18. Terwijl ´k eens lag te slapen
kreeg ik een schone droom.
Ik was in ´t oud Jeruzalem
´k stond aan de tempelzoom.
ik hoorde kind´ren zingen
een lied vol blijde klank;
en ´t was als paarden Engelen
zich juichend aan hun zang:
en ´t was als paarden Engelen
zich juichend aan hun zang.
20. Doch eensklaps werd het alles
zo donker om mij heen.
Het kinderkoor verstomde,
en de eng´lenschaar verdween.
Ik zag een kruis verrijzen;
toen werd het plots´ling nacht.
En klonk van gindse heuveltop
een stem; Het is volbracht.
En klonk van gindse heuveltop
een stem; Het is volbracht.
22. En weder zag ´k een ander beeld,
Doch nu vol heerlijkheid;
Een stad, die, als een bruid versierd,
Haar koning wachtend beidt.
´k zag straten van het zuiverst goud,
door d´open paarlen poort.
23. Miljoenen gingen uit en in;
geen wanklank werd gehoord.
Maar onder harp en cymbeltoon
juicht mens en Eng´len stem.
Tot eer van God en van het Lam,
in ´t nieuw Jeruzalem.
Tot eer van God en van het Lam,
in ´t nieuw Jeruzalem.
24. 2x
Jeruzalem, Jeruzalem,
nu is voorbij uw strijd!
Hosanna in de hoge,
Hosanna in eeuwigheid.
Hosanna in de hoge,
Hosanna in eeuwigheid.
27. God is getrouw, zijn plannen falen niet (LvdK 304) t. H. Pierson; m. C. Gregor
28. God is getrouw, zijn plannen falen niet (LvdK 304) t. H. Pierson; m. C. Gregor
29. God is getrouw, zijn plannen falen niet (LvdK 304) t. H. Pierson; m. C. Gregor
30. Lezen: 1 Kronieken 4 : 1 t/m 10 HSV
Nog meer nakomelingen van
Juda
41 De zonen van Juda waren
Perez, Hezron, Charmi, Hur en
Sobal.
2 Reaja, de zoon van Sobal,
verwekte Jahath, en Jahath
verwekte Ahumai en Lahad. Dit
zijn de geslachten van de
Zorathieten.
31. 3 Dit waren de zonen van Hur,
de vader van Etam: Jizreël,
Jisma en Jidbas. De naam van
hun zuster was Hazelelponi.
4 Pnuel was de vader van
Gedor, en Ezer de vader van
Husah. Dit zijn de zonen van
Hur, de eerstgeborene van
Efratha, de vader van
Bethlehem.
5 Assjur, de vader van Tekoa,
had twee vrouwen: Hela en
Naära.
32. 6 Naära baarde hem Ahuzzam,
Hefer, Temeni en Haähastari.
Dit zijn de zonen van Naära.
7 De zonen van Hela waren
Zereth, Jezohar en Ethnan.
8 Koz verwekte Anub en
Hazobeba, en de geslachten
van Aharhel, de zoon van
Harum.
33. 9 Jabez was van groter
aanzien dan zijn broers. Zijn
moeder had hem
Jabez genoemd, want, zei
ze, ik heb hem met smart
gebaard.
10 Jabez riep de God van
Israël aan: Als U mij rijk
zegent en mijn gebied
uitbreidt,
34. Uw hand met mij is en U het
kwaad van mij
wegdoet, zodat het mij geen
droefheid brengt. En God
liet komen wat hij gevraagd
had.
36. Als een hert dat verlangt naar water (EL 8) t. & m. M.J. Nystrom
37. Als een hert dat verlangt naar water (EL 8) t. & m. M.J. Nystrom
38. 10 Jabez riep de God van Israël aan:
Als U mij rijk zegent en mijn gebied
uitbreidt, Uw hand met mij is en U
het kwaad van mij wegdoet, zodat
het mij geen droefheid brengt. En
God liet komen wat hij gevraagd
had.
“Zegen afdwingen”