SlideShare a Scribd company logo
1 of 35
SCHOT
Een reli-comedie over liefde, leugens & geloof
Scenario Mark Blaisse
Regie Ursul de Geer
Productie: Paradiso, Amsterdam
Wat hebben een biechtstoel, een bushokje in Bagdad en de Klaagmuur met elkaar gemeen?
De afscheiding, het gaas, het schot, dat de gesprekspartners dwingt te communiceren zonder
elkaar in de ogen te kunnen kijken. Dat levert bekentenissen en verdraaiingen op, hilarische
misverstanden en bloedserieuze waarheden. Zes acteurs spelen met vuur als zij hun God,
Allah of Javeh onder de loep houden maar vooral zichzelf blootgeven in al hun twijfels en
verlangens. Een ultieme poging de goden op één lijn te brengen en aan te tonen dat mensen
waar dan ook met dezelfde vragen zitten. Geen taboe wordt gemeden, geen hypocrisie
verbloemd, geen kant gekozen. Dat God zo geestig is waren we bijna vergeten.
De reli-comedie speelt zich af op drie verschillende locaties die allen gekenmerkt worden
door de aanwezigheid van een schot, een scheiding tussen twee gesprekspartners. Het publiek
ziet de spelers wel, zij elkaar niet.
De drie locaties staan op een draaiende schijf die het toneel vormt.
1. De biechtstoel
2. Het bushokje
3. De Klaagmuur
Personages:
In de biechtstoel
Pater Ton Bodarius
Karin van Geest
In het bushokje
Taufik
Aisha
Bij de Klaagmuur
Léon Somers
Esther
1
Scène 1
In de Biechtstoel
Op het toneel staat een biechtstoel. Links knielt, zoals we van opzij kunnen zien, een vrouw.
Karin. Rechts zit de priester, pater Bodarius, die de biecht afneemt.
Tussen hen in bevindt zich een afscheiding van koper gaas, waardoor zij elkaar ontwaren
maar niet kunnen herkennen.
PB: ‘In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, amen. U gaat biechten en vragen
om vergeving van uw zonden.‘
Karin: ‘Ja, pater, zo is het. Ik heb het al heel lang niet meer gedaan. Ik weet niet of ik het
allemaal nog weet, als u begrijpt wat ik bedoel.’
PB: ‘Nee, ik begrijp niet wat u bedoelt. Wat is het dat u denkt niet meer te weten?’
Karin: ‘Nou ja, wanneer ik amen moet zeggen en zo. Ik herinner me dat ik als kind doodsbang
was voor de biecht.’
PB: ‘Doodsbang?’
Karin: ‘Ik kreeg straf ook als ik niets had gedaan. Ik verzon vaak maar wat omdat de paters
niet konden geloven dat ik geen zonden had begaan.’
PB: ‘Wat verzon u zoal?’
Karin: ‘Nou ja, dat ik een koekje had gestolen, of dat ik mijn broertje de pestpokken wenste,
terwijl ik erg van hem houd. Moest ik toch mooi op mijn knieën twintig keer een gebed
opdreunen, voor straf…’
PB: ‘Mag ik vragen hoe u heet? Dat biecht misschien makkelijker als ik u bij uw naam noem.
Anders is het zo onpersoonlijk.’
Karin: ‘Maar het is toch ook onpersoonlijk en anoniem?’
PB: ‘Ja, ja, dat is het ook, maar de ervaring heeft geleerd dat het toch warmer voelt als ik uw
naam ken. Mijn naam kent u toch ook?’
Karin: ‘Ja, die staat op het programma van de kerk’
PB: ‘U bedoelt in de biechtschema’s. Ja, dat is waar.
Als ik u bij uw naam noem klink ik misschien wat vertrouwder vanachter het gaas.’
Karin: ‘Karin. Karin van Geest. Ja, dat gaas….Waarom is dat eigenlijk? Ik kan u helemaal
niet zien.’
PB: ‘Dat is ook de bedoeling.’
Karin: ‘U mij wel? Dat zou toch te gek zijn.’
PB: ‘Als u mij niet ziet kunt u eerlijker tegen mij te zijn.’
Karin: ‘U kunt dus gewoon naar mij zitten koekeloeren…’
2
PB: ‘Karin. Dat is een mooie naam.’
Karin: ‘U heet natuurlijk helemaal niet Bodarius. In uw paspoort bedoel ik.
En u heeft geen antwoord gegeven op het koekeloeren.’
PB: ‘Ton Bodarius, Anton Hubertus Maria om precies te zijn.... En wat dat koekeloeren
betreft; ik kan u zeggen dat de ziel mij meer interesseert dan hoe u er uitziet, dus daarover
hoeft u zich geen zorgen te maken. En bovendien, ik zie alleen een omtrek.’
Karin: ‘Nou ik weet anders precies hoe u eruit ziet. Heel appetijtelijk…’
PB: ‘Pardon?’
Karin: ‘Laat maar, dat komt zo wel.’
PB: ‘Mevrouw Van Geest, we dwalen af. U kwam biechten. Ik luister.‘
Karin:‘ Ik wil over echte dingen praten.’
PB: ‘Dat vindt God niet erg.’
Karin: ‘Ik wil niet met God praten maar met u. Over echte gevoelens.’
PB: ‘Gaat uw gang.’
Karin: ‘Bij wie gaat ú eigenlijk te biecht? Of hoeven jullie dat niet? Gaat God ervan uit dat
jullie heilig zijn…?’
PB:’Niemand is vrij van zonden. En ik biecht in zekere zin als ik nadenk over mijn daden.
Heb ik dit en dat wel goed gedaan? Zijn mijn gedachten wel rein?’
Karin:’En? Zijn uw gedachten rein? Denkt u nooit aan vrouwen, aan dat u weleens verliefd
zou kunnen worden…?’
PB: ‘Nee, daar denk ik niet aan.’
Karin: Maar het zijn prachtige gevoelens, en die zijn verboden in de kerk van de liefde.?
Hoe rijmt u dat?’
PB: ‘Mevrouw van Geest, begin aan uw biecht.’
Karin:’Hoe zeker weet ik dat mijn geheim in goede handen is?’
PB: ‘Al uw geheimen zijn in goede handen. Ik zwijg als het graf.’
Karin: ‘Kan ik daar echt van op aan? U zult mij niet verraden, wat ik ook ga verklappen?’
PB: ‘U heeft overspel gepleegd? Uw man verraden? Ik snap u. Zou ik misschien ook wel doen
als ik geen priester was. Hemel, een heel leven met dezelfde. Vertel het me gerust…’
Karin: ‘Het is heel erg spannend, wat ik u kom vertellen.’
PB: ‘Abortus gepleegd? Oh, mijn God. Dat hoop ik toch niet. Ik kan u niets verbieden, maar
of God abortus zal vergeven kan ik u niet beloven.’
Karin: ‘Natuurlijk kunt u dat niet beloven. U bent God niet.’
3
PB: ‘Nee, nee, zo bedoel ik het niet. De kerk kan abortus niet toestaan, zij is de hoeder van
ongeboren leven. Ik weet niet of dat u zal worden vergeven.
Karin: ‘Wat? Ik dacht dat God alles vergaf, als je maar echt spijt hebt….’
PB: ‘Zullen we niet zo langzamerhand…’
Karin: ‘Weet u dat ik een zonnebril op heb? Haha, Strikvraag!’
PB: ’U probeert mij af te leiden. Gaat uw gang, vertel het me, maar het onderbreken van leven
is niet Gods bedoeling, Hij……’
Karin (onderbreekt hem):‘Ach pater, ik kom helemaal niet over abortus praten…’
PB: ‘Kon ik niet weten.’God zij dank.
Karin: ‘Het is veel pikanter.’
PB: ‘God bewaar me…’
Licht dooft, toneel draait
4
Scène 2
Aan de Klaagmuur (Westelijke Muur)
Jeruzalem. Israël. Rechts, zoals het hoort, staat, met de rug naar de zaal, Esther. Zij draagt
een losse doek over haar hoofd. Esther woont in Jeruzalem. Aan de andere kant van het schot
bidt Léon Somers. Hij is een Hollandse toerist, op bezoek in Jeruzalem. Hij is joods, maar
kritisch en niet erg belijdend. Hij draagt een oranje keppeltje.
Léon: ‘Hot, very hot…
Esther: ‘Yes that’s normal here, this time of the year.’
Léon: ‘I didn’t drink enough this morning. Tea, I mean.’
Esther: ‘What else? Don’t tell me you are drinking beer for breakfast!
Stilte
Esther: ‘Are you Dutch by any chance? Bent u Nederlander? ‘
Léon: ‘Hoor je dat dan meteen? Da’s niet best.’
Esther: ‘Nou ja, sorry hoor. Ik kom oorspronkelijk zelf ook uit Nederland.’
Léon ‘Goh, da’s ook toevallig. Ik bedoel dat we naast elkaar staan te bidden. Het is gelukkig
lekker rustig vandaag. Sorry, laat ik me even voorstellen, Léon…’
Esther: ‘Nee! Toch niet de Léon? De schrijver die het voor Badr Hari en Moszkowicz
opneemt?’
Léon: ‘Eh, nee.’
Esther: ‘ …en die Anne heeft geschreven, dat toneelstuk over Anne Frank met die smakeloze
champagne vooraf…’
Léon: ‘Nee, nee.”
Esther: ‘De man die zo vaak wordt gepest door die cabaretier, nou, hoe heet ie ook alweer,
met dat hoofd en dat rare brilletje, help me even…’
Léon: ‘Van ’t Hek.’
Esther: ‘Ja, Youp van ‘tHek , heerlijk die columns van hem. Weekendeditie van de NRC, kan
ik hier gewoon laten komen. Hmm. Dus een andere Léon.’
Léon: ‘Ik ben Léon Somers uit Veenendaal. Gewone jongen. Mijn moeder heet Polak.’
Esther: ‘Maar je bent ook joods, da’s mooi, want anders zou ik ook niet snappen wat je hier
doet, bij de Klaagmuur.’
Léon: ‘En jij?’
5
Esther: ‘Ik heet Esther…We moeten wel een beetje zachtjes praten…’
Léon: ‘Dat mag zeker niet hè, praten? Er mag zoveel niet.’
Esther; ‘O nee?’
Léon: ‘In de sjoel mag je niet naar elkaar kijken, maar er wordt toch geflirt …’
Esther: ‘Nou, dat is in Jeruzalem niet mogelijk hoor. Ik mis dat wel een beetje, dat Hollandse,
die gein. Hier is alles zo serieus.’
Leon: ‘Zegt Saar tegen Moos, waar ga jij heen met de auto? Zegt Moos, naar het
crematorium. Zegt Saar, hoe komt mijn auto dan terug?’
Of
Zegt Bram tegen Moos; Ik ga mijn vrouw verkopen, wat geeft je voor haar?
Moos ; niks
Bram ; toch verkocht!
Even pauze houden / naar het publiek: snap je ‘m?
Esther: ‘Ga een beetje stomme moppen staan tappen hier bij de Muur.’
Leon: ‘Jij wilde dat het minder serieus werd. Bij het woord Klaagmuur word je toch al een
beetje chagrijnig?’
Esther: ‘Wij joden klagen nu eenmaal altijd. De hele wereld is tegen ons dus er is weinig
reden om vrolijk te doen.’
Léon: ‘Zegt Sam tegen Moos: ik hoor dat je bedrijf is afgebrand. Wat verschrikkelijk voor je.
Zegt Moos: Sssst, dat is pas morgen.’ Goeie hè?’
Esther: ‘Je kunt wel horen dat jij hier niet woont. Er is hier teveel stress voor grappen.’
Léon ‘Nogal wiedes, met een bom in zowat iedere bus of groentekar.,..’
Esther: ‘Niet overdrijven. Het is nergens zo veilig als in Israël. Er staan overal soldaten.’
Léon ‘Ja dat is waar. En die scheidingsmuur tussen ons en de Palestijnen is een fantastische
vondst! Het beste wat ze ooit hebben kunnen doen’
Esther: ‘Vind je?’
Léon: ‘Ja, zo is het tenminste duidelijk….Tot hier en niet verder.’
Esther: ‘Die hele muur slaat nergens op en bovendien slecht voor ons imago
Léon: ‘Imago? Wat kan ons het imago nou schelen.
Jeruzalem, daar doen we het allemaal om.’
Esther: ‘Het is geen wedstrijd.’
Léon: ‘Maar wij joden weten van wie de stad echt is, toch?’
Esther: ‘Jeruzalem is van iedereen.’
6
Léon : ‘Dus jij vindt dat de christenen en islamieten evenveel recht hebben…?
Jeruzalem ligt in ons land… in ons land ‘
Esther: ‘Wacht even, ik zeg alleen dat iedereen het recht heeft om in deze heilige stad te
bidden.’
Léon: ‘En er mensen op te blazen.’
Esther: ‘Nee, natuurlijk niet.
Léon: ‘Het recht van de sterkste.’
Etsher; ‘Straks ga je nog zeggen, het recht van het uitverkoren volk.’
Léon: ‘Nou en? Dat zijn we toch?’
Esther: ‘Nee hoor, we zijn gewone mensen, zoals alle andere mensen.’
Léon: ‘Door dit soort tolerantie raken wij nou juist in de problemen. We moeten keihard voor
ons hachje vechten en daar is geloof in je bijzondere status voor nodig’
Esyher: ‘En dan ben je verbaasd dat wij vijanden hebben.’
Léon: ‘Ach, antisemieten zijn nu eenmaal niet weg te denken.’
Esther: ’Ik hoor dat je als jood in Nederland bang moet zijn?’
Léon: ‘Ja, er worden weer ruiten ingegooid en bij pro-Hamas demonstraties mogen wij weer
aan het gas. Maar het mag allemaal hoor..’
Esther: ‘Blij dat ik hier woon.’
Léon: ‘In Rotterdam noemen ze alles wat slecht is Joden.’
Hoe was het eten ? Joden . ongelofelijk. Heeft natuurlijk met Ajax te maken, komt van de
Feijenoorders. Je hoort ook zeggen; de enige goeie jood is een dode jood …’
Esther: ‘Maar als wij zouden zeggen dat de enige goede Palestijn een dode….’
Léon: ‘Ja, dan zijn de poppen aan het dansen.’
Esther: ‘Misschien moeten we eens ophouden met al die vooroordelen, over en weer.’
Léon: ‘Het is toch geen vooroordeel als je kritiek hebt op mensen die ons dood willen?”
Esther: ‘Ze willen ons niet dood, ze willen gewoon zelf een beter leven.’
Esther: ‘Denk je dat Palestijnen wel eens van Anne Frank hebben gehoord?’
Léon: ‘Nou die is al dood, dus tegen haar kunnen ze weinig hebben.’
Esther: ‘Dat is toch een verhaal dat iedereen aangrijpt? Je kunt alleen maar bewondering
hebben voor Anne, voor haar moed en karakter.’
Léon: ‘En waar komt de islam mee? Met Osama Bin Laden. Dat is pas een internationale
held, laat me niet lachen.’
Esther: ‘Jij gaat elke keer te ver. Heb jij eigenlijk wel vrienden?’
Léon: ‘Ik voetbal met Turken en Marokkanen, maar die weten niet dat ik joods ben.’
7
Esther: ‘Kom, we moeten bidden.’
Scène 3
In het bushokje
Bagdad, Irak. Een bushalte, waar een aparte buiten wachtruimte is voor mannen en vrouwen.
De vrouw zit. De man staat. Zij kunnen elkaar niet zien, alleen elkaars voeten steken onder de
scheiding door. Zij heeft gouden pumps aan. Zij is zwanger. Hij draagt sneakers. Het is een
tijd lang stil. Taufik schuift naar de opening in de scheiding en steekt een sigaret op.
Taufik: ‘Hé, hé jij…Ik ben Taufik en kom uit Basra. Ik mag jou niet aanspreken hè? Weet ik,
maar ik kijk naar jouw schoenen en denk….
(Korte stilte)
‘Mijn broer is ziek. Hij heeft geen vrouw en ook geen kinderen die hem verzorgen. Ik moet
naar hem toe . .Wie ben jij?’
Aisha zwijgt.
Taufik: ‘Hé we kunnen toch even kletsen? Doe alsjeblieft niet zo, zo ceremonieel. Er is geen
