SlideShare a Scribd company logo
1 of 16
Download to read offline
1
Proefwerk levensbeschouwing Havo 4
Levensbeschouwing binnen een historisch overzicht
Het proefwerk bestaat uit 71 meerkeuzevragen en 1 open vraag
Versie A
71 Meerkeuzevragen (R)
De Oudheid en levensbeschouwing
1. Welke klassieke beschaving was een enorme inspiratiebron voor onze
moderne westerse samenleving?
a. De Arabische cultuur.
b. De Germaanse cultuur.
c. De Grieks -Romeinse cultuur.
d. De Mesopotamische cultuur.
2. Mensen kregen in de oudheid steeds meer de behoeften zich te scholen in
de redeneerkunst ofwel de retorica. De experts in het mensen onderrichten
om via de rede een goed debat te voeren waren de...
a. Sofisten.
b. Platonisten.
c. De patristiek.
d. De christenen.
Thales
3. Wanneer leefde Thales?
a. 624-545 v. chr.
b. 1624-1545 v. chr.
c. 545- 624 n. chr.
d. 1545-1624 n. chr.
4. Thales van Milete ging op zoek naar een oerbeginsel en vond…
a. Aarde.
b. Vuur.
c. Lucht.
d. Water.
5. Wat was het belang van de vondst van Thales van Milete
a. Er was in die dagen een enorme schaarste.
b. De mythische houding wordt verlaten en daarvoor in de plaats komt de reflectie.
c. Het werd de basis voor de natuurwetenschap.
d. Nu kon men andere volkeren op een geheel unieke wijze onderwerpen.
2
Socrates
6. Wanneer leefde Socrates?
a. 470-399 v. chr.
b. 1470-1399 v. chr.
c. 399-470 n. chr.
d. 1399-1470 n. chr.
7. Volgens Socrates is ieder mens zwanger van kennis. Met een speciale
vroedvrouw-methode probeerde hij de weeën op te roepen opdat de kennis
geboren kon worden. Hoe noemen we deze socratische methode van
kennis oproepen?
a. Hylemorphisme.
b. Existentialisme.
c. Maieutikè.
d. Monisme.
8. Welke vraag of vragen moet iedere mens stellen volgens de kern van de
leer van Socrates?
a. De vragen: “Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? En wat mag ik hopen?”
b. De vraag: “Wat is wijsheid?”
c. De vragen: “Wat is dood en lijden? Wat is tijd? En Wie is de mens?”
d. De vraag: “Welke handelingen zijn goed en rechtvaardig?”
9. Socrates viel de mensen niet lastig om hen te plagen. Iets in hem liet hem
geen keuze. Wat was dat dan?
a. Hij zei voortdurend dat er een goddelijke stem in hem was.
b. Hij was beroepsfilosoof en probeerde op die manier aan eten te komen.
c. Hij dacht dat het oog van Horus hem in de gaten hield.
d. Hij dacht op die manier een publieke persoonlijkheid te kunnen worden.
10.Socrates zag zichzelf als een …… (vul in) die de samenleving opriep tot
zelfbezinning en tot het afleggen van verantwoording over de grondslagen
van de staat.
a. Horzel.
b. Mestkever.
c. Nar.
d. Christen.
11.Wat was het filosofische project van Socrates? (Wat probeert Socrates te
vinden?)
a. Socrates hield zich bezig met het vinden van heel duidelijke en algemeen
geldende definities van wat goed en fout is.
b. Socrates hield zich bezig met het vinden van de oerelementen waar alles om
draait.
c. Socrates hield zich bezig met de oorsprong van alle natuurverschijnselen.
d. Socrates hield zich bezig met het vinden van God.
3
12.Het irriteerde vooraanstaande lieden dat ze met de socratische methode
met hun bek vol tanden kwamen te staan en belachelijk werden gemaakt
voor de ogen van de ‘hangjeugd’ van Athene. Ze klaagde Socrates aan. Hoe
luidt de aanklacht?
a. Opruien van de jeugd en goddeloosheid.
b. diefstal van het zielenleven en goddeloosheid.
c. Landloperij en opruien van de jeugd.
d. Openbare krankzinnigheid en laster.
13.Socrates werd niet alleen aangeklaagd maar tevens veroordeeld. Wat was
zijn feitelijke straf?
a. Onthoofding.
b. Verbannen naar een tropisch eiland.
c. De gifbeker.
d. Kruisiging.
14. Socrates heeft geen letter op papier gezet. Door wie is Socrates uiteindelijk
toch bekend geworden?
a. Door de werken van Plato.
b. Door de werken van Aristoteles.
c. Door de werken van Constantijn de Grote.
d. Door de werken van Thales van Milete.
15.Wie zijn dit? Links is… (vul in) en rechts is… (vul in).
a. Socrates en Plato.
b. Plato en Aristoteles.
c. Plato en Socrates.
d. Aristoteles en Plato.
4
Plato
16.Wanneer leefde Plato?
a. 427-347 v. chr.
b. 1427-1347 v. chr.
c. 347-427 n. chr.
d. 1347-1427 n. chr.
17.Wat is het doel van de mens volgens Plato?
a. Het doel van de mens is in contact komen met het Idee van “Het Goede” door het
zintuiglijke en materiële te verheffen.
b. Het doel van de mens is in contact komen met het Idee van “Het Goede” door
zich boven het direct zintuiglijke en materiële te verheffen.
c. Het doel van de mens is in contact komen met het Idee van “Het Goddelijke” door
te streven naar verlossing door samen met God aan een definitieve bevrijding te
werken.
d. Het doel van de mens is in contact komen met het Idee van “Het Goddelijke” door
de persoonlijke ziel te ‘schonen’ (zuiveren) in de zintuiglijke en materiele
werkelijkheid.
18.Wat is het mensbeeld van Plato?
a. De mens is een agressief en seksueel wezen.
b. De mens is zowel tot het goede als tot het kwade geneigd en kan verlost worden
door samen met God aan een definitieve bevrijding te werken.
c. De mens is een wezen dat zijn eigen belang nastreeft. Mensen zijn concurrenten
van elkaar. Homo Homini Lupus: mensen zijn wolven voor elkaar.
d. De mens zit enerzijds vast aan zijn lichamelijkheid en is daarmee verankerd aan
de zintuiglijke wereld. Anderzijds heeft de mens deel aan de wereld der ideeën in
zijn begeerte naar kennis.
19.Volgens Plato bestaat de mens uit ziel en lichaam. Hoe noemen we deze
filosofie?
a. Monisme.
b. Structuralisme.
c. Dualisme.
d. Idealisme.
20.Lichaam en ziel komen bij Plato tegenover elkaar te staan, waarbij de ……
(vul in) het streven van de ziel is om op te stijgen van het zinnelijke naar het
geestelijke. Zij is bij Plato een drang om tot onsterfelijkheid op te stijgen,
maar ook een drang om datzelfde verlangen in anderen wakker te roepen.
a. Mythus.
b. Phaedrus
c. Eros..
d. Homerus.
5
21.Volgens Plato behoren de zielen noch uitsluitend tot de bovenzinnelijke
werkelijkheid, noch uitsluitend tot de zichtbare wereld. De ziel heeft in deze
zichtbare wereld de zorg voor alles wat onbezield is, maar zij kan deze zorg
slechts vervullen indien het contact met het hogere, met de wereld der
eeuwige ideeën behouden blijft. De 1.…… (vul in) is het vermogen van de
menselijke ziel om dit contact in stand te houden. Dit vermogen moet van
tijd tot tijd worden opgeschud via de methode van verloskunde, de 2…….
(vul in).
a. 1. Eros 2. Maieutikè
b. 1. Phaedrus 2. Eudaimonia
c. 1. Herinnering 2. Maieutikè
d. 1. Rede 2. Eudaimonia
22.Van Plato weten we dat hij de ziel plaatst tussen het lichaam en de ‘hogere
ideeën’. Laat de ziel zich te veel leiden door het lichaam of de zintuiglijke
waarneembare dingen, dan wordt zij omlaag getrokken. De ziel wordt door
genotsstrevingen in beslag genomen en is zichzelf niet meer. Is de streving
van de ziel echter gericht op de hogere ideeën van het goede, het ware en
het schone, dan bevrijdt zij zichzelf en komt tot wijsheid. Let wel, Plato ziet
het streven naar lichamelijk genot als een beweging van de onvrije ziel,
terwijl het streven naar de hogere werkelijkheid van de ideeën een
beweging is van de vrije ziel. Dit streven noemt Plato nu …… (vul in).
a. Idealisme.
b. Eros.
c. Empirisme.
d. Doxa.
23.Uit welke drie delen bestaat de menselijke ziel, volgens Plato?
a. Een plantenziel, een dierenziel en een denkende ziel.
b. Een nuttige ziel, een aangename ziel en een goede ziel.
c. Het begeerde deel (dierlijke); het vurige deel (de bron van daden) en het redelijke
deel.
d. Een weerbarstige ziel, een gevoelige ziel en een denkende ziel.
24.Plato is het met Socrates eens dat deugd gebaseerd is op inzicht, maar hij
gaat ook verder. Plato ontleedt het begrip ‘deugd’ in vier hoofddeugden.
Welke vier hoofddeugden zijn dat?
a. Wijsheid, moed, matigheid en rechtvaardigheid.
b. Matigheid, zelfbeheersing, gulden middenweg en rede.
c. Schoonheid, spaarzaamheid, moed, vrijgevigheid.
d. Vrijheid, gelijkheid, broederschap en democratie.
25.Wanneer is er volgens Plato sprake van rechtvaardigheid?
a. Als de drie delen van de ziel het midden weten te vinden tussen het zintuiglijke
en de Ideeën.
b. Als de drie delen van de ziel één worden in de Ideeënwereld.
c. Als de drie delen van de ziel, de vier deugden en de Ideeën gekend worden.
d. Als de drie delen van de ziel en de daarmee samenhangende deugden met
elkaar in evenwicht zijn.
6
26.Wat vormt volgens Plato de ware werkelijkheid en wat juist niet?
a. De zintuiglijke wereld vormt de ware werkelijkheid. De zintuiglijke wereld niet.
b. De wereld van de waarneming vormt de ware werkelijkheid. De wereld van de
rede niet.
c. De wereld van mens vormt de ware werkelijkheid. De wereld van de goden niet.
d. De ideeënwereld vormt de ware werkelijkheid. De zintuiglijke wereld niet.
27.Hoe verkrijgt de mens kennis volgens Plato?
a. Volgens Plato was de enige weg naar kennis de empirische weg.
b. Een goede strakke Spartaanse opvoeding was de enige manier om uiteindelijk
tot inzicht te komen.
c. De mens kan volgens Plato nooit tot kennis komen, deze eer was enkel aan God
voorbehouden.
d. Door in zichzelf te keren en goed na te denken.
28.Wat was het filosofische project van Plato? Wat wilde hij onderzoeken?
a. Hij hield zich bezig met het oerelement waar alles omdraait.
b. Hij hield zich bezig met het vinden van heel duidelijke en algemeen geldende
definities van wat goed en fout is.
c. Hij hield zich bezig met de relatie tussen het eeuwige en onveranderlijke aan de
ene kant en dat wat stroomt aan de andere kant.
d. Hij hield zich bezig met de oorsprong van alle natuurverschijnselen.
29.Plato’s visie op de werkelijkheid brengt hem ertoe onderscheid te maken
tussen epistèmè en doxa. Wat is het verschil?
a. Epistèmè: mening/opinie: betreft de zintuiglijke waarneembare wereld. Doxa:
kennis: kunnen we slechts hebben van iets wat bestaat en onveranderlijk is:
Ideeën.
