
voor de rechtvaardige straf die we door onze zonden in het andere leven
zouden verdienen. Die spijt is niet zo volmaakt en ook niet zo onzelf-
zuchtig als de vorige. Maar omdat ze toch gericht is op de Heer (al ont-
staat het contact dan door vrees), is ze voldoende om de genade van de
vergiffenis te verkrijgen.
Tenslotte is er een derde vorm van spijt, die met het bovennatuurlijk
leven niets te maken heeft. Men zou die kunnen noemen: ‘spijt uit
hoogmoed’15
omdat ze noch uit liefde tot God, noch uit vrees voor Hem
voortkomt. Integendeel, ze komt voort uit de eigenliefde die zich bij het
zien van de eigen onvolmaaktheid gekwetst voelt. Als je deze teleurstel-
ling over jezelf niet afwijst, kom je van kwaad tot erger. Trots blokkeert
de terugweg naar God, want met zulk een spijt kunnen we niet waardig
gaan biechten; ze verraadt een gesteltenis die niet Gods vergeving zoekt,
maar zichzelf; trots is een ongeordend verlangen naar volmaaktheid.
Het voornemen om zich te beteren
De spijt over onze fouten zou niet oprecht zijn zonder het voornemen
ze niet opnieuw te bedrijven.
In mijn kinderjaren las ik in een verhaal een voorbeeld van wat men
zou kunnen noemen: gebrek aan een goed voornemen. Het ging over
een man die, behalve andere ondeugden, er één had waardoor hij zowel
groot materieel gewin verkreeg, als zich grote zorgen op de hals haalde:
hij vergreep zich aan andermans goed, als hij er de kans toe zag. Op ze-
kere dag, na een preek gehoord te hebben, besluit hij te gaan biechten.
Hij knielt voor de priester neer en begint zijn belijdenis. ‘Vader’, zegt
hij, ‘ik beschuldig mij ervan dat ik gestolen heb.’ De biechtvader onder-
breekt hem niet. Nadat de biechteling zijn zonden heeft opgesomd,
vraagt de biechtvader (wat hij móet doen) naar enkele bijzonderheden
_________
14 Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 436
15 Vgl. ibidem, 260
21
die van belang zijn. Hij vraagt hem wat hij gestolen heeft. ‘Enkele zak-
ken koren’, antwoordt de biechteling. ‘Hoeveel ongeveer?’, vraagt de
priester nog. ‘Ongeveer vijf, laten we zeggen zes, want morgen pak ik
de laatste’.
In dit geval is het duidelijk dat er voor de goede biecht een essentiële
voorwaarde ontbreekt: het voornemen om zich te beteren. Dit bestaat
juist in het besluit van de wil niet opnieuw te zondigen. Maar dit besluit
houdt niet de zekerheid in dat het inderdaad wordt uitgevoerd. Om goed
te biechten is het niet noodzakelijk, de zekerheid te hebben dat men de
Heer niet meer zal beledigen. Wél moet men bereid zijn de passende
middelen te gebruiken om niet te hervallen. Ons allen, zonder uitzonde-
ring, kan het overkomen dat we opnieuw zondigen, maar de vrees voor
nieuwe fouten in de toekomst mag ons niet afhouden van het boetesa-
crament, evenmin als de herstellende zieke de medicijnen achterwege
mag laten. Juist omdat de biechteling weet dat hij in de zonde kan te-
rugvallen, klampt hij zich vast aan de biecht, zoals de drenkeling aan
zijn reddingsplank.
Als Sint Petrus de Heer vraagt, hoe vaak hij moet vergeven, oppert hij
als toppunt van edelmoedigheid: ‘Zeven keer?’ En Jezus antwoordt
hem: Neen, Ik zeg u, niet to zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal ze-
venmaal.16
God zegt ons dit, omdat ook Hij bereid is ons telkens te ver-
geven, als wij Hem er in de vereiste gesteltenis om vragen.
Die vereiste gesteltenis is bewust. Wie niet wil hervallen, weet het,
omdat hij vastbesloten is de gelegenheden tot zondigen te vermijden, nl.
die omstandigheden in het leven, die voor ons een gevaar zijn God op-
nieuw te beledigen. Wie blijft omgaan met vrienden van wie hij weet
dat ze hem de genade Gods doen verliezen, vermijdt de naaste gelegen-
heid tot zondigen niet. Wie blijft doen wat hem de Wet van de Heer
deed vergeten, vermijdt de gelegenheid tot zondigen niet, evenmin als
hij die blijft doorlezen in een boek dat bij hem slechte gedachten op-
wekt, waaraan hij gemakkelijk toegeeft. Misleiden we onszelf niet: wie
met de zonde wil breken, wendt daartoe ook de geëigende middelen aan.
Een zieke die gezond wil worden neemt de medicijnen in en volgt het
dieet van de dokter. Doet hij dit niet, dan kan men niet zeggen dat hij
weer echt gezond wil worden.
_________
16 Mt 18, 22
22
“Maar ik wil niet zondigen, ik ben alleen maar zwak”. Akkoord. Juist
omdat wij zwak zijn, zijn we speciaal verplicht om de gelegenheid tot
zonden te vermijden.
Een eerlijk voornemen blijkt uit de bereidheid om positief iets te gaan
doen waardoor we onze zwakheden te boven kunnen komen. De midde-
len daartoe zijn: het gebed — Bid om niet op de bekoring in te gaan17
;
het dikwijls, zo mogelijk dagelijks ontvangen van de communie en de
devotie tot de heilige Maagd. Hoe toch kunnen wij de bekoringen van
zinnelijkheid, luiheid, egoïsme, enz. overwinnen als we niet onze toe-
vlucht nemen tot de Heer en zijn Moeder, om van hen de noodzakelijke
kracht te verkrijgen?
De belijdenis van de zonden
«Beschouw hoe barmhartig de rechtvaardigheid Gods is. Wie schuld
bekent, wordt door het aards gerecht bestraft, door het goddelijk gerecht
wordt hem vergeven. Geprezen zij het sacrament van de boete.»18
Zo zijn de bovennatuurlijke dingen. Jezus Christus handelt niet vol-
gens de wet van de wedervergelding: oog-om-oog, tand-om-tand, maar
Hij wacht geduldig af totdat de zondaar zijn hart weer voor Hem opent
om hem opnieuw zijn vriendschap aan te bieden.
Er zijn er die menen dat voor het terugwinnen van de goddelijke
vriendschap een inwendige bekering volstaat; dat het genoeg is om in
hun binnenste tot God te zeggen dat het hun spijt Hem beledigd te heb-
ben. Maar ze vergeten dat Hijzelf heeft gezegd: Wier zonden gij ver-
geeft, hun zijn ze vergeven; wier zonden gij niet vergeeft, hun zijn ze
niet vergeven.19
Dat wil zeggen: de mogelijkheid om te vergeven of niet
te vergeven is in handen gelegd van de bedienaren van het boetesacra-
ment. Om te kunnen beslissen hoe hij gebruik moet maken van zijn
volmacht, is het nodig dat de biechtvader de zonden en de innerlijke ge-
steltenis kent, anders zouden zowel de vergeving als de weigering ervan
naar willekeur geschieden. Daarom lezen wij in de Catechismus van de
Katholieke Kerk: «Het wordt sacrament van de biecht genoemd, omdat
_________
17 Lc 22, 46
18 Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 309
19 Joh 20, 23
23
de bekentenis, het biechten of belijden van de zonden ten overstaan van
een priester, een wezenlijk element van het sacrament is.»20
Opdat de
vrijspraak terecht verleend wordt, moet de biechteling zijn zonden op-
recht belijden en hierdoor tegelijk ook zijn berouw verwoorden.
Het is een geloofsdogma dat de sacramenten altijd de genade schen-
ken als hun werking niet op weerstand stuit. En zou er niet van weer-
stand sprake zijn als iemand gaat biechten zonder bereid te zijn om zijn
zonden te belijden? Als de ziel echt berouw heeft, is ze bereid God ver-
geving te vragen door een oprechte belijdenis van al haar zonden. Als
wij onze innerlijke gesteltenis willen tonen, als wij willen dat onze be-
lijdenis vruchten draagt, dan is het niet voldoende om alleen maar te
zeggen dat men in dit of dat gebod van God of van de Kerk te kort ge-
schoten is, maar moet men ook zeggen hoe vaak dat gebeurde. Weet
men dat niet juist meer, dan is het voldoende te zeggen: ik beschuldig
mij ervan, tegen dit gebod te hebben gehandeld door gedachten, woor-
den of daden, ongeveer zó vaak en zó lang. Bijvoorbeeld: dit jaar ben ik
tweemaal per maand niet naar de heilige Mis geweest.
De belijdenis van alle zonden naar soort en getal wordt door de theo-
logen de volledige biecht genoemd. Iets is niet volledig als er wat dan
ook aan ontbreekt. Zo ook is de biecht niet compleet als de een of ande-
re zonde, of het aantal keren dat men ze bedreven heeft, wordt verzwe-
gen.
De biecht moet oprecht zijn, geheel oprecht. Het heeft geen zin zon-
den te verheimelijken of te verzwijgen, omdat het enig gevolg daarvan
is, dat men nog een zonde méér bedrijft, daar men een slecht gebruik
maakt van een sacrament, wat ook een belediging van God is. Boven-
dien wordt in dat geval geen enkele van de beleden zonden vergeven.
Een leugenachtige biecht is het tegendeel van de bekering.
Heel anders wordt de zaak echter, als dat weglaten niet aan kwade wil,
maar aan onvrijwillig vergeten is toe te schrijven. Daar de Heer de goe-
de intentie waardeert, wordt de vergeten zonde ook vergeven. Maar in
de volgende biecht moet men ze alsnog belijden. Vergelijk dit met een
schuld. Al is een schuld gedeeltelijk terugbetaald, de verplichting om
het restant te betalen blijft, ook al weet de schuldeiser dat zijn schul-
denaar vol goede bedoelingen is.
_________
20 Catechismus van de Katholieke Kerk, 1424
24
Om de zojuist genoemde fouten te vermijden is het aan te raden om
bij het begin van de biecht te zeggen, wat ons de grootste moeite kost,
waarover wij ons het meest schamen. Zo wordt het gevaar vermeden dat
we op het laatste ogenblik juist dát vergeten, of het uit vrees verzwijgen.
Soms is het goed de priester te zeggen dat wij ons toch zo schamen om
sommige zonden te belijden. Door zijn vragen kan hij ons dan helpen
om goed te biechten. Als men het zó doet, gaat de rest vanzelf. Het is
wel goed ook dit nog te bedenken: wij gaan onze eigen fouten biechten,
niet die van de naaste, tenzij het om zonden gaat die hij door onze
schuld begaan heeft, of die wij met hem hebben begaan. In dat geval
moet men de verwantschap, de status en elke andere omstandigheid
vermelden waardoor de zonde verandert of ernstiger wordt. Maar altijd
voorzichtig en zó, dat de naam van de medeplichtige nooit wordt ge-
noemd.
Wij moeten ons zo kies mogelijk van onze zonden beschuldigen, maar
die fijngevoeligheid ook weer niet zó opschroeven dat de biechtvader
zou gaan menen dat onze zonden bijna deugden zijn. Wij beschúldigen
ons. Wij zeggen dat het gaat om gedachten, woorden, daden of nalatig-
heden. Wij zeggen, als we kunnen, het geschatte aantal keren. Dan ant-
woorden wij op de vragen die onze biechtvader ons misschien stelt.
Tenslotte ontvangen wij de absolutie, die ons zal doen opstaan met een
diepe vreugde in ons hart.
Het volbrengen van de penitentie
Na de belijdenis van de zonden legt de priester ons een penitentie op.
Velen begrijpen er de zin niet van. Ze denken dat de biechtvader maar
uit gewoonte handelt. Sinds hun kinderjaren heeft hij dat immers altijd
zo gedaan. Zij volbrengen de penitentie, maar weten niet waarom.
Dikwijls begrijpen wij de boosaardigheid van de zonde niet voldoende
en misschien ontgaat ons hierdoor ook de noodzaak van de penitentie.
Maar, zoals de Kerk ons in een van haar documenten zegt: «De boos-
aardigheid en dwaasheid van de zonde worden afgeleid uit het bestaan
en de zwaarte van de straffen.»21
Door de doodzonde verdienen wij de
eeuwige straf, de hel, waar de kwelling nooit eindigt en waar het ergste
_________
21 Indulgentiarum doctrina, 3
25
de onmogelijkheid is God nog ooit te beminnen: God, het hoogste goed,
de oneindige schoonheid, de liefde. De dagelijkse zonde brengt de straf
met zich mee van het vagevuur, waar de smart verzacht wordt door de
hoop op de hemel, het geluk zonder einde. Zoals de goddelijke openba-
ring ons leert, «zijn die straffen het gevolg van de zonden die de godde-
lijke heiligheid en rechtvaardigheid hebben gekwetst.»22
Zij zijn het ge-
volg van de erfzonde die zoveel kwaad op de wereld heeft gebracht en
die de oorsprong is van het leed dat wij moeten verduren als wij inder-
daad de hemelse vreugde willen bereiken.
Door de sacramentele absolutie worden de zonden en ook de erbij be-
horende straffen door de Heer vergeven. Maar het komt vaak voor dat
onze gesteltenis wanneer we gaan biechten, niet helemaal volmaakt is.
In dat inderdaad dikwijls voorkomend geval worden de zonden wel ver-
geven maar verkrijgen wij niet de totale kwijtschelding van de voor on-
ze zonden verschuldigde straf; immers, onze liefde tot God bereikt niet
de noodzakelijke graad van innigheid. De eeuwige straf van de hel
wordt echter altijd kwijtgescholden als wij vergeving ontvangen van de
doodzonde.
Er is een geloofswaarheid die deze leer komt bevestigen. Het bestaan
van het vagevuur toont aan dat de straffen die wij moeten ondergaan, of
de zonderesten die na de vergeving van de zonden zijn gebleven, alsnog
vereffend kunnen worden. Welnu, in het vagevuur worden de zielen van
de afgestorvenen gereinigd die echt berouwvol gestorven zijn, maar nog
geen voldoening hebben gebracht voor de bedreven fouten. En die straf-
fen, de gevolgen van eigen zonden, «worden in dit leven uitgeboet door
de smarten, de ellende en de droefheid van het leven, speciaal door de
dood [...] na dit leven door de louterende kwellingen die dan nog gele-
den kunnen worden.»23
De liefde tot Jezus eindigt niet met het geloof in
Zijn vergeving en met de daarbij behorende dankbaarheid. De echte
liefde drijft ertoe om met Hem Zijn smarten en Zijn lijden te delen.
Na de uitleg van die begrippen is het gemakkelijker om de zin van de
ons door de biechtvader opgelegde penitentie te begrijpen. Als deze ons
vraagt om drie weesgegroetjes te bidden en het H. Sacrament te bezoe-
ken, dan betekent die opdracht niet dat wij een raad volgen, maar dat wij
_________
22 Ibidem, 2
23 Ibidem, 2
26
door dat gebed of die daad van vroomheid een deel van de schuld beta-
len die wij, door Heer te beledigen, hadden opgelopen.
Eigenlijk zou de penitentie evenredig moeten zijn aan de zwaarte van
de fouten. Daar dit, gezien de duizend en één omstandigheden van ie-
ders leven niet altijd mogelijk is, legt de biechtvader gewoonlijk een
kleine penitentie op, die de eerste stap moet zijn naar een vrijwillige
voldoening die met grote edelmoedigheid dient te worden volbracht.
Wij beledigen God vaak. Om een rechtvaardige voldoening te geven is
het logisch dat ieder, naar krachten, zijn fouten uitboet door een leven
vol offervaardige liefde. Toch weten wij goed dat daardoor niet de gehe-
le door onze zonden opgelopen schuld wordt voldaan. Wie voldoet, dat
is Jezus, die de zwaarste last op zich heeft genomen door in zijn Vlees
de smarten van Zijn lijden en de dood aan het kruis te ondergaan.
In deze wereld
Gelukkig behoeven de straffen die wij door onze zonden oplopen niet
noodzakelijkerwijs in het vagevuur te worden uitgeboet. Het is ook mo-
gelijk ze allen uit te boeten op aarde. Daartoe behoeft men van zijn be-
staan op aarde geen doorlopend lijden te maken. Integendeel, het leven
kan en moet een tijd van vreugde zijn, waarin men in zekere zin een
voorproefje van het hemels geluk krijgt.
In de meeste gevallen zijn de penitenties die binnen handbereik lig-
gen, de beste. Het is niet nodig heel ver te zoeken om God iets te kun-
nen aanbieden dat ons moeite kost: nauwgezetheid bij ons werk, stipt-
heid, orde in onze zaken; zwijgen als het moet, onze toorn beheersen,
onze tong bedwingen, onze plichten heldhaftig vervullen, onze zintui-
gen bewaken, de vriendelijke omgang met mensen die bij ons niet erg in
de smaak vallen of niet met onze persoonlijke inzichten overeenstem-
men, kleine verstervingen bij het eten; opstaan en naar bed gaan op de
voorgenomen tijd, het werk afmaken, een sigaret enkele minuten later
opsteken, het werk niet halverwege laten liggen, zijn gereedschap netjes
opbergen, anderen niet vervelen, niet veeleisend zijn enz. enz. Het zijn
allemaal prachtige kansen om onszelf wat te versterven en de Heer het
beetje pijn aan te bieden dat dit ons heeft gekost. Die zal nooit zo groot
27
zijn als de smart die Hij doorstaan heeft toen Hij zijn Kruis voor ons
droeg.
Ook kleinigheden zijn waardevol. De waarde van een offer ligt in de
liefde waarmee het wordt gedaan. «Doe alles uit liefde. Dan zijn er geen
kleine dingen: alles wordt groot. De volharding in de kleine dingen, uit
liefde, is heldhaftigheid.» 24
Het bewijs van die liefde blijkt uit de blijdschap. Als die blijdschap
ontbreekt, verliezen onze goede werken een groot deel van hun waarde.
Jezus zelf zegt ons: Maar als gij vast, zalf dan uw hoofd en was uw ge-
zicht om niet de mensen te laten zien dat gij vast. Maar vast voor uw
Vader, die in het verborgene is.25
Wij moeten het leed, dat het leven met zich meebrengt, niet met te-
genzin over ons laten komen, maar het aanvaarden als een geschenk van
de Heer, dat ons de kans geeft iets van onze zonden goed te maken. Bo-
vendien moeten we ervan overtuigd zijn dat wij beloond worden door
vermindering te ontvangen van de straffen die de nasleep vormen van
onze zonden.
Om zo te kunnen handelen moeten wij de dingen in het licht van het
geloof zien. Alleen het geloof leert ons dat er temidden van smart ook
vreugde kan zijn. Er zijn heiligen die in dit leven veel geleden hebben,
maar men heeft ze altijd blij gezien. Het geloof doet ons begrijpen dat
de dingen die ons overkomen, zin hebben in de ogen van God, en dat er
absoluut niets gebeurt zonder dat God dit toestaat of wil. Ziekte, tegen-
slag en dood zijn voor een christen slechts een bewijs van de liefde van
God voor ons, en van Zijn verlangen ons te zuiveren van onze gebreken
en zonden om ons zo spoedig mogelijk bij Zich te hebben in de hemel.
De fabel van de zesde week
Sommigen denken dat de vriendschap met God alleen daarin bestaat
dat men Hem niet beledigt. Op deze puur negatieve uitleg van het eerste
gebod bouwen zij hun leven van vroomheid op. Daarom is hun innerlijk
leven nogal triest. Ze kennen de vreugde niet van het elke dag een beetje
meer de Heer kunnen beminnen. Evenals degenen die gewoon zijn in
_________
24 Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 813
25 Mt 6, 17-18
28
zonde te leven, kunnen ook zij de biecht niet op haar juiste waarde
schatten. Ze vergeten dat dit sacrament niet alleen onze zonden vergeeft,
maar ook een belangrijk middel is om geestelijke vooruitgang te maken.
Het geeft ons niet alleen de heiligmakende genade maar bovendien de
specifieke sacramentele genade. Hierdoor krijgen wij de kracht om te
strijden en de inspanning van onze heiliging vol te houden. Er zijn elke
dag zoveel moeilijkheden dat het vermetel zou zijn te menen, dat wij er-
in kunnen slagen meer op Jezus Christus te gaan lijken zonder de hulp
te aanvaarden die Hij ons in de veelvuldige biecht aanbiedt.
Er is een oude fabel die heel goed op de biecht kan worden toegepast.
Een boer had een ezel waarmee hij zijn brood verdiende. ‘s Winters ver-
liet hij zijn dorp en trok naar het woud. Daar kapte hij hout, stapelde het
op in bussels en laadde het dan op de rug van het dier. Ook ‘s zomers
trok hij er ‘s morgens in de vroegte op uit, nu naar de koele bronnen in
het gebergte om er zijn vaten te vullen en zijn medeburgers het frisse
water te verkopen. Op zekere dag dacht hij meer te kunnen verdienen
als hij zijn ezel wat minder liet eten; een egoïstische gedachte, maar hij
zette zijn inval door. Hij besloot het dier één dag per week geen eten te
geven. Toen de ezel op een woensdag in zijn stal kwam vond hij zijn
dagelijks voer niet. De week ging voorbij. Daar er niets bijzonders ge-
beurde, besloot onze man om de ezel twee dagen te laten vasten. De
tweede week ging voorbij en het ezeltje werkte zonder mankeren verder.
In de vijfde week was er vijf dagen geen voer. Toen de zesde week aan-
brak, stierf het arme beest. Toen riep onze boer, die er een eigen filoso-
fie op na hield, geërgerd uit: Jammer nou, hij begon er net aan te wen-
nen!
Al te vaak overkomt ons hetzelfde als de persoon uit de fabel. Nu eens
hebben we geen zin, dan hebben we weer geen gelegenheid om te biech-
ten. Telkens stellen we het uit tot later. En het resultaat ervan? We ver-
spelen Gods genade en worden op zijn minst lauw. De oorzaak van dit
verloop is bijna altijd een tekort aan liefde en waardering voor het boe-
tesacrament, waardoor we verzuimen dit genademiddel met de nodige
regelmaat te gebruiken.
Het is niet mogelijk een algemene norm aan te leggen omtrent de re-
gelmaat van het biechten. Voor sommigen zal een tussenpoos van twee
weken voldoende zijn, terwijl anderen elke week zouden moeten gaan.
29
Omdat veel van de omstandigheden afhangt, is het voor ons het beste
onze biechtvader om raad te vragen; deze zal ons verstandig aangeven
wat in onze situatie het beste is.
Er is een kerkelijk gebod dat voorschrijft om minstens één keer per
jaar te biechten, of eerder, als men in doodsgevaar is of te communie
zou willen gaan. Zo hebben we het geleerd in de catechismus. Maar dat
gebod wordt niet altijd juist begrepen. Zoals iedereen weet, is men
slechts verplicht om zware zonden te biechten. Dus, hij die zonder
doodzonde is zou niet behoeven te biechten, noch eenmaal per jaar,
noch alvorens te communiceren, noch zelfs in doodsgevaar. Maar als
wij werkelijk verlangen naar grotere liefde tot de Heer is er een groot
verschil tussen wat men ‘moet’ doen en wat men ‘behoort’ te doen. Men
is niet verplicht zijn moeder een kus te geven. Men is niet verplicht zijn
geliefde te schrijven; ook niet om zich elke dag te voeden, of zich netjes
te kleden als men uitgaat. Maar ieder die zichzelf respecteert doet dit als
vanzelfsprekend.
Het geestelijk leven bestaat niet in een aantal verplichtingen die men
volbrengen moet, maar in die liefde die zich uit in daden. «God wordt
onze ongetrouwheden niet moe. Onze Vader in de hemel vergeeft iedere
belediging, zodra de zoon —Zijn kind— opnieuw tot Hem terugkeert,
wanneer hij spijt krijgt en om vergeving vraagt. Onze Heer is zozeer
Vader, dat Hij onze wens om vergiffenis voorkómt en ons met open ar-
men tegemoettreedt, vol van Zijn genade.»26
Daarom is het zeer aanbevelenswaardig om iedere week, of om de
twee weken, of tenminste eenmaal per maand te gaan biechten.
Er zijn er, die uit vrees voor sleur hun biecht langer willen uitstellen.
Ze geven voor dat ze willen voorkomen alleen maar uit routine en zon-
der devotie te gaan biechten. Zeker, het is goed dat ze het gevaar van
sleur vrezen, maar het is niet goed om de biecht uit te stellen. Ze moeten
leren inzien dat sleur niets te maken hoeft te hebben met de geregelde en
godvruchtige biecht. Sleur bestaat niet daarin dat men twee, drie of vier
keer per maand biecht. Sleur, dat is het sacrament van de biecht, of welk
ander sacrament ook, ontvangen zonder de vereiste gesteltenis. Daarom
kunnen zelfs mensen die maar eens per jaar gaan biechten nog in sleur
vervallen.
_________
26 Heilige Jozefmaría Escrivá, Christus komt langs, 64
30
Het vaak biechten is sterk aan te raden. De biecht is onontbeerlijk als
men voortgang wil maken in het geestelijk leven, in de liefde tot God.
Het is voor ons ook zeer nuttig een vaste biechtvader te hebben die ons
begrijpt en ons duidelijk leiding geeft, die ons na verloop van tijd goed
kent en raad kan geven in moeilijkheden. Als we oprecht biechten kan
hij ons de weg aangeven in het geestelijk leven en ons behoeden voor de
dwaling, het kwaad in ons voor iets goeds te houden. Hij zal ons bij-
voorbeeld leren inzien dat onze vermeende activiteit eigenlijk luiheid is,
onze beweerde liefde eigenlijk zinnelijkheid, onze voorgewende naas-
tenliefde vaak eigenliefde, en onze vermeende zin voor rechtvaardigheid
soms jaloersheid.
Voor personen die vaak biechten volgt hier nog een goede raad: let