imam te bekennen. Mooie schoentjes trouwens en….’
Aisha: ‘Hou je mond, hoe durf je mij zo aan te spreken? En mij te tutoyeren! Hé jij, hé jij…
Laat me met rust….Hé jij, pfff…’
Taufik: ‘Wat geeft dat nou, als we praten terwijl we op de bus wachten? We kunnen elkaar
niet eens zien, dus is er niets mis mee.’
Aisha: ‘Dat maakt niet uit, ik mag niet met vreemde mannen praten.’
Taufik: ‘OK, OK.’
Taufik loopt van het schot weg. Zij pakt een spiegeltje uit haar tas en kijkt naar zichzelf. Zit
aan haar hoofddoek.
Aisha: ‘Taufik, wel een leuke naam…’
Taufik snelt naar de afscheiding.
Aisha: ‘Jammer dat ik niet met je mag praten…’
Taufik: ‘Ja, heel jammer!
Aisha zwijgt
Taufik: ‘Praat dan tegen de wind. Ik hoor dan je woorden die naar mij worden gedragen door
de vleugels van de lucht…’
Aisha: ‘Ha, een dichter in de notendop. Jammer dat hij geen manieren heeft.’
Taufik:. Ja, ik ben poëtisch en romantisch .
Stilte
Taufik: ‘Hoe heet je .”
8
Aisha: ‘Aisha…’
Taufik: ‘Waar kom je vandaan?’
Aisha: ‘Uit Bagdad natuurlijk.’
Taufik: ‘En wat studeer jij?’
Aisha: ‘Medicijnen…’
Taufik: ‘Medicijnen? Dus jij wil dokter worden…’
Aisha: ‘Jij bent slim zeg (ze lacht). Nou Taufik - zo heet je toch?- laat me raden. Jij werkt vast
in het bedrijf van je vader, op de afdeling boekhouden, waar je nooit iets hoeft te doen…’
Taufik: ‘Jij hebt een mooi beeld van mannen. Inderdaad, ik werk voor mijn vader of eigenlijk
met hem. We hebben een drukkerij.’
Aisha: ‘Een drukkerij? Of breng je gewoon kranten rond?”
Taufik: ‘Wat ben jij vals zeg…’
Stilte
Taufik: ‘We maken mooie boeken, schoolboeken. En we drukken poëzie.. Zal ik iets
voordragen?’
Aisha: ’Nee, alsjeblieft zeg. Een troubadour in een bushokje die voor een onzichtbare vrouw
staat te dichten.…’
Stilte. Taufik loopt heen en weer.
Aisha: ‘Woon je hier? Neem je vaak deze bus?’
Taufik: ‘Nee, ik woon hier niet. En ja, ik neem regelmatig deze bus.’
Aisha: ‘Maar wat heb je hier dan te zoeken?’
Taufik: ‘Ik krijg bijles Engels in dat gebouw daar (wijst). Een keer per week.’
Aisha: ‘Wil je soms vluchten? Als je niet gaat studeren en terug komt om je land te dienen,
ben je een verrader.’
Taufik: ‘Ik ben geen verrader als ik een vrij leven kies..’
Aisha: ‘Allah zal je straffen.’
Taufik: ‘De medische faculteit ligt aan de andere kant van de stad. Hoe kom jij dan hier?’
Aisha: ‘Ik logeer bij mijn moeder.’
Taufik: ‘En die laat je zomaar alleen met de bus gaan?’
9
Aisha: ‘Ik ben wel wat gewend.’
Taufik: ‘Oh, ja?’
Aisha: ‘Toen ik in Londen studeerde ging ik elke dag alleen met de metro.’
Taufik: ‘Zonder begeleiding?’
Aisha: ‘En?’
Taufik: ‘En, nooit betast?’
Aisha: ‘Ze stonden tegen mij aan, knepen stiekem in mijn rug of in mijn billen en keken de
andere kant op…’
Taufik: ‘Had je daar ook een hoofddoek om?’
Aisha: ‘Maar wel achter op mijn haar.’ (lacht zachtjes)
Taufik: ‘Natuurlijk kijken alle mannen dan naar je en knijpen ze je. Eigen schuld. Dan vraag
je erom.’
Aisha: ‘Mannen hebben absoluut niet het recht om handtastelijk te worden.’
Taufik: ‘Wel als je ze uitdaagt zonder degelijke hoofddoek…’
Aisha: ‘Wat ben jij een kameel zeg. Je weet niet eens hoe ik eruit zie. Waarom zouden
mannen naar me kijken?’
Taufik: ‘Mannen kijken nu eenmaal naar vrouwen. Naar hun ogen en hun haren.’
Aisha: ‘Ja ja. Naar hun borsten en billen zal je bedoelen.’
Taufik: ‘Leidde je een wild leven?’
Aisha: ‘Wilde levens worden vooral hier in Bagdad achter de schermen geleid.’
Taufik: ‘Niet op je mondje gevallen!‘
Aisha: ‘Jij bent zoals alle andere…’
Taufik: ‘Oh, je denkt dat ik een versierder ben.’
Aisha: ‘Alle mannen zijn versierders. Hoe lelijker ze zijn hoe erger.’
Taufik: ‘Oh, dank je!’
Aisha: ‘Maar misschien ben je wel gay.’
Taufik: ‘Dat zou je wel veilig vinden!’
Aisha: ‘Je zou het niet eens mogen toegeven.’
Taufik: ‘Als ik homo was zou ik vervolgd worden en geslagen…’
Aisha: ‘Ja , vanzelfsprekend.’
Taufik: ‘Dus ben ik een overtuigde hetero en ook een man van eer en deugd.’
Aisha: ‘Die combinatie komt bij mannen maar zelden voor…’
10
Taufik: ‘Je weet niet of ik mooi of lelijk ben, misschien heb ik wel een bochel, ben ik kaal,
zitten er haren op mijn rug of ben ik tandeloos.’
Aisha: ‘Het kan me niets schelen hoe je eruit ziet. Ik ben niet op zoek. Allah is mijn
getuige…’
Taufik: ‘Wat zal Allah zeggen als hij erachter komt dat je met een vreemde man hebt
gepraat?’
Aisha: ‘Allah heeft geen tijd voor futiliteiten…’
Taufik: ‘Ben ik een futiliteit?’
Stilte
Taufik: ‘Een hoofddoek accentueert jullie schoonheid. Daarom beweer ik dat de Islam juist
vrouwvriendelijk is…’
Aisha: ‘De man een vrijbrief geeft zal je bedoelen…’
Taufik: ‘De vrouw is Allah’s mooiste schepsel…’
Aisha: ‘Dat met duizend en één doek beschermd moet worden tegen de lusten van de man.’
Taufik: ‘En jullie eigen lusten dan?’
Aisha: ‘Die delen we met onze echtgenoot. De rest ziet alleen de verpakking.’
Taufik: ‘Jij bent echt de slimste thuis hè? Vinden mannen niet leuk. Ben je vaak alleen?’
Aisha: ‘Je weet niet hoe alleen.’ Zij wrijft zachtjes over haar buik, haar kind.
Taufik: ‘Ik denk dat ik dat wel weet. Ik heb aan het front gevochten. Tegen die schoften uit
Iran.’
Aisha: ’Je was niet de enige die naar het front moest’
Stilte
Taufik: ‘Ik mis drie vingers aan mijn linkerhand. Geamputeerd… granaatscherven …Mijn
benen…een en al littekens.’
Aisha: ’Allah zal je belonen.’
Taufik: ‘Ik ben in de oorlog zoveel vrienden verloren dat ik geen vrienden meer durf te
maken.’
Aisha: ‘Allah zal je nieuwe vrienden geven.’
Taufik: ‘Oorlog of vrede, we leven hier altijd in spanning.’
Aisha (wrijft weer over haar buik): ‘Pas op wat je zegt. Zelfs bushokjes hebben oren.’
Taufik: ‘Pas op, pas op! Mijn hele leven pas ik al op. Laat me ook eens zeggen wat ik heb
gevoeld.’
Aisha: ‘Maar waarom tegen mij?’
Taufik: ‘De eenzaamheid, de angst, de innerlijke strijd. Ik moest voor Allah vechten maar
11
Allah staat voor vrede, niet voor strijd.’
Aisha: ‘Allah is de grootste en voor Hem moeten we kunnen sterven.’
Taufik: ‘Ik geloof niet wat de ayatollahs en imans zeggen. Ik geloof alleen in de God van de
liefde en in Zijn zegen voor de liefde tussen twee mensen. Ahhh, wat heb ik dat mooi
gezegd!’
Aisha: ‘Wat weet jij van de liefde? Niets. Je bent een gewone Irakse jongen, vol dromen en
gedichten.’
Taufik: ‘Ik heb één prangende vraag, hij brandt op mijn lippen, hij dwingt zich een weg door
mijn tanden.’
Aisha: ‘Ik wil het niet horen.’
Taufik: ‘Je moet het horen.’
Aisha: ‘Ik doe mijn oren dicht.’
Taufik: ‘Ben je getrouwd? ‘
Aisha kijkt meteen de andere kant op. Aait over haar buik. Buigt haar hoofd.
Het licht dooft. Het toneel draait een slag.
12
Scène 4
In de biechtstoel. Karin heeft nu blote armen nadat zij haar vest heeft uitgetrokken. Ook
heeft zij even een zonnebril opgezet.
Karin: ‘God is wel uw beste vriend hè? Praat hij wel eens terug?’
PB: ‘Ik praat de hele dag met hem en Hij antwoordt, gelooft u me maar.’
Karin: ‘Met rooksignalen zeker!’
PB: ‘Die zie ik alleen als er een paus wordt gekozen.’
Karin: ‘Waarom moeten zij beloven alleen met God te leven, geen vrouw te zullen nemen?
Dat is toch onmenselijk. Laat ze het celibaat opheffen. Laat ze trouwen! Al die paters weer
mens maken. Wordt u ooit vastgehouden?’
PB: ‘Door Gods liefde.’
Karin: ‘En wordt u ooit gezoend?’
PB: ‘Tja…’
Karin :’Mij gaat het om u, om Bodarius, de man Bodarius…’
Karin zet haar zonnebril af en gaat met een hand door haar kapsel.
Stilte
Karin: ‘Waarom gaat u daar niet op in?’
PB :’Dat deed ik toch’
Karin: ‘Helemaal niet. Ik zei dat ik hier niet ben voor God maar voor jou. Zo, nu heb ik het
eindelijk gedaan, u tutoyeren..’
PB: ‘Dat vind ik niet erg.’
13
Karin: ‘Wat vind je niet erg? Dat ik je tutoyeer of dat ik zeg dat ik…’
PB: ‘Mevrouw, dit is geen biecht, maar een discussie…’
Karin: ‘Discussie? Het is een bekentenis… godverdomme. O jee, even m’n mond spoelen... ‘
Stilte
Karin: ‘Da’s eigenlijk wel een goed idee, al zeg ik het zelf, om hier een bakje met water neer
te zetten voor de monden die zich verspreken. Gebeurt dat nou vaak?’
PB: ‘Hm, nee, nou ja, niet vaak. Wilt u alstublieft overgaan tot de biecht?’
Karin: ‘Ik wil wel, maar ik durf niet. Ik heb besloten de kerk in het hart te raken. Trouwens, is
hier ergens een wc?’
PB: ‘In het hart? Dat zal niet meevallen. Ik kan me niets voorstellen. Wat bedoelt u?’
Karin: ‘In de naam van de vader, de zoon en de heilige geest. Ik ben hier om op te biechten
dat ik van u, van jou….’
PB: ‘Nou…?’
Karin: ‘Kan ik niet eerst even naar de wc? Er is natuurlijk helemaal geen wc hier. Moet jij
nooit midden in een biecht…? Of tijdens de mis? Goh, als ik daar aan denk krijg ik meteen
de slappe lach.’
PB: ‘Wat is er grappig aan naar de wc gaan?’
Karin: ‘Met die jurk voor een pishok staan en dan dat hele kleed onder je kin klemmen om te
kunnen… En natuurlijk zie je jezelf helemaal niet onder al die stof….Sorry, sorry, dit gaat
helemaal nergens over…’
PB: ‘Mevrouw, pardon, dit kan inderdaad helemaal niet. Gaat uw biecht hierover? Moet ik me
voorbereiden op uw platte observaties? Is dat het?’
Karin: ‘Nou, je zit er niet helemáál naast. Wees nou niet zo ongeduldig. Ik vertel het zo. Even
denken hoe ik het zal formuleren…’
PB: ‘Gaat het met uw behoefte, kunt u het nog even ophouden?
Karin: ‘Mijn behoefte? Daar gaan we het zo over hebben. Niet pushen, ja? En nu ga ik even
naar de wc.’
Karin loopt weg. Licht dooft
14
Scène 5
Esther: ‘We hadden het over Jeruzalem, weet je nog?’
Léon: ‘Het is wel erg slim geweest om onze tempels op die van onze voorgangers te
bouwen.’
Esther: ‘Uit hoogmoed, zeggen ze. Om te laten zien wie de baas is.’
Léon: ‘Hoe moesten de oude joden anders respect afdwingen? Lekker mijn stenen op jouw
stenen. ’
Esther: ‘Gewoon treiteren dus?’
Léon: ‘Ja, gewoon treiteren. Net als Palestijnse huizen vernietigen. Prima hoor. Hoe meer hoe
beter!
Esther: ‘Je bent walgelijk. We leren ook niets van de geschiedenis…’
Léon: ‘Wij joden leren dat we altijd op onze hoede moeten zijn. Als de mensen hier even niet
15
opletten hebben ze Hamas op de stoep staan. De tunnels liggen er al.’
Esther: ‘Nou zeg, dat is iets om trots op te zijn zeker, onze oorlog in de Gaza. Wat een
afgrijselijke tijd, wat een verspilling…’
Léon: ‘Het was nodig…’
Esther: ‘Wat was nodig? Kinderen doden, ziekenhuizen bombarderen?
Léon: ‘Had Hamas maar geen raketten in ziekenhuizen moeten opslaan. Zij lokken het uit, zij
proberen moordenaars van jullie te maken, terwijl jullie voor je veiligheid vechten…’
Esther: ‘We kunnen ze wel een menswaardig bestaan bieden, met werk, scholen, vrij bewegen
zonder vernederingen bij de grensposten..’
Léon: ‘Je doet net of dat zomaar kan. Achter iedere onschuldige arbeider kan een terrorist
schuil gaan..’
Esther: ‘Die hebben wij dan zelf gecreëerd…’
Léon: ‘Met jou valt niet te praten.’
Esther: ’Met jou ook niet want je bent gewoon een fundamentalist en fundamentalisten
hebben altijd gelijk…’
Léon: ‘OK, wat vind je van het idee alle Palestijnen naar Canada te verhuizen.’
Esther: ’Dan kun je ook zeggen dat alles Israëli naar Canada moeten, waar slaat dat op?’
Léon: ‘Nou daar is plaats. En als we ze uit elkaar halen krijgen we misschien vrede.’
Esther: ‘Maar niemand wil Jeruzalem opgeven.’
Léon: ‘Volgens mij doen joden het beter in New York dan in Tel Aviv.’
Esther: ‘Dat is nog geen reden om alle joden naar Amerika te sturen. Of naar Canada. Je moet
met iets beters komen.’
Léon: ‘Vooruit, laat me even doordenken. Niet naar Canada? Dan maar naar een ander leeg
land, Siberië, Tadzjikistan, Noord Korea, weet ik veel…’
Esther: ‘Het is maar de vraag of iemand Palestijnen wil opnemen. Hun eigen broeders in ieder
geval niet.’
Léon: ‘Typisch. Het is maar goed voor ons dat er geen solidariteit bestaat in de islamitische
wereld. Zolang ze lekker met elkaar blijven vechten, hoeven wij ons minder zorgen te
maken.’
Esther: ‘Vreemd eigenlijk, dat ze zoveel energie verspillen om elkaar het leven zuur te maken.
Allah van de een is niet Allah voor de ander. Als je een Yezidi meisje bent mag je door
andersdenkende islamieten worden verkracht. Dat staat zogenaamd in de Koran.’
Léon: ‘Wat?
Esther: ‘Dat je een held bent als je vrouwen mishandelt die toevallig niet precies hetzelfde
geloven als jij. Die worden verhandeld en behandeld als beesten.’
16
Léon: ‘En dan te bedenken dat ons Oude Testament in zoveel opzichten op de Koran lijkt.’
Esther: ‘Wij hebben Abraham, zij Ibrahim. Wij hebben Mo, namelijk Mozes en zij hebben
Mo, je weet wel, Mohammed.’
Léon: ‘Maar Jeruzalem is en blijft van ons.’
Licht dooft
Scène 6
