SlideShare a Scribd company logo
1 of 43
Download to read offline
De overtuigingskracht
van verhalen
L.C.W. Brusche
Masterscriptie Communicatiewetenschap
Radboud Universiteit Nijmegen
1
De overtuigingskracht van verhalen
De invloed van narrative engagement, character appeal en
enjoyment op de narrative persuasion van een entertainment-
education online video
Colofon
Masterscriptie Communicatiewetenschap
L.C.W. (Linda) Brusche
Studentnummer: 4003314
E-mail: lcwbrusche@hotmail.com
Radboud Universiteit Nijmegen
Begeleider:
Dr. P.G.J. (Paul) Hendriks Vettehen
Tweede lezer:
Dr. H. (Henk) Westerik
Februari 2012
2
Inhoudsopgave
Voorwoord………………………………………………………………………………………………… 3
Samenvatting…………………………………………………………………………………………….. 4
English summary 6
§ 1: Achtergrond en probleemstelling…………………………………………………………… 8
§ 2: Theorie en hypothesen………………………………………………………………………….13
2.1 De eerste verklarende factor: narrative engagement 13
2.2 De tweede verklarende factor: character appeal 15
2.3 De derde verklarende factor: enjoyment 16
§ 3: Methode van onderzoek………………………………………………………………………..19
3.1 Onderzoeksontwerp 19
3.2 Populatie en steekproef 19
3.3 Operationalisering 20
3.4 Analyse 25
§ 4: Resultaten……………………………………………………………………………………………26
4.1 Resultaten met narrative engagement in vier dimensies 26
4.2 Resultaten met narrative engagement in drie dimensies 30
4.3 Effecten in deelgroepen 32
§ 5: Conclusie en discussie…………………………………………………………………………..34
5.1 Conclusie 34
5.2 Discussie 34
Referentielijst…………………………………………………………………………………………….. 40
3
Voorwoord
Voor u ligt mijn masterscriptie communicatiewetenschap, waaraan ik het afgelopen jaar met
toewijding en plezier heb gewerkt. Het gaat over de kracht van verhalen, een onderwerp dat mij altijd
mateloos heeft geboeid. In het verleden ben ik daar veel mee bezig geweest, onder andere als
producent van Schitterend, één van de eerste internetsoaps van Nederland. In mijn HBO scriptie heb
ik toen onder andere de succesfactoren van deze soap onderzocht. Want dat verhalen in staat zijn om
hun publiek te beïnvloeden, is inmiddels in verschillende studies uit het verleden aangetoond. Maar
waarom is het ene verhaal nu sterk en het andere verhaal niet? Wat maakt een verhaal overtuigend?
Dit is niet eenvoudig te verklaren. Hopelijk werpt mijn onderzoek meer licht op de zaak. Een
zorgvuldig uitgevoerde webenquête onder bijna vijfhonderd respondenten bracht een deel van de
werking van narratieve overtuigingskracht in kaart. Als onderzoeksobject is voor online video gekozen,
een nieuw medium dat de laatste jaren explosief is gegroeid en ook voor de toekomst talloze
mogelijkheden biedt.
Dit rapport had nooit tot stand kunnen komen zonder de hulp en expertise van verschillende mensen,
die samen met mij op ontdekkingstocht gingen of iets van hun eigen reis wilden delen. Allereerst wil
ik graag mijn docent dr. Paul Hendriks Vettehen bedanken, voor zijn prettige begeleiding, zijn
intelligentie en deskundigheid. Paul is een ervaren onderzoeker en ik kan me werkelijk geen betere
afstudeerbegeleider voorstellen dan hij. Naast Paul wil ik graag mijn verloofde Bas en mijn ouders
bedanken. Goede wetenschap bedrijven is vaak een lastig, taai en intellectueel proces. Zij hebben mij
aangemoedigd om vol te houden en het beste resultaat te bereiken. Dit onderzoek was niet mogelijk
geweest zonder de honderden mensen die de webenquête hebben ingevuld en doorgestuurd naar
anderen. Met name noem ik mijn schoonmoeder Annemiek, die in haar eentje wel vijftig respondenten
heeft geworven: fantastisch! Vrienden, familie en kennissen deden hun best om mij te helpen en
leverden zo een belangrijke bijdrage aan de wetenschap.
Dit rapport werpt een kleurrijk licht op de werking van de kracht van verhalen. Organisaties in zowel
de profit als de non-profit sector kunnen deze informatie gebruiken voor een strategische inzet van
narratieve overtuigingskracht.
Moge dit rapport bijdragen aan uw inzicht in de kracht van verhalen!
Linda Brusche
4
Samenvatting
Al van oudsher gelooft men in de kracht van verhalen. Verhalen worden vaak gebruikt om een
(leerzame) boodschap over te brengen. Omdat verhalen de interesse wekken van hun publiek, kunnen
zij zelfs moeilijk bereikbare groepen aanspreken. Professionele voorlichters gebruiken in dit kader vaak
de Entertainment-Educationstrategie (EE), waarbij mensen op een vermakelijke manier iets leren. De
persuasieve kracht van verhalen is in het verleden al door verschillende experimenten aangetoond.
Over de verklarende factoren heerst echter nog steeds onduidelijkheid. Vandaar de onderzoeksvraag:
“Hoe kan de overtuigingskracht van verhalen verklaard worden?”
In de literatuur vinden we drie voorspellers, waarvan we vermoeden dat zij een positieve invloed
hebben op de narratieve overtuigingskracht (narrative persuasion). Dat zijn de mate waarin mensen
betrokken zijn bij het verhaal (narrative engagement), de mate waarin de karakters hen aanspreken
(character appeal) en de mate waarin mensen plezier beleven aan het verhaal (enjoyment). Narrative
engagement (oftewel verhaalbetrokkenheid) is een meervoudig construct dat volgens Busselle en
Bilandzic (2009) bestaat uit vier dimensies: ‘narrative understanding’, ‘attentional focus’, ‘narrative
presence’ en ‘emotional engagement’. Deze dimensies beschrijven de voorwaarden die belangrijk zijn
bij het bereiken van verhaalbetrokkenheid. Mensen moeten in het verhaal zitten (narrative presence)
en de aandacht erop gericht hebben (attentional focus). Daarnaast moet het verhaal makkelijk te
begrijpen zijn (narrative understanding) en mensen moeten meeleven met en zich inleven in de
verhaalkarakters (emotional engagement).
Methode van onderzoek
De invloed van de hierboven genoemde concepten op de narratieve overtuigingskracht is onderzocht
met behulp van een webenquête. 451 deelnemers keken een online video van 3 minuten en 44
seconden en vulden vervolgens een korte vragenlijst in. Het filmpje betrof een professionele EE
productie, een aflevering uit internetsoap ‘Sound’, waarin het belang van gehoorbescherming duidelijk
werd gemaakt. De concepten zijn geoperationaliseerd op basis van de literatuur. Voor character
appeal is een nieuw meetinstrument ontwikkeld met een hoge betrouwbaarheid. De resultaten zijn
zowel vanuit een deductieve als een inductieve invalshoek geanalyseerd met behulp van een multipele
regressie analyse. De deductieve benadering nam de theorie als uitgangspunt voor de analyse, dus
met narrative engagement in vier dimensies. De inductieve benadering nam echter de waargenomen
werkelijkheid als basis, dat was met narrative engagement in drie dimensies. Twee dimensies van
narrative engagement, narrative presence en emotional engagement, bleken namelijk empirisch niet
van elkaar te onderscheiden. Zij werden samengevoegd onder de term ‘narrative involvement’.
5
Resultaten en conclusie
Concluderend blijkt dat de narratieve overtuigingskracht vooral voorspeld wordt door de mate waarin
mensen het verhaal begrijpen (narrative understanding). De persuasieve kracht neemt toe naarmate
het verhaal beter begrepen wordt. Vanuit een deductieve invalshoek speelt ook de emotionele
betrokkenheid bij de verhaalpersonages een rol. Hoe groter de emotionele betrokkenheid, hoe groter
de overtuigingskracht van het verhaal. Bekijken we de resultaten echter met een inductieve bril, dan
blijkt alleen narrative understanding samenhang te vertonen met narrative persuasion. Narrative
involvement genereert geen significante effecten. De invloed van character appeal, enjoyment,
narrative involvement, attentional focus en narrative presence op de afhankelijke variabele narrative
persuasion kon niet worden aangetoond.
Waarschijnlijk spelen deze concepten wel degelijk een rol, maar op een andere manier dan
gedacht. Verhaalbetrokkenheid en aansprekende verhaalpersonages leiden beide tot verhaalplezier.
En entertainment (of anders gezegd verhaalplezier) vormt volgens de literatuur de belangrijkste
motivatie voor mensen om het verhaal te volgen. Voor het genereren van persuasieve verhaaleffecten
blijkt echter de educatie van belang. Want als mensen het verhaal begrijpen, neemt de
overtuigingskracht toe.
Tot slot is het op basis van de resultaten aannemelijk dat de werking van de persuasieve
verhaaleffecten varieert per medium en type verhaal. Toekomstig onderzoek kan hier meer licht op
werpen.