meer op de oorzaak van je gebreken dan op het gedetailleerd opsommen
van alle fouten, tot de kleinste toe. De zware zonden moeten natuurlijk
beleden worden, maar velen zijn er zich niet van bewust dat de bijna
scrupuleuze nauwkeurigheid waarmee zij hun kleinere fouten opbiech-
ten, de biecht niet beter maakt. Belangrijker dan het onnodig opsommen
van allerlei details is een dieper berouw en een vaster voornemen om
zich te beteren.
Een goed voorbereide biecht hoeft niet lang te duren. Dit geldt ook
voor personen die geestelijke leiding ontvangen. Daarom is het goed om
in alle gevallen vanaf het begin recht op het doel af te gaan: de eerlijke
en duidelijke weergave van onze grotere en kleinere zonden. Daarna pas
stellen we de noodzakelijke vragen, vragen we om goede raad voor het
geestelijke en morele leven. Als wij niet zo handelen, dan wordt de
biecht verward. We doen de biechtvader, en hen die op hun beurt wach-
ten, slechts tijd verliezen. Dezen zouden dan misschien als hun eerste
fout moeten biechten dat zij door onze schuld in ongeduld gevallen zijn.
Dat wil niet zeggen dat een gehaaste biecht gewenst is. Ieder neme de
nodige tijd ervoor, maar wél na zich behoorlijk te hebben voorbereid op
de ontmoeting met Christus in zijn Kerk, die in het sacrament van boete
plaatsheeft.
31
3. GEWETENSONDERZOEK VOOR DE BIECHT
Eerste gebod
Heb ik ernstig getwijfeld aan de waarheden van het geloof? Heb ik een
of meer geloofswaarheden ontkend in mijn gedachten? Heb ik deze
twijfel of ontkenning uitgesproken in het bijzijn van anderen? Durf ik
voor mijn geloof uit te komen, of schaam ik mij ervoor?
Heb ik de middelen achterwege gelaten die voor mijn zaligheid absoluut
noodzakelijk zijn? Heb ik getracht de noodzakelijke vorming in de leer
van de Kerk te ontvangen?
Heb ik het contact met God verbroken door het gebed en de sacramen-
ten te verwaarlozen?
Heb ik aan mijn verlossing en zaligheid gewanhoopt, of heb ik mij
schuldig gemaakt aan vermetel vertrouwen op Gods barmhartigheid en
zo met een geruster gemoed gezondigd?
Ben ik inwendig, of in gesprekken met anderen, tegen God in opstand
gekomen, wanneer ik tegenslag ondervond?
Heb ik oneerbiedig over heilige of gewijde personen of zaken gespro-
ken, bijv. de Kerk, haar priesters, de sacramenten?
Ben ik bijgelovig geweest of heb ik mij met waarzeggerij of spiritisme
ingelaten?
Ben ik lid van een of andere organisatie of beweging die niet strookt
met het geloof of de richtlijnen van de Kerk?
Heb ik een sacrament zonder voorbereiding of heiligschennend ontvan-
gen?
Ben ik in het bezit van, of geabonneerd op boeken, bladen of tijdschrif-
ten die de geloofs- of zedenleer van de katholieke Kerk aantasten of on-
juist weergeven? Heb ik die gelezen of aan anderen te lezen gegeven?
Span ik mij in om mijn geloof en mijn liefde tot God te versterken?
Wend ik de middelen aan om een godsdienstig cultureel niveau te berei-
ken dat mij in staat stelt een getuige van Christus te zijn door woord en
voorbeeld?
32
Heb ik de dingen die op God betrekking hebben met tegenzin gedaan?
Tweede gebod
Heb ik alleen of het bijzijn van anderen God gelasterd of godslasterlijke
taal gesproken?
Ben ik een eed, belofte of gelofte door eigen schuld niet nagekomen?
Waaruit blijkt dat ik eerbied heb voor de heilige naam van God? Of heb
ik de naam van God en van Jezus zonder respect, spottenderwijze als
een stopwoord, of op een andere manier oneerbiedig gebruikt?
Heb ik, minstens inwendig, een akte van eerherstel gedaan, wanneer ik
getuige was van een godslastering of belediging van God?
Heb ik zonder noodzaak een eed afgelegd? Heb ik meineed gepleegd of
onvoorzichtig, lichtvaardig of voor dingen van weinig belang gezwo-
ren?
Heb ik gezworen iemand schade te berokkenen? Heb ik de schade die
eventueel daaruit voortvloeide hersteld?
Derde gebod en geboden van de Kerk
Geloof ik alles, met name de dogma’s, die de katholieke Kerk leert?
Ken ik haar het recht toe geboden te geven, of heb ik deze geboden zelf
betwist en niet bedacht dat het door de geboden van de Kerk Christus
zelf is die mij iets oplegt?
Heb ik op zondagen en verplichte feestdagen, of op de vooravond hier-
van, de Mis vrijwillig verzuimd? Ben ik gedurende de Mis vrijwillig
verstrooid geraakt, of ben ik zonder voldoende reden zo laat gekomen
dat ik moet aannemen, dat ik mijn zondagsplicht eigenlijk niet vervuld
heb?
Heb ik aan de personen die aan mij ondergeschikt zijn het moeilijk of
onmogelijk gemaakt hun zondagsplicht te vervullen?
Heb ik zonder dringende reden lichamelijke arbeid verricht op dagen
waarop dit niet geoorloofd is; dit gedurende geruime tijd (b.v. langer
dan twee uur)?
Heb ik nagelaten op Aswoensdag en op Goede Vrijdag te vasten en mij
op deze twee dagen van vleesspijzen te onthouden?
33
Heb ik op de vrijdagen door het jaar een kleine versterving gedaan of
iets wat voor mij een offer betekent?
Heb ik tenminste eenmaal per jaar gebiecht, in geval ik mij van zware
zonde bewust was? Heb ik de penitentie volbracht die de priester mij bij
mijn laatste biecht heeft opgelegd? Heb ik boete gedaan voor mijn zon-
den?
Heb ik in de Paastijd de Communie ontvangen? Was ik daarbij in staat
van genade? Als ik mij bewust was van een zware zonde, heb ik dan ge-
biecht alvorens te communiceren?
Tracht ik mijn zonden goed te praten?
Heb ik in de biecht uit schaamte of om een andere reden een zware zon-
de verzwegen? Heb ik daarna toch de Communie ontvangen?
Heb ik erop gelet volgens kerkelijk voorschrift niets te gebruiken gedu-
rende één uur voor de heilige Communie?
Vierde gebod
Voor kinderen
Heb ik mijn ouders of anderen die over mij zijn gesteld niet gehoor-
zaamd in belangrijke zaken?
Kan ik het opbrengen te luisteren naar mijn ouders, of wil ik steeds
maar mijn eigen baas zijn? Zie ik in dat dit een vorm van hoogmoed is?
Ben ik hartelijk voor mijn ouders, of heb ik hun verdriet gedaan door
mijn gedrag?
Heb ik hen dwarsgezeten of gekwetst door woorden of daden? Heb ik
hun enig licht of ernstig kwaad toegewenst?
Heb ik mijn best gedaan om mijn dankbaarheid te tonen voor de moeite
die zij zich getroosten voor mijn opvoeding, in het bijzonder door ijve-
rig te studeren?
Heb ik nagelaten hen te helpen in geestelijke of materiële behoeften?
Geef ik toe aan mijn moeilijke karakter en maak ik mij soms zonder re-
den boos als ik mijn zin niet krijg?
Wil ik de dingen die ik gebruik of bezit liefst voor mijzelf alleen hou-
den? Kost het me moeite iets aan mijn broertjes of zusjes te geven of te
lenen?
34
Heb ik met mijn broertjes en zusjes ruzie gemaakt en misschien gevoch-
ten? Heb ik niet met hen willen spreken en probeer ik niet echt mij weer
met hen te verzoenen?
Ben ik afgunstig als zij in een of ander opzicht beter zijn dan ik?
Heb ik hun een goed of een slecht voorbeeld gegeven? Waar blijkt dat
uit?
Voor ouders
Ben ik mij ervan bewust dat er mensen zijn die boven mij staan? Houd
ik hen in ere of werk ik hen tegen? Betreft dit belangrijke zaken?
Leef ik mee met de mensen om mij heen of blijf ik onverschillig voor
hun behoeften, hun problemen of het leed dat ze hebben? Hoe behandel
ik mijn huisgenoten en de mensen met wie ik werk?
Heb ik anderen gekrenkt of bedroefd door ondoordacht optreden, grof-
heid, wangedrag enz.?
Heb ik aan mijn kinderen een slecht voorbeeld gegeven door mijn gods-
dienstige plichten, gezins- en beroepsplichten te verwaarlozen? Heb ik
hen gekwetst door mijn gedrag?
Heb ik hen met liefde en met standvastigheid op hun fouten gewezen, of
heb ik uit gemakzucht te veel door de vingers gezien? Ben ik bij het
vermanen van mijn kinderen rechtvaardig en liefdevol, of laat ik mij
leiden door egoïstische motieven en persoonlijke ijdelheid wanneer zij
me lastigvallen en storen, of wanneer anderen door hen een minder goe-
de indruk van mijzelf zouden krijgen?
Heb ik hen bedreigd, verkeerd behandeld met woorden of daden, of heb
ik hun een of ander kwaad, erg of minder erg, toegewenst?
Heb ik mijn plicht gedaan door hen te helpen hun godsdienstig leven te
verzorgen en hen af te houden van slecht gezelschap?
Heb ik misbruik gemaakt van mijn autoriteit en overwicht door hen te
dwingen de sacramenten te ontvangen, dit zonder mij af te vragen of zij
misschien om één of andere reden niet in de daarvoor vereiste gestelte-
nis zouden zijn?
Heb ik mijn kinderen het volgen van hun roeping bemoeilijkt of belet,
of heb ik hun daarin slechte raad gegeven?
Draag ik voortdurend zorg voor hun vorming op godsdienstig gebied?
35
Heb ik mij bij hun beroepskeuze en -vorming laten leiden door egoïsti-
sche en ijdele motieven in plaats van dit objectief en met het oog op hun
aanleg en capaciteiten te beoordelen?
Heb ik mij zonder goede reden tegen hun huwelijk verzet?
Sta ik toe dat zij werken, studeren of komen op plaatsen waar hun ziel
of lichaam gevaar loopt? Heb ik voldoende waakzaamheid aan de dag
gelegd bij samenkomsten tussen jongens en meisjes? Houd ik mij op de
hoogte van hun vrijetijdsbesteding?
Ben ik een morele en geestelijke steun geweest voor mijn huisgenoten
of voor degenen die van mij afhankelijk zijn?
Beperk ik mij in mijn genoegens en amusement om mij meer aan mijn
gezin te kunnen wijden?
Zijn de eisen van mijn beroep in feite voor mij belangrijker dan mijn
gezin?
Zorg ik voor een goede verhouding met mijn kinderen? Probeer ik een
familiesfeer te scheppen? Probeer ik angst en wantrouwen, die een rede-
lijke vrijheid van de kinderen in de weg staan, te voorkomen?
Geef ik, met bovennatuurlijke visie, mijn kinderen verstandige voorlich-
ting over de oorsprong van het leven, rekening houdend met hun be-
gripsvermogen en hun natuurlijke weetgierigheid?
Ben ik vriendelijker voor vreemden dan voor mijn gezinsleden?
Doe ik al het mogelijke om in de genegenheid tot mijn echtgenoot
(echtgenote) sleur en routine te voorkomen, b.v. door kleine en wisse-
lende attenties?
Heb ik ruzie met mijn echtgenoot (echtgenote)? Heb ik hem (haar) door
woorden of daden gegriefd of benadeeld? Heb ik zijn (haar) gezag ge-
steund door te vermijden hem (haar) ten overstaan van de kinderen te-
rechtwijzingen te geven, hem (haar) tegen te spreken of met hem (haar)
te redetwisten?
Heb ik hem (haar) pijn gedaan of beledigd? Een slecht voorbeeld gege-
ven? Heb ik zijn (haar) fouten zonder belangrijke reden aan anderen
verteld?
Klaag ik in het bijzijn van mijn gezin over de lasten die de huiselijke
plichten met zich meebrengen?
Heb ik mijn echtgenoot (echtgenote) lange tijd alleen gelaten of ver-
waarloosd?
36
Heb ik geprobeerd mijn geloof in de Voorzienigheid levendig te hou-
den? Heb ik mijn best gedaan genoeg te verdienen om behoorlijk mijn
gezin te onderhouden en mijn kinderen een passende opvoeding te ge-
ven?
Heb ik, terwijl ik ertoe in staat was nagelaten mijn familieleden in gees-
telijke of materiële nood te helpen?
Vijfde gebod
Ben ik hartelijk voor anderen? Heb ik belangstelling voor hen? Kan ik
naar een ander luisteren?
Koester ik afkeer, haat, afgunst of wraaklust ten opzichte van iemand?
Zijn er mensen met wie ik niet wil spreken? Weiger ik de goede ver-
standhouding te herstellen?
Zorg ik ervoor dat politieke of zakelijke meningsverschillen niet uitlo-
pen op twistgesprekken, afkeer of haat ten opzichte van anderen?
Heb ik iemand werkelijk kwaad toegewenst? Mij erover verheugd wan-
neer hem (haar) iets onaangenaams overkwam? Misgun ik anderen soms
wat ze hebben?
Heb ik mij door toorn laten meeslepen? Daardoor met anderen ruzie ge-
kregen? Ben ik opvliegend of driftig geweest?
Heb ik anderen geminacht? Met hen de spot gedreven, hen bekritiseerd,
lastiggevallen of belachelijk gemaakt?
Heb ik anderen onheus behandeld met woorden of daden?
Kan ik het opbrengen om iemand om een dienst te vragen? Vraag ik
soms iets op onvriendelijke of onhoffelijke wijze?
Heb ik iemand lichamelijk letsel toegebracht of het leven van anderen in
gevaar gebracht?
Ben ik roekeloos geweest in het verkeer? Met gevaar voor mezelf of an-
deren?
Ben ik voor anderen aanleiding tot zonde geweest door mijn gesprek-
ken, mijn manier van kleden, of doordat ik hen uitnodigde een slechte
film, toneelstuk, enz. te gaan zien; of door slechte boeken of tijdschrif-
ten aan hen uit te lenen? Heb ik mijn best gedaan de gegeven ergernis
weer goed te maken?
Heb ik mijn gezondheid verwaarloosd? Mijn leven in gevaar gebracht?
37
Heb ik te veel gedronken of drugs gebruikt? Hoe vaak?
Heb ik aan gulzigheid toegegeven, meer gegeten of gedronken dan ver-
standig was?
Heb ik mijzelf de dood toegewenst in plaats van mij toe te vertrouwen
aan Gods voorzienigheid? Heb ik ook daadwerkelijk iets gedaan om mij
het leven te ontnemen?
Heb ik zorg gedragen voor het welzijn van mijn naaste, deze gewaar-
schuwd voor geestelijke en materiële gevaren? Heb ik hem terechtge-
wezen als de christelijke naastenliefde dit voorschrijft?
Heb ik mijn werk slecht gedaan en daardoor schade veroorzaakt? Ben ik
bereid de gevolgen daarvan goed te maken?
Probeer ik mijn werk nauwgezet te doen, eraan denkend dat men God
geen slordig gedane arbeid kan aanbieden? Doe ik mijn werk met de
nodige kundigheid en voorbereiding?
Heb ik misbruik gemaakt van het vertrouwen van mijn meerderen? Heb
ik mijn meerderen, ondergeschikten of andere personen benadeeld of
hun ernstige schade berokkend?
Vergemakkelijk ik het werk of de studie van anderen of maak ik het hen
moeilijk, b.v. door hen te storen, hen te ontmoedigen of door ruzie uit te
lokken?
Ben ik traag geweest bij het vervullen van mijn plichten? Stel ik gere-
geld het ogenblik uit om te gaan studeren of te gaan werken?
Heb ik onrecht of misbruiken toegelaten, waar het mijn plicht was dit te
verhinderen?
Heb ik door luiheid bij mijn arbeid ernstige schade veroorzaakt? Heb ik
me op mijn werk te weinig ingezet en hierdoor mijn opdrachtgever be-
nadeeld?
Zesde en negende gebod
Heb ik mij beziggehouden met oneerbare gedachten of herinneringen?
Deze vrijwillig opgeroepen?
Heb ik slechte begeerten gekoesterd tegen de deugd van zuiverheid, ook
zonder ze ten uitvoer te brengen? Waren er omstandigheden bij deze
gedachten, die dit verzwaarden: bloedverwantschap, huwelijk, gewijde
personen?
38
Heb ik onzuivere gesprekken gevoerd; ben ik er zelf mee begonnen?
Heb ik deelgenomen aan vermakelijkheden die mij in de naaste gele-
genheid brachten te zondigen (bepaalde dansen, films, toneelstukken,
boeken, gezelschap, enz.)?
Geef ik mij er rekenschap van, dat het mij vrijwillig begeven in die om-
standigheden reeds een zonde is?
Onderhoud ik nauwgezet de regels van de zedigheid, die de zuiverheid
beschermen, of verwar ik dit soms met preutsheid?
Stel ik mij vóór het bijwonen van een film, toneelstuk, enz. of het lezen
van een boek of tijdschrift op de hoogte van de morele kwaliteiten daar-
van, om mij niet in de gelegenheid tot zonde te begeven en te vermijden
dat mijn geweten zich misvormt?
Heb ik mijn blikken op oneerbare zaken gericht?
Heb ik onzuivere opwellingen afgewezen?
Heb ik onzuivere handelingen gepleegd? Alleen of met anderen? Hoe
dikwijls? Met iemand van hetzelfde of het andere geslacht? Was er een
omstandigheid van huwelijk, bloedverwantschap e.d. die de zonde ver-
zwaarde? Hadden deze daden een zwangerschap tot gevolg? Heb ik iets
gedaan om dit op ongeoorloofde wijze te voorkomen? Heb ik meege-
werkt aan abortus? Heb ik op andere wijze tegen de zuiverheid gezon-
digd?
Heb ik vriendschapsbetrekkingen, die gewoonlijk gelegenheid tot zonde
zijn? Ben ik bereid die af te breken?
Voor hen die verkering hebben
Is ware liefde de belangrijkste reden waarom ik verkering heb? Weet ik
me zo te beheersen dat mijn genegenheid voor mijn geliefde geen aan-
leiding tot zonde wordt? Verlaag ik de menselijke liefde door haar te
maken tot de camouflage van mijn egoïsme en genotzucht?
De verkering moet een gelegenheid zijn om over en weer de ware liefde
te verdiepen en elkaar beter te leren kennen. Wordt mijn verkering geïn-
spireerd door eigenbelang in plaats van door een geest van overgave,
begrip, eerbied en fijngevoeligheid?
39
Maak ik in mijn verkeringstijd veelvuldig gebruik van het sacrament
van de biecht om zo meer genade van God te ontvangen? Heeft mijn
verkering mij veeleer van God verwijderd?
Voor gehuwden
Heb ik bij het huwelijksgebruik gezondigd? Aan mijn echtgenoot (echt-
genote) geweigerd waar hij (zij) recht op had? Heb ik in begeerte of in
feite de huwelijkstrouw geschonden?
Heb ik de periodieke onthouding toegepast, zonder dat ik zwaarwegen-
de redenen had om aldus het kindertal te beperken?
Heb ik voorbehoedmiddelen (b.v. ook de pil) gebruikt? Anderen daartoe
gebracht? Heb ik meegewerkt —door adviezen, lichtzinnige praat, be-
denkelijke grapjes of mentaliteitsbeïnvloeding— een anticonceptiesfeer
te bevorderen? Heb ik vóór het huwelijk met iemand geslachtelijke om-
gang gehad en het nog niet gebiecht?
Zevende en tiende gebod
Heb ik geld of iets anders gestolen? Heb ik dit hersteld of teruggegeven
als ik het kon? Ben ik er alsnog toe bereid? Heb ik met anderen meege-
werkt aan roof of diefstal? Waren er verzwarende omstandigheden (b.v.
gewijde voorwerpen)? Was de hoeveelheid of de waarde aanzienlijk?
Houd ik iets in bezit tegen de wil van de eigenaar?
Heb ik anderen benadeeld door bedrog of afpersing? Bij contracten of
handelsrelaties? Chantage gepleegd?
Heb ik iemand op andere wijze in zijn goederen benadeeld? Heb ik be-
drog gepleegd door meer te eisen dan billijk was? Heb ik dit onrecht
goedgemaakt of ben ik tenminste van plan dit te doen?
Heb ik meer uitgegeven dan mijn financiële positie toelaat?
Heb ik mijn werk goed verricht en mij tevreden gesteld met het loon dat
mij toekomt?
Heb ik verzuimd een redelijke bijdrage te leveren voor de noden van de
Kerk?
Steun ik naar vermogen de armen en de goede werken? Heb ik met
christelijke berusting de ontbering van het noodzakelijke aanvaard?
40
Heb ik mijn echtgenoot (echtgenote) iets onthouden van hetgeen hem
(haar) toekomt?
Verzuim ik, of stel ik uit, het rechtvaardig loon uit te betalen?
Betaal ik naar billijkheid de arbeid van anderen?
Heb ik mij, ten aanzien van mijn ondergeschikten, mij laten verleiden
tot het onbillijk bevoordelen of voortrekken van bepaalde personen?
Kom ik mijn sociale verplichtingen na, b.v. sociale verzekering enz. van
mijn ondergeschikten?
Heb ik de wet weten te ontduiken ten nadele van anderen, b.v. door het
niet betalen van sociale lasten?
Heb ik belasting betaald volgens rechtvaardigheid?
Heb ik onrecht, ergernis, diefstal, wraakneming, bedrog en wat verder in
strijd is met het algemeen welzijn, zelf vermeden en, voorzover mijn
taak dit meebrengt, gezorgd dat dit door anderen vermeden werd?
Heb ik sociale en politieke acties gesteund die gericht zijn tegen de
christelijke moraal of het christelijk geloof?
Achtste gebod
Heb ik gelogen? De schade die daaruit ontstond goedgemaakt? Neem ik
het niet zo nauw met de waarheid in zaken van minder belang?
Heb ik zonder ernstige reden fouten van anderen bekend gemaakt? Heb
ik geroddeld?
Heb ik dit op een of andere wijze goedgemaakt, b.v. door ook de goede
eigenschappen van die persoon te zeggen?
Heb ik gelasterd door ongunstig over anderen te spreken in strijd met de
waarheid? Heb ik de schade, daardoor veroorzaakt, hersteld of ben ik
van plan dit te doen?
Heb ik nagelaten de naaste te verdedigen bij kwaadspreken of laster?
Luister ik met genoegen naar de roddelpraat van anderen?
Heb ik lichtvaardig over anderen geoordeeld? Heb ik dit oordeel aan
anderen meegedeeld? Dit lichtvaardig oordeel gecorrigeerd?
Heb ik belangrijke geheimen van anderen geschonden door die zonder
voldoende reden aan derden bekend te maken? Het daardoor ontstane
nadeel goedgemaakt?
41
Spreek ik lichtvaardig in ongunstige zin over anderen? Waarom doe ik
dit eigenlijk? Uit afgunst of opvliegendheid misschien?
Heb ik over personen of instellingen kwaadgesproken, alleen op grond
van het feit ergens iets gehoord of gelezen te hebben? Heb ik op die
manier het lasteren en roddelen bevorderd?
Houd ik er rekening mee dat het verschil van politiek inzicht, beroeps-
opvattingen of wereldbeschouwelijke opvattingen geen reden is om
mijn naaste te veroordelen in gedachten of gesprekken; en dat deze ver-
schillen mij niet het recht geven zijn fouten bekend te maken, als dit
voor een hoger belang niet noodzakelijk is?
Heb ik van dingen die ik ambtshalve vertrouwelijk had vernomen ten
onrechte tot eigen voordeel gebruik gemaakt? De daardoor ontstane
schade vergoed?
Heb ik brieven of documenten geopend of gelezen zonder bevoegd te
zijn?
Heb ik gesprekken afgeluisterd tegen de bedoeling in van de betrokke-
nen, die kennelijk met elkaar in vertrouwelijk gesprek waren?
42
4. ORDE VAN DIENST VAN HET BOETESACRAMENT
Voor wat betreft de concrete vorm van het sacrament van de verzoening
kan gekozen worden uit de verschillende liturgisch goedgekeurde tek-
sten (Vgl. NATIONALE RAAD VOOR LITURGIE, Orde van dienst voor boete
en verzoening). Hier volgt een selectie van bovengenoemde teksten.
Ontvangst van de boeteling.
Na een vriendelijke begroeting door de priester maken de boeteling en
de priester samen het kruisteken:
In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
De priester nodigt de boeteling uit zich in vertrouwen tot God te rich-
ten:
De Heer zij in uw hart, opdat u met een berouwvol hart uw zonden be-
lijdt.
De boeteling antwoordt:
Amen.
Lezing van het woord van God
Eventueel leest de priester nu een tekst uit de Heilige Schrift, b.v. Ez.
11,19-20, of Mt 6,14-15, of Joh 20,19-23, enz.
Belijdenis van zonden en aanvaarding van de boete.
De boeteling zegt:
Ik belijd voor de almachtige God en voor u, dat ik gezondigd heb in
woord en gedachte, in doen en laten: door mijn schuld, door mijn
schuld, door mijn grote schuld. Daarom smeek ik de heilige Maria, al-
tijd maagd, alle engelen en heiligen en u, voor mij te bidden tot de
Heer onze God.
43
De boeteling belijdt nu zijn zonden. Zo nodig helpt de priester de boete-
ling. Hij geeft hem passende raad en zet hem aan tot berouw over zijn
zonden. Hij herinnert hem er aan dat de christen door in het sacrament
van boete en verzoening te sterven en verrijzen met Christus in het
paasmysterie weer tot nieuw leven wordt gewekt. Daarna stelt hij hem
een boete voor, die de boeteling aanneemt als voldoening voor zijn zon-
den en als aanzet voor een nieuwe levenswijze.
Gebed van de boeteling en absolutie.
Daarna vraagt de priester de boeteling uitdrukking te geven aan zijn
berouw. Deze zegt, b.v.:
Heer Jezus, Zoon van God, wees mij, zondaar, genadig.
De priester strekt de handen (of alleen de rechterhand) uit over het
hoofd van de boeteling en zegt:
God, de barmhartige Vader, heeft de wereld met zich verzoend door
de dood en de verrijzenis van zijn Zoon en de heilige Geest uitgestort
tot vergeving van de zonden; Hij schenke u door het dienstwerk van
de Kerk vrijspraak en vrede. En ik ontsla u van uw zonden in de naam
van de Vader en de Zoon + en de heilige Geest.
De boeteling antwoordt:
Amen.
Lofprijzing van God en wegzending van de boeteling
Na de absolutie zegt de priester:
Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig.
De boeteling besluit:
Zijn genade duurt in eeuwigheid.
Daarna zendt de priester de boeteling heen met de woorden:
De Heer heeft uw zonden vergeven. Ga in vrede.