Aisha is ook gaan staan. Zij wordt zichtbaar ongeduldig dat de bus niet komt. Taufik is een
sigaretje aan het roken.
Taufik: ‘Ik vroeg of je getrouwd bent. Toen was je ineens stil. Is dat dan zo’n rotvraag?’
Aisha: ‘Is dat het eerste dat je wilt weten? Niet wat ik lees, wat mijn hobby’s zijn, of ik
stiekem drink en rook, of ik …’
Taufik: ‘Nee, ik wil eerst weten of je een relatie hebt. Heb je kinderen?’
Aisha: ‘Heb jij een vrouw? Is het fijn met haar? Is je familie blij? Het gaat me niets aan en het
interesseert me ook helemaal niet.‘
Taufik: ‘Maar mij interesseert het wel.’
Aisha: ‘Als ik zeg dat ik getrouwd ben dan stop je zeker met praten?’
17
Taufik: ‘Helemaal niet. Wat is het verschil?’
Aisha: ‘Waarom wil je het dan weten?’
Taufik: ‘Omdat het iets is dat je aan een ander vraagt. Dan heb je een context. Dan…’
Aisha: ‘Dan weet je of ik wel of niet vrij ben en dan doe je anders, geef maar toe.’
Taufik: ‘Allah al Akhbar’
Aisha: ‘Wat nou Allah?’
Taufik: ‘Allah al Akhbar. Allah is de grootste!’ (schreeuwt het uit)
Aisha: ’Klaar. Ik praat niet meer met je.’
Taufik: ‘Hoezo?’’
Aisha: ‘Omdat je spot met Allah, zijn naam misbruikt omdat je geërgerd bent..’
Taufik: ‘Ik bedoelde het niet zo. Ik heb je een simpele vraag gesteld en je antwoordt niet. Ik
vraag me af wat de reden is. Heb je verdriet?’
Aisha zwijgt
Taufik: ‘Je hebt een mooie stem.’
Aisha: ‘Ga je nu weer poëtisch doen? Bespaar je de moeite.’
Taufik: ‘Je wilt gewoon geen oorlogsveteraan, met littekens en een rugzak vol pijn.’
Aisha: ‘Hou alsjeblieft op. We staan hier gewoon op de bus te wachten ja? Als ik onder het
schot kijk zie ik grote voeten in grote sneakers. Meer hoef ik niet van je weten…’
Taufik: ‘En als ik kijk zie ik alleen prachtige schoentjes, ik wil alles van je weten.’
Aisha: ‘Ik zei het toch, mannen, allemaal hetzelfde.’
Taufik: ‘Ik ben anders.’
Aisha: ‘Ik word achtervolgd door blikken. Ik kan alleen nog een Ray Ban opzetten.’
Taufik: ‘Een Ray Ban? Ja ja, een Amerikaanse zonnebril opzetten en dan de straat op om
tegen Amerika te demonstreren…’
Aisha: ’Demonstreren? Als je iets te vertellen hebt, moet je offers brengen. Een beetje voor de
show meelopen, daar koop je niks voor.’
Taufik: ‘Hoef je mij niet te vertellen . Ik heb offers gebracht. Ik ben aan het front geweest.
Dat is genoeg voor een heel leven. Ik zie niets in een revolutie.’
Aisha: ‘Ik wel. Als je echt iets wil veranderen, moet je je opofferen. Zelfs je leven…’
Taufik: ‘Ga je naar de moskee?’
Aisha: ‘Dat gaat je niets aan.’
Taufik: ‘Ik ga wel, alhoewel ik niets aan Hem heb gehad in mijn leven. Hij heeft mijn
18
vrienden laten sterven.’
Aisha: ‘Allah is barmhartig.’
Taufik: ‘Ik heb mijn voorhoofd zwart gebeden tegen de tapijten en muren. Het heeft niets
geholpen. Waar is Allah als ik Hem nodig heb?’
Aisha: ‘Hij is er niet om jouw te helpen. Hij is er om je te inspireren. Hebben ze je niets
geleerd op de Koranschool?’
Taufik: ‘Op de Koranschool deed ik niet genoeg m’n best en ik ben er dus afgeschopt.’
Aisha lacht hard.
Taufik: ‘Laten we het niet over Allah en Mohammed hebben. Niet als we zo staan …’
Aisha: ‘Dit is Irak. Wat wil je dan?’
Taufik: ‘Ik wil vrijheid. Ik wil kunnen zeggen wat ik wil en vrije verkiezingen.’
Aisha: ‘Ik wil, ik wil..’
Taufik: ‘Ik wil in de 21ste
eeuw leven zoals de jonge mensen in het Westen. Die zijn vrij. Ik
wil…’
Aisha: ‘Ik ben zwanger. ‘
Taufik: ‘Ja, vrij zijn, dat is wel het grootste goed…… Wat zei je nou?’
Aisha: ‘Ik ben zwanger. Ik heb een dikke buik onder mijn jurk. Baby, weet je wel…’
Taufik: ‘Dus je bent wel getrouwd. Ik had het kunnen weten.’
Aisha: ‘Geef mij eens een sigaret, er kijkt toch niemand.’
Taufik reikt Aisha onder het schot door een sigaret aan. Maar die is niet aan. Sigaret terug,
Taufik steekt hem aan en geeft hem opnieuw aan Aisha.
Taufik: ‘Mag jij wel roken in jouw toestand?’
Aisha: ’Bah, hij is helemaal nat.’
Taufik: ‘Bijna een zoen!’
Aisha: ‘Ik praat niet meer met je.’
Taufik: ‘Zwanger. Hoe lang al?’
19
Aisha: ‘Gaat je niets aan.’
Taufik: ‘OK dan; heb je al een naam?’
Aisha begint te snikken
Taufik: ‘Wat is er?’
Aisha: ‘Ik kan het niet zeggen.’
Taufik: ‘Waarom niet? Het is toch mooi, een kind?’
Aisha tilt haar jurk op en het publiek ziet groene draden. Een bom.
Licht dooft. Toneel draait een slag
20
Scène 7
Karin komt op haar hakjes terug naar de biechtstoel. Zij heeft haar blousje ver open
geknoopt. Zij kijkt nog even in het spiegeltje dat zij uit haar tas heeft gehaald en glimlacht
naar zichzelf. Zij gaat weer op haar knieën voor de priester zitten en peutert aan het gaas.
Karin: ‘Je mag wel eens wat aan die wc doen. Echt een mannenplee. Het stinkt er en er is
geen papier. Gelukkig had ik een Kleenex bij me.’
PB: ‘Ik ga daar nooit. Ik zal de werkster waarschuwen.’
Karin: ‘Waar ga jij dan plassen? (Begint te lachen) Ik moet steeds denken aan die jurk. Of ga
je zitten?’
PB: ‘Dat gaat u niets aan.’
Karin: ‘Zitten dus. Dacht ik al. En dan lees je uit de bijbel (lacht weer)?
PB: ‘Als u nu niet eindelijk tot de biecht overgaat, stap ik op.’
Karin: ‘OK. OK. Ik…ik, ja hoe zal ik het zeggen, ik…Je bent mij opgevallen. Je ogen, en hoe
je over straat loopt. Ik kan er niet van slapen. Ken je de reclame van die priester op een
scooter? Zo opwindend!’
PB: ‘Mevrouw, nu moet u zich toch echt even beheersen…’
Karin: ‘Die wapperende pij, dat stoute gezicht. Ik wil je leren kennen, dus dan maar biechten,
dan zeg ik het gewoon.’
PB: ‘Wat zegt u gewoon?’
Karin: ‘…dat ik verliefd op je ben, Ton Bodarius…’
PB: ‘Wat? Wat zegt u me daar? Ik, ik…’
Karin: ‘Hoe moet ik het dan nog duidelijker omschrijven? Ik ben verliefd op je. VERLIEFD!’
PB: ‘Karin, Karin, mevrouw Van Geest toch. Kom tot uzelf. U droomt. Uw gevoelens voor
mij komen misschien voort uit eenzaamheid…U moet zich beheersen…U moet…’
Karin: ‘Ik smeek je! Je moet toch ook als pater gevoelens kunnen hebben? Is er wel eens
iemand verliefd op je geweest?
PB: ‘Stop!’
Karin: ‘Ik hou van je, is dat duidelijk? En ik bid dat onze liefde wederzijds wordt…’
PB: ‘Ophouden nu. Onmiddellijk!’
Karin : ‘O ja? Jij bent de biechtvader en je zult naar mij luisteren. En ook praten. En je mond
houden!’
21
PB: ‘In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, ik vergeef u uw zondige
gedachten.
Karin staat op en doet een paar passen naast de biechtstoel. We zien nu ook haar beha.
Karin: ‘Als God al bestaat, dan is het niet aan Hem om zonden te vergeven, maar aan ons om
het goed te maken. Op welke wijze dan ook.’
PB: ‘Ik volg u niet meer.’
Karin: ‘Volgde je mij maar. Trek die jurk uit. Word vrij. Ga met me dansen…Ik wil bij je op
schoot zitten en verder praten!’
PB: ‘Nee, geen sprake van. Dit is hoe er gebiecht wordt. Anders wordt het…… een gesprek
en daar gelden hele andere regels.’
Karin: ‘Zou je van mij kunnen gaan houden?
PB: ‘Ik hou van u mevrouw, ik hou van u als zoekende, als dolend mens die God nodig heeft
om in balans te komen. Als u dat bedoelt.’
Karin: ‘Welnee lieve Bodarius, ik bedoel dat niet en dat weet je ook. Ik bedoel, als een man
die van een vrouw houdt, vlees en bloed, niet alleen geest…?’
PB: ‘Stop, nu!’
Karin: ‘Je mag er niet aan denken, hè, want dan ben je niet meer rein. Jou ontreinen, hele
vieze dingen met jou doen is nou juist wat mij zo opwindt…’
Licht dooft
22
Scène 8
Esther is aan het bidden. Léon zegt niets.
Léon: ‘Hoe doe jij dat eigenlijk, zo alledaags?’’
Esther: ‘Hoe bedoel je? Bidden?’
Léon: ‘Nee, leven.’
Esther: ‘Gewoon, door lekker te eten en doen alsof mijn neus bloedt. Anders word je gek hier.
Léon: ‘Eten, eten, daar gaat het wel altijd om hè?’
Esther: ‘Eten om te vergeten.’
Léon: ‘Ja, en permanent honger. Geen trek, honger!’
Esther: ‘Wij joden denken al gauw: dit is ons laatste avondmaal.’
Léon lacht hard
Léon: ‘Even terug naar eten om te vergeten. Dat doen ze allemaal hier, joden en
Palestijnen…’
Esther: ‘Ook daarin lijken we op elkaar. Eten, koken, samen om de tafel zitten, praten en nog
meer praten. ‘
Léon: ‘ God, je vraagt je af wat ons nog scheidt.’
Esther: ‘Het is waar dat we erg op elkaar lijken. In van alles: neus, lichaamstaal, handen
(Esther doet alsof ze iets verkoopt), handelsgeest, gevlei, zelfmedelijden, huidskleur, klagen,
zeuren, knuffelen, nou ja van alles…’
Léon: ‘Maar je voelt het wel, wie jood is en wie niet…’
Esther: ‘Ik voel dat niet. Ik voel dat we hier wonen en hier horen en hier moeten overleven.’
Léon: ‘Met z’n allen?’
Esther: ‘Met z’n allen. De een is niet beter dan de ander voor God.
Ik denk dat de mens een excuus zoekt om het land van zijn buren in te pikken en dat excuus
is……. religie. Dat rechtvaardigt geweld en haat.’
Léon: ‘Maar het gaat toch gewoon om hebzucht en macht? Ik wou dat iemand dat eens hardop
durfde te zeggen…’
Esther: ‘Niks God, alles geld? Alles macht? Alles lust? Is dat wat je bedoelt?’
Léon: ‘En wat bedoel jij?’
Esther: ‘Ach, ik bedoel een mens is een mens, en alle mensen willen uiteindelijk hetzelfde: te
eten voor hun kinderen, een baan, vrede, kleren, geld, liefde…’
23
Léon: weet je , ik kwam vol verwachting naar Jeruzalem maar Jeruzalem is net Disneyland.’
Esther: ’Niet spotten.’
Léon: ‘Maar ik meen het. Het lijkt hier echt een attractiepark.’
Esther; ‘Ja, we wonen in een groot decor. Zelf loop je er doorheen zonder deel van het
toneelstuk uit te maken. Er is zoveel toneel dat God soms achter de coulissen verdwijnt…
Zelfs deze Muur is toneel.’
Léon: ‘Hou op!’
Esther: ‘De plaats waar je een foto kunt maken van je geloof.’
Léon: ‘Nu ben jij degene die spot…’
Esther: ‘Ik moet me echt heel erg concentreren wil ik hier in contact komen met Hem.’
Léon: Veel te warm Waarom is God in de hitte van de woestijn geboren en niet bijvoorbeeld
in Zweden.’
Esther: ‘Wij het allemaal afgekeken hebben van de Egyptenaren.
Daarom zijn Javeh, Allah, de God van de Drie-eenheid allemaal hier ontstaan
Léon: ‘Ra, Ra…Die farao’s wilden zelf als enige god door het leven…’
Esther: ‘Dus bedachten ze dat eentje wel genoeg was!’
Licht dooft. Toneel draait een slag
24
Scène 9
Aisha en Taufik zitten allebei op een (gescheiden) bankje. De sigaretten zijn op. De bus komt
er nog steeds niet aan.
Aisha: ‘Drie keer raden wat ik aan het doen ben?’
Taufik: ‘Dat durf ik niet. Stel dat ik het helemaal mis heb?’
Aisha: ‘Lafaard. Wat zou ik nou kunnen doen? Raad nou maar.’
Taufik: ‘Eh, je nagels vijlen? Je haar kammen? Hoe moet ik het nou weten?’
Aisha: ‘Ik speel met een groen poppetje. Brengt geluk.’
Speelt me twee draden
Taufik: ‘Een pop? Hoe oud ben je in godsnaam? En dan nog groen, de kleur van de oppositie,
van de revolutie. Jij denkt zeker dat niemand dat door heeft?.’
Aisha: ‘Jij zoekt ook overal wat achter.’
Taufik: ‘Geluk haal je niet uit een pop, maar uit jezelf. Uit Allah, als je tenminste weet welke
Allah je moet kiezen.’
Aisha: ‘Allah, de enige echte en barmhartige, wie anders?’
Taufik: ‘Maar onze God houdt van de sjiieten en van de soennieten, van de Soefi’s en de
Salafisten, die elkaar de kop inslaan in naam van de echte God…Snap jij dat nou?’
Aisha: ‘Allah laat ons onze gang gaan, totdat wij het begrepen hebben.’
25
Taufik: ‘Wat begrepen hebben? Dat wij agressieve mannetjes zijn, die het gras bij de buren
groener vinden en onze veroveringsdrang niet kunnen onderdrukken?
Aisha: ‘Allah is vrede en liefde en geborgenheid.’
Taufik: ‘Onze god is in de war.’
Aisha: ‘Allah heeft ons het talent gegeven om jullie mannetjes te overtuigen ook af en toe
eens thuis te blijven en niet op oorlogspad te gaan. ‘
Taufik: ‘Ja, verder?’
Aisha: ‘God wil echt wel liefde en vrede geven, maar wij zullen het ook moeten verdienen.’
Taufik: ‘Hoe?’
Aisha: ‘We zullen ervoor moeten werken en desnoods tegen onze eigen natuur ingaan. Dat
geldt vooral voor jullie, mannetjes, ha.’
Taufik: ‘Dat is wel erg makkelijk! Wij worden ook maar gestuurd door de spreekbuizen van
Allah. Wie kan nou bepalen wat de beste weg is? Soeni of Sji’a?’
Aisha: ‘Moet iedereen zelf weten toch?’
Taufik: ‘Of hebben we oorlog gewoon nodig om gelukkig te zijn?’
Aisha: ‘Mannen zijn zogenaamd superieur, maar zij hebben hun driften niet in bedwang.’
Taufik: ‘Daar ga je weer.’
Aisha: ’Als zij niet aan ons mogen komen, gaan ze maar vechten. Misschien zou er meer
vrede zijn als wij vrouwen wat meer respect zouden afdwingen.’
Taufik: ‘Respect moet je verdienen…’
Aisha: ‘Mannen en vrouwen gelijk stellen zou al een hele stap vooruit zijn. Moet je eens
kijken hoeveel vrede wij zouden zaaien…’
Taufik: ‘Laat me niet lachen. Vrede zaaien? Onrust en jaloezie zouden jullie zaaien als jullie
met ontbloot hoofd en strakke broeken zouden rondlopen. De Koran zegt…’