b. Doxa: In dit boek staat de wijsheid van de zintuiglijke wereld. Epistèmè: In dit
boek staat het heilige van de Ideeënwereld.
c. Epistèmè: In dit boek staat de wijsheid van de zintuiglijke wereld. Doxa: In dit
boek staat het heilige van de Ideeënwereld.
d. Doxa: mening/opinie: betreft de zintuiglijke waarneembare wereld. Epistèmè:
kennis: kunnen we slechts hebben van iets wat bestaat en onveranderlijk is:
Ideeën.
30.Wat was het hoofddoel van al Plato’s werk?
a. Poging de filosofie een grotere invloed te geven in de samenleving.
b. Poging de filosofie een grotere invloed te geven in de man – vrouw verhouding.
c. Hoofddoel was romanisering van de Atheense samenleving.
d. Hoofddoel was democratisering van de Atheense stadstaat.
31.Hoe kom je volgens Plato aan goede bestuurders?
a. Door zorgvuldige selectie.
b. Door het Orakel van Delphi.
c. Door Olympische Spelen.
d. Door hierover te filosofen.
7
32.Hoe voorkomt Plato dat de bestuurders (en ‘Wachters’) op den duur corrupt
worden?
a. Bestuurders/wachters mogen geen privé eigendom hebben en geen eigen gezin.
Ze moeten een uiterst sober leven leiden.
b. Bestuurders/wachter moeten voldoende soldij ontvangen, waardoor zij minder
gevoelig zullen zijn voor steekpenningen van rijke families, die daarmee hun
invloed proberen te vergroten.
c. Bestuurders/wachters moeten worden gecontroleerd door de senaat (een
volksvertegenwoordiging bestaande uit alle lagen van de bevolking).
d. Bestuurders/wachters moeten zich verantwoorden t.o.v. het Orakel van Delphi.
33.Waarom moet de Staat volgens Plato door filosofen geregeerd worden?
a. Omdat zij de kennis hebben van de ‘Oerelementen’.
b. Omdat zij de kennis hebben van ‘Goed en Kwaad’.
c. Omdat zij de kennis hebben van de ‘Ideeën’.
d. Omdat zij de kennis hebben van de ‘Politeia’.
Aristoteles
34.Wanneer leefde Aristoteles?
a. 384-322 v. chr.
b. 1384-322 v. chr.
c. 322-384 n. chr.
d. 1322-1384 n. chr.
35.Je ziet wel vaker dat een leerling zich afzet tegen zijn (leer)meester. Zo was
ook de beste leerling van Plato tevens zijn grootste opponent: Aristoteles.
Met welke opvatting over de mens was Aristoteles het niet eens met zijn
leermeester?
a. Dat de mens een ziel heeft, die van een geheel andere aard is maar toch zou
inwerken op het lichaam.
b. Dat de mens een agressief en seksueel wezen is.
c. De mens zit enerzijds vast aan zijn lichamelijkheid en is daarmee verankerd aan
de zintuiglijke wereld. Anderzijds heeft de mens deel aan de wereld der ideeën in
zijn begeerte naar kennis.
d. Dat de mens een wezen is dat zijn eigen belang nastreeft (‘wijsgeerkoningen’).
36.Wat is in de kern het mensbeeld van Aristoteles?
a. Een levend wezen is een samenstelsel van vorm (ziel) en materie (lichaam). Ziel
en lichaam vormen een onlosmakelijk geheel.
b. Een levend wezen zit enerzijds vast aan zijn lichamelijkheid. Anderzijds heeft de
mens deel aan de wereld der ideeën in zijn begeerte naar kennis.
c. Een levend wezen is een moreel en godvrezend wezen maar altijd tot het kwade
geneigd.
d. Een levens wezen is rationeel in denken maar irrationeel in doen.
8
37.Het mensbeeld van Aristoteles is...
a. Dualistisch.
b. Monistisch.
c. Christelijk.
d. Positivistisch.
38.Met welke term kunnen we de antropologie van Aristoteles kernachtig
samenvatten?
a. Ideeënleer.
b. Naturalisme.
c. Hylemorphisme.
d. Maieutikè.
39.Van welk groot krijgsheer werd Aristoteles rond 342 v. Chr. de
opvoeder/docent?
a. Attila de Hun.
b. Alexander de Grote.
c. Pericles.
d. Constantijn de Grote.
40.Waar doelde Aristoteles op toen hij zei: "dat hij de Atheners een tweede
vergrijp tegen de filosofie wilde besparen"? Wat was het eerste en wat zou
het tweede vergrijp worden?
a. Eerste vergrijp: doodstraf van Socrates en mogelijk tweede vergrijp Aristoteles
doden opgrond van goddeloosheid als anti-Macedonische collaborateur.
b. Eerste vergrijp: doodstraf van Socrates en mogelijk tweede vergrijp Plato doden
opgrond van goddeloosheid als anti-Macedonische collaborateur.
c. Eerste Vergrijp: doodstraf van Plato en mogelijk tweede vergrijp Aristoteles
doden opgrond van goddeloosheid als anti-Macedonische collaborateur.
d. Eerste vergrijp: doodstraf van Plato en mogelijk tweede vergrijp Socrates doden
opgrond van goddeloosheid als anti-Macedonische collaborateur.
41.Verklaar het begrip “empirisch”.
a. Rede, verstand.
b. Gevoel, emotie.
c. Zintuigen, ervaring.
d. Natuur, cultuur.
42.Hoe verkrijgt de mens kennis volgens Aristoteles?
a. Door in zichzelf te keren en goed na te denken.
b. Een goede strakke Spartaanse opvoeding was de enige manier om uiteindelijk
tot inzicht te komen.
c. Volgens Aristoteles was de enige weg naar kennis de empirische weg.
d. De mens kan volgens Plato nooit tot kennis komen, God was enkel deze eer
voorbehouden.
9
43.Waar bestaat een substantie uit volgens Aristoteles?
a. Iets dat vorm heeft.
b. Iets wat zowel vorm als materie heeft.
c. Iets dat materie heeft.
d. Voorbij vorm en materie.
44.Wat is volgens Aristoteles het einddoel, waar zijn alle menselijke
handelingen op gericht?
a. Einddoel: Alle menselijke handelingen zijn gericht op ‘Geluk’.
b. Einddoel: Alle menselijke handelingen zijn gericht op ‘Het Goede’.
c. Einddoel: Alle menselijke handelingen zijn gericht op ‘De Ideeën’.
d. Einddoel: Alle menselijke handelingen zijn gericht op ‘Het Goddelijke’.
45.Wat bedoelt Aristoteles met “eudaimonia”?
a. Nut.
b. Geluk.
c. Genot.
d. God.
46.Wat zijn vier belangrijke deugden bij Aristoteles?
a. Matigheid, zelfbeheersing, gulden middenweg en rede.
b. Vrijheid, gelijkheid, broederschap en democratie.
c. Schoonheid, spaarzaamheid, moed, vrijgevigheid.
d. Wijsheid, dapperheid, matigheid en rechtvaardigheid.
47.Omschrijf de “zooion politikon” volgens Aristoteles.
a. Een sociale politiek waarin mens en dier (zooion) in harmonie samen leven.
b. Een sociaal(politiek) levend wezen, dat alleen kan bestaan in een gemeenschap
van andere mensen.
c. Een sociaal (politiek) Opperwezen, waaraan de mens een deel van zijn vrijheid
overdraagt, om in harmonie te kunnen leven.
d. Een sociale politiek waarin de mens in gemeenschap met de goden samen
leven.
48.“De staatsvorm moet zich richten naar de concrete behoeften van volk en
tijd. In de praktijk komt dat meestal neer op een mengvorm.” Wat is volgens
Aristoteles de gunstigste mengvorm?
a. De gunstigste mengvorm is die waarbij aristocratische en democratische
elementen elkaar in evenwicht houden en de middenklasse het zwaartepunt van
de gemeenschap vormt.
b. De gunstigste mengvorm is die waarbij oligarchische en aristocratische
elementen elkaar in evenwicht houden en de middenklasse het zwaartepunt van
de gemeenschap vormt.
c. De gunstigste mengvorm is die waarbij dictatoriale (tirannie) en democratische
elementen elkaar in evenwicht houden en de middenklasse het zwaartepunt van
de gemeenschap vormt.
d. De gunstigste mengvorm is die waarbij oligarchische en dictatoriale (tirannie)
elementen elkaar in evenwicht houden en de middenklasse het zwaartepunt van
de gemeenschap vormt.
10
49.Wat was het filosofische project van Aristoteles? Wat wilde hij
onderzoeken?
a. Hij hield zich bezig met de relatie tussen het eeuwige en onveranderlijke aan de
ene kant en dat wat stroomt aan de andere kant.
b. Hij hield zich bezig met het vinden van heel duidelijke en algemeen geldende
definities van wat goed en fout is.
c. Hij hield zich bezig met het oerelement waar alles omdraait.
d. Hij was het meest in de levende natuur geïnteresseerd. Hij hield zich bezig met
wat we tegenwoordig de natuurprocessen noemen.
50.Aristoteles wijst erop dat de dingen in de natuur in twee hoofdgroepen
kunnen worden ingedeeld. Welke twee zijn dat volgens Aristoteles?
a. Ecologie (leer van de betrekkingen tussen dieren en planten en de omgeving
waarin zij leven; ook die der dieren en planten onderling; synecologie) en
ethologie (bestudeert de evolutie van het gedrag door verschillende nu levende
soorten te vergelijken die gemeenschappelijke voorouders hebben).
b. De levende wezens die nabootsen en gericht zijn op de zintuiglijke wereld
(Mimicry: benaming voor verschillende vormen van (quasi-) nabootsing of
camouflage in het dierenrijk) en de levende wezens die niet nabootsen en gericht
zijn op de Ideeënwereld (streven naar datgene wat het zintuiglijke overstijgt).
c. De levenloze dingen (die een potentiële mogelijkheid voor verandering in zich
hebben). De levende dingen, (geen potentiële mogelijkheid).
d. De levenloze dingen (geen potentiële mogelijkheid). De levende dingen, (die een
potentiële mogelijkheid voor verandering in zich hebben).
51.Uit welke drie “zielen” bestaat de vorm van de mens volgens Aristoteles?
a. Een gevoelige ziel, een denkende ziel en een humane ziel.
b. Een plantenziel, een dierenziel en een denkende ziel.
c. Een weerbarstige ziel, een gevoelige ziel en een denkende ziel.
d. Een nuttige ziel, een aangename ziel en een goede ziel.
52.Wat heeft de mens volgens Aristoteles nodig om een gelukkig leven te
leiden?
a. Krachtige leiders zoals in Sparta.
b. Goden die goed gezind zijn.
c. Als hij van al zijn vermogens en mogelijkheden gebruik weet te maken.
d. Vrijheid, gelijkheid, broederschap en democratie.
53.Wat was het vrouwenbeeld van Aristoteles? Welke invloed had Aristoteles’
vrouwenbeeld op het christendom in de middeleeuwen?
a. Vrouwenbeeld: Hij vond dat de vrouw iets miste. Ze was een onvolledige man.
//Invloed op het middeleeuwse christendom: grote invloed, zo erfde de kerk een
vrouwenbeeld, waar in de bijbel eigenlijk geen argumenten voor zijn te vinden.
Jezus was niet zo vrouwonvriendelijk.
b. Vrouwenbeeld: Vrouwen en mannen zijn gelijkwaardig en hebben hetzelfde
verstand. //Invloed op het middeleeuwse christendom: grote invloed, zo erfde de
kerk een vrouwenbeeld waar de kerk van tegenwoordig nog steeds moeite mee
heeft.
c. Vrouwenbeeld: Vrouwen moeten op hun eigen benen staan. //Invloed op het
middeleeuwse christendom: geen invloed.