6
English summary
From times immemorial people have believed in the power of stories. Stories are often used to deliver
an educational message. People love to hear stories and therefore, stories can even reach people who
were previously not interested in the message. For that purpose, professional educators and public
information officers often use the Entertainment-Educationstrategy (EE) to educate their audience in
an entertaining way. Science has already demonstrated the persuasive effects of stories by various
experiments. However, the explanatory factors are still unclear. That leads us to the following
research question:
“How can the persuasiveness of stories be explained?”
Academic literature reveals three factors which might have a positive influence on narrative
persuasion. The first is the extent to which people are involved in the story (narrative engagement),
the second is the extent to which the story characters appeal to them (character appeal) and the third
is the extent to which people enjoy the story (enjoyment). According to Busselle and Bilandzic (2009)
narrative engagement consists of four dimensions: ‘narrative understanding’, ‘attentional focus’,
‘narrative presence’ and ‘emotional engagement’. These four dimensions describe the conditions which
are important to achieve engagement with narratives. People need to leave the actual world and enter
the story (narrative presence) and need to pay attention to the story (attentional focus). Furthermore,
they should empathize with characters (emotional engagement) and not have difficulties to
understand the story (narrative understanding) in order to achieve narrative engagement.
Research method
The influence of the above-mentioned variables on narrative persuasion is investigated by means of a
web survey. 451 participants watched an online video of 3 minutes and 44 seconds and filled in a
short question list. The video was an episode of internet series ‘Sound’, a professional EE production
designed to show the importance of hearing protection against sounds which are too loud. The
variables are operationalized on the basis of the literature. For character appeal a new measuring
instrument is developed with a high reliability. The results are analyzed in both a deductive and
inductive way, with the help of a multiple regression analysis. The deductive analysis was based on
literature, i.e. with narrative engagement in four dimensions. The inductive analysis was based on the
results, and the results show that there were actually three dimensions of narrative engagement. Two
dimensions, narrative presence and emotional engagement, could not be empirically distinguished
from each other. They were combined into the term ‘narrative involvement’.
7
Research results and conclusion
The research results show that narrative persuasion is mainly predicted by narrative understanding.
The persuasiveness increases with a better understanding of the story. From a deductive point of
view, the emotional engagement with the story characters also plays a part in narrative persuasion.
The more people feel for and with characters, the more narrative persuasion is achieved. However,
from a inductive point of view only narrative understanding correlates with narrative persuasion.
Narrative involvement had no significant influence. The effects of character appeal, enjoyment,
narrative involvement, attentional focus and narrative presence on the dependent variable narrative
persuasion could not be identified.
Those variables might play a part as well, but in a different way than was expected. Narrative
engagement and character appeal are both strong predictors of enjoyment. And entertainment (i.e.
enjoyment) is considered in literature as the main motivator which causes people to follow the story.
For generating persuasive effects the education turns out to be important. Because if people
understand the story, the persuasiveness increases.
To conclude, it is plausible that the effects of narrative persuasion varies per medium and
type of story. Future research may shed further light on this issue.
8
§ 1 Achtergrond en Probleemstelling
Mensen houden van verhalen. Verhalen hebben een universele aantrekkingskracht. Ze zijn overal om
ons heen: in de kranten, op televisie, in reclamespotjes en zelfs de mensen die we dagelijks
tegenkomen dragen ze bij zich. Van oudsher gelooft men in de mystieke kracht van verhalen. Daarom
worden zij al sinds het begin van de mensheid gebruikt om mensen iets te leren. Denk aan de
spannende verhalen met een moraal die onze voorouders elkaar vertelden rond het kampvuur. Of aan
de gelijkenissen die Jezus vertelt in de Bijbel. Met deze verhalen wilde Jezus zijn toehoorders iets
duidelijk maken. Veel verhalen zijn bedoeld om hun publiek te overtuigen van een bepaalde
boodschap. Door de boodschap te verpakken in een verhaal, kunnen zelfs mensen overtuigd worden
die aanvankelijk niet geïnteresseerd waren. Maar hoe werkt narratieve overtuiging precies? Dit
onderzoek hoopt een tipje van de sluier op te lichten.
Verhalen als overtuigingsmiddel
Dat verhalen inderdaad in staat zijn om hun publiek te overtuigen, is inmiddels in verschillende
experimenten aangetoond (Hoeken, 2009, p.174). Zo vonden Appel en Richter (2007) dat verhalen
persuasieve effecten kunnen generen. Deze effecten zouden zelfs toenemen naarmate de tijd
verstrijkt en de herinnering aan de bron vervaagt. Verhalen bezitten dus de potentie om hun publiek
(in bepaalde mate) te overtuigen van een boodschap. Daarbij lijkt de lengte van het verhaal geen rol
te spelen. Stephenson (2003) rapporteert zelfs een effect bij anti drugs spotjes van 30 seconden.
Soms kan een verhaal zelfs overtuigender zijn dan statistische argumenten. Hoeken (2009)
betoogt dat dit met name geldt voor de acceptatie van standpunten over de (on)wenselijkheid van
een situatie of gevolg. Hij noemt het voorbeeld van een politicus die in het midden van de jaren
negentig meer budget vroeg voor het Ministerie van Justitie. De politicus onderbouwde zijn betoog
met cijfers, die aantoonden dat justitie te weinig man- en slagkracht had, maar stuitte op nauwelijks
verhulde verveling van de parlementsleden. Totdat hij het verhaal vertelde van een man die het niet
eens was met zijn bekeuring. De man ging met de politie in discussie en dat liep zodanig uit de hand
dat de agent hem mee nam naar het bureau om hem een nachtje af te laten koelen. Vervolgens
duurde het zes weken voordat iemand zich afvroeg wat de man in cel 106 nu eigenlijk had misdaan…
Na het horen van dit verhaal, sloeg de stemming in het parlement om en werd het budget voor het
Ministerie van Justitie zonder verdere discussie verhoogd (Hoeken, 2009, p.169). Ook onderzoek van
Slater & Rouner (1996) wijst uit dat voor mensen die het aanvankelijk niet eens zijn met de
boodschap, een verhaal een beter overtuigingsmiddel is dan feitelijke informatie. Met name als het
publiek - net als de parlementsleden in het voorbeeld - niet geïnteresseerd is in de boodschap, kan
narratieve overtuiging uitkomst bieden.
Volgens Slater & Rouner (2002) weet een verhaal zo zelfs moeilijk bereikbare groepen aan te
boren. Dat is goed nieuws voor de preventieve gezondheidsvoorlichters. Zij zitten meestal met een
onpopulaire boodschap opgescheept die zij moeten brengen aan een publiek dat bij voorbaat niet
9
geïnteresseerd is of niet de cognitieve capaciteit bezit om deze te verwerken (Mutsaers, Renes & Van
Woerkum, 2007, p.124). De preventieve gezondheidsvoorlichting richt zich immers vaak op moeilijk te
doorbreken en sociaal ingebed gewoontegedrag. Denk bijvoorbeeld aan roken, drinken, drugsgebruik
en andere ongezonde gewoonten. De Entertainment-Educationstrategie kan dan uitkomst bieden.
Deze strategie maakt vaak gebruik van de kracht van verhalen om mensen een leerzame boodschap
bij te brengen.
De Entertainment-Educationstrategie
De Entertainment-Educationstrategie (EE) wordt in de wetenschap gedefinieerd als “het proces van
het doelbewust ontwerpen en implementeren van een mediërende communicatievorm die in staat is
om mensen te amuseren zowel als voor te lichten, om daarmee verschillende stadia van prosociale
(gedrags)verandering te bevorderen en mogelijk te maken” (Bouman, 1999, p.229). EE wordt dus
ingezet om op een vermakelijke manier mensen iets te leren. Slater en Rouner (2002) stellen dat door
de leerzame boodschap te verpakken in een meeslepend verhaal ook mensen bereikt worden die
aanvankelijk niet geïnteresseerd waren. Want mensen houden van verhalen, zijn er nieuwsgierig naar
en nemen ze met plezier tot zich (Green, Brock & Kaufman, 2004). Deze strategie wordt wereldwijd
gebruikt. Het begon in ontwikkelingslanden, waar voornamelijk in soapseries via radio en televisie
gezondheidsthema’s worden behandeld (Singhal, Cody, Rogers & Sabido, 2004, p.8). Singhal et al.
(2004, p.3) noemen het voorbeeld van de Indische serie ‘Jasoos Vijay’. Detective Vijay komt aan in
een dorp op het platteland in India en onderzoekt de moord op een meisje. Zij blijkt te zijn
omgebracht vanwege haar vriendschap met een Hiv-positief persoon. De serie geeft naast een
spannend plot, ook voorlichting aan de Indische kijkers over AIDS. Een ander voorbeeld van
toegepaste EE is te vinden in een ziekenhuisserie als Grey’s Anatomy. Tussen de romantische affaires
van Dr. Dreamy en Dr. Steamy door, krijgt de kijker af en toe ook belangrijke gezondheidsinformatie
mee. Volgens Mutsaers et al. (2007, p.123) kan EE enkele niet-geringe effecten realiseren op
bewustwording, kennis, attitudes en zelfs gedrag. Dit helpt zelfs om levens te redden. Een
krantenartikel1
op de voorpagina van het Leidsch Dagblad (naar een persbericht van het ANP) bericht
over een meisje dat haar eigen moeder heeft kunnen reanimeren. Het meisje had de techniek
afgekeken van de tv-serie Grey’s Anatomy.