Aisha: ‘De Koran zegt helemaal niks over verschil maken. De Koran is geïnterpreteerd door
mannen, mannen met slavinnen die naar hun pijpen dansen. ‘
Taufik: ‘De Koran geeft ons misschien meer kansen. Maar Mohammed wist het maar al te
goed: als je een vrouw niet aan banden legt wordt het chaos.’
Aisha: ‘Maar hij vond ook dat wij vrouwen net zo goed zaken mogen doen als mannen.’
Taufik: ‘Er moet iemand de baas zijn; er moet iemand richting geven en knopen doorhakken.
Dat zijn wij mannen.’
Aisha: ‘En die mogen vrouwen slaan?’
Taufik: ‘Omdat mannen soms hele jonge vrouwen moesten opvangen moesten ze deze ook
opvoeden, af en toe misschien een corrigerend tikje geven. Nergens staat dat de man de vrouw
mag slaan!’
26
Aisha: ‘Ik vraag het je nog eens: zou jij sterven voor Allah?’
Taufik:’Of ik me zou willen opblazen om anderen te doden.’
Aisha: ‘Ja.’
Taufik: ‘..om in de hemel door maagden onthaald te worden?’
Aisha: ‘Ja, dat bedoel ik…’
Taufik: ‘Als er geen hemel blijkt te zijn, kan ik nergens klagen.’
Aisha: ‘Voor jullie is er een hemel met maagden Wij vrouwen hebben een eigen hemel, met
koekjes en een spa.’
Taufik: Je bedoelt een hemel vol mooie jonge jongens.’
Aisha: ‘Nee, een sauna en een Turks bad.’
.Taufik: ‘Dus in de hemel zijn we weer gescheiden? Wat is dan de bedoeling van een
huwelijk? Van een gezin?’
Aisha: ‘Geluk op aarde.’
Taufik: ‘. Liefde op aarde, gescheiden na de dood. Ik begin steeds minder van Allah te
begrijpen
‘Hoe herken ik je straks, als we buiten zijn?’
Aisha: ‘Niet. En dat is maar goed ook.’
Taufik: ‘Hoezo?’
Aisha: ‘Je kunt me maar beter niet zien, laat staan leren kennen..’
Rumni: ‘Hoezó?’
Aisha: ‘Omdat ik er al heel snel niet meer zal zijn.’
Taufik: ‘Doe niet zo interessant. Verander je in een kikker?’
Aisha: ‘Nee in een versnipperde prinses.’
Taufik: ‘Versnipperd? Loop jij bij een psychiater of zo?’
Aisha :’Deed ik dat maar.’
Taufik: ‘Ik begrijp het niet.’
Aisha begint ingewikkeld een klok aan te zetten. We horen hem ineens hard tikken en dan zet
zij hem weer af.
Taufik: ‘Wat was dat? Het leek wel een klok.’
Aisha: ’Dat was mijn horloge, kan ik hard en zacht zetten…’
Taufik staat op en loopt een eind weg. Gefrustreerd. Licht dooft. Toneel draait een slag.
27
Scène 10
In de biechtstoel
PB: ‘God vergeve u uw zondige gedachten. Ik weet niet meer wat ik moet zeggen.’
U zegt dat u verliefd op mij bent. Ik denk dat u verliefd bent op de gedachte dat een
geestelijke met u gaat dansen. U bent verliefd op een wens, een droom.’
Karin: ‘Maar ik luister naar je stem. Je hijgt zelfs een beetje. Ja zeker, je hijgt van opwinding.’
PB: ‘U heeft visioenen!’
Karin: ‘Visioenen, ja, van je mond, je opwaaiende winterjurk!’
PB: ’Stelt u zich daar nou maar niets van voor!’
Karin: ‘Ik stel mij daar alles bij voor, een heilig kruis, een…’
PB: ‘Stop! Stop!’
Karin: ‘Ik begin net, ik wil dit al zo lang!’
PB: ‘Ik verzoek u onmiddellijk deze biechtstoel te verlaten, anders..’
Karin: ‘Anders wat? Nou? Ga je mij dan slaan? Doe het dan!’
PB: ‘U mag mij niet uitdagen.’
Karin: ‘Ik wíl je uitdagen’
PB: ’Heer, help mij.’
Karin: ‘Je hebt geen hulp nodig, alleen moed!’
28
PB: ‘Ik heb de moed om in Hem te blijven geloven…’
Karin: ’Je mag het niet zeggen, maar je vindt het ook een spannende gedachte. Hier is een
vrouw die zich aanbiedt, die met je wil dansen, die zich niet schaamt.’
PB: ‘Maar ik ben priester!’
Karin: ‘Ik ben je redding, zie je dat dan niet?’
PB: ‘U moet nu echt ophouden. Dit is geen biecht meer, maar een politieke actie, een
terroristische fantasie. U pest mij, u test mij, u bent de duivel.’
Karin: ‘Doe je ogen eens open man! Word wakker! Ik ben liefde, de kerk is alleen maar uit op
macht en geld.’
PB: ‘We maken een eind aan deze biecht, nee, aan deze vernedering.’
Karin: ‘Niet zo snel. Ik heb mij aan jou bekend. Heb je wel eens borsten gezien?’
PB: ‘Niet sinds mijn moeder.’
Karin: ‘Je weet niet wat je mist.’
PB: ‘Ik wil het niet weten.’
Karin: ‘Maar dan mis je de essentie, het leven, de vrouw…’
PB: ‘Daar heb ik voor gekozen.’
Karin: ‘Kom uit je hok, neem mij hier op de koude vloer, begin te leven in liefde!’
PB: ‘Het gaat in het leven niet om seks, maar om troost en wijsheid en het bestrijden van
eenzaamheid.’
Karin: ‘Klopt. Met vleselijke liefde wel te verstaan.’
PB: ‘Geestelijke liefde.’
Karin: ‘Een levende kerk gaat over levendige liefde.’
PB: ‘Mooi gezegd.’
Karin: ‘En?’
PB: ‘Wat, en?’
Karin: ‘Durf je nou iets voor mij te voelen. Iets maar, een heel klein ietsje?’
PB: ‘Laten we een keer thee drinken. Zonder God. Even goede vrienden. U hoeft niet op de
knieën van mij. In de naam van de Vader, de…’
Karin: ‘Stop, niks zegenen. En ik ga ook geen thee drinken met je.’
PB: ‘Ik kan u niet dwingen.’
Korte stilte
Karin: ‘Ik wil alleen nog één ding weten, waarom ben je eigenlijk priester geworden?’
Stilte
29
PB: “Ik was op zoek naar liefde.’
Licht dooft zachtjes
Scène 11
Léon: ‘Waarom sta je hier eigenlijk te bidden ?
Esther: ‘Om een verloren liefde te verwerken.’
Léon : ‘Wow. Da’s heftig zeg. Verloren liefde…’
Esther: ‘Ik heb een Palestijnse verloofde gehad. Ik heb een kind met hem. God wat een
cliché…’
Léon: ‘Ja, hoe bedenk je het…’
Esther: ‘Het is misgegaan. Sindsdien kijken de buren mij scheef aan.’
Léon: ‘Ja?’
Esther: ‘Hadden ze het niet gezegd? Is een Palestijn te vertrouwen?’
Léon: ‘In principe…’
Esther: ‘…maar met een joodse man was het misschien ook wel misgegaan, zeg ik dan.
Willen ze niks van horen. Een joodse man, die is betrouwbaar. Zeggen ze.’
Léon: ’En zo is het. Kijk naar mij. Gelukkig getrouwd en betrouwbaar… behalve als ik op
reis ben’.
Esther: ’Het begin was simpel: we werden verliefd, wisten dat het niet echt kon, vonden dat
30
juist een uitdaging.’
Léon: ‘Ik ga huilen…’
Esther: ‘Het is ook om te huilen.’
Léon: ‘Het is geen toeval meer. Joods meisje, Palestijnse jongen, liefde en dramatisch einde.
Daar zijn hele films over gemaakt…Had je niet wat origineler kunnen zijn?’
Esther: ‘Je kunt liefde niet sturen.’
Léon: ‘En nu ben je op zoek naar een nieuwe liefde?‘
Esther: ‘Nee. Naar rust. Naar een God die mij kan troosten. Mensen kunnen dat niet.’
Léon: ‘Rust vinden wij joden nooit.’
Esther: ‘Hoe dat zo?’
Leon: ‘Zolang er joden zijn zal het onrustig blijven.’
Korte stilte
Esther: ‘Hij is bij me komen wonen, we hebben een kindje gekregen en toen is er wat
misgegaan in zijn hoofd. Hij werd fanatiek, ging met de verkeerde mensen om.’
Léon: ‘Typisch.’
Esther: ‘Hij is gehersenspoeld, gek gemaakt. Hij had geen oog meer voor ons, alleen nog
maar voor de bevrijding van Palestina. Hij is in Ramallah gaan wonen en….”
Snikkende Esther
Léon: ‘En?”
Esther: ‘En daar is hij door een raket gedood. Een van onze raketten. Mijn mensen hebben
mijn man vermoord, snap je?’
Léon: ‘Ja, ik snap dat wel. Had ie maar niet in het hol van de leeuw moeten gaan zitten. En
dat met een baby…’
Snikkende Esther
Léon: ‘Mag ik kennis maken met je kind? En met jou? Het is toch te gek dat we al zo lang
praten en elkaar niet zien. Is het een jongen of een meisje?’
Esther: ‘Een meisje, ze heet Shakira. Vond Mo zo leuk.’
Léon: ‘Mo? Tuurlijk. Mo, altijd MO.’
Esther: ‘We bouwen als Israëli een muur om onze medemens buiten te houden. Hij mag wel
komen werken, ja, voor een habbekrats. En dan wordt ie weer naar huis gestuurd.’
31
Léon: ‘Huis? Ze verdienen niet meer dan een hut. En als dat niet goed genoeg is, wegwezen!’
Esther: ‘God is liefde, maar niet in Israël?’
Léon: ‘Als God liefde is, zijn we hier op het verkeerde adres.’
Esther: ‘Op welk adres woont Hij dan?’
Scène 12
Taufik komt weer bij het schot staan. Aisha zit nog op het bankje.
Aisha: ‘Wat denk je wel? Dat je vanachter een scherm een vrouw kunt oppikken? Ik zei het
toch al: nee dus.’
Taufik: ‘Ik maak me geen illusies.’
Aisha: ‘In het Westen zou je mij kunnen achtervolgen en bellen en Twitteren. Als je dat hier
doet stuur ik mijn vader op je af. ’
Taufik: ‘Mannen zijn niks, maar je vader is geweldig?’
Aisha: ‘Een vrouw die echt wat kan, wat zou je daarmee moeten hè? Niks te commanderen,
niks te dwingen!’
Taufik: ‘Daar ben ik niet mee bezig.’
Aisha: ‘Onder mijn hoofddoek zitten hersens! Onder mijn lange jurken zit wilskracht,
ambitie, trots.’
Zij aait haar buik waar draden en een klok uit hangen.
Aisha: ‘Onder jouw kleren zit waarschijnlijk niets meer dan gekrenkte trots en frustratie.’
Taufik: ‘Misschien kennen onze ouders elkaar?’
32
Aisha: ‘En dan? Een gearrangeerd huwelijk? Hou op met dromen.’
Taufik ‘Georganiseerde huwelijken houden langer stand. Onze ouders weten het als de besten
wat goed voor ons is.‘
Aisha: ‘Ouders van de man willen een maagd.’
Taufik: ‘Kun jij niet beweren met een kind in je buik …van een vreemde.’
Aisha: ‘Wat? Wat? Hoe durf je dit te zeggen. Hoe kom je daarbij.’
Taufik: ‘Je noemde geen mannennaam’
Aisha: ‘En geen kindernaam’
Taufik: ‘Nou? Dat is toch gek?’
Aisha: ‘Als je eens wist..’
Taufik: ‘Wat wist…?’
Aisha: ‘Laat maar.’
Taufik: ‘Er klopt iets helemaal niet.’
Aisha: ‘Je bent geen man, maar een kind.’
Taufik: ‘Ik wed dat je niet met mij zo zou durven praten in een theehuis. Het schot maakt je
loslippig. Met een vrouw als jij zou ik niet kunnen trouwen.’
Aisha: ‘Zou je je door een vrouw zoals ik, een dokter, wel laten behandelen als je een auto-
ongeluk had gehad?’
Taufik: ‘Als ik bijna dood ga heb ik geen keus. Man, vrouw, als ik maar gered word.’
Aisha: ‘Hypocriet!’
Taufik: ‘Ik wil geen vrouw die afgelikt is, die ervaring heeft. Ik breng haar de ervaring bij.
Het is mijn recht. Ik denk voor ons tweeën. Snap je dat nou niet?’
Aisha: ‘Je bent bang voor me. Terecht. Je moest eens weten wie ik echt ben.’
Taufik: ‘Ik wil best een vrouw met een carrière en een eigen mening, maar ik wil wel de baas
zijn. Dus wordt het tussen ons niks.’
Aisha : ‘Mijn ogen zitten vol tranen en mijn hart vol wrok. Zeg nou gewoon dat je me zou
willen respecteren. Dat je het zou willen proberen…
Taufik:’God sta me bij, ik wil in de liefde geloven.’
Pauze
Taufik: ‘Ik vind het niet erg dat je zwanger bent.’
Aisha: ‘Ook niet jouw zaak.’
Taufik: ‘Je doet steeds kortaf als het over je privé leven gaat. Hoe heet je man?
Aisha: ‘Zeg ik niet.’
Taufik: ‘OK, laat dan maar. Wanneer wordt het kind geboren?’
33
Aisha: ‘Weet ik niet.’
Taufik: ‘Hoezo, weet je niet? Je bent toch bij de dokter geweest?’
Aisha: ‘Nee. Ik ben zelf bijna dokter, weet je nog? Ik weet alleen ongeveer wanneer het
komt.’
Taufik: ‘Het komt? Je praat over je baby alsof het een ding is.’
Aisha: ‘Dat is het ook.’
Taufik: ‘Hoe kun je zoiets zeggen?’
Aisha: ‘Ik ben niet zwanger. Ik heb het verzonnen.’
Taufik: ‘Waarom? In Allah’s naam, waarom?’
Aisha: ‘Ik draag een groot geheim bij me.’
Taufik: ‘Een geheim?’’
Aisha: ‘Ja, een vreselijke waarheid. Ik wil een daad stellen. Ik vind dat de vrouw in Irak
bevrijd moet worden. Ik heb daar alles voor over. Denk ik…’
Taufik: ‘Wil je het met me delen?”
Aisha: ‘Nee. Ja. Ik weet het niet. Ik moet iets doen. Ik wilde het echt, maar nu hier, in het
bushokje, begin ik te twijfelen.’
Taufik: ‘Zeg het!’
Aisha: ‘Ik vind je aardig, slim, ik wil verder praten, ik wil leven.’
Taufik: ‘Hè hè, daar wordt er eentje wakker. Zal ik omlopen en je in de ogen kijken.?’
Aisha: ‘Nee, nee. Dan zie je het.’
Taufik: ‘Zie ik wat? Je buik?’
Aisha: ‘Ja mijn buik en wat daar omheen zit.’
Taufik: ‘Een riem? Een jurk? Zeg het me.’
Aisha: ‘Ik heb me verkleed als moeder. Maar mijn boodschap is de dood.’
Taufik: ‘De dood? Hoe bedoel je? Wat ben je van plan? Wat zit er om je buik?’
Aisha: ‘Een bom.’
Taufik: ‘Nee, nee, nee!’
Aisha: ‘Ja, vanmiddag nog.’
Taufik, schreeuwt het uit
Taufik: ‘Nee, dat mag je niet doen. Dat is niet de boodschap, de oplossing…’
Aisha: ‘Ik doe het voor Allah.’
Taufik: ‘En het leven dan? De liefde?’
Aisha: ‘Mijn liefde ligt bij Allah.’
34
Taufik: ‘Maar Hij wil dat je leeft. Ik ga dat niet laten gebeuren.’
Aisha: ‘En jij gaat mee.’
Taufik: ‘Ik ga niet mee.’
Aisha: ‘Als je dezelfde bus pakt als ik…’
Taufik: ‘Wat? De bus?’
Geluid van bus wordt hoorbaar.
Aisha: ‘De dood is mooi als je gelooft.’
Taufik blijft aan zijn kant van het schot staan
Taufik: ‘Ik maak de bom onschadelijk. Ik weet hoe dat moet.’
Aisha: ‘Maar dan kom ik niet in de hemel.’
Taufik: ‘Ik smeek je, laat me begaan. Zeg dat je bent ontdekt, dat het te laat was.’
Aisha: ‘Ze zullen me niet geloven.’
Taufik: ‘Ik ben je getuige.’
Aisha: ‘Ze zullen me vermoorden.’
Taufik: ‘Ik bescherm je.’
Geluid van wegrijdende bus.
Aisha: ‘Kijk we hebben hem gemist.’
Taufik: ‘We hebben juist niets gemist.’
Of BOM!!!!!!
Licht dooft ineens
Gordijn dicht. Gordijn open. Applaus
35