11
d. Vrouwenbeeld: Mannen en vrouwen zijn anders, maar wel gelijk. Man en vrouw
vullen elkaar aan. //Invloed op het middeleeuwse christendom: geen invloed.
Joden en christendom
54.Hoe noemen we het heilige boek van de Joden?
a. Tenach.
b. Bijbel.
c. Koran.
d. De Tien Geboden.
55.Waarom weigerden de joden om de Romeinse keizer als een god te
vereren?
a. De Romeinse keizer vervolgenden het christendom.
b. De joden zagen zichzelf als het uitverkoren volk door de goden.
c. Deze eer was enkel weggelegd voor de joodse farao’s.
d. In hun godsdienst was alleen maar plaats voor één god.
56.Wat wordt bedoeld met monotheïsme?
a. Geloof in meerdere goden.
b. God is in alles aanwezig.
c. Geloof in één god.
d. God is de ‘afwezige’ schepper.
57.Wie is volgens ‘de traditie’ de eerste monotheïst?
a. Abraham.
b. Mozes.
c. Mohammed.
d. Jezus Christus.
58.Het jodendom, het christendom en de islam zijn…
a. Polytheïstische godsdiensten.
b. Deïstische godsdiensten.
c. Monotheistische godsdiensten.
d. Pantheïstische godsdiensten.
59.Wat vieren we met Pinksteren?
a. De geboorte van Jezus.
b. De heilige geest komt over de leerlingen, die gaan het goede nieuws (evangelie)
verspreiden. Begin van de christelijke kerk.
c. Wordt het laatste avondmaal van Jezus en zijn apostelen herdacht.
d. Op deze dag herdenken christenen de kruisiging en de dood van Jezus op de
heuvel Golgotha nabij de stad Jeruzalem.
12
60.Waarom sterven er zoveel christenen een marteldood onder keizer Decius
(249-251)?
a. Onder keizer Decius is er een christelijke opstand ophanden waar Decius lucht
van krijgt. Uit voorzorg worden er vele christenen opgepakt en sterven een
marteldood (men wilde tenslotte weten waar het gevaar vandaan kwam).
b. Onder keizer Decius breekt er een bloeitijd aan voor ‘de gladiatorengevechten’
en het ‘voor de leeuwen gooien van christenen’ (waardoor velen een marteldoor
stierven in het Colosseum).
c. Onder keizer Decius moeten alle burgers van het Romeinse Rijk aan de
staatsgoden offeren. Weigeraars sterven een marteldood (de christenen
weigerden een andere god te eren).
d. Onder keizer Decius stierven vele christenen een marteldood in gevangenschap
van de islamitische kaliefen (tijdens de eerste kruistochten).
61.Wie zei: “Het bloed der martelaren is het zaad van de kerk.”?
a. Keizer Decius.
b. Tacitus.
c. Tertullianus.
d. Jezus.
Constantijn de Grote
62.Wanneer leefde Constantijn de Grote?
a. ca 272-337 n. Chr.
b. ca 1272-1337 n. Chr.
c. ca. 337-272 v. Chr.
d. ca. 1337-1272 v. Chr.
63.Wie is de rivaal van Constantijn in het westen?
a. Keizer Maximianus Daia.
b. Keizer Caesar.
c. Keizer Theodosius I.
d. Keizer Maxentius.
64.De rivaal van Constantijn raadpleegt de Romeinse goden. Wie zal er
volgens de traditionele Romeinse goden verliezen?
a. De vijand van Rome zal verslagen worden volgens de Romeinse goden.
b. Keizer Constantijn de Grote zal verslagen worden.
c. De rivaal van Keizer Constantijn de Grote zal verslagen worden.
d. In deze strijd zullen er alleen maar verliezers zijn volgens de Romeinse Goden.
13
65.Na een religieuze ervaring vervolgt Constantijn zijn opmars naar Rome
onder een christelijk teken. Welk christelijke symbool laat Constantijn op
de schilden van zijn soldaten schilderen?
a. b.
c. d.
66.Er heerste in het oosten een machtsstrijd tussen keizer Maximianus Daia en
zijn rivaal Licinius. Constantijn koos voor een verbond met Licinius. In
januari 313 huwelijkte Constantijn zijn zuster Constantia uit aan Licinius in
Milaan. Hieruit komt ook het Edict van Milaan voort. Wat houdt dit Edict in
en welk gevolg had dit voor de Christenen in het Romeinse Rijk?
a. In dit “decreet van de keizer(s)” staat dat Rome een nieuwe staatsreligie zal
belijden namelijk: het christendom. Hiermee werd het christendom van een
vervolgd geloof tot staatsgeloof.
b. In dit “Pax Romana-Verbond” tussen Licinius en Constantijn werd afgesproken
samen op te trekken tegen het christelijke geloof. Hiermee moest het christelijke
geloof, als staatsgevaarlijk, uitgeroeid worden.
c. In dit “tolerantiedecreet” staat dat de Romeinse burgers vrij zijn zelf hun religie te
kiezen en te belijden. Hiermee kwam een eind aan de christenvervolgingen.
d. In dit “Theologisch-dispuut”, werd in samenspraak met de geestelijken van
Rome, de goddeloosheid van het christendom aan de kaak gesteld als
maatschappelijk ontwrichtend element dat ingedamd behoorde te worden.
14
67.Wat is een concilie?
a. Een bijeenkomst van krijgsheren/landvoogden.
b. Vergadering van bisschoppen/kerkleiders.
c. Vergadering van koningen/keizers.
d. Een bijeenkomst van filosofen/wijsgeren.
68.Wat is de betekenis van het concilie van Nicea 325?
a. Dit concilie rekende af met het Arianisme en verklaarde dit tot ketterij. In dit
concilie werd de officiële leer van de toenmalige kerk vastgelegd: De
geloofsbelijdenis.
b. Dit concilie rekende af met het Christendom en verklaarde dit tot ketterij. In dit
concilie werd de officiële leer van het veelgodendom van Rome in ere hersteld.
c. Dit concilie rekende af met de ‘goddeloze’ maieutikè-methode van Socrates. In
dit concilie werd de officiële leer van het veelgodendom van Athene in ere
hersteld.
d. Dit concilie rekende af met de afspraken die op het Edict van Milaan (313) waren
gemaakt waardoor de weg vrij was om van het christendom een staatsreligie te
maken voor alle Romeinen.
69.Welke betekenis had Constantijn uiteindelijk voor het christendom als
moderne wereldreligie?
a. Hij maakte van het christendom een monotheïstische godsdienst i.t.t. de
polytheïstisch godsdiensten van Rome waardoor het christendom invloed kreeg
op wereldniveau.
b. Hij maakte een einde aan de vervolgingen en legde de grondslag voor de
christelijke fase van het Romeinse Rijk.
c. Hij verloor de strijd met de christelijke godsdienst waardoor de weg vrij was om er
een staatsreligie van te maken en daarmee een wereldreligie.
d. Hij erkende als eerste het gezag van de Paus waardoor Rome het centrum kon
worden van het christendom als moderne wereldreligie.
70.Onder welke keizer werd het christendom uiteindelijk een
staatsgodsdienst?
a. Onder keizer Theodosius I.
b. Onder keizer Constantijn.
c. Onder keizer Nero.
d. Onder keizer Augustus.
71.Wie is dit?
a. Alexander de Grote.
b. Constantijn de Grote.
c. Plato de Brede.
d. Theodosius I.
15
Open vraag: Schrijf jouw persoonlijk commentaar op het volgende artikel
De bekering van Constantijn
Uit niets blijkt dat de eerste christelijke keizer, Constantijn de Grote, een bekering kende
zoals die van de apostel Paulus op de weg naar Damascus. Hij ruilde nooit in één keer
zijn oude beschermgod in voor de God van de christenen. Dat stelde prof. dr. J.
Zangenberg woensdag in Leiden tijdens een openbaar college op de Leidse universiteit
over Constantijn de Grote.
Na de slag bij de Milvische brug werd Constantijn alleenheerser in het westelijk deel van
het Romeinse Rijk, in 324 van het hele imperium.
Zangenberg, hoogleraar interpretatie van het Nieuwe Testament in Leiden, belichtte de
religie van Constantijn. „Het probleem is dat iedereen wil weten wat er precies bij die
brug is gebeurd. Dat is niet meer te achterhalen. Kreeg Constantijn echt een droom, een
visioen? De werkelijke gebeurtenissen zijn niet meer te scheiden van interpretaties. Bij
Constantijn niet, maar ook niet bij wat latere auteurs zeggen. De vraag is niet óf
Constantijn met een geloof naar de brug kwam, maar met wélk geloof hij de brug is
overgestoken.”
Ook die vraag is moeilijk te beantwoorden, aldus Zangenberg. De verwijzingen naar de
God van de christenen, bijvoorbeeld op munten en monumenten, zijn spaarzaam en
dubbelzinnig. Constantijn verwees volgens de Leidse hoogleraar vooral naar de lichtgod
Sol. „Pas na 318 verdwijnt de zelfstandige cultus van Sol en krijgt deze god steeds meer
een christelijk gezicht. Zo zien we de stralenkrans van Sol terug in de christelijke
iconografie.”
Volgens Zangenberg heeft Constantijn nooit een bekering gehad zoals de apostel
Paulus op de weg naar Damascus. „Bij Constantijn heeft de ene beschermgod de
andere niet vervangen, maar aangevuld. De slag bij de Milvische brug was dat betreft
geen ‘Wende’, geen omslag. Constantijn bleef staan in de lijn van de oudheid; wel was
hij bereid nieuwe elementen toe te voegen.”
De Leidse hoogleraar is voorzichtig om Constantijn een christelijke keizer te noemen.
„Constantijn wilde niet alleen keizer van de christenen zijn, maar ook van de heidenen.
Toen hij in het jaar 330 een nieuwe stad stichtte, Constantinopel, was dat geen
christelijke stad. Het was de stad van de zon. In het midden stond een zuil met daarop
een standbeeld van Constantijn als ‘onoverwinnelijke zon’. Met daarop de inscriptie:
„Aan Constantijn, die straalt als de zon.”
Wat als Constantijn de slag bij de Milvische brug had verloren? „Dan was Maxentius
misschien de eerste christelijke keizer geworden”, vermoedt Zangenberg. „Als keizer
had hij het christendom misschien alleen maar kunnen remmen en vertragen. Het aantal
christenen groeide. Grote vervolgingen, zoals aan het begin van de eeuw, waren voor
een keizer geen optie meer.”
Volgens Zangenberg versnelde Constantijn een ontwikkeling die zonder hem misschien
wat trager zou verlopen. „Was de slag bij de Milvische brug een ‘Wende’? Ja. Maar of er
daardoor heel veel is veranderd? Vraagteken.”
16
1a (T1)
Lees het artikel en vat het artikel samen: Wat is de mening van prof. dr. J. Zangenberg
over de bekering van Keizer Constantijn tot het christendom, en hoe ziet hij de
algemene rol van Keizer Constantijn voor de opkomst van het christendom in Europa?
1b (T2/I)
Waarom ben je het (geheel of gedeeltelijk) eens, oneens met de inhoud van dit artikel.
Onderbouw jouw mening met wat je tijdens de lessen hebt geleerd (feiten), maar wees
vrij om ook daar jouw kritische onderbouwde kanttekeningen (commentaar) bij te zetten:
minimaal 150 en maximaal 250 woorden.
Succes!