More Related Content

What's hot

Bendictus XVI, Spe salvi, 2008
Bendictus XVI, Spe salvi, 2008Bendictus XVI, Spe salvi, 2008
Bendictus XVI, Spe salvi, 2008CSR-Religion
 
Javier Echevarría brief_september_2012
Javier Echevarría brief_september_2012Javier Echevarría brief_september_2012
Javier Echevarría brief_september_2012Opus Dei Nederland
 
Dopen Moet Dat Nu echt
Dopen Moet Dat Nu echtDopen Moet Dat Nu echt
Dopen Moet Dat Nu echtKleijne
 
Pastorale brief 4-11-2015 Mgr. Echevarría,
Pastorale brief 4-11-2015 Mgr. Echevarría,Pastorale brief 4-11-2015 Mgr. Echevarría,
Pastorale brief 4-11-2015 Mgr. Echevarría,Opus Dei Nederland
 
De Bruiloft Van Het Lam
De Bruiloft Van Het LamDe Bruiloft Van Het Lam
De Bruiloft Van Het LamKleijne
 
Liefde tot de kerk, Liefdevolle trouw aan de Kerk en de paus, door Jozefmaría...
Liefde tot de kerk, Liefdevolle trouw aan de Kerk en de paus, door Jozefmaría...Liefde tot de kerk, Liefdevolle trouw aan de Kerk en de paus, door Jozefmaría...
Liefde tot de kerk, Liefdevolle trouw aan de Kerk en de paus, door Jozefmaría...Opus Dei Nederland
 
Met de blik op Jezus Christus, teksten ter overweging
Met de blik op Jezus  Christus, teksten ter overwegingMet de blik op Jezus  Christus, teksten ter overweging
Met de blik op Jezus Christus, teksten ter overwegingCSR-Religion
 
Johannes Paulus II de Rozenkrans
Johannes Paulus II de RozenkransJohannes Paulus II de Rozenkrans
Johannes Paulus II de RozenkransCSR
 
Teksten over Paus en Kerk
Teksten over Paus en KerkTeksten over Paus en Kerk
Teksten over Paus en KerkCSR
 
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Geloofsbelijdenis
Katechismus 11 - 12 jarigen - De GeloofsbelijdenisKatechismus 11 - 12 jarigen - De Geloofsbelijdenis
Katechismus 11 - 12 jarigen - De GeloofsbelijdenisN Couperus
 
Katechismus sacramenten voor kinderen van 9-10 jaar
Katechismus sacramenten voor kinderen van 9-10 jaarKatechismus sacramenten voor kinderen van 9-10 jaar
Katechismus sacramenten voor kinderen van 9-10 jaarCSR
 
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Tien Geboden
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Tien GebodenKatechismus 11 - 12 jarigen - De Tien Geboden
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Tien GebodenN Couperus
 
Franciscus, encycliek Lumen Fidei 2013
Franciscus, encycliek Lumen Fidei 2013Franciscus, encycliek Lumen Fidei 2013
Franciscus, encycliek Lumen Fidei 2013CSR-Religion
 
Emmaus handouts-onderweg-1
Emmaus handouts-onderweg-1Emmaus handouts-onderweg-1
Emmaus handouts-onderweg-1Praktijkcentrum
 
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Sacramenten
Katechismus 11 - 12 jarigen - De SacramentenKatechismus 11 - 12 jarigen - De Sacramenten
Katechismus 11 - 12 jarigen - De SacramentenN Couperus
 
2015.06.27 studiedag deel2-gods_liefde_in_christus-hvd_kleij
2015.06.27 studiedag deel2-gods_liefde_in_christus-hvd_kleij2015.06.27 studiedag deel2-gods_liefde_in_christus-hvd_kleij
2015.06.27 studiedag deel2-gods_liefde_in_christus-hvd_kleijehstudies
 

What's hot (20)

Bendictus XVI, Spe salvi, 2008
Bendictus XVI, Spe salvi, 2008Bendictus XVI, Spe salvi, 2008
Bendictus XVI, Spe salvi, 2008
 
Handouts onderweg-4
Handouts onderweg-4Handouts onderweg-4
Handouts onderweg-4
 
Handouts onderweg-3
Handouts onderweg-3Handouts onderweg-3
Handouts onderweg-3
 
Javier Echevarría brief_september_2012
Javier Echevarría brief_september_2012Javier Echevarría brief_september_2012
Javier Echevarría brief_september_2012
 
Dopen Moet Dat Nu echt
Dopen Moet Dat Nu echtDopen Moet Dat Nu echt
Dopen Moet Dat Nu echt
 
Menorah
MenorahMenorah
Menorah
 
Pastorale brief 4-11-2015 Mgr. Echevarría,
Pastorale brief 4-11-2015 Mgr. Echevarría,Pastorale brief 4-11-2015 Mgr. Echevarría,
Pastorale brief 4-11-2015 Mgr. Echevarría,
 
De Bruiloft Van Het Lam
De Bruiloft Van Het LamDe Bruiloft Van Het Lam
De Bruiloft Van Het Lam
 
Liefde tot de kerk, Liefdevolle trouw aan de Kerk en de paus, door Jozefmaría...
Liefde tot de kerk, Liefdevolle trouw aan de Kerk en de paus, door Jozefmaría...Liefde tot de kerk, Liefdevolle trouw aan de Kerk en de paus, door Jozefmaría...
Liefde tot de kerk, Liefdevolle trouw aan de Kerk en de paus, door Jozefmaría...
 
Met de blik op Jezus Christus, teksten ter overweging
Met de blik op Jezus  Christus, teksten ter overwegingMet de blik op Jezus  Christus, teksten ter overweging
Met de blik op Jezus Christus, teksten ter overweging
 
Door Maria naar Jezus
Door Maria naar JezusDoor Maria naar Jezus
Door Maria naar Jezus
 
Johannes Paulus II de Rozenkrans
Johannes Paulus II de RozenkransJohannes Paulus II de Rozenkrans
Johannes Paulus II de Rozenkrans
 
Teksten over Paus en Kerk
Teksten over Paus en KerkTeksten over Paus en Kerk
Teksten over Paus en Kerk
 
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Geloofsbelijdenis
Katechismus 11 - 12 jarigen - De GeloofsbelijdenisKatechismus 11 - 12 jarigen - De Geloofsbelijdenis
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Geloofsbelijdenis
 
Katechismus sacramenten voor kinderen van 9-10 jaar
Katechismus sacramenten voor kinderen van 9-10 jaarKatechismus sacramenten voor kinderen van 9-10 jaar
Katechismus sacramenten voor kinderen van 9-10 jaar
 
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Tien Geboden
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Tien GebodenKatechismus 11 - 12 jarigen - De Tien Geboden
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Tien Geboden
 
Franciscus, encycliek Lumen Fidei 2013
Franciscus, encycliek Lumen Fidei 2013Franciscus, encycliek Lumen Fidei 2013
Franciscus, encycliek Lumen Fidei 2013
 
Emmaus handouts-onderweg-1
Emmaus handouts-onderweg-1Emmaus handouts-onderweg-1
Emmaus handouts-onderweg-1
 
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Sacramenten
Katechismus 11 - 12 jarigen - De SacramentenKatechismus 11 - 12 jarigen - De Sacramenten
Katechismus 11 - 12 jarigen - De Sacramenten
 
2015.06.27 studiedag deel2-gods_liefde_in_christus-hvd_kleij
2015.06.27 studiedag deel2-gods_liefde_in_christus-hvd_kleij2015.06.27 studiedag deel2-gods_liefde_in_christus-hvd_kleij
2015.06.27 studiedag deel2-gods_liefde_in_christus-hvd_kleij
 

Viewers also liked

Proyecto de vida
Proyecto de vidaProyecto de vida
Proyecto de vidaalrxandra
 
Faberlic public relation july 2010
Faberlic public relation july 2010Faberlic public relation july 2010
Faberlic public relation july 2010Eva
 
AAS - Excelsior College
AAS - Excelsior CollegeAAS - Excelsior College
AAS - Excelsior CollegeMatthew McCoy
 
3x emulsion
3x emulsion3x emulsion
3x emulsionEva
 
إبطال الاستدلال بحديث في مسجد الخيف قبر سبعين نبيا على جواز الصلاة في المساجد...
إبطال الاستدلال بحديث في مسجد الخيف قبر سبعين نبيا على جواز الصلاة في المساجد...إبطال الاستدلال بحديث في مسجد الخيف قبر سبعين نبيا على جواز الصلاة في المساجد...
إبطال الاستدلال بحديث في مسجد الخيف قبر سبعين نبيا على جواز الصلاة في المساجد...ربيع أحمد
 
حكم اتخاذ القبور مساجد
حكم اتخاذ القبور مساجدحكم اتخاذ القبور مساجد
حكم اتخاذ القبور مساجدربيع أحمد
 
20151025 주일예배, 막11장27절 12장12절, 머릿돌 되신 예수님
20151025 주일예배, 막11장27절 12장12절, 머릿돌 되신 예수님20151025 주일예배, 막11장27절 12장12절, 머릿돌 되신 예수님
20151025 주일예배, 막11장27절 12장12절, 머릿돌 되신 예수님Myeongnyun Mission Church
 
presen-template _cathy
presen-template _cathypresen-template _cathy
presen-template _cathyMENG WANG
 
Mgr Chaput on Love in the Family
Mgr Chaput on Love in the FamilyMgr Chaput on Love in the Family
Mgr Chaput on Love in the FamilyCSR
 
O Aniversário de Jesus
O Aniversário de JesusO Aniversário de Jesus
O Aniversário de JesusHelio Cruz
 
DSS instructor orientation jan13
DSS instructor orientation jan13DSS instructor orientation jan13
DSS instructor orientation jan13wef
 

Viewers also liked (16)

Proyecto de vida
Proyecto de vidaProyecto de vida
Proyecto de vida
 
Faberlic public relation july 2010
Faberlic public relation july 2010Faberlic public relation july 2010
Faberlic public relation july 2010
 
AAS - Excelsior College
AAS - Excelsior CollegeAAS - Excelsior College
AAS - Excelsior College
 
3x emulsion
3x emulsion3x emulsion
3x emulsion
 
إبطال الاستدلال بحديث في مسجد الخيف قبر سبعين نبيا على جواز الصلاة في المساجد...
إبطال الاستدلال بحديث في مسجد الخيف قبر سبعين نبيا على جواز الصلاة في المساجد...إبطال الاستدلال بحديث في مسجد الخيف قبر سبعين نبيا على جواز الصلاة في المساجد...
إبطال الاستدلال بحديث في مسجد الخيف قبر سبعين نبيا على جواز الصلاة في المساجد...
 