In het verleden werd de Entertainment-Educationstrategie vooral toegepast in radio en
televisieprogramma’s. In Nederland behoorden het Centrum Media & Gezondheid (Fokkens, 2009) en
Jong Katholiek (Brusche, 2009) tot de voorlopers die de mogelijkheden van de EE-strategie op het
internet gingen verkennen. In een eerder onderzoek (Brusche, 2009) bericht ik over de grote rol die
het internet in de toekomst zal gaan spelen. Volgens het CBS (2009) zitten jongeren dagelijks al meer
uren achter het internet dan achter de televisie. Een speerpunt van de internetactiviteiten vormt het
kijken naar online video. Online video bestaat uit al het audiovisuele materiaal dat via internet
bekeken kan worden. In 2007 maakte een derde van de jongeren er dagelijks gebruik van. Sindsdien
1
Dit bericht stond ook op www.nu.nl, gevonden op 7 december 2011 via:
http://www.nu.nl/buitenland/2684723/meisje-reanimeert-moeder-met-hulp-tv-serie.html
10
is de kijkfrequentie alleen maar toegenomen, evenals de populariteit van speciale online video
websites als uitzendinggemist en youtube. Daarom verwacht ik dat in de toekomst steeds meer
verhalen via online video gekeken zullen worden (Brusche, 2009). Het Centrum Media & Gezondheid
en Jong Katholiek ontwikkelden een internetsoap om de doelgroep jongeren op een vermakelijke
manier aan te spreken met een educatieve boodschap. Sterren uit bekende televisiesoaps maakten in
‘Sound’ duidelijk dat harde muziek tijdens het uitgaan tot gehoorschade kan leiden (www.sound-
soap.nl). En Jong Katholiek (de jongerenorganisatie van de Rooms-katholiek Kerk in Nederland) kwam
met internetserie Schitterend, om jongeren door middel van een aansprekend verhaal te inspireren
met geloof, hoop en liefde (www.schitterend.tv). Onderzoek naar zowel Sound (Fokkens, 2009) als
Schitterend (Brusche, 2009) biedt een aanwijzing dat EE mede dankzij de kracht van verhalen in staat
is om persuasieve effecten te genereren. Maar hoe kan dit verklaard worden? Welke factoren zijn
verantwoordelijk voor het succes van de EE-strategie?
Succesfactoren van de EE-strategie
De eerste succesfactor van de Entertainment-Educationstrategie wordt gevormd door de kracht van
aansprekende rolmodellen. De ‘sociaal cognitieve theorie’ (SCT) van Bandura (1986) stelt dat mensen
leren van rolmodellen, bijvoorbeeld via de media. Om te kunnen leren van gedrag dat geuit wordt
door rolmodellen, moet het rolmodel aansprekend zijn voor het publiek (Nariman, 1993). In een
verhaal zijn drie typen rolmodellen mogelijk: positief, negatief en transitioneel (Slater & Rouner, 2002,
p.186). Positieve rolmodellen zijn de ‘helden’ in het verhaal, de goede personages. De slechteriken zijn
de negatieve rolmodellen. Transitionele rolmodellen zijn personages die tijdens het verhaal een
ontwikkeling doormaken, zij veranderen meestal van een negatief naar een positief rolmodel. Als de
positieve rolmodellen beloning ontvangen voor hun daden en de negatieve straf, dan worden mensen
(volgens Bandura in Moyer-Gusé, 2008, p.412) gemotiveerd om het geprojecteerde gedrag ook uit te
gaan voeren. Transitionele rolmodellen kunnen het publiek hier bij de hand nemen, omdat zij
gaandeweg het verhaal leren van hun fouten en het publiek meenemen in hun leerproces. Dankzij
processen van parasociale interactie, dat wil zeggen processen waarbij mensen meeleven met
verhaalpersonages, kunnen zo leereffecten optreden (Bouman, 1999; Bandura, 1986). Voor het
generen van deze effecten zijn aansprekende verhaalpersonages belangrijk (Nariman, 1993).
De tweede factor die de EE-strategie doet slagen is de kracht van een meeslepend verhaal.
Want als lezers, luisteraars of kijkers worden meegesleept in het verhaal, zullen zij minder gauw
tegenargumenten bedenken tegen de boodschap. Green en Brock (2002) noemen dit het
‘transportation-imagery model of narrative persuasion’. Uit hun onderzoek bleek dat participanten die
in hogere mate werden meegesleept in het verhaal na afloop een hogere mate van
verhaalgerelateerde houdingen en overtuigingen rapporteerden. Dat komt omdat mensen die
meegesleept worden in het verhaal, in een minder kritische toestand verkeren en zo ontvankelijker
zijn voor de boodschap (Green & Brock, 2000; Slater & Rouner, 2002; Moyer-Gusé, 2008, p.413). Een
meeslepend verhaal zorgt voor een betrokken publiek en deze betrokkenheid kan leiden tot
persuasieve effecten.
11
De derde succesfactor is de kracht van entertainment, oftewel het plezier dat mensen beleven
aan verhalen. Vanwege het verhaalplezier raken mensen gemotiveerd om het verhaal te volgen. Zij
wijzen dan cognitieve processen toe aan de verwerking van de verhaalinformatie. Het cognitief
verwerken van de informatie noemen Petty en Cacioppo (1986) ‘elaboratie’. Volgens het ‘elaboration
likelihood model of persuasion’ (ELM) van Petty en Cacioppo (1986) speelt elaboratie een belangrijke
rol bij het genereren van persuasieve effecten. Elaboratie treedt op als mensen gemotiveerd zijn om
de boodschap tot zich te nemen en daar cognitieve processen aan toewijzen. Maar als mensen niet
geïnteresseerd zijn in de boodschap, zullen zij ook geen moeite doen om deze te verwerken. De
oplossing ligt dan in het ‘extended elaboration likelihood model’ (E-ELM) van Slater en Rouner (2002).
Het E-ELM stelt dat elaboratie in deze gevallen toch bereikt kan worden door de boodschap te
verpakken in een vermakelijk verhaal. Immers, dankzij het plezier dat mensen aan verhalen beleven,
raken zij gemotiveerd om het verhaal te volgen en wijzen zij er cognitieve processen aan toe. Dit leidt
tot een hogere mate van elaboratie en elaboratie opent de deur naar grotere persuasieve effecten.
Samenvattend lijken de aantrekkelijkheid van de verhaalpersonages, de mate waarin mensen
worden meegesleept in het verhaal en het verhaalplezier de verklaring te vormen voor het succes van
de EE-strategie. Wie een optimale narratieve overtuigingskracht wil bereiken, moet deze drie
succesfactoren goed benutten.
Wetenschappelijke relevantie en probleemstelling
Hoewel het aannemelijk is dat de bovengenoemde drie succesfactoren voor de EE-strategie
verantwoordelijk zijn voor de overtuigingskracht van verhalen, sluimert er in de wetenschap nog enige
onzekerheid. Ofschoon er relatief veel theoretische artikelen over bestaan, is er slechts een beperkt
aantal empirische studies voorhanden dat licht schijnt op de persuasieve effecten van verhalen.
Onderzoek naar de werking van de kracht van verhalen stond tien jaar geleden nog in de
kinderschoenen (Slater & Rouner, 2002, p.185). Inmiddels is er meer onderzoek naar gedaan en zijn
de kinderschoenen uitgegroeid tot tienerschoenen. Om de kennis naar de werking van narratieve
overtuiging tot volle wasdom te laten komen, is meer empirisch onderzoek nodig.
Bovendien voeren de meeste wetenschappers hun onderzoek uit onder studenten. Dit roept
twijfels op of de resultaten ook generaliseerbaar zijn en dus voor iedereen gelden. Hinyard en Kreuter
(2007, p.785) adviseren dan ook om bij toekomstig onderzoek ook niet-studenten te betrekken.
Daarnaast heeft het onderzoek naar de kracht van verhalen te kampen met verschillen in de
gebruikte terminologie. Daardoor is het lastig is om te begrijpen of een auteur in wezen hetzelfde
bedoelt als een andere auteur die een andere term gebruikt. Zo blijkt bijvoorbeeld dat voor de mate
waarin mensen worden meegesleept in het verhaal verschillende aanduidingen circuleren. Green &
Brock (2000; 2002) kiezen voor ‘transportatie’, Slater en Rouner (2002) spreken over ‘absorptie’ en
Busselle en Bilandzic (2009) hebben het over ‘narratief engagement’. Er zijn ook diverse termen die
duiden op aansprekende verhaalpersonages, zoals ‘identificatie’ (Cohen, 2001) en ‘character liking’
(Raney, 2004). Voor wie onderzoek doet naar narratieve overtuigingskracht, kan deze verscheidenheid
12
in terminologie verwarring scheppen. Mijn onderzoek hoopt hier handvaten te bieden, door een
onderbouwde keuze te maken voor de beste termen.