More Related Content

Similar to Schot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark Blaisse

Amh 1
Amh 1Amh 1
Amh 1. .
 
Amh 1
Amh 1Amh 1
Amh 1. .
 
Amh 1
Amh 1Amh 1
Amh 1. .
 
Some were Born to Sing the Blues 8
Some were Born to Sing the Blues 8Some were Born to Sing the Blues 8
Some were Born to Sing the Blues 8SvenjaSimStone
 
Some were Born to Sing the Blues 9
Some were Born to Sing the Blues 9Some were Born to Sing the Blues 9
Some were Born to Sing the Blues 9SvenjaSimStone
 

Similar to Schot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark Blaisse (7)

Amh 1
Amh 1Amh 1
Amh 1
 
Amh 1
Amh 1Amh 1
Amh 1
 
Amh 1
Amh 1Amh 1
Amh 1
 
Week 3 roush
Week 3 roushWeek 3 roush
Week 3 roush
 
Some were Born to Sing the Blues 8
Some were Born to Sing the Blues 8Some were Born to Sing the Blues 8
Some were Born to Sing the Blues 8
 
Some were Born to Sing the Blues 9
Some were Born to Sing the Blues 9Some were Born to Sing the Blues 9
Some were Born to Sing the Blues 9
 
10G. Anthony 1.1
10G. Anthony 1.110G. Anthony 1.1
10G. Anthony 1.1
 

More from Jurgen Marechal

LEF in een historische context .pptx
LEF in een historische context .pptxLEF in een historische context .pptx
LEF in een historische context .pptxJurgen Marechal
 
LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptx
LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptxLEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptx
LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptxJurgen Marechal
 
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptx
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptxLEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptx
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptxJurgen Marechal
 
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptx
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptxLEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptx
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptxJurgen Marechal
 
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Jurgen Marechal
 
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Jurgen Marechal
 
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Jurgen Marechal
 
Omo en het vak levensbeschouwing
Omo en het vak levensbeschouwingOmo en het vak levensbeschouwing
Omo en het vak levensbeschouwingJurgen Marechal
 
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samr
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samrDigitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samr
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samrJurgen Marechal
 
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015Jurgen Marechal
 
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMR
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMRDigitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMR
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMRJurgen Marechal
 
Werk maken van de morele competentie 2014
Werk maken van de morele competentie  2014Werk maken van de morele competentie  2014
Werk maken van de morele competentie 2014Jurgen Marechal
 
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoering
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoeringWerk maken van de morele competentie - Werk in uitvoering
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoeringJurgen Marechal
 
Geschiedenis nationaal-socialisme en fascisme
Geschiedenis   nationaal-socialisme en fascismeGeschiedenis   nationaal-socialisme en fascisme
Geschiedenis nationaal-socialisme en fascismeJurgen Marechal
 
The History of antisemitism
The History of antisemitismThe History of antisemitism
The History of antisemitismJurgen Marechal
 
Nationaal-socialisme en fascisme
Nationaal-socialisme en fascismeNationaal-socialisme en fascisme
Nationaal-socialisme en fascismeJurgen Marechal
 
Nationaal-socialistische heerschappij
Nationaal-socialistische heerschappijNationaal-socialistische heerschappij
Nationaal-socialistische heerschappijJurgen Marechal
 

More from Jurgen Marechal (20)

LEF in een historische context .pptx
LEF in een historische context .pptxLEF in een historische context .pptx
LEF in een historische context .pptx
 
LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptx
LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptxLEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptx
LEF en Stilstaan bij het Leven Tweede klas.pptx
 
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptx
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptxLEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptx
LEF en Metaforen Eerste Klas deel 2.pptx
 
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptx
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptxLEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptx
LEF en Vriendschap Eerste Klas deel 1.pptx
 
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
 
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
 
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
Proefwerk levensbeschouwing in historisch perspectief
 
Omo en het vak levensbeschouwing
Omo en het vak levensbeschouwingOmo en het vak levensbeschouwing
Omo en het vak levensbeschouwing
 
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samr
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samrDigitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samr
Digitaalrijke Macbeth in de klas aan de hand van t pa ck en samr
 
Phineas denkt zelf na
Phineas denkt zelf naPhineas denkt zelf na
Phineas denkt zelf na
 
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015
Leren met ict - Het digitaliseren van leren - Jurgen Marechal, OSH 2015
 
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMR
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMRDigitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMR
Digitaalrijk onderwijs - Deel 2: TPaCK en SAMR
 
Werk maken van de morele competentie 2014
Werk maken van de morele competentie  2014Werk maken van de morele competentie  2014
Werk maken van de morele competentie 2014
 
De dode zeerollen les 3
De dode zeerollen   les 3De dode zeerollen   les 3
De dode zeerollen les 3
 
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoering
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoeringWerk maken van de morele competentie - Werk in uitvoering
Werk maken van de morele competentie - Werk in uitvoering
 
Tegentapijt
TegentapijtTegentapijt
Tegentapijt
 
Geschiedenis nationaal-socialisme en fascisme
Geschiedenis   nationaal-socialisme en fascismeGeschiedenis   nationaal-socialisme en fascisme
Geschiedenis nationaal-socialisme en fascisme
 
The History of antisemitism
The History of antisemitismThe History of antisemitism
The History of antisemitism
 
Nationaal-socialisme en fascisme
Nationaal-socialisme en fascismeNationaal-socialisme en fascisme
Nationaal-socialisme en fascisme
 
Nationaal-socialistische heerschappij
Nationaal-socialistische heerschappijNationaal-socialistische heerschappij
Nationaal-socialistische heerschappij
 