حكم اتخاذ القبور مساجد
حكم اتخاذ القبور مساجدحكم اتخاذ القبور مساجد
حكم اتخاذ القبور مساجد
 
20151025 주일예배, 막11장27절 12장12절, 머릿돌 되신 예수님
20151025 주일예배, 막11장27절 12장12절, 머릿돌 되신 예수님20151025 주일예배, 막11장27절 12장12절, 머릿돌 되신 예수님
20151025 주일예배, 막11장27절 12장12절, 머릿돌 되신 예수님
 
Apurva Resume
Apurva ResumeApurva Resume
Apurva Resume
 
presen-template _cathy
presen-template _cathypresen-template _cathy
presen-template _cathy
 
s ablad company profile NEW
s ablad company profile NEWs ablad company profile NEW
s ablad company profile NEW
 
Mgr Chaput on Love in the Family
Mgr Chaput on Love in the FamilyMgr Chaput on Love in the Family
Mgr Chaput on Love in the Family
 
O Aniversário de Jesus
O Aniversário de JesusO Aniversário de Jesus
O Aniversário de Jesus
 
DSS instructor orientation jan13
DSS instructor orientation jan13DSS instructor orientation jan13
DSS instructor orientation jan13
 
Da Collo Attendance Certificate
Da Collo Attendance CertificateDa Collo Attendance Certificate
Da Collo Attendance Certificate
 
Indaba2016
Indaba2016Indaba2016
Indaba2016
 
Part 2 master
Part 2 masterPart 2 master
Part 2 master
 

Similar to Hoe biechten wij goed?

Katechismus tien geboden voor kinderen van 11-12 jaar
Katechismus tien geboden voor kinderen van 11-12 jaarKatechismus tien geboden voor kinderen van 11-12 jaar
Katechismus tien geboden voor kinderen van 11-12 jaarCSR
 
Katechismus 11 - 12 jarigen
Katechismus 11 - 12 jarigenKatechismus 11 - 12 jarigen
Katechismus 11 - 12 jarigenN Couperus
 
Katechismus geloofsbelijdenis voor kinderen van 11-12 jaar
Katechismus geloofsbelijdenis voor kinderen van 11-12 jaarKatechismus geloofsbelijdenis voor kinderen van 11-12 jaar
Katechismus geloofsbelijdenis voor kinderen van 11-12 jaarCSR
 
Compendium, de geloofsbelijdenis
Compendium, de geloofsbelijdenisCompendium, de geloofsbelijdenis
Compendium, de geloofsbelijdenisCSR
 
Encycliek humanae vitae van Paus Paulus VI
Encycliek humanae vitae van Paus Paulus VIEncycliek humanae vitae van Paus Paulus VI
Encycliek humanae vitae van Paus Paulus VICSR
 
Thomas Merton Geestelijke Begeleiding
Thomas Merton Geestelijke BegeleidingThomas Merton Geestelijke Begeleiding
Thomas Merton Geestelijke BegeleidingRinie Altena
 
Purified 21 oktober
Purified   21 oktoberPurified   21 oktober
Purified 21 oktoberJVMaranatha
 
Noveen voor het gezin tot de heilige Jozefmaria
Noveen voor het gezin tot de heilige JozefmariaNoveen voor het gezin tot de heilige Jozefmaria
Noveen voor het gezin tot de heilige JozefmariaOpus Dei Nederland
 
Diversiteit bijbelstudie
Diversiteit bijbelstudieDiversiteit bijbelstudie
Diversiteit bijbelstudiePraktijkcentrum
 
Vergeving. Wanneer?
Vergeving. Wanneer?Vergeving. Wanneer?
Vergeving. Wanneer?Lieverse
 
Katechismus 9 - 10 jarigen - De Sacramenten
Katechismus 9 - 10 jarigen - De SacramentenKatechismus 9 - 10 jarigen - De Sacramenten
Katechismus 9 - 10 jarigen - De SacramentenN Couperus
 
Benedictus XVI WJD
Benedictus XVI WJDBenedictus XVI WJD
Benedictus XVI WJDCSR
 
2010 jonastandpunt kerk en ambt
2010 jonastandpunt kerk en ambt2010 jonastandpunt kerk en ambt
2010 jonastandpunt kerk en ambtMaarten Devos
 
Noveen voor werk tot de heilige Jozefmaria
Noveen voor werk tot de heilige JozefmariaNoveen voor werk tot de heilige Jozefmaria
Noveen voor werk tot de heilige JozefmariaOpus Dei Nederland
 
Verzoening in de Bijbel
Verzoening in de BijbelVerzoening in de Bijbel
Verzoening in de Bijbelvader Jakob
 
Benedictus XVI Sacramentum Caritatis, 22-2-2007
Benedictus XVI Sacramentum Caritatis, 22-2-2007Benedictus XVI Sacramentum Caritatis, 22-2-2007
Benedictus XVI Sacramentum Caritatis, 22-2-2007CSR-Religion
 
Boodschap wjd 2011_ben_xvi
Boodschap wjd 2011_ben_xviBoodschap wjd 2011_ben_xvi
Boodschap wjd 2011_ben_xviCSR
 
Caritas in veritate_ben_xvi
Caritas in veritate_ben_xviCaritas in veritate_ben_xvi
Caritas in veritate_ben_xviCSR
 
Katechismus 9 - 10 jarigen - De Tien Geboden
Katechismus 9 - 10 jarigen - De Tien GebodenKatechismus 9 - 10 jarigen - De Tien Geboden
Katechismus 9 - 10 jarigen - De Tien GebodenN Couperus
 

Similar to Hoe biechten wij goed? (20)

Katechismus tien geboden voor kinderen van 11-12 jaar
Katechismus tien geboden voor kinderen van 11-12 jaarKatechismus tien geboden voor kinderen van 11-12 jaar
Katechismus tien geboden voor kinderen van 11-12 jaar
 
Katechismus 11 - 12 jarigen
Katechismus 11 - 12 jarigenKatechismus 11 - 12 jarigen
Katechismus 11 - 12 jarigen
 
Katechismus geloofsbelijdenis voor kinderen van 11-12 jaar
Katechismus geloofsbelijdenis voor kinderen van 11-12 jaarKatechismus geloofsbelijdenis voor kinderen van 11-12 jaar
Katechismus geloofsbelijdenis voor kinderen van 11-12 jaar
 
Compendium, de geloofsbelijdenis
Compendium, de geloofsbelijdenisCompendium, de geloofsbelijdenis
Compendium, de geloofsbelijdenis
 
Encycliek humanae vitae van Paus Paulus VI
Encycliek humanae vitae van Paus Paulus VIEncycliek humanae vitae van Paus Paulus VI
Encycliek humanae vitae van Paus Paulus VI
 
Thomas Merton Geestelijke Begeleiding
Thomas Merton Geestelijke BegeleidingThomas Merton Geestelijke Begeleiding
Thomas Merton Geestelijke Begeleiding
 
Purified 21 oktober
Purified   21 oktoberPurified   21 oktober
Purified 21 oktober
 
Noveen voor het gezin tot de heilige Jozefmaria
Noveen voor het gezin tot de heilige JozefmariaNoveen voor het gezin tot de heilige Jozefmaria
Noveen voor het gezin tot de heilige Jozefmaria
 
Diversiteit bijbelstudie
Diversiteit bijbelstudieDiversiteit bijbelstudie
Diversiteit bijbelstudie
 
Divers bijbelstud
Divers bijbelstudDivers bijbelstud
Divers bijbelstud
 
Vergeving. Wanneer?
Vergeving. Wanneer?Vergeving. Wanneer?
Vergeving. Wanneer?
 
Katechismus 9 - 10 jarigen - De Sacramenten
Katechismus 9 - 10 jarigen - De SacramentenKatechismus 9 - 10 jarigen - De Sacramenten
Katechismus 9 - 10 jarigen - De Sacramenten
 
Benedictus XVI WJD
Benedictus XVI WJDBenedictus XVI WJD
Benedictus XVI WJD
 
2010 jonastandpunt kerk en ambt
2010 jonastandpunt kerk en ambt2010 jonastandpunt kerk en ambt
2010 jonastandpunt kerk en ambt
 
Noveen voor werk tot de heilige Jozefmaria
Noveen voor werk tot de heilige JozefmariaNoveen voor werk tot de heilige Jozefmaria
Noveen voor werk tot de heilige Jozefmaria
 
Verzoening in de Bijbel
Verzoening in de BijbelVerzoening in de Bijbel
Verzoening in de Bijbel
 
Benedictus XVI Sacramentum Caritatis, 22-2-2007
Benedictus XVI Sacramentum Caritatis, 22-2-2007Benedictus XVI Sacramentum Caritatis, 22-2-2007
Benedictus XVI Sacramentum Caritatis, 22-2-2007
 
Boodschap wjd 2011_ben_xvi
Boodschap wjd 2011_ben_xviBoodschap wjd 2011_ben_xvi
Boodschap wjd 2011_ben_xvi
 
Caritas in veritate_ben_xvi
Caritas in veritate_ben_xviCaritas in veritate_ben_xvi
Caritas in veritate_ben_xvi
 
Katechismus 9 - 10 jarigen - De Tien Geboden
Katechismus 9 - 10 jarigen - De Tien GebodenKatechismus 9 - 10 jarigen - De Tien Geboden
Katechismus 9 - 10 jarigen - De Tien Geboden
 

More from CSR

Sexuality and Identity: Scientific Findings
Sexuality and Identity: Scientific FindingsSexuality and Identity: Scientific Findings
Sexuality and Identity: Scientific FindingsCSR
 
Computer Consciousness Creativity
Computer Consciousness CreativityComputer Consciousness Creativity
Computer Consciousness CreativityCSR
 
Rejection of LGBT Policy
Rejection of LGBT PolicyRejection of LGBT Policy
Rejection of LGBT PolicyCSR
 
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgeving
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgevingDe toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgeving
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgevingCSR
 
Rushing toward death by Theo de Boer
Rushing toward death by Theo de BoerRushing toward death by Theo de Boer
Rushing toward death by Theo de BoerCSR
 
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenics
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenicsDarwinism all the way: crossing the line between selection and eugenics
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenicsCSR
 
Onze Lieve Vrouw van Guadalupe
Onze Lieve Vrouw van GuadalupeOnze Lieve Vrouw van Guadalupe
Onze Lieve Vrouw van GuadalupeCSR
 
Evolución y Creación: revelación y razón
Evolución y Creación: revelación y razónEvolución y Creación: revelación y razón
Evolución y Creación: revelación y razónCSR
 
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huisPaus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huisCSR
 
Biblia y matrimonio
Biblia y matrimonioBiblia y matrimonio
Biblia y matrimonioCSR
 
Young in Europe Today
Young in Europe TodayYoung in Europe Today
Young in Europe TodayCSR
 
De late Alphons Ariëns
De late Alphons AriënsDe late Alphons Ariëns
De late Alphons AriënsCSR
 
Card. Schönborn on Evolution
Card. Schönborn on EvolutionCard. Schönborn on Evolution
Card. Schönborn on EvolutionCSR
 
Christian Life part 4: Christian Prayer
Christian Life part 4: Christian PrayerChristian Life part 4: Christian Prayer
Christian Life part 4: Christian PrayerCSR
 
Christian Life Part 3: Life in Christ, the Ten Commandments
Christian Life Part 3: Life in Christ, the Ten CommandmentsChristian Life Part 3: Life in Christ, the Ten Commandments
Christian Life Part 3: Life in Christ, the Ten CommandmentsCSR
 
Christian Life Part 2: Celebration of the Christian Mystery, the Sacraments
Christian Life Part 2: Celebration of the Christian Mystery, the SacramentsChristian Life Part 2: Celebration of the Christian Mystery, the Sacraments
Christian Life Part 2: Celebration of the Christian Mystery, the SacramentsCSR
 
Christian Life part 1: the Profession of Faith
Christian Life part 1: the Profession of FaithChristian Life part 1: the Profession of Faith
Christian Life part 1: the Profession of FaithCSR
 
Paus Franciscus Evangelii Gaudium
Paus Franciscus Evangelii GaudiumPaus Franciscus Evangelii Gaudium
Paus Franciscus Evangelii GaudiumCSR
 
Educacion diferenciada, Teresa Artola
Educacion diferenciada, Teresa ArtolaEducacion diferenciada, Teresa Artola
Educacion diferenciada, Teresa ArtolaCSR
 
Johannes Paulus II: Fides et Ratio
Johannes Paulus II: Fides et RatioJohannes Paulus II: Fides et Ratio
Johannes Paulus II: Fides et RatioCSR
 

More from CSR (20)

Sexuality and Identity: Scientific Findings
Sexuality and Identity: Scientific FindingsSexuality and Identity: Scientific Findings
Sexuality and Identity: Scientific Findings
 
Computer Consciousness Creativity
Computer Consciousness CreativityComputer Consciousness Creativity
Computer Consciousness Creativity
 
Rejection of LGBT Policy
Rejection of LGBT PolicyRejection of LGBT Policy
Rejection of LGBT Policy
 
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgeving
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgevingDe toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgeving
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgeving
 
Rushing toward death by Theo de Boer
Rushing toward death by Theo de BoerRushing toward death by Theo de Boer
Rushing toward death by Theo de Boer
 
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenics
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenicsDarwinism all the way: crossing the line between selection and eugenics
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenics
 
Onze Lieve Vrouw van Guadalupe
Onze Lieve Vrouw van GuadalupeOnze Lieve Vrouw van Guadalupe
Onze Lieve Vrouw van Guadalupe
 
Evolución y Creación: revelación y razón
Evolución y Creación: revelación y razónEvolución y Creación: revelación y razón
Evolución y Creación: revelación y razón
 
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huisPaus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
 
Biblia y matrimonio
Biblia y matrimonioBiblia y matrimonio
Biblia y matrimonio
 
Young in Europe Today
Young in Europe TodayYoung in Europe Today
Young in Europe Today
 
De late Alphons Ariëns
De late Alphons AriënsDe late Alphons Ariëns
De late Alphons Ariëns
 
Card. Schönborn on Evolution
Card. Schönborn on EvolutionCard. Schönborn on Evolution
Card. Schönborn on Evolution
 
Christian Life part 4: Christian Prayer
Christian Life part 4: Christian PrayerChristian Life part 4: Christian Prayer
Christian Life part 4: Christian Prayer
 
Christian Life Part 3: Life in Christ, the Ten Commandments
Christian Life Part 3: Life in Christ, the Ten CommandmentsChristian Life Part 3: Life in Christ, the Ten Commandments
Christian Life Part 3: Life in Christ, the Ten Commandments
 
Christian Life Part 2: Celebration of the Christian Mystery, the Sacraments
Christian Life Part 2: Celebration of the Christian Mystery, the SacramentsChristian Life Part 2: Celebration of the Christian Mystery, the Sacraments
Christian Life Part 2: Celebration of the Christian Mystery, the Sacraments
 
Christian Life part 1: the Profession of Faith
Christian Life part 1: the Profession of FaithChristian Life part 1: the Profession of Faith
Christian Life part 1: the Profession of Faith
 
Paus Franciscus Evangelii Gaudium
Paus Franciscus Evangelii GaudiumPaus Franciscus Evangelii Gaudium
Paus Franciscus Evangelii Gaudium
 
Educacion diferenciada, Teresa Artola
Educacion diferenciada, Teresa ArtolaEducacion diferenciada, Teresa Artola
Educacion diferenciada, Teresa Artola
 
Johannes Paulus II: Fides et Ratio
Johannes Paulus II: Fides et RatioJohannes Paulus II: Fides et Ratio
Johannes Paulus II: Fides et Ratio
 

Hoe biechten wij goed?