More Related Content

Similar to Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief

Hc 33 a presentatie persoonlijke ontplooiing
Hc 33 a presentatie  persoonlijke ontplooiingHc 33 a presentatie  persoonlijke ontplooiing
Hc 33 a presentatie persoonlijke ontplooiingAdri Martens
 
Hc 23 a presentatie humanisme nu
Hc 23 a presentatie humanisme nuHc 23 a presentatie humanisme nu
Hc 23 a presentatie humanisme nuAdri Martens
 
Canon over eigentijds humanisme door Peter de Wit
Canon over eigentijds humanisme door Peter de WitCanon over eigentijds humanisme door Peter de Wit
Canon over eigentijds humanisme door Peter de WitAdri Martens
 
Tno basistraining 1, sc morgen finaal (maas) 1e versie
Tno basistraining 1, sc morgen finaal (maas) 1e versieTno basistraining 1, sc morgen finaal (maas) 1e versie
Tno basistraining 1, sc morgen finaal (maas) 1e versieMarcel van Marrewijk
 
Hc 32 a presentatie kant-determinisme -autonomie
Hc 32 a presentatie  kant-determinisme -autonomieHc 32 a presentatie  kant-determinisme -autonomie
Hc 32 a presentatie kant-determinisme -autonomieAdri Martens
 
College 4 kant2010pp2003
College 4 kant2010pp2003College 4 kant2010pp2003
College 4 kant2010pp2003jhngln
 
Lesdag 1 wat is filosofie
Lesdag 1 wat is filosofieLesdag 1 wat is filosofie
Lesdag 1 wat is filosofieCVO-SSH
 
Les 1 introductie wetenschapsfilosofie jk
Les 1 introductie wetenschapsfilosofie  jkLes 1 introductie wetenschapsfilosofie  jk
Les 1 introductie wetenschapsfilosofie jkkleemans
 
Hc 30 a presentatie humanisme kritiek
Hc 30 a presentatie humanisme kritiekHc 30 a presentatie humanisme kritiek
Hc 30 a presentatie humanisme kritiekAdri Martens
 
Hc 20 a presentatie levenskunst - oudheid
Hc 20 a presentatie levenskunst - oudheidHc 20 a presentatie levenskunst - oudheid
Hc 20 a presentatie levenskunst - oudheidAdri Martens
 
Hc 40 a presentatie ecohumanisme
Hc   40 a presentatie  ecohumanismeHc   40 a presentatie  ecohumanisme
Hc 40 a presentatie ecohumanismeAdri Martens
 
Johannes Paulus II: Fides et Ratio
Johannes Paulus II: Fides et RatioJohannes Paulus II: Fides et Ratio
Johannes Paulus II: Fides et RatioCSR
 
Zingeving, ethiek en evolutie. HV Midden-Holland, 21 sept 2014
Zingeving, ethiek en evolutie. HV Midden-Holland, 21 sept 2014Zingeving, ethiek en evolutie. HV Midden-Holland, 21 sept 2014
Zingeving, ethiek en evolutie. HV Midden-Holland, 21 sept 2014Adri Martens
 
Hc 39 a presentatie duurzaamheid en de ecologische realiteit
Hc 39 a presentatie  duurzaamheid en de ecologische realiteitHc 39 a presentatie  duurzaamheid en de ecologische realiteit
Hc 39 a presentatie duurzaamheid en de ecologische realiteitAdri Martens
 
Hc 31 a presentatie spinoza
Hc 31 a presentatie  spinozaHc 31 a presentatie  spinoza
Hc 31 a presentatie spinozaAdri Martens
 

Similar to Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief (20)

Hc 33 a presentatie persoonlijke ontplooiing
Hc 33 a presentatie  persoonlijke ontplooiingHc 33 a presentatie  persoonlijke ontplooiing
Hc 33 a presentatie persoonlijke ontplooiing
 
Hc 23 a presentatie humanisme nu
Hc 23 a presentatie humanisme nuHc 23 a presentatie humanisme nu
Hc 23 a presentatie humanisme nu
 
Driegeleding
DriegeledingDriegeleding
Driegeleding
 
Canon over eigentijds humanisme door Peter de Wit
Canon over eigentijds humanisme door Peter de WitCanon over eigentijds humanisme door Peter de Wit
Canon over eigentijds humanisme door Peter de Wit
 
Tno basistraining 1, sc morgen finaal (maas) 1e versie
Tno basistraining 1, sc morgen finaal (maas) 1e versieTno basistraining 1, sc morgen finaal (maas) 1e versie
Tno basistraining 1, sc morgen finaal (maas) 1e versie
 
Hc 32 a presentatie kant-determinisme -autonomie
Hc 32 a presentatie  kant-determinisme -autonomieHc 32 a presentatie  kant-determinisme -autonomie
Hc 32 a presentatie kant-determinisme -autonomie
 
College 4 kant2010pp2003
College 4 kant2010pp2003College 4 kant2010pp2003
College 4 kant2010pp2003
 
Lesdag 1 wat is filosofie
Lesdag 1 wat is filosofieLesdag 1 wat is filosofie
Lesdag 1 wat is filosofie
 