Tenslotte roepen de huidige onderzoeksresultaten niet altijd een eenduidig beeld op. De
belangrijkste tegenstrijdigheden gaan over de invloed van de mate waarin mensen worden
meegesleept in het verhaal op de narratieve overtuigingskracht. In een toonaangevend onderzoek
toonden Green en Brock (2002) een verband aan tussen ‘transportatie’ van respondenten naar de
verhaalwereld en de mate waarin zij er verhaal gerelateerde opvattingen op nahielden. De auteurs
verklaarden de persuasieve kracht van verhalen door de mate waarin het verhaal meeslepend is, en
zo het publiek transporteert naar de verhaalwereld. De Graaf, Hoeken, Sanders en Beentjes (2009)
deden bijna hetzelfde onderzoek als Green en Brock, maar vonden geen effect van verhaal
transportatie. Zij denken dat vooral de emoties die mensen voelen voor de verhaalkarakters invloed
hebben. Over de precieze oorzaken van narratieve overtuiging tast de wetenschap tot dusver nog
gedeeltelijk in het duister. Meer inzicht is wenselijk. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag:
“Hoe kan de overtuigingskracht van verhalen verklaard worden?”
13
§ 2 Theorie en hypothesen
Zoals in de vorige paragraaf al is aangekondigd, kan de overtuigingskracht van verhalen mogelijk
verklaard worden door dezelfde drie factoren die verantwoordelijk zijn voor het succes van de EE-
strategie. Deze factoren vormen wellicht de sleutels die de deur naar persuasieve verhaaleffecten
kunnen ontsluiten. De sleutels heten: ‘narrative engagement’, ‘character appeal’ en ‘enjoyment’.
Omdat het leeuwendeel van de wetenschappelijke artikelen over ‘narrative persuasion’ (persuasieve
verhaaleffecten oftewel narratieve overtuigingskracht) Engelstalig is, worden Engelstalige begrippen
gebruikt. Narrative engagement staat voor ‘verhaalbetrokkenheid’, met character appeal worden
‘aansprekende verhaalpersonages’ bedoeld en enjoyment betekent ‘verhaalplezier’.
2.1 De eerste verklarende factor: narrative engagement
Het gevoel dat je je verliest in de wereld van het verhaal, terwijl je de ‘echte’ wereld achter je laat,
wordt over het algemeen in de literatuur gezien als de sleutel voor de overtuigingskracht van het
verhaal (Hoeken, 2009, p.174). Een meeslepend verhaal neemt het publiek mee van de ‘echte’
werkelijkheid naar de verhaalwerkelijkheid. Green en Brock (2002) noemen dit ‘transportatie’. Het
begrip transportatie hebben zij geleend van Gerrig (1993). Gerrig (1993, p.10-11) omschrijft
transportatie als een reis die het publiek maakt naar de wereld van het verhaal. Tijdens deze reis zijn
bepaalde aspecten van de werkelijkheid niet langer toegankelijk, en bij terugkeer in de echte wereld
kan het publiek veranderd zijn. Dat komt omdat mensen tijdens het verhaal er zozeer met hun
aandacht bij zitten, dat zij zich niet langer bewust zijn van zichzelf en hun omgeving. Zij verkeren dan
in een minder kritische toestand en zijn zo ontvankelijker voor de boodschap (Green & Brock, 2000;
Slater & Rouner, 2002; Moyer-Gusé, 2008, p.413). Een meeslepend verhaal brengt haar publiek in
vervoering en neemt hen op in de verhaalwerkelijkheid. En hoe meer mensen opgaan in het verhaal,
hoe minder zij geneigd zijn tegenargumenten te bedenken tegen de boodschap van het verhaal. Zo
kan een verhaal persuasieve effecten genereren. Dit is het ‘transportation-imagery model of narrative
persuasion’ van Green & Brock (2002), in de wetenschap een gezaghebbende verklaring voor de
kracht van verhalen. Het kernwoord in het model is transportatie, het opgaan in de verhaalwereld,
waardoor het publiek minder tegenargumenten tegen de persuasieve boodschap van het verhaal
bedenkt.
Naast transportatie circuleren er verscheidene andere termen die min of meer op hetzelfde
concept lijken te duiden. Zo spreken Slater & Rouner (2002) over ‘absorptie’ en Biocca (2002) en Lee
(2004) noemen het ‘presence’. Ik kies echter voor de term van Busselle en Bilandzic (2009), omdat zij
het niet alleen scherp weten te omschrijven, maar ook een bruikbaar instrument hebben ontwikkeld
waarmee het concept gemeten kan worden. Busselle en Bilandzic duiden het met ‘narrative
engagement’, oftewel verhaalbetrokkenheid. Dit is de mate waarin mensen betrokken zijn bij het
14
verhaal. Narrative engagement is een paraplubegrip, waar vier verschillende dimensies onder schuilen
(zie figuur 1). Samen weten zij het concept in al zijn veelkleurigheid het beste te vatten.
Figuur 1: De vier dimensies van narrative engagement
‘Narrative understanding’, ‘attentional focus’, ‘narrative presence’ en ‘emotional engagement’ vormen
samen de vier dimensies van narrative engagement. De eerste dimensie is narrative understanding,
de begrijpelijkheid van het verhaal. Als een verhaal onbegrijpelijk is zal de betrokkenheid van het
publiek afnemen. Daarom is het belangrijk dat mensen het verhaal kunnen volgen. De tweede
dimensie is aandacht: attentional focus. Voor het bereiken van verhaalbetrokkenheid is het belangrijk
dat mensen de aandacht volledig op het verhaal richten, waardoor signalen uit de werkelijke
omgeving niet of minder worden opgemerkt. Met narrative presence wordt de aanwezigheid van het
publiek met hun gedachten in de wereld van het verhaal bedoeld. Dit is de derde dimensie van
verhaalbetrokkenheid. En tot slot noemen Busselle en Bilandzic (2009) de vierde dimensie emotional
engagement. Emotional engagement is de emotionele betrokkenheid van het publiek bij het wel en
wee van de verhaalpersonages. De vier dimensies van narrative engagement beschrijven dus de
verschillende voorwaarden die belangrijk zijn bij het bereiken van verhaalbetrokkenheid. Iemand moet
in het verhaal zitten (narrative presence) en de aandacht erop gericht hebben (attentional focus). Er
mag geen sprake zijn van afleiding. Daarnaast moet het verhaal makkelijk te begrijpen zijn (narrative
understanding) en mensen moeten meeleven met en zich inleven in de verhaalkarakters (emotional
engagement). Hoe beter er aan deze vier voorwaarden is voldaan, hoe groter de
verhaalbetrokkenheid. En een betrokken publiek zal volgens Green en Brock (2000, 2002) minder
tegenargumenten bedenken tegen de boodschap van een verhaal. De verhaalbetrokkenheid vormt zo
een mogelijke verklaring voor de overtuigingskracht van verhalen. Dit brengt ons bij de eerste
hypothese:
H1: Hoe groter de betrokkenheid bij het verhaal, hoe groter de overtuigingskracht van het verhaal.
• Narrative understanding
• Attentional focus
• Narrative presence
• Emotional engagement
Narrative engagement
15
2.2 De tweede verklarende factor: character appeal
Aansprekende verhaalpersonages vormen de tweede mogelijke verklaring voor persuasieve
verhaaleffecten. Dat komt, omdat volgens de sociaal cognitieve theorie van Bandura (1986) mensen
leren via rolmodellen. Zij kijken naar andere mensen om te zien hoe zij zich moeten gedragen en doen
vervolgens het gedrag na. Deze manier van leren wordt ‘modeling’ genoemd. Modeling kan ook
plaatsvinden via de media. Bandura illustreert dit met een beroemd experiment uit 1961. Tijdens dit
experiment werd een groep kinderen losgelaten in een kamer met bobo dolls. Bobo dolls zijn plastic
poppen, die aan de voet verzwaard zijn. Als iemand tegen ze aan stoot, stuiten ze weer terug in
dezelfde positie. De kinderen die meededen aan het experiment hadden dit speelgoed nog nooit
eerder gezien en wisten dus niet hoe zij ermee om moesten gaan. Voordat ze de kamer met de bobo
dolls ingingen, keken ze eerst een video. Tijdens de film gingen de verhaalpersonages zeer agressief
om met de poppen. Ze beukten en sloegen erop in. De kinderen die deze video gezien hadden,
kwamen vervolgens voor het eerst in hun leven in aanraking met echte bobo dolls. Zij kopieerden het
gedrag van de verhaalpersonages en begonnen ook op de poppen in te beuken. Ter controle kreeg
een andere groep kinderen, die ook nog nooit eerder met bobo dolls in aanraking was geweest, een
andere video te zien. In dit verhaal waren de personages bang voor de bobo dolls en raakten de
poppen alleen voorzichtig aan. Toen zij zelf oog in oog met de bobo dolls stonden, gingen de kinderen
ook heel voorzichtig met de bobo dolls om. Bandura’s experiment toont aan dat mensen niet alleen
van rolmodellen in het echte leven kunnen leren, maar ook van personages in verhalen.