  • 2. 2 KORT BESTEK Behandeling in beknopte vorm van inhoud en beleving van het katholieke geloof In deze serie zijn verschenen: 5. F. LUNA Hoe biechten wij goed? Met kerkelijke goedkeuring Haarlem, 5 november 1998 Mgr. dr. Jozef Punt, ap.adm. Ref. JMP/051198/EF Oorspronkelijke titel: Cómo confesarse bien ©1972 Editorial Palabra, Madrid Omslagfoto ©1998 Frida Huwiler, Ostern c/o Beeldrecht Amstelveen Liturgische formules 1976 Nationale Raad voor Liturgie te Zeist © 1998 Nederlandse editie STICHTING DE BOOG Keizersgracht 218-B 1016 DZ AMSTERDAM e-mail: info@deboog.nl internet: www.deboog.nl ISBN 90.6257.025.9
  • 3. 3 Inhoud 1. HET BELANG VAN DE BIECHT De priesterlijke taak wat betreft de biecht 5 De geestelijke leiding 6 2. HOE BIECHTEN WIJ GOED? De zondaar 8 De zonde 10 De ernst van de zonde 11 Gods barmhartigheid 13 De bekering 15 Vuistregels 15 Het gewetensonderzoek 17 Het berouw 19 Het voornemen om zich te beteren 20 De belijdenis van de zonden 22 Het volbrengen van de penitentie 24 In deze wereld 26 De fabel van de zesde week 27 3. GEWETENSONDERZOEK VOOR DE BIECHT Eerste gebod 31 Tweede gebod 32 Derde gebod en geboden van de Kerk 32 Vierde gebod Voor kinderen 33 Voor ouders 34 Vijfde gebod 36
  • 4. 4 Zesde en negende gebod 37 Voor hen die verkering hebben 38 Voor gehuwden 39 Zevende en tiende gebod 39 Achtste gebod 40 4. ORDE VAN DIENST VOOR DE VERZOENING VAN ÉÉN BOETELING 42
  • 5. 5 1. HET BELANG VAN DE BIECHT Uit de toespraak van de heilige paus Johannes Paulus II tot de biecht- vaders van de Romeinse basilieken, gehouden op 30 januari 1981 De priesterlijke taak wat betreft de biecht Ik wil aan die priesters, die zich vooral bezig houden met biechthoren, maar ook aan alle priesters van de hele wereld zeggen: U moet zich wij- den aan het biecht horen, aan het sacrament van verzoening... ten koste van welk offer ook. Weest ervan overtuigd dat dit sacrament in staat is om het christelijk geweten te vormen, meer en beter dan wat voor menselijke hulp ook, dan wat voor sociologisch of didactisch rapport ook, want in de biecht is God zelf, die rijk is aan barmhartigheid, aan het werk. Bedenkt wel, dat de leer van het Concilie van Trente, betreffende de noodzaak van de biecht om vergiffenis te verkrijgen van doodzonden, in de Kerk nu en altijd blijvend van kracht is; de norm van deze leer gaat terug op Sint Paulus en het Concilie van Trente: om de heilige commu- nie waardig te ontvangen is men verplicht om van te voren in de biecht vergiffenis te krijgen van doodzonden. Wanneer ik opnieuw deze leer en deze aanbevelingen bevestig en her- haal, vergeet ik zeker niet dat de Kerk de laatste tijd de zogenaamde ‘col- lectieve absolutie’ heeft toegelaten vanwege heel ernstige pastorale moei- lijkheden, onder zeer specifieke en scherp omlijnde normen, om op die wijze het grote goed van de genade aan heel veel zielen te kunnen mee- delen. Tevens wil ik in herinnering brengen de uiterst exacte naleving van de aangegeven motieven. Opnieuw wil ik uitdrukkelijk bevestigen dat, in geval van doodzonde, men na de ‘collectieve absolutie’ verplicht blijft in een privé-biecht die zonde(n) te belijden. Het moet aan de gelo- vigen ook duidelijk gemaakt worden dat zij altijd recht hebben op een privé-biecht. De moderne maatschappij kijkt zeer oplettend toe op de onvervreemd- bare rechten van de mens. De moderne maatschappij heeft hierin volko- men gelijk. Welnu, hoe kan het dan bestaan dat men een gelovig mens zijn goed recht wil ontnemen een persoonlijk en intiem contact te heb- ben met zijn God via de biechtvader in een privé-biecht? Hoe kan men
  • 6. 6 een gelovige het recht ontnemen van deze biecht, waarin de heilige en wonderlijke sfeer heerst van zijn relatie met God? Waarom een gelovige de innige, vreugdevolle, persoonlijke relatie met God, en de vruchten van Gods genade ontzeggen? Ik zou hier ook aan toe willen voegen, dat het sacrament van de biecht een daad is van nede- righeid, van oprechtheid en een uitdrukking van het geloof in actu exer- citu, het is ook een uitdrukking van hoop, inzoverre het een zorgvuldig gewetensonderzoek vereist. Het is niet alleen een direct en doeltreffend middel om de zonden te vernietigen —dat is het negatieve gedeelte ervan— maar het is ook een kostbare deugdoefening, een onvervangbare ‘school’ van spiritualiteit, een intense, hoogst positieve daad van de wedergeboorte van de ziel, van de vir perfectus, in mensuram aetatis plenitudinis Christi, van de “volmaakte mens, tot de gehele omvang van de volheid van Christus” (vgl. Ef 4,13) Zo beschouwd is een goede biecht een zeer hoge vorm van geestelijke leiding. De geestelijke leiding Juist om al deze redenen mag men het ontvangen van het sacrament van de biecht niet alleen beschouwen als middel om van de doodzonde vergiffenis te krijgen. Behalve dit meer dogmatische aspect van het sacrament van de boete, moet men niet uit het oog verliezen dat de veelvuldige biecht, de zoge- noemde ‘devotie-biecht’ in de Kerk nog altijd beschouwd wordt als een weg om heilig te leven. Ik wil besluiten met er zelf aan te denken, en met U, biechtvaders en alle priesters eraan te herinneren, dat het apostolaat van het biechthoren in zich reeds een grote beloning bevat: het besef dat aan de zielen de ge- nade Gods terug gegeven wordt. Dit kan niet anders dan een priesterhart met grote vreugde vervullen. Het kan ook niet anders, dan dat de priester de nederige hoop krijgt, dat de Heer hem aan het eind van zijn bestaan hier op aarde de weg naar het Leven zal geven: Degenen die de mensen tot gerechtigheid hebben gebracht zullen schitteren als de sterren voor eeuwig en immer (Dan 12,3).
  • 7. 7 Terwijl ik voor U allen en voor uw discrete en verdienstelijke taak Gods overvloedige genade afsmeek, geef ik U van ganser harte mijn liefdevol- le en apostolische zegen. Paus Johannes Paulus II
  • 8. 8 2. HOE BIECHTEN WIJ GOED? De zondaar De eigenliefde, ja die is het ongetwijfeld, waardoor wij onszelf beter wanen dan we zijn. Velen menen dat ze intelligenter, groter, sterker en knapper zijn dan ze in werkelijkheid zijn. Ofschoon de goede vorm hen verbiedt om openlijk te zeggen hoe hoog zij zichzelf aanslaan, vinden ze dat anderen hun betekenis onderschatten. Schertsend kan een mens heel gemakkelijk zeggen dat hij gebreken heeft, maar eigenlijk is hij daar niet zo echt van overtuigd. Het bewijs? Het zit hem dwars als anderen daarover spreken. Denken dat we onze fouten hebben (niemand is volmaakt zeggen we om ons te rechtvaardi- gen), dat gaat nog, maar die fouten toegeven als iets wat ons eigen is, dat is nog heel wat anders! Toch kunnen bepaalde gedragingen, waar men zelf licht over denkt, een beslissende invloed hebben op onze be- trekkingen met de Heer, want een oppervlakkige kijk brengt ons ertoe om onze fouten te vergoelijken. Zo ontstaat er een ondoordringbare muur die ons belet om dichter bij God onze Vader te komen en vertrou- welijk met hem om te gaan. De Catechismus van de Katholieke Kerk leert ons dat «Jezus’ oproep tot bekering en boete niet op de eerste plaats uiterlijke werken —‘zak en as’, vasten en verstervingen— beoogt, maar de bekering van het hart, de innerlijke boetvaardigheid. Zonder deze innerlijke bekering blijven de werken van boetvaardigheid vruchteloos en leugenachtig; de innerlijke bekering daarentegen zet ertoe aan deze houding uit te drukken in zicht- bare tekens, gebaren en werken van boetvaardigheid.»1 Deze innerlijke boete is de wezenlijke kern van het sacrament, zodat zonder deze inwen- dige werkelijkheid alles wat we uiterlijk doen, praktisch nutteloos is. Anders gezegd: een biecht die zich beperkt tot de belijdenis van onze fouten, is nutteloos zonder de inwendige boete. _________ 1 Catechismus van de Katholieke Kerk, 1430
  • 9. 9 Daarom is het zo belangrijk de zonden nederig te bekennen, opdat ons niet overkomt wat met de farizeeër gebeurde, waarover Jezus ons spreekt in het Evangelie. Op sommigen die groot gingen op hun rechtvaardigheid en die voor anderen alleen maar minachting koesterden, past Hij deze pa- rabel toe: Twee mannen gingen naar de tempel om te bidden. De een was een farizeeër en de ander een tollenaar. De farizeeër bad met opgeheven hoofd aldus: ‘O God, ik dank U dat ik niet ben als die anderen die roof- zuchtig, onrechtvaardig en echtbrekers zijn, of ook als die tollenaar daar. Ik vast twee maal per week. Ik geef een tiende van mijn inkomsten’. De tollenaar bleef echter op een afstand staan. Hij durfde zijn ogen zelfs niet ten hemel op te slaan, maar klopte op zijn borst met de woorden: ‘O God, wees mij zondaar genadig’.2 Als wij die woorden van de Heer aandachtig lezen, dan worden we getroffen door de overeenkomst tussen die farizeeër en onszelf. Zijn ook wij niet geneigd om te menen dat wij zo goed zijn, omdat ons gedrag overeenstemt met onze eigen, nogal platvloerse voorstelling van het bo- vennatuurlijk leven? Het gedrag van de farizeeër is schijnbaar goed, maar hij vergeet één ding: God beminnen, dat is niet alleen aalmoezen geven, niet alleen vasten en het bezit van de naasten respecteren, De tol- lenaar had zeker méér zonden bedreven dan hij, maar desondanks ging de tollenaar gerechtvaardigd naar huis, omdat hij ze nederig erkende en er vergiffenis om vroeg; maar de ander niet. Wat wil de Heer door deze parabel leren? Zegt de farizeeër niet even- goed de waarheid als de tollenaar? Wat ze zeggen is in beide gevallen wel juist, maar in het eerste geval gaat het om een halve waarheid. De farizeeër zag alleen maar het goede dat hij gedaan had. Hij vergeleek zijn deugd niet met de leer van Jezus, maar beoordeelde die aan de hand van een eigengemaakte maatstaf, die hij aan zijn egoïsme had ontleend. En hij vergat dat gerechtigheid alleen verkregen wordt als men vergiffe- nis voor zijn zonden vraagt en zijn hart aan God schenkt. De farizeeër houdt niet van God. Hij houdt in feite van zichzelf en gaat prat op zijn deugdzaamheid. Hij minacht anderen zonder te erken- nen dat daarin zijn grootste fout bestaat. Hij kan geen berouw hebben over diefstal of echtbreuk om de een- voudige reden dat hij het bezit en de vrouw van een ander steeds heeft _________ 2 Lc 18, 9-13
  • 10. 10 gerespecteerd. Wat dat betreft is hij een rechtschapen mens met een ge- rust geweten. Maar dat is hij niet meer, zodra hij de tollenaar gaat min- achten. Hij is het niet meer, omdat hij daardoor niet meer lijkt op de Heer. God vergeeft de tollenaar, en de farizeeër veracht hem. Er is iets waarvoor hij vergiffenis moet vragen: voor zijn gebrek aan naastenlief- de. Hij is zo ingenomen met zichzelf, dat hij daardoor aan het voor- naamste voorbijziet: God beminnen boven alles, en de naaste als zich- zelf. Dat is zijn dwaling en de oorzaak van zijn verblinding. De hoogmoed belet hem in te zien dat ook hij een zondaar is, al stelt hij goede daden. Al onderhoudt hij de meeste geboden, hij is niet trouw aan het gebod van de naastenliefde. Kortom, zijn zonde is de overtuiging dat hij zonder zonde is. Daar hij zijn fout niet erkent, vraagt hij geen vergif- fenis. Daarom heeft er geen verandering in hem plaats: hij keert naar huis terug als dezelfde mens die de tempel binnenging om te bidden. Daarom misschien hebben wij dikwijls zo’n gerust geweten. De trots, of de eigenliefde, of het gebrek aan oprechtheid beletten ons om in te zien dat ook wij eigenlijk besmet zijn met iets waarover wij berouw zouden moeten hebben. De zonde Onze zonden erkennen, toegeven dat we zondaars zijn, dat is het be- gin van elke bekering. En het is duidelijk dat zowel die eerste stap naar de verzoening met God, als alle volgende die ons tot de definitieve ver- geving voeren door het sacrament van de biecht, zonder de hulp van de genade niet mogelijk zijn. Maar de genade heft de natuur niet op en vernietigt ze niet, wat bete- kent dat wij met de genade moeten meewerken en aan de Heer niet de zorg mogen overlaten om alles, absoluut alles te doen, zonder onze per- soonlijke bijdrage, d.w.z. zonder onze inspanning de hand te grijpen die Hij ons toesteekt. Het is bijgevolg onze taak door studie of lectuur, of met behulp van een oordeelkundig persoon de fundamentele waarheden van de christelijke moraal te achterhalen. Op die wijze vermijden wij de dwaling iets dat niet zondig is, als zonde te beschouwen, maar ook het tegenovergestelde: voor goed te houden wat echt in strijd is met Gods
  • 11. 11 wet. Wij kunnen inderdaad moeilijk de eerste stap naar de bekering zet- ten, als we het juiste inzicht missen om te weten wat al of niet zonde is. Sommigen menen dat men om te zondigen uitdrukkelijk kwaadwillig moet zijn, en dat men pas zondigt als men door haat tegen God gedre- ven wordt. Maar zij die zo denken, vergissen zich. Om een zonde te be- drijven is het niet nodig dat men zich positief tegen de Heer wil opstel- len. In werkelijkheid is de zonde een vrijwillige ongehoorzaamheid aan de wet van God. Om ze te bedrijven is het voldoende die wet te kennen en ze dan te overtreden. Dat betekent dat de zonde geen verrassing is die zich plotseling van ons meester maakt. Voor het ontstaan ervan moeten drie voorwaarden worden vervuld: iets moet slecht zijn, of als slecht worden aangezien: een gedachte, een woord, een verlangen, een daad of een verzuim; ver- volgens moet men zich ervan bewust zijn dat God beledigd wordt; ten- slotte dient men met dit kwaad in te stemmen. Die voorwaarden noemt men de materie, de kennis en de instemming. Als die drie samengaan, is er een persoonlijke zonde, omdat men iets slechts heeft gewild, ofschoon men wist dat men God erdoor beledigde. Men mag niet zeggen dat, als het er zo mee staat, het beter zou zijn om Gods wet niet te kennen. Wie zulke conclusies trekken, vergissen zich. In dat geval is hun onwetendheid schuldig. Bijgevolg zijn ze niet alleen aan die onwetendheid schuldig, maar ook aan de zonden die daaruit voortvloeien. Op zulke mensen kunnen de woorden van Jezus Christus worden toegepast: Verhard is het hart van dit volk. Met hun oren luisteren ze slecht, en hun ogen doen ze dicht uit vrees dat ze zou- den zien met hun ogen, met hun oren zouden horen, met hun hart zou- den verstaan, zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen.3 De ernst van de zonde Wij worden geboren met een reeks natuurlijke vermogens. Vervol- gens krijgen wij door ons doopsel, met de genade, het geloof, de hoop en de liefde, die ons geschikt maken voor het bovennatuurlijk leven. Maar al die vermogens, de natuurlijke zowel als de bovennatuurlijke, zijn slechts een vertrekpunt en middelen om, door onze persoonlijke in- _________ 3 Mt 13, 15
  • 12. 12 spanning en met behulp van Gods genade, het doel te bereiken dat God ons gesteld heeft. Dat wil zeggen dat, om de ernst van de zonde te be- grijpen, wij in het licht dat de bovennatuurlijke deugden op ons leven werpen, de overgrote liefde moeten overwegen die God ons toedraagt. Van alle eeuwigheid heeft God aan ons gedacht. Wij waren toen slechts een gedachte van God, maar die gedachte was God zó lief, Hij hield er zó innig veel van, dat Hij er het leven aan schonk. De liefde van God is zo groot, dat Hij heeft kunnen doen wat geen van ons vermag. Als wij iets verlangen, als wij iets willen wat nog niet bestaat, dan moe- ten wij ons tevreden stellen met de hoop dat ‘dat iets’ eens werkelijk- heid wordt. Maar in God is dit anders: als God bemint, doet Hij dat met zulk een kracht dat Hij het leven eraan geeft. Dat is de verklaring van ons bestaan: de liefde die God ons toedraagt, deze unieke liefde, die in haar oneindigheid het aanschijn kan geven aan wat nog slechts een ge- dachte is. En God heeft ons geschapen voor zichzelf, naar zijn beeld en gelijke- nis, opdat wij, door Hem te kennen en te beminnen, voor altijd aan zijn zijde een onbeschrijfelijk geluk kunnen genieten. De Apostel kan het al- leen stamelend verwoorden: Geen oog heeft het gezien, geen oor heeft het gehoord, geen mens kan het zich voorstellen, wat God bereid heeft voor hen die hem liefhebben. 4 God heeft ons geschapen als onsterfelijke wezens, overdadig begiftigd met genades en gaven. Maar door onze ongehoorzaamheid in het para- dijs hebben wij de onsterfelijkheid van het lichaam en de heiligmakende genade van de ziel verloren. Toch heeft God hierdoor niet opgehouden ons lief te hebben. Hij heeft gewild dat de mens die gezondigd had, zelf de belediging zou uitboeten. Maar dat was geheel onmogelijk, omdat door de erfzonde de mens onmachtig was uit eigen kracht de oorspron- kelijke orde te herstellen. En zo werd de Zoon van God mens in de schoot van de Maagd Maria, om de lasten van de arbeid en de bitterheid van de dood, die alle schepselen treft, op zich te nemen en aldus verge- ving te verkrijgen voor de opgelopen schuld. Daarom stierf Hij aan een Kruis om zijn leven prijs te geven als zoenoffer aan de Vader voor de zonden van alle mensen. _________ 4 1 Kor 2, 9
  • 13. 13 Zonde, wat is dat? Dat is de minachting van dit alles. Men haalt de schouders op voor de liefde waarmee God ons geschapen heeft, voor de liefde die ons doet voortbestaan, voor de Menswording van Gods Zoon, voor de arbeid in de jaren van zijn verborgen leven en zijn gehoorzaam- heid aan Jozef en Maria, dertig jaar lang, voor zijn lijden, zijn geseling en zijn dood aan het kruis. Als iemand de boosaardigheid van de zonde niet inziet, dan is de re- den dat hij God niet voor ogen houdt, maar achter zichzelf aanloopt. Bij zo’n mens hangt de ernst van de misslag af van de min of meer sterke indruk die deze op hem zélf maakt. In feite hangt de grootte van een be- lediging God aangedaan, niet af van de vraag hoe zo’n misslag onszelf mishaagt, maar hoe ver zij ons van God verwijdert. Een voorbeeld: Wie op een dag dat hij tot het bijwonen van de heilige Mis verplicht is, deze verzuimt, gaat ‘s avonds naar bed met de wroe- ging dat hij God beledigd heeft. Maar als hij van dat verzuim een ge- woonte maakt, zal zijn geweten hem niet meer zo ernstig beschuldigen als de eerste keer. En toch, ondanks het gebrek aan wroeging, is zijn zonde niet minder ernstig. Nee, de boosheid van de zonde hangt niet af van de kracht van de in- wendige of uitwendige schok, waarmee die ons treft. Om de ernst van een misslag te beoordelen, moeten wij op de eerste plaats letten op wat God ervan zegt, en beseffen dat onze eigen indruk niet de maatstaf is van haar boosaardigheid. De zonde, doodzonde of dagelijkse zonde, be- ledigt altijd de Heer. Maar omdat wat passeerde, onze sensibiliteit niet altijd raakt, kunnen wij gemakkelijk tot de foutieve conclusie komen dat een bepaalde misstap niet zo belangrijk was. Zo misvormen wij op den duur ons geweten en verwijderen wij ons steeds verder van de Enige die ons werkelijk gelukkig kan maken. Gods barmhartigheid Uit talloze passages in het Evangelie blijkt hoe het heil van ons men- sen Jezus ter harte gaat. Ook is Hij bezorgd om het welzijn van de hon- gerige menigten die, vaak van verre gekomen, Hem blijven volgen tot aan de avondschemering om Zijn leer te horen. Tweemaal zijn we ge- tuigen van een wonderbare broodvermenigvuldiging. Maar Zijn be-