Les 1 introductie wetenschapsfilosofie jk
Les 1 introductie wetenschapsfilosofie  jkLes 1 introductie wetenschapsfilosofie  jk
Les 1 introductie wetenschapsfilosofie jk
 
Hc 30 a presentatie humanisme kritiek
Hc 30 a presentatie humanisme kritiekHc 30 a presentatie humanisme kritiek
Hc 30 a presentatie humanisme kritiek
 
Hc 20 a presentatie levenskunst - oudheid
Hc 20 a presentatie levenskunst - oudheidHc 20 a presentatie levenskunst - oudheid
Hc 20 a presentatie levenskunst - oudheid
 
Postmodernisme
PostmodernismePostmodernisme
Postmodernisme
 
Hc 40 a presentatie ecohumanisme
Hc   40 a presentatie  ecohumanismeHc   40 a presentatie  ecohumanisme
Hc 40 a presentatie ecohumanisme
 
Johannes Paulus II: Fides et Ratio
Johannes Paulus II: Fides et RatioJohannes Paulus II: Fides et Ratio
Johannes Paulus II: Fides et Ratio
 
Academisch denken I
Academisch denken IAcademisch denken I
Academisch denken I
 
Zingeving, ethiek en evolutie. HV Midden-Holland, 21 sept 2014
Zingeving, ethiek en evolutie. HV Midden-Holland, 21 sept 2014Zingeving, ethiek en evolutie. HV Midden-Holland, 21 sept 2014
Zingeving, ethiek en evolutie. HV Midden-Holland, 21 sept 2014
 
Rutger Saafranski: Het kwaad, het drama van de vrijheid
Rutger Saafranski: Het kwaad, het drama van de vrijheidRutger Saafranski: Het kwaad, het drama van de vrijheid
Rutger Saafranski: Het kwaad, het drama van de vrijheid
 
Hc 39 a presentatie duurzaamheid en de ecologische realiteit
Hc 39 a presentatie  duurzaamheid en de ecologische realiteitHc 39 a presentatie  duurzaamheid en de ecologische realiteit
Hc 39 a presentatie duurzaamheid en de ecologische realiteit
 
Hc 31 a presentatie spinoza
Hc 31 a presentatie  spinozaHc 31 a presentatie  spinoza
Hc 31 a presentatie spinoza
 
Vragenfilo
VragenfiloVragenfilo
Vragenfilo
 

More from Jurgen Marechal

LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptx
LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptxLEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptx
LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptxJurgen Marechal
 
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptx
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptxLEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptx
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptxJurgen Marechal
 
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptx
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptxLEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptx
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptxJurgen Marechal
 
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Jurgen Marechal
 
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Jurgen Marechal
 
Schot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark Blaisse
Schot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark BlaisseSchot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark Blaisse
Schot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark BlaisseJurgen Marechal
 
Omo en het vak levensbeschouwing
Omo en het vak levensbeschouwingOmo en het vak levensbeschouwing
Omo en het vak levensbeschouwingJurgen Marechal
 
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samr
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samrDigitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samr
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samrJurgen Marechal
 
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015Jurgen Marechal
 
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMR
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMRDigitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMR
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMRJurgen Marechal
 
Werk maken van de morele competentie 2014
Werk maken van de morele competentie  2014Werk maken van de morele competentie  2014
Werk maken van de morele competentie 2014Jurgen Marechal
 
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoering
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoeringWerk maken van de morele competentie - Werk in uitvoering
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoeringJurgen Marechal
 
Geschiedenis nationaal-socialisme en fascisme
Geschiedenis   nationaal-socialisme en fascismeGeschiedenis   nationaal-socialisme en fascisme
Geschiedenis nationaal-socialisme en fascismeJurgen Marechal
 
The History of antisemitism
The History of antisemitismThe History of antisemitism
The History of antisemitismJurgen Marechal
 
Nationaal-socialisme en fascisme
Nationaal-socialisme en fascismeNationaal-socialisme en fascisme
Nationaal-socialisme en fascismeJurgen Marechal
 
Nationaal-socialistische heerschappij
Nationaal-socialistische heerschappijNationaal-socialistische heerschappij
Nationaal-socialistische heerschappijJurgen Marechal
 
The National socialist racial policy
The National socialist racial policyThe National socialist racial policy
The National socialist racial policyJurgen Marechal
 

More from Jurgen Marechal (20)

LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptx
LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptxLEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptx
LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptx
 
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptx
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptxLEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptx
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptx
 
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptx
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptxLEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptx
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptx
 
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
 
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
 
Schot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark Blaisse
Schot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark BlaisseSchot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark Blaisse
Schot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark Blaisse
 
Omo en het vak levensbeschouwing
Omo en het vak levensbeschouwingOmo en het vak levensbeschouwing
Omo en het vak levensbeschouwing
 
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samr
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samrDigitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samr
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samr
 
Phineas denkt zelf na
Phineas denkt zelf naPhineas denkt zelf na
Phineas denkt zelf na
 
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015
 
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMR
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMRDigitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMR
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMR
 
Werk maken van de morele competentie 2014
Werk maken van de morele competentie  2014Werk maken van de morele competentie  2014
Werk maken van de morele competentie 2014
 
De dode zeerollen les 3
De dode zeerollen   les 3De dode zeerollen   les 3
De dode zeerollen les 3
 
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoering
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoeringWerk maken van de morele competentie - Werk in uitvoering
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoering
 
Tegentapijt
TegentapijtTegentapijt
Tegentapijt
 
Geschiedenis nationaal-socialisme en fascisme
Geschiedenis   nationaal-socialisme en fascismeGeschiedenis   nationaal-socialisme en fascisme
Geschiedenis nationaal-socialisme en fascisme
 
The History of antisemitism
The History of antisemitismThe History of antisemitism
The History of antisemitism
 
Nationaal-socialisme en fascisme
Nationaal-socialisme en fascismeNationaal-socialisme en fascisme
Nationaal-socialisme en fascisme
 
Nationaal-socialistische heerschappij
Nationaal-socialistische heerschappijNationaal-socialistische heerschappij
Nationaal-socialistische heerschappij
 
The National socialist racial policy
The National socialist racial policyThe National socialist racial policy
The National socialist racial policy
 

Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief

  • 1. 1 Proefwerk levensbeschouwing Havo 4 Levensbeschouwing binnen een historisch overzicht Het proefwerk bestaat uit 71 meerkeuzevragen en 1 open vraag Versie A 71 Meerkeuzevragen (R) De Oudheid en levensbeschouwing 1. Welke klassieke beschaving was een enorme inspiratiebron voor onze moderne westerse samenleving? a. De Arabische cultuur. b. De Germaanse cultuur. c. De Grieks -Romeinse cultuur. d. De Mesopotamische cultuur. 2. Mensen kregen in de oudheid steeds meer de behoeften zich te scholen in de redeneerkunst ofwel de retorica. De experts in het mensen onderrichten om via de rede een goed debat te voeren waren de... a. Sofisten. b. Platonisten. c. De patristiek. d. De christenen. Thales 3. Wanneer leefde Thales? a. 624-545 v. chr. b. 1624-1545 v. chr. c. 545- 624 n. chr. d. 1545-1624 n. chr. 4. Thales van Milete ging op zoek naar een oerbeginsel en vond… a. Aarde. b. Vuur. c. Lucht. d. Water. 5. Wat was het belang van de vondst van Thales van Milete a. Er was in die dagen een enorme schaarste. b. De mythische houding wordt verlaten en daarvoor in de plaats komt de reflectie. c. Het werd de basis voor de natuurwetenschap. d. Nu kon men andere volkeren op een geheel unieke wijze onderwerpen.
  • 2. 2 Socrates 6. Wanneer leefde Socrates? a. 470-399 v. chr. b. 1470-1399 v. chr. c. 399-470 n. chr. d. 1399-1470 n. chr. 7. Volgens Socrates is ieder mens zwanger van kennis. Met een speciale vroedvrouw-methode probeerde hij de weeën op te roepen opdat de kennis geboren kon worden. Hoe noemen we deze socratische methode van kennis oproepen? a. Hylemorphisme. b. Existentialisme. c. Maieutikè. d. Monisme. 8. Welke vraag of vragen moet iedere mens stellen volgens de kern van de leer van Socrates? a. De vragen: “Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? En wat mag ik hopen?” b. De vraag: “Wat is wijsheid?” c. De vragen: “Wat is dood en lijden? Wat is tijd? En Wie is de mens?” d. De vraag: “Welke handelingen zijn goed en rechtvaardig?” 9. Socrates viel de mensen niet lastig om hen te plagen. Iets in hem liet hem geen keuze. Wat was dat dan? a. Hij zei voortdurend dat er een goddelijke stem in hem was. b. Hij was beroepsfilosoof en probeerde op die manier aan eten te komen. c. Hij dacht dat het oog van Horus hem in de gaten hield. d. Hij dacht op die manier een publieke persoonlijkheid te kunnen worden. 10.Socrates zag zichzelf als een …… (vul in) die de samenleving opriep tot zelfbezinning en tot het afleggen van verantwoording over de grondslagen van de staat. a. Horzel. b. Mestkever. c. Nar. d. Christen. 11.Wat was het filosofische project van Socrates? (Wat probeert Socrates te vinden?) a. Socrates hield zich bezig met het vinden van heel duidelijke en algemeen geldende definities van wat goed en fout is. b. Socrates hield zich bezig met het vinden van de oerelementen waar alles om draait. c. Socrates hield zich bezig met de oorsprong van alle natuurverschijnselen. d. Socrates hield zich bezig met het vinden van God.
  • 3. 3 12.Het irriteerde vooraanstaande lieden dat ze met de socratische methode met hun bek vol tanden kwamen te staan en belachelijk werden gemaakt voor de ogen van de ‘hangjeugd’ van Athene. Ze klaagde Socrates aan. Hoe luidt de aanklacht? a. Opruien van de jeugd en goddeloosheid. b. diefstal van het zielenleven en goddeloosheid. c. Landloperij en opruien van de jeugd. d. Openbare krankzinnigheid en laster. 13.Socrates werd niet alleen aangeklaagd maar tevens veroordeeld. Wat was zijn feitelijke straf? a. Onthoofding. b. Verbannen naar een tropisch eiland. c. De gifbeker. d. Kruisiging. 14. Socrates heeft geen letter op papier gezet. Door wie is Socrates uiteindelijk toch bekend geworden? a. Door de werken van Plato. b. Door de werken van Aristoteles. c. Door de werken van Constantijn de Grote. d. Door de werken van Thales van Milete. 15.Wie zijn dit? Links is… (vul in) en rechts is… (vul in). a. Socrates en Plato. b. Plato en Aristoteles. c. Plato en Socrates. d. Aristoteles en Plato.
  • 4. 4 Plato 16.Wanneer leefde Plato? a. 427-347 v. chr. b. 1427-1347 v. chr. c. 347-427 n. chr. d. 1347-1427 n. chr. 17.Wat is het doel van de mens volgens Plato? a. Het doel van de mens is in contact komen met het Idee van “Het Goede” door het zintuiglijke en materiële te verheffen. b. Het doel van de mens is in contact komen met het Idee van “Het Goede” door zich boven het direct zintuiglijke en materiële te verheffen. c. Het doel van de mens is in contact komen met het Idee van “Het Goddelijke” door te streven naar verlossing door samen met God aan een definitieve bevrijding te werken. d. Het doel van de mens is in contact komen met het Idee van “Het Goddelijke” door de persoonlijke ziel te ‘schonen’ (zuiveren) in de zintuiglijke en materiele werkelijkheid. 18.Wat is het mensbeeld van Plato? a. De mens is een agressief en seksueel wezen. b. De mens is zowel tot het goede als tot het kwade geneigd en kan verlost worden door samen met God aan een definitieve bevrijding te werken. c. De mens is een wezen dat zijn eigen belang nastreeft. Mensen zijn concurrenten van elkaar. Homo Homini Lupus: mensen zijn wolven voor elkaar. d. De mens zit enerzijds vast aan zijn lichamelijkheid en is daarmee verankerd aan de zintuiglijke wereld. Anderzijds heeft de mens deel aan de wereld der ideeën in zijn begeerte naar kennis. 19.Volgens Plato bestaat de mens uit ziel en lichaam. Hoe noemen we deze filosofie? a. Monisme. b. Structuralisme. c. Dualisme. d. Idealisme. 20.Lichaam en ziel komen bij Plato tegenover elkaar te staan, waarbij de …… (vul in) het streven van de ziel is om op te stijgen van het zinnelijke naar het geestelijke. Zij is bij Plato een drang om tot onsterfelijkheid op te stijgen, maar ook een drang om datzelfde verlangen in anderen wakker te roepen. a. Mythus. b. Phaedrus c. Eros.. d. Homerus.
  • 5. 5 21.Volgens Plato behoren de zielen noch uitsluitend tot de bovenzinnelijke werkelijkheid, noch uitsluitend tot de zichtbare wereld. De ziel heeft in deze zichtbare wereld de zorg voor alles wat onbezield is, maar zij kan deze zorg slechts vervullen indien het contact met het hogere, met de wereld der eeuwige ideeën behouden blijft. De 1.…… (vul in) is het vermogen van de menselijke ziel om dit contact in stand te houden. Dit vermogen moet van tijd tot tijd worden opgeschud via de methode van verloskunde, de 2……. (vul in). a. 1. Eros 2. Maieutikè b. 1. Phaedrus 2. Eudaimonia c. 1. Herinnering 2. Maieutikè d. 1. Rede 2. Eudaimonia 22.Van Plato weten we dat hij de ziel plaatst tussen het lichaam en de ‘hogere ideeën’. Laat de ziel zich te veel leiden door het lichaam of de zintuiglijke waarneembare dingen, dan wordt zij omlaag getrokken. De ziel wordt door genotsstrevingen in beslag genomen en is zichzelf niet meer. Is de streving van de ziel echter gericht op de hogere ideeën van het goede, het ware en het schone, dan bevrijdt zij zichzelf en komt tot wijsheid. Let wel, Plato ziet het streven naar lichamelijk genot als een beweging van de onvrije ziel, terwijl het streven naar de hogere werkelijkheid van de ideeën een beweging is van de vrije ziel. Dit streven noemt Plato nu …… (vul in). a. Idealisme. b. Eros. c. Empirisme. d. Doxa. 23.Uit welke drie delen bestaat de menselijke ziel, volgens Plato? a. Een plantenziel, een dierenziel en een denkende ziel. b. Een nuttige ziel, een aangename ziel en een goede ziel. c. Het begeerde deel (dierlijke); het vurige deel (de bron van daden) en het redelijke deel. d. Een weerbarstige ziel, een gevoelige ziel en een denkende ziel. 24.Plato is het met Socrates eens dat deugd gebaseerd is op inzicht, maar hij gaat ook verder. Plato ontleedt het begrip ‘deugd’ in vier hoofddeugden. Welke vier hoofddeugden zijn dat? a. Wijsheid, moed, matigheid en rechtvaardigheid. b. Matigheid, zelfbeheersing, gulden middenweg en rede. c. Schoonheid, spaarzaamheid, moed, vrijgevigheid. d. Vrijheid, gelijkheid, broederschap en democratie. 25.Wanneer is er volgens Plato sprake van rechtvaardigheid? a. Als de drie delen van de ziel het midden weten te vinden tussen het zintuiglijke en de Ideeën. b. Als de drie delen van de ziel één worden in de Ideeënwereld. c. Als de drie delen van de ziel, de vier deugden en de Ideeën gekend worden. d. Als de drie delen van de ziel en de daarmee samenhangende deugden met elkaar in evenwicht zijn.
  • 6. 6 26.Wat vormt volgens Plato de ware werkelijkheid en wat juist niet? a. De zintuiglijke wereld vormt de ware werkelijkheid. De zintuiglijke wereld niet. b. De wereld van de waarneming vormt de ware werkelijkheid. De wereld van de rede niet. c. De wereld van mens vormt de ware werkelijkheid. De wereld van de goden niet. d. De ideeënwereld vormt de ware werkelijkheid. De zintuiglijke wereld niet. 27.Hoe verkrijgt de mens kennis volgens Plato? a. Volgens Plato was de enige weg naar kennis de empirische weg. b. Een goede strakke Spartaanse opvoeding was de enige manier om uiteindelijk tot inzicht te komen. c. De mens kan volgens Plato nooit tot kennis komen, deze eer was enkel aan God voorbehouden. d. Door in zichzelf te keren en goed na te denken. 28.Wat was het filosofische project van Plato? Wat wilde hij onderzoeken? a. Hij hield zich bezig met het oerelement waar alles omdraait. b. Hij hield zich bezig met het vinden van heel duidelijke en algemeen geldende definities van wat goed en fout is. c. Hij hield zich bezig met de relatie tussen het eeuwige en onveranderlijke aan de ene kant en dat wat stroomt aan de andere kant. d. Hij hield zich bezig met de oorsprong van alle natuurverschijnselen. 29.Plato’s visie op de werkelijkheid brengt hem ertoe onderscheid te maken tussen epistèmè en doxa. Wat is het verschil? a. Epistèmè: mening/opinie: betreft de zintuiglijke waarneembare wereld. Doxa: kennis: kunnen we slechts hebben van iets wat bestaat en onveranderlijk is: Ideeën. b. Doxa: In dit boek staat de wijsheid van de zintuiglijke wereld. Epistèmè: In dit boek staat het heilige van de Ideeënwereld. c. Epistèmè: In dit boek staat de wijsheid van de zintuiglijke wereld. Doxa: In dit boek staat het heilige van de Ideeënwereld. d. Doxa: mening/opinie: betreft de zintuiglijke waarneembare wereld. Epistèmè: kennis: kunnen we slechts hebben van iets wat bestaat en onveranderlijk is: Ideeën. 30.Wat was het hoofddoel van al Plato’s werk? a. Poging de filosofie een grotere invloed te geven in de samenleving. b. Poging de filosofie een grotere invloed te geven in de man – vrouw verhouding. c. Hoofddoel was romanisering van de Atheense samenleving. d. Hoofddoel was democratisering van de Atheense stadstaat. 31.Hoe kom je volgens Plato aan goede bestuurders? a. Door zorgvuldige selectie. b. Door het Orakel van Delphi. c. Door Olympische Spelen. d. Door hierover te filosofen.