Schot | Een reli-komedie over liefde, leugens en geloof - Mark Blaisse

  • 1. SCHOT Een reli-comedie over liefde, leugens & geloof Scenario Mark Blaisse Regie Ursul de Geer Productie: Paradiso, Amsterdam Wat hebben een biechtstoel, een bushokje in Bagdad en de Klaagmuur met elkaar gemeen? De afscheiding, het gaas, het schot, dat de gesprekspartners dwingt te communiceren zonder elkaar in de ogen te kunnen kijken. Dat levert bekentenissen en verdraaiingen op, hilarische misverstanden en bloedserieuze waarheden. Zes acteurs spelen met vuur als zij hun God, Allah of Javeh onder de loep houden maar vooral zichzelf blootgeven in al hun twijfels en verlangens. Een ultieme poging de goden op één lijn te brengen en aan te tonen dat mensen waar dan ook met dezelfde vragen zitten. Geen taboe wordt gemeden, geen hypocrisie verbloemd, geen kant gekozen. Dat God zo geestig is waren we bijna vergeten. De reli-comedie speelt zich af op drie verschillende locaties die allen gekenmerkt worden door de aanwezigheid van een schot, een scheiding tussen twee gesprekspartners. Het publiek ziet de spelers wel, zij elkaar niet. De drie locaties staan op een draaiende schijf die het toneel vormt. 1. De biechtstoel 2. Het bushokje 3. De Klaagmuur Personages: In de biechtstoel Pater Ton Bodarius Karin van Geest In het bushokje Taufik Aisha Bij de Klaagmuur Léon Somers Esther 1
  • 2. Scène 1 In de Biechtstoel Op het toneel staat een biechtstoel. Links knielt, zoals we van opzij kunnen zien, een vrouw. Karin. Rechts zit de priester, pater Bodarius, die de biecht afneemt. Tussen hen in bevindt zich een afscheiding van koper gaas, waardoor zij elkaar ontwaren maar niet kunnen herkennen. PB: ‘In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, amen. U gaat biechten en vragen om vergeving van uw zonden.‘ Karin: ‘Ja, pater, zo is het. Ik heb het al heel lang niet meer gedaan. Ik weet niet of ik het allemaal nog weet, als u begrijpt wat ik bedoel.’ PB: ‘Nee, ik begrijp niet wat u bedoelt. Wat is het dat u denkt niet meer te weten?’ Karin: ‘Nou ja, wanneer ik amen moet zeggen en zo. Ik herinner me dat ik als kind doodsbang was voor de biecht.’ PB: ‘Doodsbang?’ Karin: ‘Ik kreeg straf ook als ik niets had gedaan. Ik verzon vaak maar wat omdat de paters niet konden geloven dat ik geen zonden had begaan.’ PB: ‘Wat verzon u zoal?’ Karin: ‘Nou ja, dat ik een koekje had gestolen, of dat ik mijn broertje de pestpokken wenste, terwijl ik erg van hem houd. Moest ik toch mooi op mijn knieën twintig keer een gebed opdreunen, voor straf…’ PB: ‘Mag ik vragen hoe u heet? Dat biecht misschien makkelijker als ik u bij uw naam noem. Anders is het zo onpersoonlijk.’ Karin: ‘Maar het is toch ook onpersoonlijk en anoniem?’ PB: ‘Ja, ja, dat is het ook, maar de ervaring heeft geleerd dat het toch warmer voelt als ik uw naam ken. Mijn naam kent u toch ook?’ Karin: ‘Ja, die staat op het programma van de kerk’ PB: ‘U bedoelt in de biechtschema’s. Ja, dat is waar. Als ik u bij uw naam noem klink ik misschien wat vertrouwder vanachter het gaas.’ Karin: ‘Karin. Karin van Geest. Ja, dat gaas….Waarom is dat eigenlijk? Ik kan u helemaal niet zien.’ PB: ‘Dat is ook de bedoeling.’ Karin: ‘U mij wel? Dat zou toch te gek zijn.’ PB: ‘Als u mij niet ziet kunt u eerlijker tegen mij te zijn.’ Karin: ‘U kunt dus gewoon naar mij zitten koekeloeren…’ 2
  • 3. PB: ‘Karin. Dat is een mooie naam.’ Karin: ‘U heet natuurlijk helemaal niet Bodarius. In uw paspoort bedoel ik. En u heeft geen antwoord gegeven op het koekeloeren.’ PB: ‘Ton Bodarius, Anton Hubertus Maria om precies te zijn.... En wat dat koekeloeren betreft; ik kan u zeggen dat de ziel mij meer interesseert dan hoe u er uitziet, dus daarover hoeft u zich geen zorgen te maken. En bovendien, ik zie alleen een omtrek.’ Karin: ‘Nou ik weet anders precies hoe u eruit ziet. Heel appetijtelijk…’ PB: ‘Pardon?’ Karin: ‘Laat maar, dat komt zo wel.’ PB: ‘Mevrouw Van Geest, we dwalen af. U kwam biechten. Ik luister.‘ Karin:‘ Ik wil over echte dingen praten.’ PB: ‘Dat vindt God niet erg.’ Karin: ‘Ik wil niet met God praten maar met u. Over echte gevoelens.’ PB: ‘Gaat uw gang.’ Karin: ‘Bij wie gaat ú eigenlijk te biecht? Of hoeven jullie dat niet? Gaat God ervan uit dat jullie heilig zijn…?’ PB:’Niemand is vrij van zonden. En ik biecht in zekere zin als ik nadenk over mijn daden. Heb ik dit en dat wel goed gedaan? Zijn mijn gedachten wel rein?’ Karin:’En? Zijn uw gedachten rein? Denkt u nooit aan vrouwen, aan dat u weleens verliefd zou kunnen worden…?’ PB: ‘Nee, daar denk ik niet aan.’ Karin: Maar het zijn prachtige gevoelens, en die zijn verboden in de kerk van de liefde.? Hoe rijmt u dat?’ PB: ‘Mevrouw van Geest, begin aan uw biecht.’ Karin:’Hoe zeker weet ik dat mijn geheim in goede handen is?’ PB: ‘Al uw geheimen zijn in goede handen. Ik zwijg als het graf.’ Karin: ‘Kan ik daar echt van op aan? U zult mij niet verraden, wat ik ook ga verklappen?’ PB: ‘U heeft overspel gepleegd? Uw man verraden? Ik snap u. Zou ik misschien ook wel doen als ik geen priester was. Hemel, een heel leven met dezelfde. Vertel het me gerust…’ Karin: ‘Het is heel erg spannend, wat ik u kom vertellen.’ PB: ‘Abortus gepleegd? Oh, mijn God. Dat hoop ik toch niet. Ik kan u niets verbieden, maar of God abortus zal vergeven kan ik u niet beloven.’ Karin: ‘Natuurlijk kunt u dat niet beloven. U bent God niet.’ 3
  • 4. PB: ‘Nee, nee, zo bedoel ik het niet. De kerk kan abortus niet toestaan, zij is de hoeder van ongeboren leven. Ik weet niet of dat u zal worden vergeven. Karin: ‘Wat? Ik dacht dat God alles vergaf, als je maar echt spijt hebt….’ PB: ‘Zullen we niet zo langzamerhand…’ Karin: ‘Weet u dat ik een zonnebril op heb? Haha, Strikvraag!’ PB: ’U probeert mij af te leiden. Gaat uw gang, vertel het me, maar het onderbreken van leven is niet Gods bedoeling, Hij……’ Karin (onderbreekt hem):‘Ach pater, ik kom helemaal niet over abortus praten…’ PB: ‘Kon ik niet weten.’God zij dank. Karin: ‘Het is veel pikanter.’ PB: ‘God bewaar me…’ Licht dooft, toneel draait 4
  • 5. Scène 2 Aan de Klaagmuur (Westelijke Muur) Jeruzalem. Israël. Rechts, zoals het hoort, staat, met de rug naar de zaal, Esther. Zij draagt een losse doek over haar hoofd. Esther woont in Jeruzalem. Aan de andere kant van het schot bidt Léon Somers. Hij is een Hollandse toerist, op bezoek in Jeruzalem. Hij is joods, maar kritisch en niet erg belijdend. Hij draagt een oranje keppeltje. Léon: ‘Hot, very hot… Esther: ‘Yes that’s normal here, this time of the year.’ Léon: ‘I didn’t drink enough this morning. Tea, I mean.’ Esther: ‘What else? Don’t tell me you are drinking beer for breakfast! Stilte Esther: ‘Are you Dutch by any chance? Bent u Nederlander? ‘ Léon: ‘Hoor je dat dan meteen? Da’s niet best.’ Esther: ‘Nou ja, sorry hoor. Ik kom oorspronkelijk zelf ook uit Nederland.’ Léon ‘Goh, da’s ook toevallig. Ik bedoel dat we naast elkaar staan te bidden. Het is gelukkig lekker rustig vandaag. Sorry, laat ik me even voorstellen, Léon…’ Esther: ‘Nee! Toch niet de Léon? De schrijver die het voor Badr Hari en Moszkowicz opneemt?’ Léon: ‘Eh, nee.’ Esther: ‘ …en die Anne heeft geschreven, dat toneelstuk over Anne Frank met die smakeloze champagne vooraf…’ Léon: ‘Nee, nee.” Esther: ‘De man die zo vaak wordt gepest door die cabaretier, nou, hoe heet ie ook alweer, met dat hoofd en dat rare brilletje, help me even…’ Léon: ‘Van ’t Hek.’ Esther: ‘Ja, Youp van ‘tHek , heerlijk die columns van hem. Weekendeditie van de NRC, kan ik hier gewoon laten komen. Hmm. Dus een andere Léon.’ Léon: ‘Ik ben Léon Somers uit Veenendaal. Gewone jongen. Mijn moeder heet Polak.’ Esther: ‘Maar je bent ook joods, da’s mooi, want anders zou ik ook niet snappen wat je hier doet, bij de Klaagmuur.’ Léon: ‘En jij?’ 5
  • 6. Esther: ‘Ik heet Esther…We moeten wel een beetje zachtjes praten…’ Léon: ‘Dat mag zeker niet hè, praten? Er mag zoveel niet.’ Esther; ‘O nee?’ Léon: ‘In de sjoel mag je niet naar elkaar kijken, maar er wordt toch geflirt …’ Esther: ‘Nou, dat is in Jeruzalem niet mogelijk hoor. Ik mis dat wel een beetje, dat Hollandse, die gein. Hier is alles zo serieus.’ Leon: ‘Zegt Saar tegen Moos, waar ga jij heen met de auto? Zegt Moos, naar het crematorium. Zegt Saar, hoe komt mijn auto dan terug?’ Of Zegt Bram tegen Moos; Ik ga mijn vrouw verkopen, wat geeft je voor haar? Moos ; niks Bram ; toch verkocht! Even pauze houden / naar het publiek: snap je ‘m? Esther: ‘Ga een beetje stomme moppen staan tappen hier bij de Muur.’ Leon: ‘Jij wilde dat het minder serieus werd. Bij het woord Klaagmuur word je toch al een beetje chagrijnig?’ Esther: ‘Wij joden klagen nu eenmaal altijd. De hele wereld is tegen ons dus er is weinig reden om vrolijk te doen.’ Léon: ‘Zegt Sam tegen Moos: ik hoor dat je bedrijf is afgebrand. Wat verschrikkelijk voor je. Zegt Moos: Sssst, dat is pas morgen.’ Goeie hè?’ Esther: ‘Je kunt wel horen dat jij hier niet woont. Er is hier teveel stress voor grappen.’ Léon ‘Nogal wiedes, met een bom in zowat iedere bus of groentekar.,..’ Esther: ‘Niet overdrijven. Het is nergens zo veilig als in Israël. Er staan overal soldaten.’ Léon ‘Ja dat is waar. En die scheidingsmuur tussen ons en de Palestijnen is een fantastische vondst! Het beste wat ze ooit hebben kunnen doen’ Esther: ‘Vind je?’ Léon: ‘Ja, zo is het tenminste duidelijk….Tot hier en niet verder.’ Esther: ‘Die hele muur slaat nergens op en bovendien slecht voor ons imago Léon: ‘Imago? Wat kan ons het imago nou schelen. Jeruzalem, daar doen we het allemaal om.’ Esther: ‘Het is geen wedstrijd.’ Léon: ‘Maar wij joden weten van wie de stad echt is, toch?’ Esther: ‘Jeruzalem is van iedereen.’ 6
  • 7. Léon : ‘Dus jij vindt dat de christenen en islamieten evenveel recht hebben…? Jeruzalem ligt in ons land… in ons land ‘ Esther: ‘Wacht even, ik zeg alleen dat iedereen het recht heeft om in deze heilige stad te bidden.’ Léon: ‘En er mensen op te blazen.’ Esther: ‘Nee, natuurlijk niet. Léon: ‘Het recht van de sterkste.’ Etsher; ‘Straks ga je nog zeggen, het recht van het uitverkoren volk.’ Léon: ‘Nou en? Dat zijn we toch?’ Esther: ‘Nee hoor, we zijn gewone mensen, zoals alle andere mensen.’ Léon: ‘Door dit soort tolerantie raken wij nou juist in de problemen. We moeten keihard voor ons hachje vechten en daar is geloof in je bijzondere status voor nodig’ Esyher: ‘En dan ben je verbaasd dat wij vijanden hebben.’ Léon: ‘Ach, antisemieten zijn nu eenmaal niet weg te denken.’ Esther: ’Ik hoor dat je als jood in Nederland bang moet zijn?’ Léon: ‘Ja, er worden weer ruiten ingegooid en bij pro-Hamas demonstraties mogen wij weer aan het gas. Maar het mag allemaal hoor..’ Esther: ‘Blij dat ik hier woon.’ Léon: ‘In Rotterdam noemen ze alles wat slecht is Joden.’ Hoe was het eten ? Joden . ongelofelijk. Heeft natuurlijk met Ajax te maken, komt van de Feijenoorders. Je hoort ook zeggen; de enige goeie jood is een dode jood …’ Esther: ‘Maar als wij zouden zeggen dat de enige goede Palestijn een dode….’ Léon: ‘Ja, dan zijn de poppen aan het dansen.’ Esther: ‘Misschien moeten we eens ophouden met al die vooroordelen, over en weer.’ Léon: ‘Het is toch geen vooroordeel als je kritiek hebt op mensen die ons dood willen?” Esther: ‘Ze willen ons niet dood, ze willen gewoon zelf een beter leven.’ Esther: ‘Denk je dat Palestijnen wel eens van Anne Frank hebben gehoord?’ Léon: ‘Nou die is al dood, dus tegen haar kunnen ze weinig hebben.’ Esther: ‘Dat is toch een verhaal dat iedereen aangrijpt? Je kunt alleen maar bewondering hebben voor Anne, voor haar moed en karakter.’ Léon: ‘En waar komt de islam mee? Met Osama Bin Laden. Dat is pas een internationale held, laat me niet lachen.’ Esther: ‘Jij gaat elke keer te ver. Heb jij eigenlijk wel vrienden?’ Léon: ‘Ik voetbal met Turken en Marokkanen, maar die weten niet dat ik joods ben.’ 7
  • 8. Esther: ‘Kom, we moeten bidden.’ Scène 3 In het bushokje Bagdad, Irak. Een bushalte, waar een aparte buiten wachtruimte is voor mannen en vrouwen. De vrouw zit. De man staat. Zij kunnen elkaar niet zien, alleen elkaars voeten steken onder de scheiding door. Zij heeft gouden pumps aan. Zij is zwanger. Hij draagt sneakers. Het is een tijd lang stil. Taufik schuift naar de opening in de scheiding en steekt een sigaret op. Taufik: ‘Hé, hé jij…Ik ben Taufik en kom uit Basra. Ik mag jou niet aanspreken hè? Weet ik, maar ik kijk naar jouw schoenen en denk…. (Korte stilte) ‘Mijn broer is ziek. Hij heeft geen vrouw en ook geen kinderen die hem verzorgen. Ik moet naar hem toe . .Wie ben jij?’ Aisha zwijgt. Taufik: ‘Hé we kunnen toch even kletsen? Doe alsjeblieft niet zo, zo ceremonieel. Er is geen imam te bekennen. Mooie schoentjes trouwens en….’ Aisha: ‘Hou je mond, hoe durf je mij zo aan te spreken? En mij te tutoyeren! Hé jij, hé jij… Laat me met rust….Hé jij, pfff…’ Taufik: ‘Wat geeft dat nou, als we praten terwijl we op de bus wachten? We kunnen elkaar niet eens zien, dus is er niets mis mee.’ Aisha: ‘Dat maakt niet uit, ik mag niet met vreemde mannen praten.’ Taufik: ‘OK, OK.’ Taufik loopt van het schot weg. Zij pakt een spiegeltje uit haar tas en kijkt naar zichzelf. Zit aan haar hoofddoek. Aisha: ‘Taufik, wel een leuke naam…’ Taufik snelt naar de afscheiding. Aisha: ‘Jammer dat ik niet met je mag praten…’ Taufik: ‘Ja, heel jammer! Aisha zwijgt Taufik: ‘Praat dan tegen de wind. Ik hoor dan je woorden die naar mij worden gedragen door de vleugels van de lucht…’ Aisha: ‘Ha, een dichter in de notendop. Jammer dat hij geen manieren heeft.’ Taufik:. Ja, ik ben poëtisch en romantisch . Stilte Taufik: ‘Hoe heet je .” 8
  • 9. Aisha: ‘Aisha…’ Taufik: ‘Waar kom je vandaan?’ Aisha: ‘Uit Bagdad natuurlijk.’ Taufik: ‘En wat studeer jij?’ Aisha: ‘Medicijnen…’ Taufik: ‘Medicijnen? Dus jij wil dokter worden…’ Aisha: ‘Jij bent slim zeg (ze lacht). Nou Taufik - zo heet je toch?- laat me raden. Jij werkt vast in het bedrijf van je vader, op de afdeling boekhouden, waar je nooit iets hoeft te doen…’ Taufik: ‘Jij hebt een mooi beeld van mannen. Inderdaad, ik werk voor mijn vader of eigenlijk met hem. We hebben een drukkerij.’ Aisha: ‘Een drukkerij? Of breng je gewoon kranten rond?” Taufik: ‘Wat ben jij vals zeg…’ Stilte Taufik: ‘We maken mooie boeken, schoolboeken. En we drukken poëzie.. Zal ik iets voordragen?’ Aisha: ’Nee, alsjeblieft zeg. Een troubadour in een bushokje die voor een onzichtbare vrouw staat te dichten.…’ Stilte. Taufik loopt heen en weer. Aisha: ‘Woon je hier? Neem je vaak deze bus?’ Taufik: ‘Nee, ik woon hier niet. En ja, ik neem regelmatig deze bus.’ Aisha: ‘Maar wat heb je hier dan te zoeken?’ Taufik: ‘Ik krijg bijles Engels in dat gebouw daar (wijst). Een keer per week.’ Aisha: ‘Wil je soms vluchten? Als je niet gaat studeren en terug komt om je land te dienen, ben je een verrader.’ Taufik: ‘Ik ben geen verrader als ik een vrij leven kies..’ Aisha: ‘Allah zal je straffen.’ Taufik: ‘De medische faculteit ligt aan de andere kant van de stad. Hoe kom jij dan hier?’ Aisha: ‘Ik logeer bij mijn moeder.’ Taufik: ‘En die laat je zomaar alleen met de bus gaan?’ 9
  • 10. Aisha: ‘Ik ben wel wat gewend.’ Taufik: ‘Oh, ja?’ Aisha: ‘Toen ik in Londen studeerde ging ik elke dag alleen met de metro.’ Taufik: ‘Zonder begeleiding?’ Aisha: ‘En?’ Taufik: ‘En, nooit betast?’ Aisha: ‘Ze stonden tegen mij aan, knepen stiekem in mijn rug of in mijn billen en keken de andere kant op…’ Taufik: ‘Had je daar ook een hoofddoek om?’ Aisha: ‘Maar wel achter op mijn haar.’ (lacht zachtjes) Taufik: ‘Natuurlijk kijken alle mannen dan naar je en knijpen ze je. Eigen schuld. Dan vraag je erom.’ Aisha: ‘Mannen hebben absoluut niet het recht om handtastelijk te worden.’ Taufik: ‘Wel als je ze uitdaagt zonder degelijke hoofddoek…’ Aisha: ‘Wat ben jij een kameel zeg. Je weet niet eens hoe ik eruit zie. Waarom zouden mannen naar me kijken?’ Taufik: ‘Mannen kijken nu eenmaal naar vrouwen. Naar hun ogen en hun haren.’ Aisha: ‘Ja ja. Naar hun borsten en billen zal je bedoelen.’ Taufik: ‘Leidde je een wild leven?’ Aisha: ‘Wilde levens worden vooral hier in Bagdad achter de schermen geleid.’ Taufik: ‘Niet op je mondje gevallen!‘ Aisha: ‘Jij bent zoals alle andere…’ Taufik: ‘Oh, je denkt dat ik een versierder ben.’ Aisha: ‘Alle mannen zijn versierders. Hoe lelijker ze zijn hoe erger.’ Taufik: ‘Oh, dank je!’ Aisha: ‘Maar misschien ben je wel gay.’ Taufik: ‘Dat zou je wel veilig vinden!’ Aisha: ‘Je zou het niet eens mogen toegeven.’ Taufik: ‘Als ik homo was zou ik vervolgd worden en geslagen…’ Aisha: ‘Ja , vanzelfsprekend.’ Taufik: ‘Dus ben ik een overtuigde hetero en ook een man van eer en deugd.’ Aisha: ‘Die combinatie komt bij mannen maar zelden voor…’ 10