  • 14. 14 zorgdheid blijkt toch wel het duidelijkst als het om onze geestelijke ge- steldheid, ons innerlijk leven gaat. Sint Marcus vertelt ons over de vier mannen die hun vriend, een lam- me, naar Jezus wilden brengen: Omdat zij wegens de menigte geen mo- gelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond. Vervolgens maakten ze er een opening in en lieten hun vriend met bed en al tot voor de voeten van de Heer zakken.5 Toen Jezus het geloof van die mensen zag, wendde Hij zich tot de lamme en sprak woorden waaruit bleek dat Hij zich vooral bekommerde om diens innerlijke nood: Mijn zoon, Uw zonden zijn U vergeven.6 De evangelist gaat verder: Er zaten enkele schriftgeleerden bij en dezen zeiden bij zichzelf: ‘Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk! Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen?’ Uit zichzelf wist Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden en Hij zij hun: ‘Wat redeneert gij toch bij Uzelf? Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen: Uw zonden zijn U vergeven, of: Sta op, neem Uw bed en loop? Welnu, opdat ge zult weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te verge- ven, sprak Hij tot de lamme: ‘Ik zeg U, sta op, neem Uw bed mee en ga naar huis’. Hij stond op, nam zijn bed op en voor aller ogen ging hij onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheer- lijkten God en zeiden: ‘Zo iets hebben wij nog nooit gezien’.7 Op het eerste gezicht is natuurlijk de genezing van de lamme het meest spectaculaire van deze gebeurtenis. Maar in feite is het wonder- baarlijke, dat de lamme vergeving van zijn zonden ontvangt en dat de poorten van de hemel wagenwijd voor hem open gaan. Dit wonder her- haalt zich ook vandaag nog, iedere keer dat wij een goede biecht spre- ken, het sacrament van verzoening ontvangen. Wat Jezus voor Zijn dood aan Petrus en de andere apostelen had be- loofd, namelijk de macht om zonden te vergeven,8 heeft Hij na Zijn ver- rijzenis bevestigd met de woorden: Ontvangt de heilige Geest. Aan wie _________ 5 Mc 2, 4 6 Mc 2, 5 7 Mc 2, 6-12 8 Vgl. Mt 16, 19; 18, 18
  • 15. 15 ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.9 De bekering De ogen van de Heer zien de mens nooit oppervlakkig. God door- grondt ons. Hij kent ons hart, omdat uit Hem het leven voortkomt.10 Om de door de zonde verloren goddelijke vriendschap terug te winnen moet men dan ook een diepe inwendige bekering doormaken. «Het menselijk leven is, in zekere zin, een voortdurend terugkeren naar het huis van on- ze Vader. Terugkeren door middel van het berouw, die bekering van het hart, die de wens veronderstelt te veranderen, het vaste besluit ons leven te beteren, en dat zich derhalve manifesteert in daden van offer en over- gave. Terugkeren naar het huis van de Vader door middel van dat sa- crament van de vergeving, waardoor wij bij het bekennen van onze zon- den ons met Christus bekleden en zó worden tot zijn broeders, leden van het gezin van God.»11 Om die terugkeer te verwezenlijken moet de mens inkeren in zichzelf. Hij dient de afgrond te beschouwen die tussen hem en de Heer bestaat. Hij moet de nodige middelen aanwenden om, met de hulp van Gods ge- nade, die kloof te overbruggen. Anders zou onze innerlijke houding niet echt zijn; zo zouden we in de zonde blijven vastzitten. Dan zouden de woorden die Jezus richtte tot de schijnheiligen ook op ons van toepas- sing zijn: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij.12 Vuistregels In de fysica leert men dat de lichamen naar de positie streven van de laagste potentiële energie, d.w.z. naar de meest stabiele toestand. Dit principe is niets anders dan de wetenschappelijke beschrijving van een feit dat in het leven van elke dag kan worden waargenomen. Voorwer- _________ 9 Joh 20, 23 10 Spr 4,23 11 Heilige Jozefmaría Escrivá, Christus komt langs, 64 12 Mt 5, 8
  • 16. 16 pen op een tafel of een andere hoge plaats komen op de duur bijna altijd op de grond terecht. Een zelfde tendens wordt ook in het geestelijk leven waargenomen: de poging alles of bijna alles te reduceren tot regeltjes die op concrete ge- vallen toepasselijk zijn en die het geweten gerust moeten stellen. Zulke regeltjes moeten ons een alibi verschaffen voor de noodzaak om over de gevolgen van onze daden na te denken, een verontschuldiging om te ontkomen aan de plichten die ons werden toevertrouwd. Wij zouden op een knop willen drukken opdat een stem ons zegt, welke aalmoes we moeten geven. Zouden sommige ouders niet precies willen weten, hoe- veel kinderen ze moeten hebben? Zouden de lauwen niet geruster zijn, als de moraal de grenzen tussen dagelijkse zonde en doodzonde nauw- keuriger bepaalde? Zeker, als de zaken zo stonden, dan zou het leven misschien comfor- tabeler zijn. Maar laten we niet vergeten dat niet het comfort het leven kenmerkt van de kinderen Gods, maar de liefde tot God, onze Vader. Die liefde drijft ons om ook de dagelijkse zonden en de onvolmaakthe- den ernstig te nemen. Wat het sacrament van de verzoening betreft: de voorwaarden waar- onder zij een doeltreffend teken van genade wordt, kunnen onbetwist- baar zeker worden vastgesteld. Maar wij mogen nooit vergeten dat het van ons gevraagde (gewetensonderzoek, berouw, voornemen om zich te beteren, belijdenis en volbrengen van de penitentie) niet uit formalitei- ten bestaat. Het zijn verrichtingen die de biechteling volbrengt, omdat hij volstrekt gelooft: de biecht is een persoonlijke ontmoeting met Jezus Christus; het sacrament waarin wij vergiffenis krijgen van onze zonden. Daarom moeten wij deze verrichtingen niet als formaliteiten beschou- wen, maar als ons persoonlijk antwoord op Gods barmhartigheid. Door deze geloofshouding bereiden wij ons voor om in de juiste gesteltenis Christus te ontmoeten. Dit is trouwens het enige wat wij mensen van onze kant kunnen doen, want het belangrijkste, de vergiffenis, ligt in Gods handen.
  • 17. 17 Het gewetensonderzoek Om de Heer vergeving te kunnen vragen voor onze zonden, moeten wij eerst ons geweten onderzoeken om de fouten te ontdekken waardoor wij Hem beledigd hebben. Hier kan geen algemene regel voor worden gegeven. De een biecht elke week, de ander spreekt enkel de verplichte paasbiecht. De een is nog een kind, de ander een volwassene. De een is getrouwd, de ander ongetrouwd. Wij hebben niet allen dezelfde beroepsverplichtingen of plichten van staat, maar wij zijn allen verplicht om dezelfde geboden te onderhouden, hoezeer onze levensomstandigheden ook verschillen. De enige voor alle gevallen toepasselijke aanwijzing lijkt dan ook deze: ie- der moet aan zijn gewetensonderzoek de nodige tijd besteden om de be- dreven zonden in te zien en ze in de biecht te kunnen belijden. Om dit onderzoek goed te doen, is het passend dat wij ons aanbevelen bij de heilige maagd Maria en onze engelbewaarder, opdat zij van de heilige Geest voor ons het licht verkrijgen, dat onze fouten ons niet on- gemerkt ontschieten of dat we ze min of meer bewust zouden verdoeze- len. Als wij echt verlangen dat de biecht ons geestelijk leven bevordert en de Liefde Gods in ons doet groeien, dan is het onontbeerlijk dat wij ons geweten onderzoeken met evenveel zorgvuldigheid als die welke wij voor andere belangrijke zaken aan de dag leggen.13 Een piloot heeft een instrumentenbord voor zich, dat hem vele zeer belangrijke gegevens verstrekt. Alles komt erop voor, vanaf de oliedruk tot de richting die bij een vlucht zonder zicht gevolgd moet worden. Als de piloot zich zijn verantwoordelijkheid bewust is, zal hij geen enkel de- tail over het hoofd zien, omdat van zijn interpretatie het leven afhangt van de passagiers die zich aan hem toevertrouwen. Dit wil niet zeggen dat het gewetensonderzoek gecompliceerd en moeilijk is. Het voorbeeld wil ons enkel doen inzien dat we aan niets van belang in een uithoek van ons geweten voorbij mogen gaan. Een professor, zo werd mij eens verteld, was bezig het ziekteverloop bij een patiënte na te gaan. Op zeker ogenblik constateerde hij sympto- men waarvoor hij geen verklaring vond. Hij ondervroeg de patiënte over haar kinderziekten, wat nog altijd geen logische verklaring van de _________ 13 Vgl. Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 235 e.v.
  • 18. 18 symptomen opleverde. Als man van ervaring vroeg de dokter haar, of ze geen andere ziektes had gehad, toen ze klein was. Het meisje antwoord- de nee. Toen stelde de professor haar de beslissende vraag: “En toen U nog kleiner was?” Waarop het meisje antwoordde: “Ja, toen ik nog klei- ner was, toen”. Sommigen menen dat zij hun fouten niet kunnen ontdekken. In de meeste gevallen hebben ze gelijk, omdat zij ze niet kunnen zien, hoewel ze in het oog springen. Een vuurtorenwachter die op een eiland dicht bij de kust woonde, was zo gewoon aan het signaal uit een naburige haven (een kanonschot om aan te geven dat er niets aan de hand was), dat dit geluid hem niet belette aan één stuk door te slapen. Maar op een nacht werd hij plotseling wakker, omdat het hem zo vertrouwde geluid niet tot zijn oren was doorgedrongen. Dat komt omdat we zo gewoon raken aan vaste handelwijzen, dat onze aandacht pas getrokken wordt door het niet-normale. Als wij ons geweten onderzoeken, mogen wij ons daarom niet beperken tot een oppervlakkige blik op onze handelingen. Wij moe- ten er de tijd voor nemen die nodig is de misstappen te vinden die sleur geworden zijn en die tenslotte onze ziel in belangrijke mate zijn gaan schaden. De lauwheid, de nalatigheid bij het vervullen van de plichten van staat, het lichtvaardig woordgebruik, de min of meer juiste beoordeling van andermans gebreken, wat we voor de naaste zouden moeten doen maar niet doen, de leugen, het zich niet houden aan het gegeven woord, het onberispelijk gedrag bij het vermaak en de relaties met gezin en maatschappij, de vrijwillige verstrooiing tijdens de heilige Mis of ge- bed, de slapheid in het geestelijk leven, de weerstand tegen de genade van God die bepaalde daden van deugdzaamheid van ons vraagt enz., die zouden onze aandacht moeten hebben en het voorwerp moeten zijn van een oprechte zelfbeschuldiging, vol berouw, in het sacrament van de verzoening. Op die manier kunnen wij, door Gods genade gezuiverd, elke dag een stukje verder komen op de weg van de persoonlijke heilig- heid, waartoe de Heer ons roept.
  • 19. 19 Het berouw Om de vriendschap met God, die wij door de zonde verloren hebben, opnieuw te verwerven, is het berouw onontbeerlijk. Maar het berouw of het harteleed moet niet worden opgevat als iets gevoeligs dat ons de tra- nen in de ogen brengt. Door zo’n opvatting zouden we, als we niet tot tranen geroerd zijn, kunnen gaan denken dat we niet voldeden aan een noodzakelijke voorwaarde voor het ontvangen van het boetesacrament. Dat zou een jammerlijke vergissing zijn. Sommigen menen dat het berouw zoiets is als de afschuw die een kind heftig de taartjes doet afwijzen, nadat het er ziek van geworden is. Er zijn immers gevallen waarin wij, na God beledigd te hebben, geen af- schuw van de zonde in ons voelen opkomen, terwijl we het toch echt zouden wensen. Erger nog: na de zonde bedreven te hebben, gevoelen wij een nog sterkere neiging om te hervallen, want onze krachten om het goede te doen, verzwakken in zekere zin. Het leed om de zonde blijkt niet uit het feit dat deze, welke ze ook zijn, ons niet meer aantrekken, maar uit de vastbeslotenheid waarmee onze wil ze verafschuwt. Wie berouw heeft, zegt: ik wou dat ik dat niet gedaan had, of: Ach, had ik maar nooit zo gehandeld. Wil het berouw geldig zijn, dan moet het bovendien in het bovenna- tuurlijke leven wortelen, want anders zou het op het zuiver natuurlijke vlak blijven steken, wat heel verschillend is van het leven der genade. Dan zou de genade ons niet kunnen bereiken. Daarom moet het berouw op de een of andere wijze betrokken zijn op de Heer. Als het tenslotte niet op God gericht was, dan zou het berouw ons niet dichter brengen bij Hem die ons de vergeving schenkt. Wij zouden ons opsluiten binnen de enge grenzen van onze persoonlijke armoede, absoluut niet in staat de genade te verkrijgen die we toch zozeer behoeven. De motieven voor het berouw over onze zonden kunnen vele zijn, maar niet alle brengen ze ons in de gesteldheid de genade te ontvangen door het sacrament van de biecht. Het is goed die motieven na te gaan, om niet in een dwaling te vervallen die God beledigt door een valse spijt, waardoor wij nog verder van Hem verwijderd zouden raken. Er zijn eigenlijk drie soorten van spijt over de zonden. De eerste is die uit liefde. Die komt uit het hart: «Verdriet uit liefde, omdat Hij goed is,
  • 20. 20 omdat Hij je vriend is, die voor jou Zijn leven gaf. Omdat al het goede dat je hebt van Hem is. Omdat je Hem zo dikwijls beledigd hebt.... Om- dat Hij je heeft vergeven....Hij!... jou! Huil, mijn kind, huil van verdriet en liefde tegelijk.»14 De tweede soort van spijt is die van vrees. Die komt voort uit de angst voor de rechtvaardige straf die we door onze zonden in het andere leven zouden verdienen. Die spijt is niet zo volmaakt en ook niet zo onzelf- zuchtig als de vorige. Maar omdat ze toch gericht is op de Heer (al ont- staat het contact dan door vrees), is ze voldoende om de genade van de vergiffenis te verkrijgen. Tenslotte is er een derde vorm van spijt, die met het bovennatuurlijk leven niets te maken heeft. Men zou die kunnen noemen: ‘spijt uit hoogmoed’15 omdat ze noch uit liefde tot God, noch uit vrees voor Hem voortkomt. Integendeel, ze komt voort uit de eigenliefde die zich bij het zien van de eigen onvolmaaktheid gekwetst voelt. Als je deze teleurstel- ling over jezelf niet afwijst, kom je van kwaad tot erger. Trots blokkeert de terugweg naar God, want met zulk een spijt kunnen we niet waardig gaan biechten; ze verraadt een gesteltenis die niet Gods vergeving zoekt, maar zichzelf; trots is een ongeordend verlangen naar volmaaktheid. Het voornemen om zich te beteren De spijt over onze fouten zou niet oprecht zijn zonder het voornemen ze niet opnieuw te bedrijven. In mijn kinderjaren las ik in een verhaal een voorbeeld van wat men zou kunnen noemen: gebrek aan een goed voornemen. Het ging over een man die, behalve andere ondeugden, er één had waardoor hij zowel groot materieel gewin verkreeg, als zich grote zorgen op de hals haalde: hij vergreep zich aan andermans goed, als hij er de kans toe zag. Op ze- kere dag, na een preek gehoord te hebben, besluit hij te gaan biechten. Hij knielt voor de priester neer en begint zijn belijdenis. ‘Vader’, zegt hij, ‘ik beschuldig mij ervan dat ik gestolen heb.’ De biechtvader onder- breekt hem niet. Nadat de biechteling zijn zonden heeft opgesomd, vraagt de biechtvader (wat hij móet doen) naar enkele bijzonderheden _________ 14 Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 436 15 Vgl. ibidem, 260
  • 21. 21 die van belang zijn. Hij vraagt hem wat hij gestolen heeft. ‘Enkele zak- ken koren’, antwoordt de biechteling. ‘Hoeveel ongeveer?’, vraagt de priester nog. ‘Ongeveer vijf, laten we zeggen zes, want morgen pak ik de laatste’. In dit geval is het duidelijk dat er voor de goede biecht een essentiële voorwaarde ontbreekt: het voornemen om zich te beteren. Dit bestaat juist in het besluit van de wil niet opnieuw te zondigen. Maar dit besluit houdt niet de zekerheid in dat het inderdaad wordt uitgevoerd. Om goed te biechten is het niet noodzakelijk, de zekerheid te hebben dat men de Heer niet meer zal beledigen. Wél moet men bereid zijn de passende middelen te gebruiken om niet te hervallen. Ons allen, zonder uitzonde- ring, kan het overkomen dat we opnieuw zondigen, maar de vrees voor nieuwe fouten in de toekomst mag ons niet afhouden van het boetesa- crament, evenmin als de herstellende zieke de medicijnen achterwege mag laten. Juist omdat de biechteling weet dat hij in de zonde kan te- rugvallen, klampt hij zich vast aan de biecht, zoals de drenkeling aan zijn reddingsplank. Als Sint Petrus de Heer vraagt, hoe vaak hij moet vergeven, oppert hij als toppunt van edelmoedigheid: ‘Zeven keer?’ En Jezus antwoordt hem: Neen, Ik zeg u, niet to zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal ze- venmaal.16 God zegt ons dit, omdat ook Hij bereid is ons telkens te ver- geven, als wij Hem er in de vereiste gesteltenis om vragen. Die vereiste gesteltenis is bewust. Wie niet wil hervallen, weet het, omdat hij vastbesloten is de gelegenheden tot zondigen te vermijden, nl. die omstandigheden in het leven, die voor ons een gevaar zijn God op- nieuw te beledigen. Wie blijft omgaan met vrienden van wie hij weet dat ze hem de genade Gods doen verliezen, vermijdt de naaste gelegen- heid tot zondigen niet. Wie blijft doen wat hem de Wet van de Heer deed vergeten, vermijdt de gelegenheid tot zondigen niet, evenmin als hij die blijft doorlezen in een boek dat bij hem slechte gedachten op- wekt, waaraan hij gemakkelijk toegeeft. Misleiden we onszelf niet: wie met de zonde wil breken, wendt daartoe ook de geëigende middelen aan. Een zieke die gezond wil worden neemt de medicijnen in en volgt het dieet van de dokter. Doet hij dit niet, dan kan men niet zeggen dat hij weer echt gezond wil worden. _________ 16 Mt 18, 22
  • 22. 22 “Maar ik wil niet zondigen, ik ben alleen maar zwak”. Akkoord. Juist omdat wij zwak zijn, zijn we speciaal verplicht om de gelegenheid tot zonden te vermijden. Een eerlijk voornemen blijkt uit de bereidheid om positief iets te gaan doen waardoor we onze zwakheden te boven kunnen komen. De midde- len daartoe zijn: het gebed — Bid om niet op de bekoring in te gaan17 ; het dikwijls, zo mogelijk dagelijks ontvangen van de communie en de devotie tot de heilige Maagd. Hoe toch kunnen wij de bekoringen van zinnelijkheid, luiheid, egoïsme, enz. overwinnen als we niet onze toe- vlucht nemen tot de Heer en zijn Moeder, om van hen de noodzakelijke kracht te verkrijgen? De belijdenis van de zonden «Beschouw hoe barmhartig de rechtvaardigheid Gods is. Wie schuld bekent, wordt door het aards gerecht bestraft, door het goddelijk gerecht wordt hem vergeven. Geprezen zij het sacrament van de boete.»18 Zo zijn de bovennatuurlijke dingen. Jezus Christus handelt niet vol- gens de wet van de wedervergelding: oog-om-oog, tand-om-tand, maar Hij wacht geduldig af totdat de zondaar zijn hart weer voor Hem opent om hem opnieuw zijn vriendschap aan te bieden. Er zijn er die menen dat voor het terugwinnen van de goddelijke vriendschap een inwendige bekering volstaat; dat het genoeg is om in hun binnenste tot God te zeggen dat het hun spijt Hem beledigd te heb- ben. Maar ze vergeten dat Hijzelf heeft gezegd: Wier zonden gij ver- geeft, hun zijn ze vergeven; wier zonden gij niet vergeeft, hun zijn ze niet vergeven.19 Dat wil zeggen: de mogelijkheid om te vergeven of niet te vergeven is in handen gelegd van de bedienaren van het boetesacra- ment. Om te kunnen beslissen hoe hij gebruik moet maken van zijn volmacht, is het nodig dat de biechtvader de zonden en de innerlijke ge- steltenis kent, anders zouden zowel de vergeving als de weigering ervan naar willekeur geschieden. Daarom lezen wij in de Catechismus van de Katholieke Kerk: «Het wordt sacrament van de biecht genoemd, omdat _________ 17 Lc 22, 46 18 Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 309 19 Joh 20, 23