Volgens diverse auteurs is de kans op leereffecten groter naarmate de personages meer
aansprekend zijn voor het publiek (Bandura, 1986; Nariman, 1993; Singhal et al., 2004; Hinyard &
Kreuter, 2007; Mutsaers et al, 2007; Moyer-Gusé, 2008). Maar wat wordt er precies verstaan onder
aansprekende verhaalpersonages? Hoewel er veel over geschreven is in de literatuur, heerst er
onduidelijkheid over de juiste invulling van het concept. Veel auteurs spreken in navolging van Cohen
(2001) over ‘identification’. Zo noemt Hoeken (2009, p.176) identificatie met het verhaalpersonage
een belangrijk mechanisme voor narratieve overtuiging. Zillmann (1994) betoogt echter op
overtuigende wijze dat er van identificatie geen sprake kan zijn. Bij identificatie plaatsen mensen zich
immers volledig in de schoenen van de ander en verliezen daarbij de scheiding tussen ‘het zelf’ en ‘de
ander’. Dit is echter niet wat er bij verhalen gebeurt. Er is volgens Zillmann (1994) geen sprake van
identificatie, maar van empathie. Het publiek is toeschouwer en leeft met de verhaalkarakters mee. En
dat valt onder emotional engagement, één van de vier dimensies van verhaalbetrokkenheid (Busselle
& Bilandzic, 2009). ‘Identification’ kan dus niet de juiste term zijn om aansprekende
verhaalpersonages te omschrijven. Een ander belangrijk werk op dit gebied komt van Raney (2004).
Hij duidt het concept met de term ‘character liking’. Is character liking de meest volledige manier om
het concept aan te duiden? Character liking impliceert dat het om het ‘leuk vinden van de
verhaalpersonages’ gaat. Natuurlijk is dat belangrijk, maar deze omschrijving is toch te nauw gekozen.
Zo geven Nabi en Krcmar (2004, p.290) aan dat naast het leuk vinden van de karakters, ook de
aantrekkingskracht, waardering en voorkeur voor de verhaalpersonages een rol spelen. Het gaat hier
dus om een meervoudig construct dat een zorgvuldig gekozen overkoepelende naam nodig heeft.
16
Daarom kan in plaats van character liking beter gesproken worden over ‘character appeal’. Want het
gaat in wezen niet over de mate waarin de karakters leuk zijn, maar in welke mate zij aansprekend
zijn. Denk bijvoorbeeld aan films waarbij de hoofdpersoon een seriemoordenaar is. Er kan niet gezegd
worden dat het karakter ‘leuk’ is (het is geen komedie), maar toch blijft het publiek de hele film
geboeid kijken. Het verhaalpersonage is aansprekend en dat zorgt mogelijk voor persuasieve effecten.
Wanneer vinden mensen verhaalpersonages aansprekend? De literatuur reikt een aantal
antwoorden aan op deze vraag. De mate waarin kijkers, lezers of luisteraars de verhaalpersonages
aansprekend vinden, verschilt per persoon (Raney, 2004). Volgens Green, Brock en Kaufman (2004,
p.319) beoordelen mensen verhaalpersonages aan de hand van criteria die zij ook voor personen in
het dagelijks leven gebruiken. Personages zijn aansprekend als zij aantrekkelijk zijn, herkenbaar en als
mensen vriendschap met ze zouden willen sluiten. Daarnaast speelt empathie voor de
verhaalpersonages een rol. Dit zijn terugkerende aspecten, die ook vermeld worden in het werk van
andere auteurs, zoals Rubin en McHugh (1987), Cohen (2001), Eyal en Rubin (2003), Singhal et al.
(2004), Cohen (2006) en Moyer-Gusé (2008). Singhal et al. (2004, p.196) voegen daar nog aan toe
dat het belangrijk is dat het verhaalpersonage beloond wordt voor zijn gedrag. Al deze aspecten
maken een verhaalpersonage aansprekend.
En hoe meer de verhaalpersonages het publiek aanspreken, hoe groter de kans dat er
modeling optreedt. De verhaalpersonages worden dan gezien als rolmodellen. In dat geval leert het
publiek van het gedrag van de verhaalpersonages en past dit toe in het eigen leven. Het verhaal is
dan in staat om mensen te overtuigen van de boodschap. Op basis hiervan ontstaat de tweede
hypothese:
H2: Hoe meer de verhaalpersonages aanspreken, hoe groter de overtuigingskracht van het verhaal.
Onderzoek van Mutsaers et al. (2007) wijst erop dat het omgekeerde ook geldt. Zij onderzochten het
EE televisieprogramma ‘Voor dik & dun’ dat bedoeld was om overgewicht tegen te gaan. Een
belangrijke faalfactor van het programma bleek te zijn dat de personages niet aansprekend waren
voor de kijker.
2.3 De derde verklarende factor: enjoyment
Een derde mogelijke verklaring voor narratieve overtuigingskracht is enjoyment. Met enjoyment - in
het vervolg ook wel verhaalplezier genoemd - wordt het plezier bedoeld dat mensen aan verhalen
beleven. In de literatuur is enjoyment een veelgenoemd begrip. Verhaalplezier is belangrijk, want het
vormt de belangrijkste reden dat mensen verhalen tot zich nemen. Mensen luisteren immers
hoofdzakelijk naar verhalen voor het vermaak (Raney, 2004, p.348). Zij willen graag vermaakt worden
(Brock & Livingston, 2004) en nemen verhalen tot zich, vanwege het plezier dat zij eraan beleven.
Van deze sterkte maakt de Entertainment-Educationstrategie ook gebruik. Door de
(gezondheids)boodschap te verpakken in vermaak, nemen volgens Slater en Rouner (2002) zelfs
moeilijk bereikbare groepen kennis van de informatie. De vraag is echter of betere entertainment (en
17
dus meer enjoyment) ook tot betere educatie leidt. Verschillende auteurs geven aan dat de balans
tussen deze tegenpolen soms moeizaam is (Mutsaers et al., 2007; Bouman, 1999). Als het educatie
element gaat overheersen, ligt de persuasieve boodschap er wellicht te dik bovenop en wordt het
verhaal te belerend. Anderzijds bestaat de angst dat mensen het verhaal heel leuk vonden, maar er
niets van op hebben gestoken. In hoeverre draagt verhaalplezier bij aan narratieve
overtuigingskracht?
Als we het extended elaboration likelihood model van Slater en Rouner (2002) bestuderen,
zou er een verband kunnen zijn tussen enjoyment en narrative persuasion. Vanwege het plezier dat
mensen aan verhalen beleven, raken zij gemotiveerd om de verhaalinformatie actief cognitief te
verwerken (elaboratie). En we weten van Petty en Cacioppo (1986) dat een hogere mate van
elaboratie persuasieve effecten tot gevolg kan hebben. Hoe groter het verhaalplezier, hoe meer
elaboratie en dus hoe groter de kans op persuasieve effecten. Zo zou verhaalplezier de verklaring
kunnen vormen voor narratieve overtuigingskracht. Vandaar de derde hypothese:
H3: Hoe meer plezier mensen beleven aan het verhaal, hoe groter de overtuigingskracht van het
verhaal.
In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden dat verhaalplezier ook een bemiddelende rol kan spelen in
de relaties tussen narrative engagement en character appeal enerzijds, en narrative persuasion
anderzijds. Zo noemen Green, Brock en Kaufman (2004) in hun theoretische artikel enjoyment vaak in
samenhang met narrative engagement en character appeal. Busselle en Bilandzic (2009, p.326)
leggen ook een link tussen narrative engagement, enjoyment en narrative persuasion. Zij stellen dat
meer verhaalbetrokkenheid tot een groter verhaalplezier leidt en tot verhoogde persuasieve effecten.
En uit het werk van Raney (2004) wordt duidelijk dat aansprekende verhaalpersonages zorgen voor
meer verhaalplezier. Waarschijnlijk leiden verhaalbetrokkenheid en aansprekende verhaalpersonages
dus beiden tot verhaalplezier. En verhaalplezier leidt op haar beurt weer tot narratieve overtuiging. De
effecten van character appeal en narrative engagement op narrative persuasion lopen wellicht ook
indirect via enjoyment.
Tot op heden is nog niet het idee getoetst dat enjoyment de bemiddelaar kan zijn tussen de
effecten van narrative engagement en character appeal op de narratieve overtuigingskracht.
Desondanks kan op basis van de beschikbare theoretische aanwijzingen de laatste hypothese worden
geformuleerd:
H4: Verhaalplezier vormt deels de bemiddelaar tussen de effecten van verhaalbetrokkenheid en
aansprekende verhaalpersonages op de overtuigingskracht van het verhaal.
18
Het onderstaande schema vat de vier hypothesen samen:
Figuur 2: Conceptueel model
Of deze drie sleutels ook daadwerkelijk de deur naar persuasieve verhaaleffecten (narrative
persuasion) openen, wordt getoetst in dit onderzoek.
Narrative engagement
Character appeal
Enjoyment Narrative persuasion
19
§ 3 Methode van onderzoek
3.1 Onderzoeksontwerp
In de zoektocht naar de verklarende factoren voor narratieve overtuigingskracht is gekozen voor een
webenquête. De deelnemers keken eerst een online video en vulden daarna een korte vragenlijst in.
Online video vraagt niet veel tijd van de kijker en is daarom laagdrempelig onderzoeksmateriaal. Via
het internet is het bovendien mogelijk om veel verschillende mensen uit te nodigen voor het
onderzoek, zonder daarbij hoge kosten te hoeven maken. De vragen uit de enquête zijn tot stand
gekomen op basis van de literatuur. De vertaling van de schalen is met collega onderzoekers
bediscussieerd. Alvorens het onderzoek van start ging, is de webenquête eerst aan een pretest
onderworpen om onduidelijkheden op te sporen en aan te passen.