  • 11. Taufik: ‘Je weet niet of ik mooi of lelijk ben, misschien heb ik wel een bochel, ben ik kaal, zitten er haren op mijn rug of ben ik tandeloos.’ Aisha: ‘Het kan me niets schelen hoe je eruit ziet. Ik ben niet op zoek. Allah is mijn getuige…’ Taufik: ‘Wat zal Allah zeggen als hij erachter komt dat je met een vreemde man hebt gepraat?’ Aisha: ‘Allah heeft geen tijd voor futiliteiten…’ Taufik: ‘Ben ik een futiliteit?’ Stilte Taufik: ‘Een hoofddoek accentueert jullie schoonheid. Daarom beweer ik dat de Islam juist vrouwvriendelijk is…’ Aisha: ‘De man een vrijbrief geeft zal je bedoelen…’ Taufik: ‘De vrouw is Allah’s mooiste schepsel…’ Aisha: ‘Dat met duizend en één doek beschermd moet worden tegen de lusten van de man.’ Taufik: ‘En jullie eigen lusten dan?’ Aisha: ‘Die delen we met onze echtgenoot. De rest ziet alleen de verpakking.’ Taufik: ‘Jij bent echt de slimste thuis hè? Vinden mannen niet leuk. Ben je vaak alleen?’ Aisha: ‘Je weet niet hoe alleen.’ Zij wrijft zachtjes over haar buik, haar kind. Taufik: ‘Ik denk dat ik dat wel weet. Ik heb aan het front gevochten. Tegen die schoften uit Iran.’ Aisha: ’Je was niet de enige die naar het front moest’ Stilte Taufik: ‘Ik mis drie vingers aan mijn linkerhand. Geamputeerd… granaatscherven …Mijn benen…een en al littekens.’ Aisha: ’Allah zal je belonen.’ Taufik: ‘Ik ben in de oorlog zoveel vrienden verloren dat ik geen vrienden meer durf te maken.’ Aisha: ‘Allah zal je nieuwe vrienden geven.’ Taufik: ‘Oorlog of vrede, we leven hier altijd in spanning.’ Aisha (wrijft weer over haar buik): ‘Pas op wat je zegt. Zelfs bushokjes hebben oren.’ Taufik: ‘Pas op, pas op! Mijn hele leven pas ik al op. Laat me ook eens zeggen wat ik heb gevoeld.’ Aisha: ‘Maar waarom tegen mij?’ Taufik: ‘De eenzaamheid, de angst, de innerlijke strijd. Ik moest voor Allah vechten maar 11
  • 12. Allah staat voor vrede, niet voor strijd.’ Aisha: ‘Allah is de grootste en voor Hem moeten we kunnen sterven.’ Taufik: ‘Ik geloof niet wat de ayatollahs en imans zeggen. Ik geloof alleen in de God van de liefde en in Zijn zegen voor de liefde tussen twee mensen. Ahhh, wat heb ik dat mooi gezegd!’ Aisha: ‘Wat weet jij van de liefde? Niets. Je bent een gewone Irakse jongen, vol dromen en gedichten.’ Taufik: ‘Ik heb één prangende vraag, hij brandt op mijn lippen, hij dwingt zich een weg door mijn tanden.’ Aisha: ‘Ik wil het niet horen.’ Taufik: ‘Je moet het horen.’ Aisha: ‘Ik doe mijn oren dicht.’ Taufik: ‘Ben je getrouwd? ‘ Aisha kijkt meteen de andere kant op. Aait over haar buik. Buigt haar hoofd. Het licht dooft. Het toneel draait een slag. 12
  • 13. Scène 4 In de biechtstoel. Karin heeft nu blote armen nadat zij haar vest heeft uitgetrokken. Ook heeft zij even een zonnebril opgezet. Karin: ‘God is wel uw beste vriend hè? Praat hij wel eens terug?’ PB: ‘Ik praat de hele dag met hem en Hij antwoordt, gelooft u me maar.’ Karin: ‘Met rooksignalen zeker!’ PB: ‘Die zie ik alleen als er een paus wordt gekozen.’ Karin: ‘Waarom moeten zij beloven alleen met God te leven, geen vrouw te zullen nemen? Dat is toch onmenselijk. Laat ze het celibaat opheffen. Laat ze trouwen! Al die paters weer mens maken. Wordt u ooit vastgehouden?’ PB: ‘Door Gods liefde.’ Karin: ‘En wordt u ooit gezoend?’ PB: ‘Tja…’ Karin :’Mij gaat het om u, om Bodarius, de man Bodarius…’ Karin zet haar zonnebril af en gaat met een hand door haar kapsel. Stilte Karin: ‘Waarom gaat u daar niet op in?’ PB :’Dat deed ik toch’ Karin: ‘Helemaal niet. Ik zei dat ik hier niet ben voor God maar voor jou. Zo, nu heb ik het eindelijk gedaan, u tutoyeren..’ PB: ‘Dat vind ik niet erg.’ 13
  • 14. Karin: ‘Wat vind je niet erg? Dat ik je tutoyeer of dat ik zeg dat ik…’ PB: ‘Mevrouw, dit is geen biecht, maar een discussie…’ Karin: ‘Discussie? Het is een bekentenis… godverdomme. O jee, even m’n mond spoelen... ‘ Stilte Karin: ‘Da’s eigenlijk wel een goed idee, al zeg ik het zelf, om hier een bakje met water neer te zetten voor de monden die zich verspreken. Gebeurt dat nou vaak?’ PB: ‘Hm, nee, nou ja, niet vaak. Wilt u alstublieft overgaan tot de biecht?’ Karin: ‘Ik wil wel, maar ik durf niet. Ik heb besloten de kerk in het hart te raken. Trouwens, is hier ergens een wc?’ PB: ‘In het hart? Dat zal niet meevallen. Ik kan me niets voorstellen. Wat bedoelt u?’ Karin: ‘In de naam van de vader, de zoon en de heilige geest. Ik ben hier om op te biechten dat ik van u, van jou….’ PB: ‘Nou…?’ Karin: ‘Kan ik niet eerst even naar de wc? Er is natuurlijk helemaal geen wc hier. Moet jij nooit midden in een biecht…? Of tijdens de mis? Goh, als ik daar aan denk krijg ik meteen de slappe lach.’ PB: ‘Wat is er grappig aan naar de wc gaan?’ Karin: ‘Met die jurk voor een pishok staan en dan dat hele kleed onder je kin klemmen om te kunnen… En natuurlijk zie je jezelf helemaal niet onder al die stof….Sorry, sorry, dit gaat helemaal nergens over…’ PB: ‘Mevrouw, pardon, dit kan inderdaad helemaal niet. Gaat uw biecht hierover? Moet ik me voorbereiden op uw platte observaties? Is dat het?’ Karin: ‘Nou, je zit er niet helemáál naast. Wees nou niet zo ongeduldig. Ik vertel het zo. Even denken hoe ik het zal formuleren…’ PB: ‘Gaat het met uw behoefte, kunt u het nog even ophouden? Karin: ‘Mijn behoefte? Daar gaan we het zo over hebben. Niet pushen, ja? En nu ga ik even naar de wc.’ Karin loopt weg. Licht dooft 14
  • 15. Scène 5 Esther: ‘We hadden het over Jeruzalem, weet je nog?’ Léon: ‘Het is wel erg slim geweest om onze tempels op die van onze voorgangers te bouwen.’ Esther: ‘Uit hoogmoed, zeggen ze. Om te laten zien wie de baas is.’ Léon: ‘Hoe moesten de oude joden anders respect afdwingen? Lekker mijn stenen op jouw stenen. ’ Esther: ‘Gewoon treiteren dus?’ Léon: ‘Ja, gewoon treiteren. Net als Palestijnse huizen vernietigen. Prima hoor. Hoe meer hoe beter! Esther: ‘Je bent walgelijk. We leren ook niets van de geschiedenis…’ Léon: ‘Wij joden leren dat we altijd op onze hoede moeten zijn. Als de mensen hier even niet 15
  • 16. opletten hebben ze Hamas op de stoep staan. De tunnels liggen er al.’ Esther: ‘Nou zeg, dat is iets om trots op te zijn zeker, onze oorlog in de Gaza. Wat een afgrijselijke tijd, wat een verspilling…’ Léon: ‘Het was nodig…’ Esther: ‘Wat was nodig? Kinderen doden, ziekenhuizen bombarderen? Léon: ‘Had Hamas maar geen raketten in ziekenhuizen moeten opslaan. Zij lokken het uit, zij proberen moordenaars van jullie te maken, terwijl jullie voor je veiligheid vechten…’ Esther: ‘We kunnen ze wel een menswaardig bestaan bieden, met werk, scholen, vrij bewegen zonder vernederingen bij de grensposten..’ Léon: ‘Je doet net of dat zomaar kan. Achter iedere onschuldige arbeider kan een terrorist schuil gaan..’ Esther: ‘Die hebben wij dan zelf gecreëerd…’ Léon: ‘Met jou valt niet te praten.’ Esther: ’Met jou ook niet want je bent gewoon een fundamentalist en fundamentalisten hebben altijd gelijk…’ Léon: ‘OK, wat vind je van het idee alle Palestijnen naar Canada te verhuizen.’ Esther: ’Dan kun je ook zeggen dat alles Israëli naar Canada moeten, waar slaat dat op?’ Léon: ‘Nou daar is plaats. En als we ze uit elkaar halen krijgen we misschien vrede.’ Esther: ‘Maar niemand wil Jeruzalem opgeven.’ Léon: ‘Volgens mij doen joden het beter in New York dan in Tel Aviv.’ Esther: ‘Dat is nog geen reden om alle joden naar Amerika te sturen. Of naar Canada. Je moet met iets beters komen.’ Léon: ‘Vooruit, laat me even doordenken. Niet naar Canada? Dan maar naar een ander leeg land, Siberië, Tadzjikistan, Noord Korea, weet ik veel…’ Esther: ‘Het is maar de vraag of iemand Palestijnen wil opnemen. Hun eigen broeders in ieder geval niet.’ Léon: ‘Typisch. Het is maar goed voor ons dat er geen solidariteit bestaat in de islamitische wereld. Zolang ze lekker met elkaar blijven vechten, hoeven wij ons minder zorgen te maken.’ Esther: ‘Vreemd eigenlijk, dat ze zoveel energie verspillen om elkaar het leven zuur te maken. Allah van de een is niet Allah voor de ander. Als je een Yezidi meisje bent mag je door andersdenkende islamieten worden verkracht. Dat staat zogenaamd in de Koran.’ Léon: ‘Wat? Esther: ‘Dat je een held bent als je vrouwen mishandelt die toevallig niet precies hetzelfde geloven als jij. Die worden verhandeld en behandeld als beesten.’ 16
  • 17. Léon: ‘En dan te bedenken dat ons Oude Testament in zoveel opzichten op de Koran lijkt.’ Esther: ‘Wij hebben Abraham, zij Ibrahim. Wij hebben Mo, namelijk Mozes en zij hebben Mo, je weet wel, Mohammed.’ Léon: ‘Maar Jeruzalem is en blijft van ons.’ Licht dooft Scène 6 Aisha is ook gaan staan. Zij wordt zichtbaar ongeduldig dat de bus niet komt. Taufik is een sigaretje aan het roken. Taufik: ‘Ik vroeg of je getrouwd bent. Toen was je ineens stil. Is dat dan zo’n rotvraag?’ Aisha: ‘Is dat het eerste dat je wilt weten? Niet wat ik lees, wat mijn hobby’s zijn, of ik stiekem drink en rook, of ik …’ Taufik: ‘Nee, ik wil eerst weten of je een relatie hebt. Heb je kinderen?’ Aisha: ‘Heb jij een vrouw? Is het fijn met haar? Is je familie blij? Het gaat me niets aan en het interesseert me ook helemaal niet.‘ Taufik: ‘Maar mij interesseert het wel.’ Aisha: ‘Als ik zeg dat ik getrouwd ben dan stop je zeker met praten?’ 17
  • 18. Taufik: ‘Helemaal niet. Wat is het verschil?’ Aisha: ‘Waarom wil je het dan weten?’ Taufik: ‘Omdat het iets is dat je aan een ander vraagt. Dan heb je een context. Dan…’ Aisha: ‘Dan weet je of ik wel of niet vrij ben en dan doe je anders, geef maar toe.’ Taufik: ‘Allah al Akhbar’ Aisha: ‘Wat nou Allah?’ Taufik: ‘Allah al Akhbar. Allah is de grootste!’ (schreeuwt het uit) Aisha: ’Klaar. Ik praat niet meer met je.’ Taufik: ‘Hoezo?’’ Aisha: ‘Omdat je spot met Allah, zijn naam misbruikt omdat je geërgerd bent..’ Taufik: ‘Ik bedoelde het niet zo. Ik heb je een simpele vraag gesteld en je antwoordt niet. Ik vraag me af wat de reden is. Heb je verdriet?’ Aisha zwijgt Taufik: ‘Je hebt een mooie stem.’ Aisha: ‘Ga je nu weer poëtisch doen? Bespaar je de moeite.’ Taufik: ‘Je wilt gewoon geen oorlogsveteraan, met littekens en een rugzak vol pijn.’ Aisha: ‘Hou alsjeblieft op. We staan hier gewoon op de bus te wachten ja? Als ik onder het schot kijk zie ik grote voeten in grote sneakers. Meer hoef ik niet van je weten…’ Taufik: ‘En als ik kijk zie ik alleen prachtige schoentjes, ik wil alles van je weten.’ Aisha: ‘Ik zei het toch, mannen, allemaal hetzelfde.’ Taufik: ‘Ik ben anders.’ Aisha: ‘Ik word achtervolgd door blikken. Ik kan alleen nog een Ray Ban opzetten.’ Taufik: ‘Een Ray Ban? Ja ja, een Amerikaanse zonnebril opzetten en dan de straat op om tegen Amerika te demonstreren…’ Aisha: ’Demonstreren? Als je iets te vertellen hebt, moet je offers brengen. Een beetje voor de show meelopen, daar koop je niks voor.’ Taufik: ‘Hoef je mij niet te vertellen . Ik heb offers gebracht. Ik ben aan het front geweest. Dat is genoeg voor een heel leven. Ik zie niets in een revolutie.’ Aisha: ‘Ik wel. Als je echt iets wil veranderen, moet je je opofferen. Zelfs je leven…’ Taufik: ‘Ga je naar de moskee?’ Aisha: ‘Dat gaat je niets aan.’ Taufik: ‘Ik ga wel, alhoewel ik niets aan Hem heb gehad in mijn leven. Hij heeft mijn 18
  • 19. vrienden laten sterven.’ Aisha: ‘Allah is barmhartig.’ Taufik: ‘Ik heb mijn voorhoofd zwart gebeden tegen de tapijten en muren. Het heeft niets geholpen. Waar is Allah als ik Hem nodig heb?’ Aisha: ‘Hij is er niet om jouw te helpen. Hij is er om je te inspireren. Hebben ze je niets geleerd op de Koranschool?’ Taufik: ‘Op de Koranschool deed ik niet genoeg m’n best en ik ben er dus afgeschopt.’ Aisha lacht hard. Taufik: ‘Laten we het niet over Allah en Mohammed hebben. Niet als we zo staan …’ Aisha: ‘Dit is Irak. Wat wil je dan?’ Taufik: ‘Ik wil vrijheid. Ik wil kunnen zeggen wat ik wil en vrije verkiezingen.’ Aisha: ‘Ik wil, ik wil..’ Taufik: ‘Ik wil in de 21ste eeuw leven zoals de jonge mensen in het Westen. Die zijn vrij. Ik wil…’ Aisha: ‘Ik ben zwanger. ‘ Taufik: ‘Ja, vrij zijn, dat is wel het grootste goed…… Wat zei je nou?’ Aisha: ‘Ik ben zwanger. Ik heb een dikke buik onder mijn jurk. Baby, weet je wel…’ Taufik: ‘Dus je bent wel getrouwd. Ik had het kunnen weten.’ Aisha: ‘Geef mij eens een sigaret, er kijkt toch niemand.’ Taufik reikt Aisha onder het schot door een sigaret aan. Maar die is niet aan. Sigaret terug, Taufik steekt hem aan en geeft hem opnieuw aan Aisha. Taufik: ‘Mag jij wel roken in jouw toestand?’ Aisha: ’Bah, hij is helemaal nat.’ Taufik: ‘Bijna een zoen!’ Aisha: ‘Ik praat niet meer met je.’ Taufik: ‘Zwanger. Hoe lang al?’ 19
  • 20. Aisha: ‘Gaat je niets aan.’ Taufik: ‘OK dan; heb je al een naam?’ Aisha begint te snikken Taufik: ‘Wat is er?’ Aisha: ‘Ik kan het niet zeggen.’ Taufik: ‘Waarom niet? Het is toch mooi, een kind?’ Aisha tilt haar jurk op en het publiek ziet groene draden. Een bom. Licht dooft. Toneel draait een slag 20
  • 21. Scène 7 Karin komt op haar hakjes terug naar de biechtstoel. Zij heeft haar blousje ver open geknoopt. Zij kijkt nog even in het spiegeltje dat zij uit haar tas heeft gehaald en glimlacht naar zichzelf. Zij gaat weer op haar knieën voor de priester zitten en peutert aan het gaas. Karin: ‘Je mag wel eens wat aan die wc doen. Echt een mannenplee. Het stinkt er en er is geen papier. Gelukkig had ik een Kleenex bij me.’ PB: ‘Ik ga daar nooit. Ik zal de werkster waarschuwen.’ Karin: ‘Waar ga jij dan plassen? (Begint te lachen) Ik moet steeds denken aan die jurk. Of ga je zitten?’ PB: ‘Dat gaat u niets aan.’ Karin: ‘Zitten dus. Dacht ik al. En dan lees je uit de bijbel (lacht weer)? PB: ‘Als u nu niet eindelijk tot de biecht overgaat, stap ik op.’ Karin: ‘OK. OK. Ik…ik, ja hoe zal ik het zeggen, ik…Je bent mij opgevallen. Je ogen, en hoe je over straat loopt. Ik kan er niet van slapen. Ken je de reclame van die priester op een scooter? Zo opwindend!’ PB: ‘Mevrouw, nu moet u zich toch echt even beheersen…’ Karin: ‘Die wapperende pij, dat stoute gezicht. Ik wil je leren kennen, dus dan maar biechten, dan zeg ik het gewoon.’ PB: ‘Wat zegt u gewoon?’ Karin: ‘…dat ik verliefd op je ben, Ton Bodarius…’ PB: ‘Wat? Wat zegt u me daar? Ik, ik…’ Karin: ‘Hoe moet ik het dan nog duidelijker omschrijven? Ik ben verliefd op je. VERLIEFD!’ PB: ‘Karin, Karin, mevrouw Van Geest toch. Kom tot uzelf. U droomt. Uw gevoelens voor mij komen misschien voort uit eenzaamheid…U moet zich beheersen…U moet…’ Karin: ‘Ik smeek je! Je moet toch ook als pater gevoelens kunnen hebben? Is er wel eens iemand verliefd op je geweest? PB: ‘Stop!’ Karin: ‘Ik hou van je, is dat duidelijk? En ik bid dat onze liefde wederzijds wordt…’ PB: ‘Ophouden nu. Onmiddellijk!’ Karin : ‘O ja? Jij bent de biechtvader en je zult naar mij luisteren. En ook praten. En je mond houden!’ 21
  • 22. PB: ‘In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, ik vergeef u uw zondige gedachten. Karin staat op en doet een paar passen naast de biechtstoel. We zien nu ook haar beha. Karin: ‘Als God al bestaat, dan is het niet aan Hem om zonden te vergeven, maar aan ons om het goed te maken. Op welke wijze dan ook.’ PB: ‘Ik volg u niet meer.’ Karin: ‘Volgde je mij maar. Trek die jurk uit. Word vrij. Ga met me dansen…Ik wil bij je op schoot zitten en verder praten!’ PB: ‘Nee, geen sprake van. Dit is hoe er gebiecht wordt. Anders wordt het…… een gesprek en daar gelden hele andere regels.’ Karin: ‘Zou je van mij kunnen gaan houden? PB: ‘Ik hou van u mevrouw, ik hou van u als zoekende, als dolend mens die God nodig heeft om in balans te komen. Als u dat bedoelt.’ Karin: ‘Welnee lieve Bodarius, ik bedoel dat niet en dat weet je ook. Ik bedoel, als een man die van een vrouw houdt, vlees en bloed, niet alleen geest…?’ PB: ‘Stop, nu!’ Karin: ‘Je mag er niet aan denken, hè, want dan ben je niet meer rein. Jou ontreinen, hele vieze dingen met jou doen is nou juist wat mij zo opwindt…’ Licht dooft 22
  • 23. Scène 8 Esther is aan het bidden. Léon zegt niets. Léon: ‘Hoe doe jij dat eigenlijk, zo alledaags?’’ Esther: ‘Hoe bedoel je? Bidden?’ Léon: ‘Nee, leven.’ Esther: ‘Gewoon, door lekker te eten en doen alsof mijn neus bloedt. Anders word je gek hier. Léon: ‘Eten, eten, daar gaat het wel altijd om hè?’ Esther: ‘Eten om te vergeten.’ Léon: ‘Ja, en permanent honger. Geen trek, honger!’ Esther: ‘Wij joden denken al gauw: dit is ons laatste avondmaal.’ Léon lacht hard Léon: ‘Even terug naar eten om te vergeten. Dat doen ze allemaal hier, joden en Palestijnen…’ Esther: ‘Ook daarin lijken we op elkaar. Eten, koken, samen om de tafel zitten, praten en nog meer praten. ‘ Léon: ‘ God, je vraagt je af wat ons nog scheidt.’ Esther: ‘Het is waar dat we erg op elkaar lijken. In van alles: neus, lichaamstaal, handen (Esther doet alsof ze iets verkoopt), handelsgeest, gevlei, zelfmedelijden, huidskleur, klagen, zeuren, knuffelen, nou ja van alles…’ Léon: ‘Maar je voelt het wel, wie jood is en wie niet…’ Esther: ‘Ik voel dat niet. Ik voel dat we hier wonen en hier horen en hier moeten overleven.’ Léon: ‘Met z’n allen?’ Esther: ‘Met z’n allen. De een is niet beter dan de ander voor God. Ik denk dat de mens een excuus zoekt om het land van zijn buren in te pikken en dat excuus is……. religie. Dat rechtvaardigt geweld en haat.’ Léon: ‘Maar het gaat toch gewoon om hebzucht en macht? Ik wou dat iemand dat eens hardop durfde te zeggen…’ Esther: ‘Niks God, alles geld? Alles macht? Alles lust? Is dat wat je bedoelt?’ Léon: ‘En wat bedoel jij?’ Esther: ‘Ach, ik bedoel een mens is een mens, en alle mensen willen uiteindelijk hetzelfde: te eten voor hun kinderen, een baan, vrede, kleren, geld, liefde…’ 23