  • 23. 23 de bekentenis, het biechten of belijden van de zonden ten overstaan van een priester, een wezenlijk element van het sacrament is.»20 Opdat de vrijspraak terecht verleend wordt, moet de biechteling zijn zonden op- recht belijden en hierdoor tegelijk ook zijn berouw verwoorden. Het is een geloofsdogma dat de sacramenten altijd de genade schen- ken als hun werking niet op weerstand stuit. En zou er niet van weer- stand sprake zijn als iemand gaat biechten zonder bereid te zijn om zijn zonden te belijden? Als de ziel echt berouw heeft, is ze bereid God ver- geving te vragen door een oprechte belijdenis van al haar zonden. Als wij onze innerlijke gesteltenis willen tonen, als wij willen dat onze be- lijdenis vruchten draagt, dan is het niet voldoende om alleen maar te zeggen dat men in dit of dat gebod van God of van de Kerk te kort ge- schoten is, maar moet men ook zeggen hoe vaak dat gebeurde. Weet men dat niet juist meer, dan is het voldoende te zeggen: ik beschuldig mij ervan, tegen dit gebod te hebben gehandeld door gedachten, woor- den of daden, ongeveer zó vaak en zó lang. Bijvoorbeeld: dit jaar ben ik tweemaal per maand niet naar de heilige Mis geweest. De belijdenis van alle zonden naar soort en getal wordt door de theo- logen de volledige biecht genoemd. Iets is niet volledig als er wat dan ook aan ontbreekt. Zo ook is de biecht niet compleet als de een of ande- re zonde, of het aantal keren dat men ze bedreven heeft, wordt verzwe- gen. De biecht moet oprecht zijn, geheel oprecht. Het heeft geen zin zon- den te verheimelijken of te verzwijgen, omdat het enig gevolg daarvan is, dat men nog een zonde méér bedrijft, daar men een slecht gebruik maakt van een sacrament, wat ook een belediging van God is. Boven- dien wordt in dat geval geen enkele van de beleden zonden vergeven. Een leugenachtige biecht is het tegendeel van de bekering. Heel anders wordt de zaak echter, als dat weglaten niet aan kwade wil, maar aan onvrijwillig vergeten is toe te schrijven. Daar de Heer de goe- de intentie waardeert, wordt de vergeten zonde ook vergeven. Maar in de volgende biecht moet men ze alsnog belijden. Vergelijk dit met een schuld. Al is een schuld gedeeltelijk terugbetaald, de verplichting om het restant te betalen blijft, ook al weet de schuldeiser dat zijn schul- denaar vol goede bedoelingen is. _________ 20 Catechismus van de Katholieke Kerk, 1424
  • 24. 24 Om de zojuist genoemde fouten te vermijden is het aan te raden om bij het begin van de biecht te zeggen, wat ons de grootste moeite kost, waarover wij ons het meest schamen. Zo wordt het gevaar vermeden dat we op het laatste ogenblik juist dát vergeten, of het uit vrees verzwijgen. Soms is het goed de priester te zeggen dat wij ons toch zo schamen om sommige zonden te belijden. Door zijn vragen kan hij ons dan helpen om goed te biechten. Als men het zó doet, gaat de rest vanzelf. Het is wel goed ook dit nog te bedenken: wij gaan onze eigen fouten biechten, niet die van de naaste, tenzij het om zonden gaat die hij door onze schuld begaan heeft, of die wij met hem hebben begaan. In dat geval moet men de verwantschap, de status en elke andere omstandigheid vermelden waardoor de zonde verandert of ernstiger wordt. Maar altijd voorzichtig en zó, dat de naam van de medeplichtige nooit wordt ge- noemd. Wij moeten ons zo kies mogelijk van onze zonden beschuldigen, maar die fijngevoeligheid ook weer niet zó opschroeven dat de biechtvader zou gaan menen dat onze zonden bijna deugden zijn. Wij beschúldigen ons. Wij zeggen dat het gaat om gedachten, woorden, daden of nalatig- heden. Wij zeggen, als we kunnen, het geschatte aantal keren. Dan ant- woorden wij op de vragen die onze biechtvader ons misschien stelt. Tenslotte ontvangen wij de absolutie, die ons zal doen opstaan met een diepe vreugde in ons hart. Het volbrengen van de penitentie Na de belijdenis van de zonden legt de priester ons een penitentie op. Velen begrijpen er de zin niet van. Ze denken dat de biechtvader maar uit gewoonte handelt. Sinds hun kinderjaren heeft hij dat immers altijd zo gedaan. Zij volbrengen de penitentie, maar weten niet waarom. Dikwijls begrijpen wij de boosaardigheid van de zonde niet voldoende en misschien ontgaat ons hierdoor ook de noodzaak van de penitentie. Maar, zoals de Kerk ons in een van haar documenten zegt: «De boos- aardigheid en dwaasheid van de zonde worden afgeleid uit het bestaan en de zwaarte van de straffen.»21 Door de doodzonde verdienen wij de eeuwige straf, de hel, waar de kwelling nooit eindigt en waar het ergste _________ 21 Indulgentiarum doctrina, 3
  • 25. 25 de onmogelijkheid is God nog ooit te beminnen: God, het hoogste goed, de oneindige schoonheid, de liefde. De dagelijkse zonde brengt de straf met zich mee van het vagevuur, waar de smart verzacht wordt door de hoop op de hemel, het geluk zonder einde. Zoals de goddelijke openba- ring ons leert, «zijn die straffen het gevolg van de zonden die de godde- lijke heiligheid en rechtvaardigheid hebben gekwetst.»22 Zij zijn het ge- volg van de erfzonde die zoveel kwaad op de wereld heeft gebracht en die de oorsprong is van het leed dat wij moeten verduren als wij inder- daad de hemelse vreugde willen bereiken. Door de sacramentele absolutie worden de zonden en ook de erbij be- horende straffen door de Heer vergeven. Maar het komt vaak voor dat onze gesteltenis wanneer we gaan biechten, niet helemaal volmaakt is. In dat inderdaad dikwijls voorkomend geval worden de zonden wel ver- geven maar verkrijgen wij niet de totale kwijtschelding van de voor on- ze zonden verschuldigde straf; immers, onze liefde tot God bereikt niet de noodzakelijke graad van innigheid. De eeuwige straf van de hel wordt echter altijd kwijtgescholden als wij vergeving ontvangen van de doodzonde. Er is een geloofswaarheid die deze leer komt bevestigen. Het bestaan van het vagevuur toont aan dat de straffen die wij moeten ondergaan, of de zonderesten die na de vergeving van de zonden zijn gebleven, alsnog vereffend kunnen worden. Welnu, in het vagevuur worden de zielen van de afgestorvenen gereinigd die echt berouwvol gestorven zijn, maar nog geen voldoening hebben gebracht voor de bedreven fouten. En die straf- fen, de gevolgen van eigen zonden, «worden in dit leven uitgeboet door de smarten, de ellende en de droefheid van het leven, speciaal door de dood [...] na dit leven door de louterende kwellingen die dan nog gele- den kunnen worden.»23 De liefde tot Jezus eindigt niet met het geloof in Zijn vergeving en met de daarbij behorende dankbaarheid. De echte liefde drijft ertoe om met Hem Zijn smarten en Zijn lijden te delen. Na de uitleg van die begrippen is het gemakkelijker om de zin van de ons door de biechtvader opgelegde penitentie te begrijpen. Als deze ons vraagt om drie weesgegroetjes te bidden en het H. Sacrament te bezoe- ken, dan betekent die opdracht niet dat wij een raad volgen, maar dat wij _________ 22 Ibidem, 2 23 Ibidem, 2
  • 26. 26 door dat gebed of die daad van vroomheid een deel van de schuld beta- len die wij, door Heer te beledigen, hadden opgelopen. Eigenlijk zou de penitentie evenredig moeten zijn aan de zwaarte van de fouten. Daar dit, gezien de duizend en één omstandigheden van ie- ders leven niet altijd mogelijk is, legt de biechtvader gewoonlijk een kleine penitentie op, die de eerste stap moet zijn naar een vrijwillige voldoening die met grote edelmoedigheid dient te worden volbracht. Wij beledigen God vaak. Om een rechtvaardige voldoening te geven is het logisch dat ieder, naar krachten, zijn fouten uitboet door een leven vol offervaardige liefde. Toch weten wij goed dat daardoor niet de gehe- le door onze zonden opgelopen schuld wordt voldaan. Wie voldoet, dat is Jezus, die de zwaarste last op zich heeft genomen door in zijn Vlees de smarten van Zijn lijden en de dood aan het kruis te ondergaan. In deze wereld Gelukkig behoeven de straffen die wij door onze zonden oplopen niet noodzakelijkerwijs in het vagevuur te worden uitgeboet. Het is ook mo- gelijk ze allen uit te boeten op aarde. Daartoe behoeft men van zijn be- staan op aarde geen doorlopend lijden te maken. Integendeel, het leven kan en moet een tijd van vreugde zijn, waarin men in zekere zin een voorproefje van het hemels geluk krijgt. In de meeste gevallen zijn de penitenties die binnen handbereik lig- gen, de beste. Het is niet nodig heel ver te zoeken om God iets te kun- nen aanbieden dat ons moeite kost: nauwgezetheid bij ons werk, stipt- heid, orde in onze zaken; zwijgen als het moet, onze toorn beheersen, onze tong bedwingen, onze plichten heldhaftig vervullen, onze zintui- gen bewaken, de vriendelijke omgang met mensen die bij ons niet erg in de smaak vallen of niet met onze persoonlijke inzichten overeenstem- men, kleine verstervingen bij het eten; opstaan en naar bed gaan op de voorgenomen tijd, het werk afmaken, een sigaret enkele minuten later opsteken, het werk niet halverwege laten liggen, zijn gereedschap netjes opbergen, anderen niet vervelen, niet veeleisend zijn enz. enz. Het zijn allemaal prachtige kansen om onszelf wat te versterven en de Heer het beetje pijn aan te bieden dat dit ons heeft gekost. Die zal nooit zo groot
  • 27. 27 zijn als de smart die Hij doorstaan heeft toen Hij zijn Kruis voor ons droeg. Ook kleinigheden zijn waardevol. De waarde van een offer ligt in de liefde waarmee het wordt gedaan. «Doe alles uit liefde. Dan zijn er geen kleine dingen: alles wordt groot. De volharding in de kleine dingen, uit liefde, is heldhaftigheid.» 24 Het bewijs van die liefde blijkt uit de blijdschap. Als die blijdschap ontbreekt, verliezen onze goede werken een groot deel van hun waarde. Jezus zelf zegt ons: Maar als gij vast, zalf dan uw hoofd en was uw ge- zicht om niet de mensen te laten zien dat gij vast. Maar vast voor uw Vader, die in het verborgene is.25 Wij moeten het leed, dat het leven met zich meebrengt, niet met te- genzin over ons laten komen, maar het aanvaarden als een geschenk van de Heer, dat ons de kans geeft iets van onze zonden goed te maken. Bo- vendien moeten we ervan overtuigd zijn dat wij beloond worden door vermindering te ontvangen van de straffen die de nasleep vormen van onze zonden. Om zo te kunnen handelen moeten wij de dingen in het licht van het geloof zien. Alleen het geloof leert ons dat er temidden van smart ook vreugde kan zijn. Er zijn heiligen die in dit leven veel geleden hebben, maar men heeft ze altijd blij gezien. Het geloof doet ons begrijpen dat de dingen die ons overkomen, zin hebben in de ogen van God, en dat er absoluut niets gebeurt zonder dat God dit toestaat of wil. Ziekte, tegen- slag en dood zijn voor een christen slechts een bewijs van de liefde van God voor ons, en van Zijn verlangen ons te zuiveren van onze gebreken en zonden om ons zo spoedig mogelijk bij Zich te hebben in de hemel. De fabel van de zesde week Sommigen denken dat de vriendschap met God alleen daarin bestaat dat men Hem niet beledigt. Op deze puur negatieve uitleg van het eerste gebod bouwen zij hun leven van vroomheid op. Daarom is hun innerlijk leven nogal triest. Ze kennen de vreugde niet van het elke dag een beetje meer de Heer kunnen beminnen. Evenals degenen die gewoon zijn in _________ 24 Heilige Jozefmaría Escrivá, De Weg, 813 25 Mt 6, 17-18
  • 28. 28 zonde te leven, kunnen ook zij de biecht niet op haar juiste waarde schatten. Ze vergeten dat dit sacrament niet alleen onze zonden vergeeft, maar ook een belangrijk middel is om geestelijke vooruitgang te maken. Het geeft ons niet alleen de heiligmakende genade maar bovendien de specifieke sacramentele genade. Hierdoor krijgen wij de kracht om te strijden en de inspanning van onze heiliging vol te houden. Er zijn elke dag zoveel moeilijkheden dat het vermetel zou zijn te menen, dat wij er- in kunnen slagen meer op Jezus Christus te gaan lijken zonder de hulp te aanvaarden die Hij ons in de veelvuldige biecht aanbiedt. Er is een oude fabel die heel goed op de biecht kan worden toegepast. Een boer had een ezel waarmee hij zijn brood verdiende. ‘s Winters ver- liet hij zijn dorp en trok naar het woud. Daar kapte hij hout, stapelde het op in bussels en laadde het dan op de rug van het dier. Ook ‘s zomers trok hij er ‘s morgens in de vroegte op uit, nu naar de koele bronnen in het gebergte om er zijn vaten te vullen en zijn medeburgers het frisse water te verkopen. Op zekere dag dacht hij meer te kunnen verdienen als hij zijn ezel wat minder liet eten; een egoïstische gedachte, maar hij zette zijn inval door. Hij besloot het dier één dag per week geen eten te geven. Toen de ezel op een woensdag in zijn stal kwam vond hij zijn dagelijks voer niet. De week ging voorbij. Daar er niets bijzonders ge- beurde, besloot onze man om de ezel twee dagen te laten vasten. De tweede week ging voorbij en het ezeltje werkte zonder mankeren verder. In de vijfde week was er vijf dagen geen voer. Toen de zesde week aan- brak, stierf het arme beest. Toen riep onze boer, die er een eigen filoso- fie op na hield, geërgerd uit: Jammer nou, hij begon er net aan te wen- nen! Al te vaak overkomt ons hetzelfde als de persoon uit de fabel. Nu eens hebben we geen zin, dan hebben we weer geen gelegenheid om te biech- ten. Telkens stellen we het uit tot later. En het resultaat ervan? We ver- spelen Gods genade en worden op zijn minst lauw. De oorzaak van dit verloop is bijna altijd een tekort aan liefde en waardering voor het boe- tesacrament, waardoor we verzuimen dit genademiddel met de nodige regelmaat te gebruiken. Het is niet mogelijk een algemene norm aan te leggen omtrent de re- gelmaat van het biechten. Voor sommigen zal een tussenpoos van twee weken voldoende zijn, terwijl anderen elke week zouden moeten gaan.
  • 29. 29 Omdat veel van de omstandigheden afhangt, is het voor ons het beste onze biechtvader om raad te vragen; deze zal ons verstandig aangeven wat in onze situatie het beste is. Er is een kerkelijk gebod dat voorschrijft om minstens één keer per jaar te biechten, of eerder, als men in doodsgevaar is of te communie zou willen gaan. Zo hebben we het geleerd in de catechismus. Maar dat gebod wordt niet altijd juist begrepen. Zoals iedereen weet, is men slechts verplicht om zware zonden te biechten. Dus, hij die zonder doodzonde is zou niet behoeven te biechten, noch eenmaal per jaar, noch alvorens te communiceren, noch zelfs in doodsgevaar. Maar als wij werkelijk verlangen naar grotere liefde tot de Heer is er een groot verschil tussen wat men ‘moet’ doen en wat men ‘behoort’ te doen. Men is niet verplicht zijn moeder een kus te geven. Men is niet verplicht zijn geliefde te schrijven; ook niet om zich elke dag te voeden, of zich netjes te kleden als men uitgaat. Maar ieder die zichzelf respecteert doet dit als vanzelfsprekend. Het geestelijk leven bestaat niet in een aantal verplichtingen die men volbrengen moet, maar in die liefde die zich uit in daden. «God wordt onze ongetrouwheden niet moe. Onze Vader in de hemel vergeeft iedere belediging, zodra de zoon —Zijn kind— opnieuw tot Hem terugkeert, wanneer hij spijt krijgt en om vergeving vraagt. Onze Heer is zozeer Vader, dat Hij onze wens om vergiffenis voorkómt en ons met open ar- men tegemoettreedt, vol van Zijn genade.»26 Daarom is het zeer aanbevelenswaardig om iedere week, of om de twee weken, of tenminste eenmaal per maand te gaan biechten. Er zijn er, die uit vrees voor sleur hun biecht langer willen uitstellen. Ze geven voor dat ze willen voorkomen alleen maar uit routine en zon- der devotie te gaan biechten. Zeker, het is goed dat ze het gevaar van sleur vrezen, maar het is niet goed om de biecht uit te stellen. Ze moeten leren inzien dat sleur niets te maken hoeft te hebben met de geregelde en godvruchtige biecht. Sleur bestaat niet daarin dat men twee, drie of vier keer per maand biecht. Sleur, dat is het sacrament van de biecht, of welk ander sacrament ook, ontvangen zonder de vereiste gesteltenis. Daarom kunnen zelfs mensen die maar eens per jaar gaan biechten nog in sleur vervallen. _________ 26 Heilige Jozefmaría Escrivá, Christus komt langs, 64
  • 30. 30 Het vaak biechten is sterk aan te raden. De biecht is onontbeerlijk als men voortgang wil maken in het geestelijk leven, in de liefde tot God. Het is voor ons ook zeer nuttig een vaste biechtvader te hebben die ons begrijpt en ons duidelijk leiding geeft, die ons na verloop van tijd goed kent en raad kan geven in moeilijkheden. Als we oprecht biechten kan hij ons de weg aangeven in het geestelijk leven en ons behoeden voor de dwaling, het kwaad in ons voor iets goeds te houden. Hij zal ons bij- voorbeeld leren inzien dat onze vermeende activiteit eigenlijk luiheid is, onze beweerde liefde eigenlijk zinnelijkheid, onze voorgewende naas- tenliefde vaak eigenliefde, en onze vermeende zin voor rechtvaardigheid soms jaloersheid. Voor personen die vaak biechten volgt hier nog een goede raad: let meer op de oorzaak van je gebreken dan op het gedetailleerd opsommen van alle fouten, tot de kleinste toe. De zware zonden moeten natuurlijk beleden worden, maar velen zijn er zich niet van bewust dat de bijna scrupuleuze nauwkeurigheid waarmee zij hun kleinere fouten opbiech- ten, de biecht niet beter maakt. Belangrijker dan het onnodig opsommen van allerlei details is een dieper berouw en een vaster voornemen om zich te beteren. Een goed voorbereide biecht hoeft niet lang te duren. Dit geldt ook voor personen die geestelijke leiding ontvangen. Daarom is het goed om in alle gevallen vanaf het begin recht op het doel af te gaan: de eerlijke en duidelijke weergave van onze grotere en kleinere zonden. Daarna pas stellen we de noodzakelijke vragen, vragen we om goede raad voor het geestelijke en morele leven. Als wij niet zo handelen, dan wordt de biecht verward. We doen de biechtvader, en hen die op hun beurt wach- ten, slechts tijd verliezen. Dezen zouden dan misschien als hun eerste fout moeten biechten dat zij door onze schuld in ongeduld gevallen zijn. Dat wil niet zeggen dat een gehaaste biecht gewenst is. Ieder neme de nodige tijd ervoor, maar wél na zich behoorlijk te hebben voorbereid op de ontmoeting met Christus in zijn Kerk, die in het sacrament van boete plaatsheeft.
  • 31. 31 3. GEWETENSONDERZOEK VOOR DE BIECHT Eerste gebod Heb ik ernstig getwijfeld aan de waarheden van het geloof? Heb ik een of meer geloofswaarheden ontkend in mijn gedachten? Heb ik deze twijfel of ontkenning uitgesproken in het bijzijn van anderen? Durf ik voor mijn geloof uit te komen, of schaam ik mij ervoor? Heb ik de middelen achterwege gelaten die voor mijn zaligheid absoluut noodzakelijk zijn? Heb ik getracht de noodzakelijke vorming in de leer van de Kerk te ontvangen? Heb ik het contact met God verbroken door het gebed en de sacramen- ten te verwaarlozen? Heb ik aan mijn verlossing en zaligheid gewanhoopt, of heb ik mij schuldig gemaakt aan vermetel vertrouwen op Gods barmhartigheid en zo met een geruster gemoed gezondigd? Ben ik inwendig, of in gesprekken met anderen, tegen God in opstand gekomen, wanneer ik tegenslag ondervond? Heb ik oneerbiedig over heilige of gewijde personen of zaken gespro- ken, bijv. de Kerk, haar priesters, de sacramenten? Ben ik bijgelovig geweest of heb ik mij met waarzeggerij of spiritisme ingelaten? Ben ik lid van een of andere organisatie of beweging die niet strookt met het geloof of de richtlijnen van de Kerk? Heb ik een sacrament zonder voorbereiding of heiligschennend ontvan- gen? Ben ik in het bezit van, of geabonneerd op boeken, bladen of tijdschrif- ten die de geloofs- of zedenleer van de katholieke Kerk aantasten of on- juist weergeven? Heb ik die gelezen of aan anderen te lezen gegeven? Span ik mij in om mijn geloof en mijn liefde tot God te versterken? Wend ik de middelen aan om een godsdienstig cultureel niveau te berei- ken dat mij in staat stelt een getuige van Christus te zijn door woord en voorbeeld?