Het filmpje betrof een professionele EE productie. Om de kracht van verhalen te onderzoeken
is EE materiaal zeer geschikt, omdat het verhaal naast amusement ook een duidelijke boodschap
bevat. Fokkens (2009) berichtte over een internetserie met sterren uit bekende Nederlandse soaps,
die speciaal is ontwikkeld om jongeren in het uitgaansleven te attenderen op de gevaren van
gehoorbeschadiging. Aflevering zes van deze internetserie ‘Sound2
’ was geschikt onderzoeksmateriaal.
Het filmpje duurde slechts 3 minuten en 44 seconden, en het bevatte een afgerond verhaal met een
duidelijke boodschap. De respondenten kregen de instructie om naar het filmpje te kijken, zoals ze dat
thuis ook zouden doen. Op deze wijze kwamen de onderzoeksresultaten zoveel mogelijk overeen met
de alledaagse praktijk en werd de ecologische validiteit geoptimaliseerd. Dit kwam de
generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten ten goede.
Het filmpje begint met Maarten, die samen met Joy danst in discotheek Paradiso. Maarten
begrijpt niet waarom Joy oordopjes draagt als zij uit gaat. Hij danst vlakbij de geluidsboxen waaruit
keiharde muziek komt. Plotseling krijgt hij echter last van een nare piep in zijn oren. In paniek vlucht
hij de dansruimte uit en gaat op de trap zitten. Joy treft hem daar aan en vertelt dat zij hem leuk
vindt, maar hij kan niets verstaan van wat zij zegt. Hij rent naar buiten met zijn handen op zijn oren.
Eenmaal buiten uit de herrie gaat het weer wat beter, maar als hij de discotheek weer in wil wordt hij
tegengehouden door de uitsmijter. Hij mag niet meer naar binnen. Op dat moment komt Frank naar
buiten, de ex-vriend van Joy. Maarten vraagt aan Frank of hij haar wil uitleggen dat hij pijn had in zijn
oren en dat hij daarom naar buiten is gegaan. Frank belooft dit en met een gerust hart gaat Maarten
naar huis. Frank is echter jaloers en zegt niets tegen Joy over Maartens gehoorproblemen. Hij doet
het voorkomen of Maarten haar heeft laten zitten.
3.2 Populatie en steekproef
De populatie voor dit onderzoek bestaat uit inwoners van Nederland in de leeftijd van 18 jaar en
ouder. Deze populatie wijkt af van de doelgroep van het filmpje, want dat zijn uitgaande jongeren in
2
Aflevering 6 van ‘Sound’ is te vinden op www.sound-soap.nl.
20
de leeftijd van ongeveer 15 tot 30 jaar. Ik heb bewust gekozen voor een bredere populatie, omdat dit
onderzoek verhaaleffecten onder de volwassen bevolking beoogt te verklaren. Bovendien heeft een
heterogene groep de voorkeur, omdat verbanden bij een gevarieerde groep eerder blootgelegd
worden. Daarnaast voeren de meeste onderzoekers hun onderzoek uit onder studenten. Hinyard en
Kreuter (2007, p.785) adviseren om bij toekomstig onderzoek ook niet-studenten te betrekken, zodat
de verhaaleffecten ook bij de rest van de volwassen bevolking bestudeerd kunnen worden.
Het veldwerk vond plaats van half juni tot half augustus 2011. Van een random sample was
geen sprake, aangezien daarvoor het steekproefkader ontbrak. Er is gebruik gemaakt van een
convenience sample, waarbij ik zoveel mogelijk mensen uit mijn sociale netwerk heb uitgenodigd om
deel te nemen. Deelnemers werden benaderd via een e-mail met de link naar het onderzoek. Deze
link is ook verspreid via de sociale netwerksites hyves en facebook. Ik heb daarbij gestreefd naar een
zo hoog mogelijke respons, door iedereen persoonlijk uit te nodigen. In een begeleidend schrijven
maakte ik duidelijk hoe belangrijk hun hulp was voor mijn afstuderen. Veel bekenden stuurden de link
zelfs door naar hun eigen kennissenkring of plaatsten het op hun hyves of facebookpagina. Zo was er
ook sprake van snowball sampling. Om de respons verder te verhogen kregen naaste familieleden en
vrienden een extra herinneringsmail. Het exacte responspercentage is echter onbekend, omdat niet te
achterhalen valt hoeveel personen de link uiteindelijk hebben gezien.
In totaal vulden 451 personen de vragenlijst volledig in. De meeste deelnemers (79%) hebben
het filmpje op een klein beeldscherm gekeken in youtube formaat (ongeveer 10 bij 17 cm). Slechts 21
procent heeft de optie ‘fullscreen’ aangeklikt waarbij het filmpje het hele beeldscherm vult. Van de
deelnemers was 40 procent man en 60 procent vrouw. De leeftijd van de jongste deelnemer was 18
en de oudste was 80 jaar oud. De meest voorkomende leeftijd was 24 en het gemiddelde (M) lag op
34 jaar met een standaarddeviatie (SD) van 14,709. De meeste deelnemers hebben een universitaire
opleiding genoten. Het laagste opleidingsniveau was LBO, het gemiddelde HBO (SD 1,6). De
hierboven beschreven steekproefkenmerken wijken af van de verdeling van de kenmerken in de
Nederlandse bevolking. De steekproef is dus niet representatief voor de populatie.
3.3 Operationalisering
Dit onderzoek kent vier te meten concepten. De afhankelijke variabele betreft narrative persuasion.
De onafhankelijke variabelen zijn narrative engagement, character appeal en enjoyment.
Narrative persuasion
Allereerst zal ik narrative persuasion bespreken, de overtuigingskracht van een verhaal. In
vergelijkbare studies wordt dit meestal gemeten met verhaalgerelateerde stellingen (Busselle &
Bilandzic, 2009; Wheeler, Green & Brock, 1999; Green & Brock, 2000; Vaughn, Hesse, Petkova &
Trudeau, 2009) Aan de hand van de gemiddelde score op deze stellingen kan bepaald worden in
hoeverre de respondent het eens is met de boodschap van het verhaal.
In dit onderzoek is narrative persuasion gemeten met zes stellingen waarmee de houding (attitude)
van de respondent bepaald werd ten aanzien van het onderwerp gehoorbescherming. Mensen konden
21
op een zevenpuntsschaal aangeven in hoeverre ze het eens waren met de stellingen. De eerste
stelling betrof een overtuiging (belief): “Ik denk dat gehoorbeschadiging door harde muziek onder
jongeren veel voorkomt (1=helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens).” Naast deze stelling waren
er nog drie anderen direct aan het verhaal gerelateerd: “Oordopjes dragen tijdens het uitgaan is een
(1=zeer slecht idee, 7=zeer goed idee).”, “Mijn oren dichtbij geluidsboxen houden vind ik een (1=zeer
slecht idee, 7=zeer goed idee).” en “Mijn gehoor beschermen vind ik (1=totaal onbelangrijk, 7=zeer
belangrijk).” Twee stellingen gingen over gehoorbescherming in een andere setting: “Als motorrijder
hoef je je gehoor niet te beschermen tegen de bulderende wind op de snelweg (1=helemaal mee
oneens, 7=helemaal mee eens).” en “Als ik met een motorzaag bomen omzaag, dan zou ik oordoppen
indoen (1=helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens).” Tezamen vormden deze items een matig
betrouwbare schaal met een cronbach’s alpha (α) van ,615. Bij verwijdering van één van de
stellingen zou de betrouwbaarheid onder de maat zakken, dus zijn alle vragen meegenomen om het
concept narrative persuasion te meten. De schaal, die theoretisch loopt van 1 (minimum) tot 7
(maximum) heeft een gemiddelde (M) van 6 en een standaarddeviatie (SD) van 0,69. Het gemiddelde
geeft aan dat de meeste respondenten een positieve houding hadden ten opzichte van het onderwerp
gehoorbescherming. De verdeling is tamelijk scheef en er is niet al teveel spreiding.
Narrative engagement
Busselle en Bilandzic (2009) hebben een meetinstrument ontwikkeld waarmee de mate van
betrokkenheid bij het verhaal gemeten kan worden. Bij het meten van narrative engagement is
rekening gehouden met de vier dimensies van het begrip. Dat zijn narrative understanding (M=5,09,
SD=1,40), emotional engagement (M=3,55, SD=1,37), narrative presence (M=3,60, SD=1,39) en
attentional focus (M=4,52, SD=1,58). Elke dimensie is gemeten aan de hand van drie vragen, volgens
de ’12-item narrative engagement scale’ van Busselle & Bilandzic (2009, p.337). De twaalf items zijn
vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands en de vertaling is gecontroleerd door collega
onderzoekers. Respondenten kregen de vraag voorgelegd: “In het volgende overzicht ziet u stellingen
staan. Kunt u aangeven in welke mate deze op u van toepassing zijn? (1=Helemaal mee oneens,
7=helemaal mee eens).”
De principale factoranalyse (tabel 1) op de volgende pagina laat zien dat er geen vier, maar
drie dimensies tevoorschijn komen. Volgens de empirische gegevens blijken narrative presence en
emotional engagement niet van elkaar te onderscheiden. Ook Busselle en Bilandzic (2009, p.338)
vonden een hoge correlatie tussen deze twee dimensies. De vraag rijst of er in wezen geen sprake
moet zijn van twee, maar van één dimensie, anders dan in de literatuur wordt aangenomen. Deze
dimensie gaat over het in het verhaal zitten en meeleven met de karakters. Ik noem het ‘narrative
involvement’, omdat iemand die hoog scoort op deze dimensie zeer betrokken is bij de verhaalwereld.