  • 24. Léon: weet je , ik kwam vol verwachting naar Jeruzalem maar Jeruzalem is net Disneyland.’ Esther: ’Niet spotten.’ Léon: ‘Maar ik meen het. Het lijkt hier echt een attractiepark.’ Esther; ‘Ja, we wonen in een groot decor. Zelf loop je er doorheen zonder deel van het toneelstuk uit te maken. Er is zoveel toneel dat God soms achter de coulissen verdwijnt… Zelfs deze Muur is toneel.’ Léon: ‘Hou op!’ Esther: ‘De plaats waar je een foto kunt maken van je geloof.’ Léon: ‘Nu ben jij degene die spot…’ Esther: ‘Ik moet me echt heel erg concentreren wil ik hier in contact komen met Hem.’ Léon: Veel te warm Waarom is God in de hitte van de woestijn geboren en niet bijvoorbeeld in Zweden.’ Esther: ‘Wij het allemaal afgekeken hebben van de Egyptenaren. Daarom zijn Javeh, Allah, de God van de Drie-eenheid allemaal hier ontstaan Léon: ‘Ra, Ra…Die farao’s wilden zelf als enige god door het leven…’ Esther: ‘Dus bedachten ze dat eentje wel genoeg was!’ Licht dooft. Toneel draait een slag 24
  • 25. Scène 9 Aisha en Taufik zitten allebei op een (gescheiden) bankje. De sigaretten zijn op. De bus komt er nog steeds niet aan. Aisha: ‘Drie keer raden wat ik aan het doen ben?’ Taufik: ‘Dat durf ik niet. Stel dat ik het helemaal mis heb?’ Aisha: ‘Lafaard. Wat zou ik nou kunnen doen? Raad nou maar.’ Taufik: ‘Eh, je nagels vijlen? Je haar kammen? Hoe moet ik het nou weten?’ Aisha: ‘Ik speel met een groen poppetje. Brengt geluk.’ Speelt me twee draden Taufik: ‘Een pop? Hoe oud ben je in godsnaam? En dan nog groen, de kleur van de oppositie, van de revolutie. Jij denkt zeker dat niemand dat door heeft?.’ Aisha: ‘Jij zoekt ook overal wat achter.’ Taufik: ‘Geluk haal je niet uit een pop, maar uit jezelf. Uit Allah, als je tenminste weet welke Allah je moet kiezen.’ Aisha: ‘Allah, de enige echte en barmhartige, wie anders?’ Taufik: ‘Maar onze God houdt van de sjiieten en van de soennieten, van de Soefi’s en de Salafisten, die elkaar de kop inslaan in naam van de echte God…Snap jij dat nou?’ Aisha: ‘Allah laat ons onze gang gaan, totdat wij het begrepen hebben.’ 25
  • 26. Taufik: ‘Wat begrepen hebben? Dat wij agressieve mannetjes zijn, die het gras bij de buren groener vinden en onze veroveringsdrang niet kunnen onderdrukken? Aisha: ‘Allah is vrede en liefde en geborgenheid.’ Taufik: ‘Onze god is in de war.’ Aisha: ‘Allah heeft ons het talent gegeven om jullie mannetjes te overtuigen ook af en toe eens thuis te blijven en niet op oorlogspad te gaan. ‘ Taufik: ‘Ja, verder?’ Aisha: ‘God wil echt wel liefde en vrede geven, maar wij zullen het ook moeten verdienen.’ Taufik: ‘Hoe?’ Aisha: ‘We zullen ervoor moeten werken en desnoods tegen onze eigen natuur ingaan. Dat geldt vooral voor jullie, mannetjes, ha.’ Taufik: ‘Dat is wel erg makkelijk! Wij worden ook maar gestuurd door de spreekbuizen van Allah. Wie kan nou bepalen wat de beste weg is? Soeni of Sji’a?’ Aisha: ‘Moet iedereen zelf weten toch?’ Taufik: ‘Of hebben we oorlog gewoon nodig om gelukkig te zijn?’ Aisha: ‘Mannen zijn zogenaamd superieur, maar zij hebben hun driften niet in bedwang.’ Taufik: ‘Daar ga je weer.’ Aisha: ’Als zij niet aan ons mogen komen, gaan ze maar vechten. Misschien zou er meer vrede zijn als wij vrouwen wat meer respect zouden afdwingen.’ Taufik: ‘Respect moet je verdienen…’ Aisha: ‘Mannen en vrouwen gelijk stellen zou al een hele stap vooruit zijn. Moet je eens kijken hoeveel vrede wij zouden zaaien…’ Taufik: ‘Laat me niet lachen. Vrede zaaien? Onrust en jaloezie zouden jullie zaaien als jullie met ontbloot hoofd en strakke broeken zouden rondlopen. De Koran zegt…’ Aisha: ‘De Koran zegt helemaal niks over verschil maken. De Koran is geïnterpreteerd door mannen, mannen met slavinnen die naar hun pijpen dansen. ‘ Taufik: ‘De Koran geeft ons misschien meer kansen. Maar Mohammed wist het maar al te goed: als je een vrouw niet aan banden legt wordt het chaos.’ Aisha: ‘Maar hij vond ook dat wij vrouwen net zo goed zaken mogen doen als mannen.’ Taufik: ‘Er moet iemand de baas zijn; er moet iemand richting geven en knopen doorhakken. Dat zijn wij mannen.’ Aisha: ‘En die mogen vrouwen slaan?’ Taufik: ‘Omdat mannen soms hele jonge vrouwen moesten opvangen moesten ze deze ook opvoeden, af en toe misschien een corrigerend tikje geven. Nergens staat dat de man de vrouw mag slaan!’ 26
  • 27. Aisha: ‘Ik vraag het je nog eens: zou jij sterven voor Allah?’ Taufik:’Of ik me zou willen opblazen om anderen te doden.’ Aisha: ‘Ja.’ Taufik: ‘..om in de hemel door maagden onthaald te worden?’ Aisha: ‘Ja, dat bedoel ik…’ Taufik: ‘Als er geen hemel blijkt te zijn, kan ik nergens klagen.’ Aisha: ‘Voor jullie is er een hemel met maagden Wij vrouwen hebben een eigen hemel, met koekjes en een spa.’ Taufik: Je bedoelt een hemel vol mooie jonge jongens.’ Aisha: ‘Nee, een sauna en een Turks bad.’ .Taufik: ‘Dus in de hemel zijn we weer gescheiden? Wat is dan de bedoeling van een huwelijk? Van een gezin?’ Aisha: ‘Geluk op aarde.’ Taufik: ‘. Liefde op aarde, gescheiden na de dood. Ik begin steeds minder van Allah te begrijpen ‘Hoe herken ik je straks, als we buiten zijn?’ Aisha: ‘Niet. En dat is maar goed ook.’ Taufik: ‘Hoezo?’ Aisha: ‘Je kunt me maar beter niet zien, laat staan leren kennen..’ Rumni: ‘Hoezó?’ Aisha: ‘Omdat ik er al heel snel niet meer zal zijn.’ Taufik: ‘Doe niet zo interessant. Verander je in een kikker?’ Aisha: ‘Nee in een versnipperde prinses.’ Taufik: ‘Versnipperd? Loop jij bij een psychiater of zo?’ Aisha :’Deed ik dat maar.’ Taufik: ‘Ik begrijp het niet.’ Aisha begint ingewikkeld een klok aan te zetten. We horen hem ineens hard tikken en dan zet zij hem weer af. Taufik: ‘Wat was dat? Het leek wel een klok.’ Aisha: ’Dat was mijn horloge, kan ik hard en zacht zetten…’ Taufik staat op en loopt een eind weg. Gefrustreerd. Licht dooft. Toneel draait een slag. 27
  • 28. Scène 10 In de biechtstoel PB: ‘God vergeve u uw zondige gedachten. Ik weet niet meer wat ik moet zeggen.’ U zegt dat u verliefd op mij bent. Ik denk dat u verliefd bent op de gedachte dat een geestelijke met u gaat dansen. U bent verliefd op een wens, een droom.’ Karin: ‘Maar ik luister naar je stem. Je hijgt zelfs een beetje. Ja zeker, je hijgt van opwinding.’ PB: ‘U heeft visioenen!’ Karin: ‘Visioenen, ja, van je mond, je opwaaiende winterjurk!’ PB: ’Stelt u zich daar nou maar niets van voor!’ Karin: ‘Ik stel mij daar alles bij voor, een heilig kruis, een…’ PB: ‘Stop! Stop!’ Karin: ‘Ik begin net, ik wil dit al zo lang!’ PB: ‘Ik verzoek u onmiddellijk deze biechtstoel te verlaten, anders..’ Karin: ‘Anders wat? Nou? Ga je mij dan slaan? Doe het dan!’ PB: ‘U mag mij niet uitdagen.’ Karin: ‘Ik wíl je uitdagen’ PB: ’Heer, help mij.’ Karin: ‘Je hebt geen hulp nodig, alleen moed!’ 28
  • 29. PB: ‘Ik heb de moed om in Hem te blijven geloven…’ Karin: ’Je mag het niet zeggen, maar je vindt het ook een spannende gedachte. Hier is een vrouw die zich aanbiedt, die met je wil dansen, die zich niet schaamt.’ PB: ‘Maar ik ben priester!’ Karin: ‘Ik ben je redding, zie je dat dan niet?’ PB: ‘U moet nu echt ophouden. Dit is geen biecht meer, maar een politieke actie, een terroristische fantasie. U pest mij, u test mij, u bent de duivel.’ Karin: ‘Doe je ogen eens open man! Word wakker! Ik ben liefde, de kerk is alleen maar uit op macht en geld.’ PB: ‘We maken een eind aan deze biecht, nee, aan deze vernedering.’ Karin: ‘Niet zo snel. Ik heb mij aan jou bekend. Heb je wel eens borsten gezien?’ PB: ‘Niet sinds mijn moeder.’ Karin: ‘Je weet niet wat je mist.’ PB: ‘Ik wil het niet weten.’ Karin: ‘Maar dan mis je de essentie, het leven, de vrouw…’ PB: ‘Daar heb ik voor gekozen.’ Karin: ‘Kom uit je hok, neem mij hier op de koude vloer, begin te leven in liefde!’ PB: ‘Het gaat in het leven niet om seks, maar om troost en wijsheid en het bestrijden van eenzaamheid.’ Karin: ‘Klopt. Met vleselijke liefde wel te verstaan.’ PB: ‘Geestelijke liefde.’ Karin: ‘Een levende kerk gaat over levendige liefde.’ PB: ‘Mooi gezegd.’ Karin: ‘En?’ PB: ‘Wat, en?’ Karin: ‘Durf je nou iets voor mij te voelen. Iets maar, een heel klein ietsje?’ PB: ‘Laten we een keer thee drinken. Zonder God. Even goede vrienden. U hoeft niet op de knieën van mij. In de naam van de Vader, de…’ Karin: ‘Stop, niks zegenen. En ik ga ook geen thee drinken met je.’ PB: ‘Ik kan u niet dwingen.’ Korte stilte Karin: ‘Ik wil alleen nog één ding weten, waarom ben je eigenlijk priester geworden?’ Stilte 29
  • 30. PB: “Ik was op zoek naar liefde.’ Licht dooft zachtjes Scène 11 Léon: ‘Waarom sta je hier eigenlijk te bidden ? Esther: ‘Om een verloren liefde te verwerken.’ Léon : ‘Wow. Da’s heftig zeg. Verloren liefde…’ Esther: ‘Ik heb een Palestijnse verloofde gehad. Ik heb een kind met hem. God wat een cliché…’ Léon: ‘Ja, hoe bedenk je het…’ Esther: ‘Het is misgegaan. Sindsdien kijken de buren mij scheef aan.’ Léon: ‘Ja?’ Esther: ‘Hadden ze het niet gezegd? Is een Palestijn te vertrouwen?’ Léon: ‘In principe…’ Esther: ‘…maar met een joodse man was het misschien ook wel misgegaan, zeg ik dan. Willen ze niks van horen. Een joodse man, die is betrouwbaar. Zeggen ze.’ Léon: ’En zo is het. Kijk naar mij. Gelukkig getrouwd en betrouwbaar… behalve als ik op reis ben’. Esther: ’Het begin was simpel: we werden verliefd, wisten dat het niet echt kon, vonden dat 30
  • 31. juist een uitdaging.’ Léon: ‘Ik ga huilen…’ Esther: ‘Het is ook om te huilen.’ Léon: ‘Het is geen toeval meer. Joods meisje, Palestijnse jongen, liefde en dramatisch einde. Daar zijn hele films over gemaakt…Had je niet wat origineler kunnen zijn?’ Esther: ‘Je kunt liefde niet sturen.’ Léon: ‘En nu ben je op zoek naar een nieuwe liefde?‘ Esther: ‘Nee. Naar rust. Naar een God die mij kan troosten. Mensen kunnen dat niet.’ Léon: ‘Rust vinden wij joden nooit.’ Esther: ‘Hoe dat zo?’ Leon: ‘Zolang er joden zijn zal het onrustig blijven.’ Korte stilte Esther: ‘Hij is bij me komen wonen, we hebben een kindje gekregen en toen is er wat misgegaan in zijn hoofd. Hij werd fanatiek, ging met de verkeerde mensen om.’ Léon: ‘Typisch.’ Esther: ‘Hij is gehersenspoeld, gek gemaakt. Hij had geen oog meer voor ons, alleen nog maar voor de bevrijding van Palestina. Hij is in Ramallah gaan wonen en….” Snikkende Esther Léon: ‘En?” Esther: ‘En daar is hij door een raket gedood. Een van onze raketten. Mijn mensen hebben mijn man vermoord, snap je?’ Léon: ‘Ja, ik snap dat wel. Had ie maar niet in het hol van de leeuw moeten gaan zitten. En dat met een baby…’ Snikkende Esther Léon: ‘Mag ik kennis maken met je kind? En met jou? Het is toch te gek dat we al zo lang praten en elkaar niet zien. Is het een jongen of een meisje?’ Esther: ‘Een meisje, ze heet Shakira. Vond Mo zo leuk.’ Léon: ‘Mo? Tuurlijk. Mo, altijd MO.’ Esther: ‘We bouwen als Israëli een muur om onze medemens buiten te houden. Hij mag wel komen werken, ja, voor een habbekrats. En dan wordt ie weer naar huis gestuurd.’ 31
  • 32. Léon: ‘Huis? Ze verdienen niet meer dan een hut. En als dat niet goed genoeg is, wegwezen!’ Esther: ‘God is liefde, maar niet in Israël?’ Léon: ‘Als God liefde is, zijn we hier op het verkeerde adres.’ Esther: ‘Op welk adres woont Hij dan?’ Scène 12 Taufik komt weer bij het schot staan. Aisha zit nog op het bankje. Aisha: ‘Wat denk je wel? Dat je vanachter een scherm een vrouw kunt oppikken? Ik zei het toch al: nee dus.’ Taufik: ‘Ik maak me geen illusies.’ Aisha: ‘In het Westen zou je mij kunnen achtervolgen en bellen en Twitteren. Als je dat hier doet stuur ik mijn vader op je af. ’ Taufik: ‘Mannen zijn niks, maar je vader is geweldig?’ Aisha: ‘Een vrouw die echt wat kan, wat zou je daarmee moeten hè? Niks te commanderen, niks te dwingen!’ Taufik: ‘Daar ben ik niet mee bezig.’ Aisha: ‘Onder mijn hoofddoek zitten hersens! Onder mijn lange jurken zit wilskracht, ambitie, trots.’ Zij aait haar buik waar draden en een klok uit hangen. Aisha: ‘Onder jouw kleren zit waarschijnlijk niets meer dan gekrenkte trots en frustratie.’ Taufik: ‘Misschien kennen onze ouders elkaar?’ 32
  • 33. Aisha: ‘En dan? Een gearrangeerd huwelijk? Hou op met dromen.’ Taufik ‘Georganiseerde huwelijken houden langer stand. Onze ouders weten het als de besten wat goed voor ons is.‘ Aisha: ‘Ouders van de man willen een maagd.’ Taufik: ‘Kun jij niet beweren met een kind in je buik …van een vreemde.’ Aisha: ‘Wat? Wat? Hoe durf je dit te zeggen. Hoe kom je daarbij.’ Taufik: ‘Je noemde geen mannennaam’ Aisha: ‘En geen kindernaam’ Taufik: ‘Nou? Dat is toch gek?’ Aisha: ‘Als je eens wist..’ Taufik: ‘Wat wist…?’ Aisha: ‘Laat maar.’ Taufik: ‘Er klopt iets helemaal niet.’ Aisha: ‘Je bent geen man, maar een kind.’ Taufik: ‘Ik wed dat je niet met mij zo zou durven praten in een theehuis. Het schot maakt je loslippig. Met een vrouw als jij zou ik niet kunnen trouwen.’ Aisha: ‘Zou je je door een vrouw zoals ik, een dokter, wel laten behandelen als je een auto- ongeluk had gehad?’ Taufik: ‘Als ik bijna dood ga heb ik geen keus. Man, vrouw, als ik maar gered word.’ Aisha: ‘Hypocriet!’ Taufik: ‘Ik wil geen vrouw die afgelikt is, die ervaring heeft. Ik breng haar de ervaring bij. Het is mijn recht. Ik denk voor ons tweeën. Snap je dat nou niet?’ Aisha: ‘Je bent bang voor me. Terecht. Je moest eens weten wie ik echt ben.’ Taufik: ‘Ik wil best een vrouw met een carrière en een eigen mening, maar ik wil wel de baas zijn. Dus wordt het tussen ons niks.’ Aisha : ‘Mijn ogen zitten vol tranen en mijn hart vol wrok. Zeg nou gewoon dat je me zou willen respecteren. Dat je het zou willen proberen… Taufik:’God sta me bij, ik wil in de liefde geloven.’ Pauze Taufik: ‘Ik vind het niet erg dat je zwanger bent.’ Aisha: ‘Ook niet jouw zaak.’ Taufik: ‘Je doet steeds kortaf als het over je privé leven gaat. Hoe heet je man? Aisha: ‘Zeg ik niet.’ Taufik: ‘OK, laat dan maar. Wanneer wordt het kind geboren?’ 33
  • 34. Aisha: ‘Weet ik niet.’ Taufik: ‘Hoezo, weet je niet? Je bent toch bij de dokter geweest?’ Aisha: ‘Nee. Ik ben zelf bijna dokter, weet je nog? Ik weet alleen ongeveer wanneer het komt.’ Taufik: ‘Het komt? Je praat over je baby alsof het een ding is.’ Aisha: ‘Dat is het ook.’ Taufik: ‘Hoe kun je zoiets zeggen?’ Aisha: ‘Ik ben niet zwanger. Ik heb het verzonnen.’ Taufik: ‘Waarom? In Allah’s naam, waarom?’ Aisha: ‘Ik draag een groot geheim bij me.’ Taufik: ‘Een geheim?’’ Aisha: ‘Ja, een vreselijke waarheid. Ik wil een daad stellen. Ik vind dat de vrouw in Irak bevrijd moet worden. Ik heb daar alles voor over. Denk ik…’ Taufik: ‘Wil je het met me delen?” Aisha: ‘Nee. Ja. Ik weet het niet. Ik moet iets doen. Ik wilde het echt, maar nu hier, in het bushokje, begin ik te twijfelen.’ Taufik: ‘Zeg het!’ Aisha: ‘Ik vind je aardig, slim, ik wil verder praten, ik wil leven.’ Taufik: ‘Hè hè, daar wordt er eentje wakker. Zal ik omlopen en je in de ogen kijken.?’ Aisha: ‘Nee, nee. Dan zie je het.’ Taufik: ‘Zie ik wat? Je buik?’ Aisha: ‘Ja mijn buik en wat daar omheen zit.’ Taufik: ‘Een riem? Een jurk? Zeg het me.’ Aisha: ‘Ik heb me verkleed als moeder. Maar mijn boodschap is de dood.’ Taufik: ‘De dood? Hoe bedoel je? Wat ben je van plan? Wat zit er om je buik?’ Aisha: ‘Een bom.’ Taufik: ‘Nee, nee, nee!’ Aisha: ‘Ja, vanmiddag nog.’ Taufik, schreeuwt het uit Taufik: ‘Nee, dat mag je niet doen. Dat is niet de boodschap, de oplossing…’ Aisha: ‘Ik doe het voor Allah.’ Taufik: ‘En het leven dan? De liefde?’ Aisha: ‘Mijn liefde ligt bij Allah.’ 34
  • 35. Taufik: ‘Maar Hij wil dat je leeft. Ik ga dat niet laten gebeuren.’ Aisha: ‘En jij gaat mee.’ Taufik: ‘Ik ga niet mee.’ Aisha: ‘Als je dezelfde bus pakt als ik…’ Taufik: ‘Wat? De bus?’ Geluid van bus wordt hoorbaar. Aisha: ‘De dood is mooi als je gelooft.’ Taufik blijft aan zijn kant van het schot staan Taufik: ‘Ik maak de bom onschadelijk. Ik weet hoe dat moet.’ Aisha: ‘Maar dan kom ik niet in de hemel.’ Taufik: ‘Ik smeek je, laat me begaan. Zeg dat je bent ontdekt, dat het te laat was.’ Aisha: ‘Ze zullen me niet geloven.’ Taufik: ‘Ik ben je getuige.’ Aisha: ‘Ze zullen me vermoorden.’ Taufik: ‘Ik bescherm je.’ Geluid van wegrijdende bus. Aisha: ‘Kijk we hebben hem gemist.’ Taufik: ‘We hebben juist niets gemist.’ Of BOM!!!!!! Licht dooft ineens Gordijn dicht. Gordijn open. Applaus 35