  • 32. 32 Heb ik de dingen die op God betrekking hebben met tegenzin gedaan? Tweede gebod Heb ik alleen of het bijzijn van anderen God gelasterd of godslasterlijke taal gesproken? Ben ik een eed, belofte of gelofte door eigen schuld niet nagekomen? Waaruit blijkt dat ik eerbied heb voor de heilige naam van God? Of heb ik de naam van God en van Jezus zonder respect, spottenderwijze als een stopwoord, of op een andere manier oneerbiedig gebruikt? Heb ik, minstens inwendig, een akte van eerherstel gedaan, wanneer ik getuige was van een godslastering of belediging van God? Heb ik zonder noodzaak een eed afgelegd? Heb ik meineed gepleegd of onvoorzichtig, lichtvaardig of voor dingen van weinig belang gezwo- ren? Heb ik gezworen iemand schade te berokkenen? Heb ik de schade die eventueel daaruit voortvloeide hersteld? Derde gebod en geboden van de Kerk Geloof ik alles, met name de dogma’s, die de katholieke Kerk leert? Ken ik haar het recht toe geboden te geven, of heb ik deze geboden zelf betwist en niet bedacht dat het door de geboden van de Kerk Christus zelf is die mij iets oplegt? Heb ik op zondagen en verplichte feestdagen, of op de vooravond hier- van, de Mis vrijwillig verzuimd? Ben ik gedurende de Mis vrijwillig verstrooid geraakt, of ben ik zonder voldoende reden zo laat gekomen dat ik moet aannemen, dat ik mijn zondagsplicht eigenlijk niet vervuld heb? Heb ik aan de personen die aan mij ondergeschikt zijn het moeilijk of onmogelijk gemaakt hun zondagsplicht te vervullen? Heb ik zonder dringende reden lichamelijke arbeid verricht op dagen waarop dit niet geoorloofd is; dit gedurende geruime tijd (b.v. langer dan twee uur)? Heb ik nagelaten op Aswoensdag en op Goede Vrijdag te vasten en mij op deze twee dagen van vleesspijzen te onthouden?
  • 33. 33 Heb ik op de vrijdagen door het jaar een kleine versterving gedaan of iets wat voor mij een offer betekent? Heb ik tenminste eenmaal per jaar gebiecht, in geval ik mij van zware zonde bewust was? Heb ik de penitentie volbracht die de priester mij bij mijn laatste biecht heeft opgelegd? Heb ik boete gedaan voor mijn zon- den? Heb ik in de Paastijd de Communie ontvangen? Was ik daarbij in staat van genade? Als ik mij bewust was van een zware zonde, heb ik dan ge- biecht alvorens te communiceren? Tracht ik mijn zonden goed te praten? Heb ik in de biecht uit schaamte of om een andere reden een zware zon- de verzwegen? Heb ik daarna toch de Communie ontvangen? Heb ik erop gelet volgens kerkelijk voorschrift niets te gebruiken gedu- rende één uur voor de heilige Communie? Vierde gebod Voor kinderen Heb ik mijn ouders of anderen die over mij zijn gesteld niet gehoor- zaamd in belangrijke zaken? Kan ik het opbrengen te luisteren naar mijn ouders, of wil ik steeds maar mijn eigen baas zijn? Zie ik in dat dit een vorm van hoogmoed is? Ben ik hartelijk voor mijn ouders, of heb ik hun verdriet gedaan door mijn gedrag? Heb ik hen dwarsgezeten of gekwetst door woorden of daden? Heb ik hun enig licht of ernstig kwaad toegewenst? Heb ik mijn best gedaan om mijn dankbaarheid te tonen voor de moeite die zij zich getroosten voor mijn opvoeding, in het bijzonder door ijve- rig te studeren? Heb ik nagelaten hen te helpen in geestelijke of materiële behoeften? Geef ik toe aan mijn moeilijke karakter en maak ik mij soms zonder re- den boos als ik mijn zin niet krijg? Wil ik de dingen die ik gebruik of bezit liefst voor mijzelf alleen hou- den? Kost het me moeite iets aan mijn broertjes of zusjes te geven of te lenen?
  • 34. 34 Heb ik met mijn broertjes en zusjes ruzie gemaakt en misschien gevoch- ten? Heb ik niet met hen willen spreken en probeer ik niet echt mij weer met hen te verzoenen? Ben ik afgunstig als zij in een of ander opzicht beter zijn dan ik? Heb ik hun een goed of een slecht voorbeeld gegeven? Waar blijkt dat uit? Voor ouders Ben ik mij ervan bewust dat er mensen zijn die boven mij staan? Houd ik hen in ere of werk ik hen tegen? Betreft dit belangrijke zaken? Leef ik mee met de mensen om mij heen of blijf ik onverschillig voor hun behoeften, hun problemen of het leed dat ze hebben? Hoe behandel ik mijn huisgenoten en de mensen met wie ik werk? Heb ik anderen gekrenkt of bedroefd door ondoordacht optreden, grof- heid, wangedrag enz.? Heb ik aan mijn kinderen een slecht voorbeeld gegeven door mijn gods- dienstige plichten, gezins- en beroepsplichten te verwaarlozen? Heb ik hen gekwetst door mijn gedrag? Heb ik hen met liefde en met standvastigheid op hun fouten gewezen, of heb ik uit gemakzucht te veel door de vingers gezien? Ben ik bij het vermanen van mijn kinderen rechtvaardig en liefdevol, of laat ik mij leiden door egoïstische motieven en persoonlijke ijdelheid wanneer zij me lastigvallen en storen, of wanneer anderen door hen een minder goe- de indruk van mijzelf zouden krijgen? Heb ik hen bedreigd, verkeerd behandeld met woorden of daden, of heb ik hun een of ander kwaad, erg of minder erg, toegewenst? Heb ik mijn plicht gedaan door hen te helpen hun godsdienstig leven te verzorgen en hen af te houden van slecht gezelschap? Heb ik misbruik gemaakt van mijn autoriteit en overwicht door hen te dwingen de sacramenten te ontvangen, dit zonder mij af te vragen of zij misschien om één of andere reden niet in de daarvoor vereiste gestelte- nis zouden zijn? Heb ik mijn kinderen het volgen van hun roeping bemoeilijkt of belet, of heb ik hun daarin slechte raad gegeven? Draag ik voortdurend zorg voor hun vorming op godsdienstig gebied?
  • 35. 35 Heb ik mij bij hun beroepskeuze en -vorming laten leiden door egoïsti- sche en ijdele motieven in plaats van dit objectief en met het oog op hun aanleg en capaciteiten te beoordelen? Heb ik mij zonder goede reden tegen hun huwelijk verzet? Sta ik toe dat zij werken, studeren of komen op plaatsen waar hun ziel of lichaam gevaar loopt? Heb ik voldoende waakzaamheid aan de dag gelegd bij samenkomsten tussen jongens en meisjes? Houd ik mij op de hoogte van hun vrijetijdsbesteding? Ben ik een morele en geestelijke steun geweest voor mijn huisgenoten of voor degenen die van mij afhankelijk zijn? Beperk ik mij in mijn genoegens en amusement om mij meer aan mijn gezin te kunnen wijden? Zijn de eisen van mijn beroep in feite voor mij belangrijker dan mijn gezin? Zorg ik voor een goede verhouding met mijn kinderen? Probeer ik een familiesfeer te scheppen? Probeer ik angst en wantrouwen, die een rede- lijke vrijheid van de kinderen in de weg staan, te voorkomen? Geef ik, met bovennatuurlijke visie, mijn kinderen verstandige voorlich- ting over de oorsprong van het leven, rekening houdend met hun be- gripsvermogen en hun natuurlijke weetgierigheid? Ben ik vriendelijker voor vreemden dan voor mijn gezinsleden? Doe ik al het mogelijke om in de genegenheid tot mijn echtgenoot (echtgenote) sleur en routine te voorkomen, b.v. door kleine en wisse- lende attenties? Heb ik ruzie met mijn echtgenoot (echtgenote)? Heb ik hem (haar) door woorden of daden gegriefd of benadeeld? Heb ik zijn (haar) gezag ge- steund door te vermijden hem (haar) ten overstaan van de kinderen te- rechtwijzingen te geven, hem (haar) tegen te spreken of met hem (haar) te redetwisten? Heb ik hem (haar) pijn gedaan of beledigd? Een slecht voorbeeld gege- ven? Heb ik zijn (haar) fouten zonder belangrijke reden aan anderen verteld? Klaag ik in het bijzijn van mijn gezin over de lasten die de huiselijke plichten met zich meebrengen? Heb ik mijn echtgenoot (echtgenote) lange tijd alleen gelaten of ver- waarloosd?
  • 36. 36 Heb ik geprobeerd mijn geloof in de Voorzienigheid levendig te hou- den? Heb ik mijn best gedaan genoeg te verdienen om behoorlijk mijn gezin te onderhouden en mijn kinderen een passende opvoeding te ge- ven? Heb ik, terwijl ik ertoe in staat was nagelaten mijn familieleden in gees- telijke of materiële nood te helpen? Vijfde gebod Ben ik hartelijk voor anderen? Heb ik belangstelling voor hen? Kan ik naar een ander luisteren? Koester ik afkeer, haat, afgunst of wraaklust ten opzichte van iemand? Zijn er mensen met wie ik niet wil spreken? Weiger ik de goede ver- standhouding te herstellen? Zorg ik ervoor dat politieke of zakelijke meningsverschillen niet uitlo- pen op twistgesprekken, afkeer of haat ten opzichte van anderen? Heb ik iemand werkelijk kwaad toegewenst? Mij erover verheugd wan- neer hem (haar) iets onaangenaams overkwam? Misgun ik anderen soms wat ze hebben? Heb ik mij door toorn laten meeslepen? Daardoor met anderen ruzie ge- kregen? Ben ik opvliegend of driftig geweest? Heb ik anderen geminacht? Met hen de spot gedreven, hen bekritiseerd, lastiggevallen of belachelijk gemaakt? Heb ik anderen onheus behandeld met woorden of daden? Kan ik het opbrengen om iemand om een dienst te vragen? Vraag ik soms iets op onvriendelijke of onhoffelijke wijze? Heb ik iemand lichamelijk letsel toegebracht of het leven van anderen in gevaar gebracht? Ben ik roekeloos geweest in het verkeer? Met gevaar voor mezelf of an- deren? Ben ik voor anderen aanleiding tot zonde geweest door mijn gesprek- ken, mijn manier van kleden, of doordat ik hen uitnodigde een slechte film, toneelstuk, enz. te gaan zien; of door slechte boeken of tijdschrif- ten aan hen uit te lenen? Heb ik mijn best gedaan de gegeven ergernis weer goed te maken? Heb ik mijn gezondheid verwaarloosd? Mijn leven in gevaar gebracht?
  • 37. 37 Heb ik te veel gedronken of drugs gebruikt? Hoe vaak? Heb ik aan gulzigheid toegegeven, meer gegeten of gedronken dan ver- standig was? Heb ik mijzelf de dood toegewenst in plaats van mij toe te vertrouwen aan Gods voorzienigheid? Heb ik ook daadwerkelijk iets gedaan om mij het leven te ontnemen? Heb ik zorg gedragen voor het welzijn van mijn naaste, deze gewaar- schuwd voor geestelijke en materiële gevaren? Heb ik hem terechtge- wezen als de christelijke naastenliefde dit voorschrijft? Heb ik mijn werk slecht gedaan en daardoor schade veroorzaakt? Ben ik bereid de gevolgen daarvan goed te maken? Probeer ik mijn werk nauwgezet te doen, eraan denkend dat men God geen slordig gedane arbeid kan aanbieden? Doe ik mijn werk met de nodige kundigheid en voorbereiding? Heb ik misbruik gemaakt van het vertrouwen van mijn meerderen? Heb ik mijn meerderen, ondergeschikten of andere personen benadeeld of hun ernstige schade berokkend? Vergemakkelijk ik het werk of de studie van anderen of maak ik het hen moeilijk, b.v. door hen te storen, hen te ontmoedigen of door ruzie uit te lokken? Ben ik traag geweest bij het vervullen van mijn plichten? Stel ik gere- geld het ogenblik uit om te gaan studeren of te gaan werken? Heb ik onrecht of misbruiken toegelaten, waar het mijn plicht was dit te verhinderen? Heb ik door luiheid bij mijn arbeid ernstige schade veroorzaakt? Heb ik me op mijn werk te weinig ingezet en hierdoor mijn opdrachtgever be- nadeeld? Zesde en negende gebod Heb ik mij beziggehouden met oneerbare gedachten of herinneringen? Deze vrijwillig opgeroepen? Heb ik slechte begeerten gekoesterd tegen de deugd van zuiverheid, ook zonder ze ten uitvoer te brengen? Waren er omstandigheden bij deze gedachten, die dit verzwaarden: bloedverwantschap, huwelijk, gewijde personen?
  • 38. 38 Heb ik onzuivere gesprekken gevoerd; ben ik er zelf mee begonnen? Heb ik deelgenomen aan vermakelijkheden die mij in de naaste gele- genheid brachten te zondigen (bepaalde dansen, films, toneelstukken, boeken, gezelschap, enz.)? Geef ik mij er rekenschap van, dat het mij vrijwillig begeven in die om- standigheden reeds een zonde is? Onderhoud ik nauwgezet de regels van de zedigheid, die de zuiverheid beschermen, of verwar ik dit soms met preutsheid? Stel ik mij vóór het bijwonen van een film, toneelstuk, enz. of het lezen van een boek of tijdschrift op de hoogte van de morele kwaliteiten daar- van, om mij niet in de gelegenheid tot zonde te begeven en te vermijden dat mijn geweten zich misvormt? Heb ik mijn blikken op oneerbare zaken gericht? Heb ik onzuivere opwellingen afgewezen? Heb ik onzuivere handelingen gepleegd? Alleen of met anderen? Hoe dikwijls? Met iemand van hetzelfde of het andere geslacht? Was er een omstandigheid van huwelijk, bloedverwantschap e.d. die de zonde ver- zwaarde? Hadden deze daden een zwangerschap tot gevolg? Heb ik iets gedaan om dit op ongeoorloofde wijze te voorkomen? Heb ik meege- werkt aan abortus? Heb ik op andere wijze tegen de zuiverheid gezon- digd? Heb ik vriendschapsbetrekkingen, die gewoonlijk gelegenheid tot zonde zijn? Ben ik bereid die af te breken? Voor hen die verkering hebben Is ware liefde de belangrijkste reden waarom ik verkering heb? Weet ik me zo te beheersen dat mijn genegenheid voor mijn geliefde geen aan- leiding tot zonde wordt? Verlaag ik de menselijke liefde door haar te maken tot de camouflage van mijn egoïsme en genotzucht? De verkering moet een gelegenheid zijn om over en weer de ware liefde te verdiepen en elkaar beter te leren kennen. Wordt mijn verkering geïn- spireerd door eigenbelang in plaats van door een geest van overgave, begrip, eerbied en fijngevoeligheid?
  • 39. 39 Maak ik in mijn verkeringstijd veelvuldig gebruik van het sacrament van de biecht om zo meer genade van God te ontvangen? Heeft mijn verkering mij veeleer van God verwijderd? Voor gehuwden Heb ik bij het huwelijksgebruik gezondigd? Aan mijn echtgenoot (echt- genote) geweigerd waar hij (zij) recht op had? Heb ik in begeerte of in feite de huwelijkstrouw geschonden? Heb ik de periodieke onthouding toegepast, zonder dat ik zwaarwegen- de redenen had om aldus het kindertal te beperken? Heb ik voorbehoedmiddelen (b.v. ook de pil) gebruikt? Anderen daartoe gebracht? Heb ik meegewerkt —door adviezen, lichtzinnige praat, be- denkelijke grapjes of mentaliteitsbeïnvloeding— een anticonceptiesfeer te bevorderen? Heb ik vóór het huwelijk met iemand geslachtelijke om- gang gehad en het nog niet gebiecht? Zevende en tiende gebod Heb ik geld of iets anders gestolen? Heb ik dit hersteld of teruggegeven als ik het kon? Ben ik er alsnog toe bereid? Heb ik met anderen meege- werkt aan roof of diefstal? Waren er verzwarende omstandigheden (b.v. gewijde voorwerpen)? Was de hoeveelheid of de waarde aanzienlijk? Houd ik iets in bezit tegen de wil van de eigenaar? Heb ik anderen benadeeld door bedrog of afpersing? Bij contracten of handelsrelaties? Chantage gepleegd? Heb ik iemand op andere wijze in zijn goederen benadeeld? Heb ik be- drog gepleegd door meer te eisen dan billijk was? Heb ik dit onrecht goedgemaakt of ben ik tenminste van plan dit te doen? Heb ik meer uitgegeven dan mijn financiële positie toelaat? Heb ik mijn werk goed verricht en mij tevreden gesteld met het loon dat mij toekomt? Heb ik verzuimd een redelijke bijdrage te leveren voor de noden van de Kerk? Steun ik naar vermogen de armen en de goede werken? Heb ik met christelijke berusting de ontbering van het noodzakelijke aanvaard?
  • 40. 40 Heb ik mijn echtgenoot (echtgenote) iets onthouden van hetgeen hem (haar) toekomt? Verzuim ik, of stel ik uit, het rechtvaardig loon uit te betalen? Betaal ik naar billijkheid de arbeid van anderen? Heb ik mij, ten aanzien van mijn ondergeschikten, mij laten verleiden tot het onbillijk bevoordelen of voortrekken van bepaalde personen? Kom ik mijn sociale verplichtingen na, b.v. sociale verzekering enz. van mijn ondergeschikten? Heb ik de wet weten te ontduiken ten nadele van anderen, b.v. door het niet betalen van sociale lasten? Heb ik belasting betaald volgens rechtvaardigheid? Heb ik onrecht, ergernis, diefstal, wraakneming, bedrog en wat verder in strijd is met het algemeen welzijn, zelf vermeden en, voorzover mijn taak dit meebrengt, gezorgd dat dit door anderen vermeden werd? Heb ik sociale en politieke acties gesteund die gericht zijn tegen de christelijke moraal of het christelijk geloof? Achtste gebod Heb ik gelogen? De schade die daaruit ontstond goedgemaakt? Neem ik het niet zo nauw met de waarheid in zaken van minder belang? Heb ik zonder ernstige reden fouten van anderen bekend gemaakt? Heb ik geroddeld? Heb ik dit op een of andere wijze goedgemaakt, b.v. door ook de goede eigenschappen van die persoon te zeggen? Heb ik gelasterd door ongunstig over anderen te spreken in strijd met de waarheid? Heb ik de schade, daardoor veroorzaakt, hersteld of ben ik van plan dit te doen? Heb ik nagelaten de naaste te verdedigen bij kwaadspreken of laster? Luister ik met genoegen naar de roddelpraat van anderen? Heb ik lichtvaardig over anderen geoordeeld? Heb ik dit oordeel aan anderen meegedeeld? Dit lichtvaardig oordeel gecorrigeerd? Heb ik belangrijke geheimen van anderen geschonden door die zonder voldoende reden aan derden bekend te maken? Het daardoor ontstane nadeel goedgemaakt?
  • 41. 41 Spreek ik lichtvaardig in ongunstige zin over anderen? Waarom doe ik dit eigenlijk? Uit afgunst of opvliegendheid misschien? Heb ik over personen of instellingen kwaadgesproken, alleen op grond van het feit ergens iets gehoord of gelezen te hebben? Heb ik op die manier het lasteren en roddelen bevorderd? Houd ik er rekening mee dat het verschil van politiek inzicht, beroeps- opvattingen of wereldbeschouwelijke opvattingen geen reden is om mijn naaste te veroordelen in gedachten of gesprekken; en dat deze ver- schillen mij niet het recht geven zijn fouten bekend te maken, als dit voor een hoger belang niet noodzakelijk is? Heb ik van dingen die ik ambtshalve vertrouwelijk had vernomen ten onrechte tot eigen voordeel gebruik gemaakt? De daardoor ontstane schade vergoed? Heb ik brieven of documenten geopend of gelezen zonder bevoegd te zijn? Heb ik gesprekken afgeluisterd tegen de bedoeling in van de betrokke- nen, die kennelijk met elkaar in vertrouwelijk gesprek waren?
  • 42. 42 4. ORDE VAN DIENST VAN HET BOETESACRAMENT Voor wat betreft de concrete vorm van het sacrament van de verzoening kan gekozen worden uit de verschillende liturgisch goedgekeurde tek- sten (Vgl. NATIONALE RAAD VOOR LITURGIE, Orde van dienst voor boete en verzoening). Hier volgt een selectie van bovengenoemde teksten. Ontvangst van de boeteling. Na een vriendelijke begroeting door de priester maken de boeteling en de priester samen het kruisteken: In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen. De priester nodigt de boeteling uit zich in vertrouwen tot God te rich- ten: De Heer zij in uw hart, opdat u met een berouwvol hart uw zonden be- lijdt. De boeteling antwoordt: Amen. Lezing van het woord van God Eventueel leest de priester nu een tekst uit de Heilige Schrift, b.v. Ez. 11,19-20, of Mt 6,14-15, of Joh 20,19-23, enz. Belijdenis van zonden en aanvaarding van de boete. De boeteling zegt: Ik belijd voor de almachtige God en voor u, dat ik gezondigd heb in woord en gedachte, in doen en laten: door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld. Daarom smeek ik de heilige Maria, al- tijd maagd, alle engelen en heiligen en u, voor mij te bidden tot de Heer onze God.
  • 43. 43 De boeteling belijdt nu zijn zonden. Zo nodig helpt de priester de boete- ling. Hij geeft hem passende raad en zet hem aan tot berouw over zijn zonden. Hij herinnert hem er aan dat de christen door in het sacrament van boete en verzoening te sterven en verrijzen met Christus in het paasmysterie weer tot nieuw leven wordt gewekt. Daarna stelt hij hem een boete voor, die de boeteling aanneemt als voldoening voor zijn zon- den en als aanzet voor een nieuwe levenswijze. Gebed van de boeteling en absolutie. Daarna vraagt de priester de boeteling uitdrukking te geven aan zijn berouw. Deze zegt, b.v.: Heer Jezus, Zoon van God, wees mij, zondaar, genadig. De priester strekt de handen (of alleen de rechterhand) uit over het hoofd van de boeteling en zegt: God, de barmhartige Vader, heeft de wereld met zich verzoend door de dood en de verrijzenis van zijn Zoon en de heilige Geest uitgestort tot vergeving van de zonden; Hij schenke u door het dienstwerk van de Kerk vrijspraak en vrede. En ik ontsla u van uw zonden in de naam van de Vader en de Zoon + en de heilige Geest. De boeteling antwoordt: Amen. Lofprijzing van God en wegzending van de boeteling Na de absolutie zegt de priester: Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig. De boeteling besluit: Zijn genade duurt in eeuwigheid. Daarna zendt de priester de boeteling heen met de woorden: De Heer heeft uw zonden vergeven. Ga in vrede.