22
Tabel 1: Principale factoranalyse narrative engagement (N=451)
F1:
Narrative
involvement
F2:
Narrative
understanding
F3:
Attentional
focus
Ik leefde mee met de verhaalpersonages.
Het verhaal heeft me geraakt.
Tijdens het filmpje zat ik meer in de wereld van het verhaal
dan in de echte wereld.
Tijdens het filmpje zat ik met mijn gedachten volledig in de
wereld van het verhaal.
Het filmpje bracht een nieuwe wereld tot leven, en die wereld
was plotseling verdwenen toen het filmpje was afgelopen.
Als de hoofdpersonen succes hadden voelde ik me blij, maar
als zij tegenspoed te verduren kregen voelde ik me verdrietig.
Op sommige momenten kon ik moeilijk volgen waar het
filmpje over ging.
Ik kon de rode draad van het verhaal moeilijk volgen.
Ik heb een onduidelijk beeld van de karakters van de
verhaalpersonages.
Tijdens het filmpje merkte ik dat mijn gedachten afdwaalden.
Tijdens het filmpje dacht ik aan andere dingen.
Ik vond het moeilijk om mijn aandacht bij het filmpje te
houden.
,697
,726
,617
,492
,693
,682
,889
,741
,522
-,379
,923
,845
,735
R2
=68,004%, oblique rotatie, KMO ,845 Eigenwaarde: 4,686 2,088 1,386
Factorladingen lager dan ,3 worden niet getoond in de tabel.
De correlaties tussen de dimensies van narrative engagement zijn:
De correlatie tussen F1 en F2 is -0,139
De correlatie tussen F1 en F3 is -0,442
De correlatie tussen F2 en F3 is 0,323
Narrative involvement (M=3,58, SD=1,27) kent een hoge interne consistentie met een cronbach’s
alpha van ,850. Hanteren wij echter de twee dimensies volgens Busselle en Bilandzic (2009), dan zakt
de alpha naar ,750 voor narrative presence en ,762 voor emotional engagement. De schaal van
narrative understanding is met een alpha van ,754 redelijk betrouwbaar. De drie items die samen
attentional focus beogen te meten zijn zeer goed schaalbaar (α = ,881). Voor alle dimensies geldt dat
verwijdering van een item zorgt voor een dalende betrouwbaarheid, daarom zijn alle vragen van de
‘12-item narrative engagement scale’ (Busselle & Bilandzic, 2009, p.337) gebruikt in het
23
meetinstrument. Alleen bij narrative understanding zorgt verwijdering van het item ‘Ik heb een
onduidelijk beeld van de karakters van de verhaalpersonages’ voor een kleine stijging van de
cronbach’s alpha naar ,785. Voor een volledige meting van het begrip volgens het meetinstrument van
Busselle en Bilandzic (2009, p.337) is dit item toch opgenomen in de schaal.
Character appeal
Character appeal is de mate waarin de verhaalpersonages het publiek aanspreken. Op basis van de
beschikbare wetenschappelijke kennis, heb ik een meetinstrument ontwikkeld om character appeal te
kunnen meten. In de literatuur zijn namelijk geen eenduidige schalen te vinden. Elke onderzoeker
meet het concept weer anders, afhankelijk van zijn of haar opvattingen over het begrip. Willen we
character appeal echter goed kunnen meten, dan moeten we rekening houden met de veelkleurigheid
van het begrip, zoals beschreven in paragraaf 2. Door character appeal te meten met verschillende
vragen wordt de lading van het begrip zo goed mogelijk afgedekt.
Allereerst is character appeal gemeten aan de hand van een item waarbij mensen op een
zevenpuntsschaal konden aangeven hoe aansprekend zij de verhaalpersonages vonden. Daarnaast is
er een item geformuleerd over de aantrekkelijkheid van de verhaalpersonages, een item over de
herkenbaarheid en een item over of mensen vriendschap met het verhaalpersonage zouden willen
sluiten. In de literatuur zijn dit terugkerende elementen van character appeal en daarom is voor elk
van deze drie aspecten een item geformuleerd. Met toevoeging van een empathie stelling (in de
literatuur ook vaak gerelateerd aan character appeal) en een stelling over de betrokkenheid bij de
verhaalkarakters (vrij vertaald naar Eyal & Rubin, 2003, p.86) ontstaat een betrouwbaar
meetinstrument. Respondenten konden aangeven in hoeverre ze het eens waren met deze stellingen
(1=helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens).
Tabel 2 laat de principale factoranalyse van deze schaal zien, die aangeeft dat de verschillende items
samen een eendimensionale schaal vormen. De character appeal schaal loopt van 1 (minimum) tot 7
(maximum) en heeft een gemiddelde (M) van 4 en een standaarddeviatie (SD) van 1. De interne
consistentie van het meetinstrument is hoog met een cronbach’s alpha van ,817. Bij verwijdering van
het item ‘ik vind het moeilijk om mezelf in de hoofdpersoon te herkennen’ zou de alpha licht stijgen
naar ,838. Deze stijging is zo klein dat voor de volledigheid van de meting gekozen is om de vraag
toch te behouden. Elk item is immers zorgvuldig geformuleerd op basis van de theorie en draagt bij
aan een goede construct validiteit.
24
Tabel 2: Principale factoranalyse character appeal (N=451)
F1:
Character appeal
De personages in het verhaal zijn voor mij (1=totaal niet aansprekend, 7=zeer aansprekend)
Ik vond de verhaalpersonages aantrekkelijk om naar te kijken.
Ik vond het interessant om de personages in het verhaal te volgen.
Ik vind het moeilijk om mezelf in de hoofdpersoon3
te herkennen.
Ik zou best vrienden willen worden met de hoofdpersoon.
Ik kan me goed inleven in de hoofdpersoon.
,833
,712
,786
-,395
,598
,653
R2
=46,632%, ongeroteerd, KMO ,889
Factorladingen lager dan ,3 worden niet getoond in de tabel.
Enjoyment
Om het verhaalplezier te meten hebben Busselle & Bilandzic (2008) een betrouwbare schaal
ontwikkeld, die ik vertaald heb naar het Nederlands (α=,860). Deze vertaling is gecontroleerd en
aangescherpt door collega onderzoekers. Respondenten konden op een zevenpuntsschaal hun
antwoord aankruisen op vier stellingen: ‘In welke mate heeft u plezier beleefd aan het kijken naar het
filmpje?’ (1=geen plezier, 7=veel plezier), ‘Zou u een vriend(in) dit filmpje aanraden?’ (1=zeker niet,
7=zeker wel), ‘Wat vond u van het onderwerp?’ (1=helemaal niet leuk, 7=heel erg leuk) en ‘Houd u
ervan om naar dit soort filmpjes te kijken’ (1=helemaal niet, 7=heel veel). De enjoyment schaal
(M=3,25, SD=1,25) loopt net als de andere schalen van 1 (de minimum score) tot 7 (de maximum
score).
3
Op persoonlijk aanraden van dr. Helena Bilandzic is gekozen om de naam van de hoofdpersoon niet
te expliciteren in de items. Om verwarring of sturing te voorkomen laten Busselle & Bilandzic (2009)
dat over aan de interpretatie van de respondent wie hij of zij denkt dat de hoofdpersoon is.
25
3.4 Analyse
De gegevens zijn verwerkt met computerprogramma SPSS versie 15.0. Omdat er mogelijk een
verband is tussen één afhankelijke variabele (narrative persuasion) en meerdere onafhankelijke
variabelen die onderling ook wellicht samenhang vertonen (narrative engagement, character appeal
en enjoyment), zijn de data met behulp van multipele regressie (pad)analyse geanalyseerd (Te
Grotenhuis & Van der Weegen, 2008, p.101-117). Het conceptueel model is een hybride model (zie
figuur 2, p.18). Als het model klopt dan blijken de onafhankelijke variabelen narrative engagement (in
vier of drie dimensies) en character appeal invloed te hebben op de afhankelijke variabele narrative
persuasion. Onder controle van de mediator (enjoyment) veranderen deze effecten, maar blijft er wel
een restsamenhang bestaan. Er is dan sprake van gedeeltelijke interpretatie. In wiskundige termen
ziet het model er als volgt uit:
1) Y = β0 + β1X1 + β2X2 + ε1
2) M = β3 + β4X4 + β5X5 + ε2
3) Y = β6 + β7X7 + β8X8 + β9M + ε3
Oftewel:
1) Persuasion = β0 + β1narrative engagement + β2character appeal + ε1
2) Enjoyment = β3 + β4narrative engagement + β5character appeal + ε2
3) Persuasion = β6 + β7narrative engagement + β8character appeal + β9enjoyment + ε3
Zoals de wiskundige notatie laat zien, zijn de analyses in drie stappen uitgevoerd. Allereerst zijn de
directe effecten van narrative engagement en character appeal op narrative persuasion geanalyseerd
zonder mediator. Vervolgens is gekeken naar de invloed van character appeal en narrative
engagement op de mediator. En tot slot is de eerste analyse opnieuw gedraaid, maar nu met de
mediator erbij. De analyses in drie stappen zijn zowel uitgevoerd voor narrative engagement in vier
dimensies als voor narrative engagement in drie dimensies.