  • 7. 7 32.Hoe voorkomt Plato dat de bestuurders (en ‘Wachters’) op den duur corrupt worden? a. Bestuurders/wachters mogen geen privé eigendom hebben en geen eigen gezin. Ze moeten een uiterst sober leven leiden. b. Bestuurders/wachter moeten voldoende soldij ontvangen, waardoor zij minder gevoelig zullen zijn voor steekpenningen van rijke families, die daarmee hun invloed proberen te vergroten. c. Bestuurders/wachters moeten worden gecontroleerd door de senaat (een volksvertegenwoordiging bestaande uit alle lagen van de bevolking). d. Bestuurders/wachters moeten zich verantwoorden t.o.v. het Orakel van Delphi. 33.Waarom moet de Staat volgens Plato door filosofen geregeerd worden? a. Omdat zij de kennis hebben van de ‘Oerelementen’. b. Omdat zij de kennis hebben van ‘Goed en Kwaad’. c. Omdat zij de kennis hebben van de ‘Ideeën’. d. Omdat zij de kennis hebben van de ‘Politeia’. Aristoteles 34.Wanneer leefde Aristoteles? a. 384-322 v. chr. b. 1384-322 v. chr. c. 322-384 n. chr. d. 1322-1384 n. chr. 35.Je ziet wel vaker dat een leerling zich afzet tegen zijn (leer)meester. Zo was ook de beste leerling van Plato tevens zijn grootste opponent: Aristoteles. Met welke opvatting over de mens was Aristoteles het niet eens met zijn leermeester? a. Dat de mens een ziel heeft, die van een geheel andere aard is maar toch zou inwerken op het lichaam. b. Dat de mens een agressief en seksueel wezen is. c. De mens zit enerzijds vast aan zijn lichamelijkheid en is daarmee verankerd aan de zintuiglijke wereld. Anderzijds heeft de mens deel aan de wereld der ideeën in zijn begeerte naar kennis. d. Dat de mens een wezen is dat zijn eigen belang nastreeft (‘wijsgeerkoningen’). 36.Wat is in de kern het mensbeeld van Aristoteles? a. Een levend wezen is een samenstelsel van vorm (ziel) en materie (lichaam). Ziel en lichaam vormen een onlosmakelijk geheel. b. Een levend wezen zit enerzijds vast aan zijn lichamelijkheid. Anderzijds heeft de mens deel aan de wereld der ideeën in zijn begeerte naar kennis. c. Een levend wezen is een moreel en godvrezend wezen maar altijd tot het kwade geneigd. d. Een levens wezen is rationeel in denken maar irrationeel in doen.
  • 8. 8 37.Het mensbeeld van Aristoteles is... a. Dualistisch. b. Monistisch. c. Christelijk. d. Positivistisch. 38.Met welke term kunnen we de antropologie van Aristoteles kernachtig samenvatten? a. Ideeënleer. b. Naturalisme. c. Hylemorphisme. d. Maieutikè. 39.Van welk groot krijgsheer werd Aristoteles rond 342 v. Chr. de opvoeder/docent? a. Attila de Hun. b. Alexander de Grote. c. Pericles. d. Constantijn de Grote. 40.Waar doelde Aristoteles op toen hij zei: "dat hij de Atheners een tweede vergrijp tegen de filosofie wilde besparen"? Wat was het eerste en wat zou het tweede vergrijp worden? a. Eerste vergrijp: doodstraf van Socrates en mogelijk tweede vergrijp Aristoteles doden opgrond van goddeloosheid als anti-Macedonische collaborateur. b. Eerste vergrijp: doodstraf van Socrates en mogelijk tweede vergrijp Plato doden opgrond van goddeloosheid als anti-Macedonische collaborateur. c. Eerste Vergrijp: doodstraf van Plato en mogelijk tweede vergrijp Aristoteles doden opgrond van goddeloosheid als anti-Macedonische collaborateur. d. Eerste vergrijp: doodstraf van Plato en mogelijk tweede vergrijp Socrates doden opgrond van goddeloosheid als anti-Macedonische collaborateur. 41.Verklaar het begrip “empirisch”. a. Rede, verstand. b. Gevoel, emotie. c. Zintuigen, ervaring. d. Natuur, cultuur. 42.Hoe verkrijgt de mens kennis volgens Aristoteles? a. Door in zichzelf te keren en goed na te denken. b. Een goede strakke Spartaanse opvoeding was de enige manier om uiteindelijk tot inzicht te komen. c. Volgens Aristoteles was de enige weg naar kennis de empirische weg. d. De mens kan volgens Plato nooit tot kennis komen, God was enkel deze eer voorbehouden.
  • 9. 9 43.Waar bestaat een substantie uit volgens Aristoteles? a. Iets dat vorm heeft. b. Iets wat zowel vorm als materie heeft. c. Iets dat materie heeft. d. Voorbij vorm en materie. 44.Wat is volgens Aristoteles het einddoel, waar zijn alle menselijke handelingen op gericht? a. Einddoel: Alle menselijke handelingen zijn gericht op ‘Geluk’. b. Einddoel: Alle menselijke handelingen zijn gericht op ‘Het Goede’. c. Einddoel: Alle menselijke handelingen zijn gericht op ‘De Ideeën’. d. Einddoel: Alle menselijke handelingen zijn gericht op ‘Het Goddelijke’. 45.Wat bedoelt Aristoteles met “eudaimonia”? a. Nut. b. Geluk. c. Genot. d. God. 46.Wat zijn vier belangrijke deugden bij Aristoteles? a. Matigheid, zelfbeheersing, gulden middenweg en rede. b. Vrijheid, gelijkheid, broederschap en democratie. c. Schoonheid, spaarzaamheid, moed, vrijgevigheid. d. Wijsheid, dapperheid, matigheid en rechtvaardigheid. 47.Omschrijf de “zooion politikon” volgens Aristoteles. a. Een sociale politiek waarin mens en dier (zooion) in harmonie samen leven. b. Een sociaal(politiek) levend wezen, dat alleen kan bestaan in een gemeenschap van andere mensen. c. Een sociaal (politiek) Opperwezen, waaraan de mens een deel van zijn vrijheid overdraagt, om in harmonie te kunnen leven. d. Een sociale politiek waarin de mens in gemeenschap met de goden samen leven. 48.“De staatsvorm moet zich richten naar de concrete behoeften van volk en tijd. In de praktijk komt dat meestal neer op een mengvorm.” Wat is volgens Aristoteles de gunstigste mengvorm? a. De gunstigste mengvorm is die waarbij aristocratische en democratische elementen elkaar in evenwicht houden en de middenklasse het zwaartepunt van de gemeenschap vormt. b. De gunstigste mengvorm is die waarbij oligarchische en aristocratische elementen elkaar in evenwicht houden en de middenklasse het zwaartepunt van de gemeenschap vormt. c. De gunstigste mengvorm is die waarbij dictatoriale (tirannie) en democratische elementen elkaar in evenwicht houden en de middenklasse het zwaartepunt van de gemeenschap vormt. d. De gunstigste mengvorm is die waarbij oligarchische en dictatoriale (tirannie) elementen elkaar in evenwicht houden en de middenklasse het zwaartepunt van de gemeenschap vormt.
  • 10. 10 49.Wat was het filosofische project van Aristoteles? Wat wilde hij onderzoeken? a. Hij hield zich bezig met de relatie tussen het eeuwige en onveranderlijke aan de ene kant en dat wat stroomt aan de andere kant. b. Hij hield zich bezig met het vinden van heel duidelijke en algemeen geldende definities van wat goed en fout is. c. Hij hield zich bezig met het oerelement waar alles omdraait. d. Hij was het meest in de levende natuur geïnteresseerd. Hij hield zich bezig met wat we tegenwoordig de natuurprocessen noemen. 50.Aristoteles wijst erop dat de dingen in de natuur in twee hoofdgroepen kunnen worden ingedeeld. Welke twee zijn dat volgens Aristoteles? a. Ecologie (leer van de betrekkingen tussen dieren en planten en de omgeving waarin zij leven; ook die der dieren en planten onderling; synecologie) en ethologie (bestudeert de evolutie van het gedrag door verschillende nu levende soorten te vergelijken die gemeenschappelijke voorouders hebben). b. De levende wezens die nabootsen en gericht zijn op de zintuiglijke wereld (Mimicry: benaming voor verschillende vormen van (quasi-) nabootsing of camouflage in het dierenrijk) en de levende wezens die niet nabootsen en gericht zijn op de Ideeënwereld (streven naar datgene wat het zintuiglijke overstijgt). c. De levenloze dingen (die een potentiële mogelijkheid voor verandering in zich hebben). De levende dingen, (geen potentiële mogelijkheid). d. De levenloze dingen (geen potentiële mogelijkheid). De levende dingen, (die een potentiële mogelijkheid voor verandering in zich hebben). 51.Uit welke drie “zielen” bestaat de vorm van de mens volgens Aristoteles? a. Een gevoelige ziel, een denkende ziel en een humane ziel. b. Een plantenziel, een dierenziel en een denkende ziel. c. Een weerbarstige ziel, een gevoelige ziel en een denkende ziel. d. Een nuttige ziel, een aangename ziel en een goede ziel. 52.Wat heeft de mens volgens Aristoteles nodig om een gelukkig leven te leiden? a. Krachtige leiders zoals in Sparta. b. Goden die goed gezind zijn. c. Als hij van al zijn vermogens en mogelijkheden gebruik weet te maken. d. Vrijheid, gelijkheid, broederschap en democratie. 53.Wat was het vrouwenbeeld van Aristoteles? Welke invloed had Aristoteles’ vrouwenbeeld op het christendom in de middeleeuwen? a. Vrouwenbeeld: Hij vond dat de vrouw iets miste. Ze was een onvolledige man. //Invloed op het middeleeuwse christendom: grote invloed, zo erfde de kerk een vrouwenbeeld, waar in de bijbel eigenlijk geen argumenten voor zijn te vinden. Jezus was niet zo vrouwonvriendelijk. b. Vrouwenbeeld: Vrouwen en mannen zijn gelijkwaardig en hebben hetzelfde verstand. //Invloed op het middeleeuwse christendom: grote invloed, zo erfde de kerk een vrouwenbeeld waar de kerk van tegenwoordig nog steeds moeite mee heeft. c. Vrouwenbeeld: Vrouwen moeten op hun eigen benen staan. //Invloed op het middeleeuwse christendom: geen invloed.
  • 11. 11 d. Vrouwenbeeld: Mannen en vrouwen zijn anders, maar wel gelijk. Man en vrouw vullen elkaar aan. //Invloed op het middeleeuwse christendom: geen invloed. Joden en christendom 54.Hoe noemen we het heilige boek van de Joden? a. Tenach. b. Bijbel. c. Koran. d. De Tien Geboden. 55.Waarom weigerden de joden om de Romeinse keizer als een god te vereren? a. De Romeinse keizer vervolgenden het christendom. b. De joden zagen zichzelf als het uitverkoren volk door de goden. c. Deze eer was enkel weggelegd voor de joodse farao’s. d. In hun godsdienst was alleen maar plaats voor één god. 56.Wat wordt bedoeld met monotheïsme? a. Geloof in meerdere goden. b. God is in alles aanwezig. c. Geloof in één god. d. God is de ‘afwezige’ schepper. 57.Wie is volgens ‘de traditie’ de eerste monotheïst? a. Abraham. b. Mozes. c. Mohammed. d. Jezus Christus. 58.Het jodendom, het christendom en de islam zijn… a. Polytheïstische godsdiensten. b. Deïstische godsdiensten. c. Monotheistische godsdiensten. d. Pantheïstische godsdiensten. 59.Wat vieren we met Pinksteren? a. De geboorte van Jezus. b. De heilige geest komt over de leerlingen, die gaan het goede nieuws (evangelie) verspreiden. Begin van de christelijke kerk. c. Wordt het laatste avondmaal van Jezus en zijn apostelen herdacht. d. Op deze dag herdenken christenen de kruisiging en de dood van Jezus op de heuvel Golgotha nabij de stad Jeruzalem.
  • 12. 12 60.Waarom sterven er zoveel christenen een marteldood onder keizer Decius (249-251)? a. Onder keizer Decius is er een christelijke opstand ophanden waar Decius lucht van krijgt. Uit voorzorg worden er vele christenen opgepakt en sterven een marteldood (men wilde tenslotte weten waar het gevaar vandaan kwam). b. Onder keizer Decius breekt er een bloeitijd aan voor ‘de gladiatorengevechten’ en het ‘voor de leeuwen gooien van christenen’ (waardoor velen een marteldoor stierven in het Colosseum). c. Onder keizer Decius moeten alle burgers van het Romeinse Rijk aan de staatsgoden offeren. Weigeraars sterven een marteldood (de christenen weigerden een andere god te eren). d. Onder keizer Decius stierven vele christenen een marteldood in gevangenschap van de islamitische kaliefen (tijdens de eerste kruistochten). 61.Wie zei: “Het bloed der martelaren is het zaad van de kerk.”? a. Keizer Decius. b. Tacitus. c. Tertullianus. d. Jezus. Constantijn de Grote 62.Wanneer leefde Constantijn de Grote? a. ca 272-337 n. Chr. b. ca 1272-1337 n. Chr. c. ca. 337-272 v. Chr. d. ca. 1337-1272 v. Chr. 63.Wie is de rivaal van Constantijn in het westen? a. Keizer Maximianus Daia. b. Keizer Caesar. c. Keizer Theodosius I. d. Keizer Maxentius. 64.De rivaal van Constantijn raadpleegt de Romeinse goden. Wie zal er volgens de traditionele Romeinse goden verliezen? a. De vijand van Rome zal verslagen worden volgens de Romeinse goden. b. Keizer Constantijn de Grote zal verslagen worden. c. De rivaal van Keizer Constantijn de Grote zal verslagen worden. d. In deze strijd zullen er alleen maar verliezers zijn volgens de Romeinse Goden.
  • 13. 13 65.Na een religieuze ervaring vervolgt Constantijn zijn opmars naar Rome onder een christelijk teken. Welk christelijke symbool laat Constantijn op de schilden van zijn soldaten schilderen? a. b. c. d. 66.Er heerste in het oosten een machtsstrijd tussen keizer Maximianus Daia en zijn rivaal Licinius. Constantijn koos voor een verbond met Licinius. In januari 313 huwelijkte Constantijn zijn zuster Constantia uit aan Licinius in Milaan. Hieruit komt ook het Edict van Milaan voort. Wat houdt dit Edict in en welk gevolg had dit voor de Christenen in het Romeinse Rijk? a. In dit “decreet van de keizer(s)” staat dat Rome een nieuwe staatsreligie zal belijden namelijk: het christendom. Hiermee werd het christendom van een vervolgd geloof tot staatsgeloof. b. In dit “Pax Romana-Verbond” tussen Licinius en Constantijn werd afgesproken samen op te trekken tegen het christelijke geloof. Hiermee moest het christelijke geloof, als staatsgevaarlijk, uitgeroeid worden. c. In dit “tolerantiedecreet” staat dat de Romeinse burgers vrij zijn zelf hun religie te kiezen en te belijden. Hiermee kwam een eind aan de christenvervolgingen. d. In dit “Theologisch-dispuut”, werd in samenspraak met de geestelijken van Rome, de goddeloosheid van het christendom aan de kaak gesteld als maatschappelijk ontwrichtend element dat ingedamd behoorde te worden.
  • 14. 14 67.Wat is een concilie? a. Een bijeenkomst van krijgsheren/landvoogden. b. Vergadering van bisschoppen/kerkleiders. c. Vergadering van koningen/keizers. d. Een bijeenkomst van filosofen/wijsgeren. 68.Wat is de betekenis van het concilie van Nicea 325? a. Dit concilie rekende af met het Arianisme en verklaarde dit tot ketterij. In dit concilie werd de officiële leer van de toenmalige kerk vastgelegd: De geloofsbelijdenis. b. Dit concilie rekende af met het Christendom en verklaarde dit tot ketterij. In dit concilie werd de officiële leer van het veelgodendom van Rome in ere hersteld. c. Dit concilie rekende af met de ‘goddeloze’ maieutikè-methode van Socrates. In dit concilie werd de officiële leer van het veelgodendom van Athene in ere hersteld. d. Dit concilie rekende af met de afspraken die op het Edict van Milaan (313) waren gemaakt waardoor de weg vrij was om van het christendom een staatsreligie te maken voor alle Romeinen. 69.Welke betekenis had Constantijn uiteindelijk voor het christendom als moderne wereldreligie? a. Hij maakte van het christendom een monotheïstische godsdienst i.t.t. de polytheïstisch godsdiensten van Rome waardoor het christendom invloed kreeg op wereldniveau. b. Hij maakte een einde aan de vervolgingen en legde de grondslag voor de christelijke fase van het Romeinse Rijk. c. Hij verloor de strijd met de christelijke godsdienst waardoor de weg vrij was om er een staatsreligie van te maken en daarmee een wereldreligie. d. Hij erkende als eerste het gezag van de Paus waardoor Rome het centrum kon worden van het christendom als moderne wereldreligie. 70.Onder welke keizer werd het christendom uiteindelijk een staatsgodsdienst? a. Onder keizer Theodosius I. b. Onder keizer Constantijn. c. Onder keizer Nero. d. Onder keizer Augustus. 71.Wie is dit? a. Alexander de Grote. b. Constantijn de Grote. c. Plato de Brede. d. Theodosius I.
  • 15. 15 Open vraag: Schrijf jouw persoonlijk commentaar op het volgende artikel De bekering van Constantijn Uit niets blijkt dat de eerste christelijke keizer, Constantijn de Grote, een bekering kende zoals die van de apostel Paulus op de weg naar Damascus. Hij ruilde nooit in één keer zijn oude beschermgod in voor de God van de christenen. Dat stelde prof. dr. J. Zangenberg woensdag in Leiden tijdens een openbaar college op de Leidse universiteit over Constantijn de Grote. Na de slag bij de Milvische brug werd Constantijn alleenheerser in het westelijk deel van het Romeinse Rijk, in 324 van het hele imperium. Zangenberg, hoogleraar interpretatie van het Nieuwe Testament in Leiden, belichtte de religie van Constantijn. „Het probleem is dat iedereen wil weten wat er precies bij die brug is gebeurd. Dat is niet meer te achterhalen. Kreeg Constantijn echt een droom, een visioen? De werkelijke gebeurtenissen zijn niet meer te scheiden van interpretaties. Bij Constantijn niet, maar ook niet bij wat latere auteurs zeggen. De vraag is niet óf Constantijn met een geloof naar de brug kwam, maar met wélk geloof hij de brug is overgestoken.” Ook die vraag is moeilijk te beantwoorden, aldus Zangenberg. De verwijzingen naar de God van de christenen, bijvoorbeeld op munten en monumenten, zijn spaarzaam en dubbelzinnig. Constantijn verwees volgens de Leidse hoogleraar vooral naar de lichtgod Sol. „Pas na 318 verdwijnt de zelfstandige cultus van Sol en krijgt deze god steeds meer een christelijk gezicht. Zo zien we de stralenkrans van Sol terug in de christelijke iconografie.” Volgens Zangenberg heeft Constantijn nooit een bekering gehad zoals de apostel Paulus op de weg naar Damascus. „Bij Constantijn heeft de ene beschermgod de andere niet vervangen, maar aangevuld. De slag bij de Milvische brug was dat betreft geen ‘Wende’, geen omslag. Constantijn bleef staan in de lijn van de oudheid; wel was hij bereid nieuwe elementen toe te voegen.” De Leidse hoogleraar is voorzichtig om Constantijn een christelijke keizer te noemen. „Constantijn wilde niet alleen keizer van de christenen zijn, maar ook van de heidenen. Toen hij in het jaar 330 een nieuwe stad stichtte, Constantinopel, was dat geen christelijke stad. Het was de stad van de zon. In het midden stond een zuil met daarop een standbeeld van Constantijn als ‘onoverwinnelijke zon’. Met daarop de inscriptie: „Aan Constantijn, die straalt als de zon.” Wat als Constantijn de slag bij de Milvische brug had verloren? „Dan was Maxentius misschien de eerste christelijke keizer geworden”, vermoedt Zangenberg. „Als keizer had hij het christendom misschien alleen maar kunnen remmen en vertragen. Het aantal christenen groeide. Grote vervolgingen, zoals aan het begin van de eeuw, waren voor een keizer geen optie meer.” Volgens Zangenberg versnelde Constantijn een ontwikkeling die zonder hem misschien wat trager zou verlopen. „Was de slag bij de Milvische brug een ‘Wende’? Ja. Maar of er daardoor heel veel is veranderd? Vraagteken.”
  • 16. 16 1a (T1) Lees het artikel en vat het artikel samen: Wat is de mening van prof. dr. J. Zangenberg over de bekering van Keizer Constantijn tot het christendom, en hoe ziet hij de algemene rol van Keizer Constantijn voor de opkomst van het christendom in Europa? 1b (T2/I) Waarom ben je het (geheel of gedeeltelijk) eens, oneens met de inhoud van dit artikel. Onderbouw jouw mening met wat je tijdens de lessen hebt geleerd (feiten), maar wees vrij om ook daar jouw kritische onderbouwde kanttekeningen (commentaar) bij te zetten: minimaal 150 en maximaal 250 woorden. Succes!