26
§ 4 Resultaten
In deze paragraaf worden de resultaten van de webenquête gepresenteerd. Gelet op de verschillende
fases in de empirische cyclus (De Groot, 1971) worden de resultaten eerst vanuit een deductieve
invalshoek benaderd en vervolgens vanuit een inductief perspectief. Bij deductie wordt de
waargenomen werkelijkheid (de empirie) bekeken vanuit de theoretische basis. In dit geval betekent
dit dat we uitgaan van de vier dimensies van narrative engagement die Busselle en Bilandzic (2009)
theoretisch onderscheiden. Inductie daarentegen neemt de empirie als basis en bekijkt vervolgens wat
dat inhoudt voor de theorie. De inductieve analyse zal dus de aangetroffen drie dimensies van
narrative engagement als uitgangspunt hanteren. Tot slot zijn dezelfde analyses ook gedaan voor
enkele deelgroepen. Wellicht treffen we in een deelgroep andere resultaten aan dan in de
onderzoeksgroep als geheel.
4.1 Resultaten met narrative engagement in vier dimensies
Vanuit een deductief perspectief analyseren we allereerst het basismodel. Het gaat hier om de invloed
van narrative engagement (volgens de theorie in vier dimensies) en character appeal op narrative
persuasion, dus zonder enjoyment als bemiddelaar. Hierbij is gecontroleerd of de gevonden relaties
blijven bestaan als we rekening houden met de persoonskenmerken leeftijd, opleidingsniveau en
geslacht. We controleren ook voor de variabele fullscreen. Fullscreen is gemeten aan de hand van de
vraag: ‘Heeft u het filmpje op volledig beeldscherm gekeken? (ja/nee)’. Deze vraag is opgenomen als
controlevariabele, omdat het de effecten vermoedelijk beïnvloedt of mensen het verhaal op een klein
schermpje zien of dat het verhaal het volledige beeldscherm vult. Lombard, Reich, Grabe, Bracken en
Ditton (2000) wijzen er immers op dat de grootte van het beeldscherm verschil kan uitmaken.
Uit de resultaten blijkt dat twee dimensies van narrative engagement een positieve invloed
hebben op de afhankelijke variabele narrative persuasion: narrative understanding en emotional
engagement. Het effect van emotional engagement is marginaal significant. Daarnaast spelen leeftijd
en geslacht ook een rol. Het blijkt dat mensen gehoorbescherming belangrijker vinden naarmate de
leeftijd toeneemt. En vrouwen vinden gehoorbescherming belangrijker dan mannen. Character appeal
blijkt onverwachts geen effect te hebben op narrative persuasion, net als de overige twee dimensies
van narrative engagement: attentional focus en narrative presence. Leeftijd heeft de sterkste invloed,
narrative understanding neemt de tweede plaats in (Beta = ,184), op de voet gevolgd door emotional
engagement met een Beta van ,128. De verklaringskracht van het model is 11,9 procent en dus niet
hoog. Tabel 3 op de volgende pagina laat het overzicht zien van de resultaten.
27
Tabel 3: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in vier dimensies) en character
appeal op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters.
N=451
Narrative persuasion
Character appeal
Narrative understanding
,027
,184**
Emotional engagement ,128*
Narrative presence
Attentional focus
-,097
-,043
Fullscreen ,003
Geslacht
Geboortejaar
Opleidingsniveau
,150**
,314**
-,032
Adjusted R-Square ,119
** p<0,05 (tweezijdig)
* p<0,10 (tweezijdig)
In stap twee van de analyse kijken we naar de invloed van de onafhankelijke variabelen narrative
engagement en character appeal op de theoretische mediator enjoyment. Is er een direct verband
zichtbaar? Dit wordt getoetst met een nieuwe regressieanalyse, ditmaal met enjoyment als de
afhankelijke variabele en character appeal en narrative engagement als de mogelijke voorspellers.
Tabel 4 op de volgende pagina geeft de uitkomsten weer. De adjusted R-square duidt op een relevant
model met een hoge verklaringskracht. Ruim 40 procent van de variantie van enjoyment wordt
verklaard door de voorspellers in het model. Character appeal blijkt veruit de sterkste invloed op
enjoyment te hebben. Ook drie dimensies van narrative engagement (emotional engagement,
narrative presence en attentional focus) vertonen een positieve samenhang met enjoyment. Narrative
understanding draagt niet bij aan enjoyment en de invloed van emotional engagement is marginaal
significant. Net als bij de vorige regressie analyse, is er opnieuw gecontroleerd voor leeftijd, opleiding,
geslacht en fullscreen. Het blijkt dat mensen die het filmpje niet op volledig beeldscherm keken,
minder kijkplezier hadden.
Tot nu toe zien we dus dat character appeal en drie dimensies van narrative engagement
sterk samenhangen met enjoyment. De overige dimensie, narrative understanding, heeft geen effect
op enjoyment, maar hangt wel samen met narrative persuasion. Daarnaast is de invloed van
emotional engagement op zowel enjoyment als narrative persuasion slechts marginaal significant. Zou
enjoyment een bemiddelende rol kunnen spelen? Tot dusver ontbreekt nog elke aanwijzing daarvoor.
28
Tabel 4: Regressie analyse voor de invloed van narrative engagement (in vier dimensies) en character
appeal op enjoyment. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters. N=451
Enjoyment
Character appeal
Narrative understanding
,400**
,069
Emotional engagement ,104*
Narrative presence ,122**
Attentional focus
Fullscreen
Geslacht
Geboortejaar
Opleidingsniveau
,105**
-,086**
-,005
-,069
-,011
Adjusted R-Square ,410
** p<0,05 (tweezijdig)
* p<0,10 (tweezijdig)
Om te toetsen of er sprake is van mediatie draaien we opnieuw een regressie analyse, met narrative
persuasion als afhankelijke variabele en narrative engagement en character appeal als de
onafhankelijke variabelen. Bovendien voegen we nu enjoyment toe. Als enjoyment een mediërende
rol vervult, zullen de effecten in tabel 5 (te vinden op de volgende pagina) veranderd zijn ten opzichte
van de effecten in tabel 3.
Onder controle van de drie persoonkensmerken en fullscreen blijkt dit echter niet het geval.
De significante effecten veranderen niet of nauwelijks onder controle van enjoyment. Bovendien kan
niet worden aangetoond dat enjoyment tot narrative persuasion leidt. Er blijkt geen sprake te zijn van
mediatie. Character appeal heeft geen invloed op narrative persuasion, evenals twee dimensies van
narrative engagement niet: narrative presence en attentional focus. De effecten van de andere twee
dimensies van narrative engagement, narrative understanding en emotional engagement, lopen niet
via enjoyment. De verklaringkracht van het model is zelfs licht gedaald van 11,9 procent naar 11,5
procent.
Figuur 3 op de volgende pagina presenteert tot slot het eindmodel vanuit de deductieve benadering
met narrative engagement in vier dimensies. Onder controle van geslacht, geboortejaar, opleiding en
fullscreen is zichtbaar dat character appeal en drie dimensies van narrative engagement tot enjoyment
leiden. Er bestaat echter geen verband tussen enjoyment en narrative persuasion. Slechts twee
dimensies van narrative engagement, narrative understanding en emotional engagement, vertonen
een positieve samenhang met de overtuigingskracht van het verhaal.
29
Tabel 5: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in vier dimensies), character
appeal en enjoyment op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde
parameters. N=451
Narrative persuasion
Enjoyment
Character appeal
Narrative understanding
,017
,019
,184**
Emotional engagement ,126*
Narrative presence -,098
Attentional focus
Fullscreen
-,044
,004
Geslacht
Geboortejaar
Opleidingsniveau
,149**
,312**
-,034
Adjusted R-Square ,115
** p<0,05 (tweezijdig)
* p<0,10 (tweezijdig)
Figuur 3: Eindmodel, met narrative engagement in vier dimensies
Narrative engagement
- Narrative understanding
- Emotional engagement
- Narrative presence
- Attentional focus
Character appeal
Enjoyment Narrative persuasion
30
4.2 Resultaten met narrative engagement in drie dimensies
Kijken we echter met een inductieve bril naar de resultaten, dan verschijnt er een ander beeld. In
paragraaf 3 hebben we gezien dat de onderzoeksresultaten niet op het bestaan van narrative
engagement uit vier dimensies, maar uit drie dimensies wijzen. Empirisch gezien blijken narrative
presence en emotional engagement niet van elkaar te onderscheiden. Zij konden worden
samengevoegd in één dimensie die ik narrative involvement noemde. Als we opnieuw de regressie
analyses uitvoeren met narrative involvement in plaats van narrative presence en emotional
engagement, dan blijkt narrative involvement geen rol te spelen bij het verklaren van narrative
persuasion.
Uit tabel 6 valt af te lezen dat onder controle van de drie persoonskenmerken en fullscreen
enkel narrative understanding invloed heeft op narrative persuasion. Geslacht en geboortejaar zijn ook
significant. De invloed van geboortejaar is het sterkst, gevolgd door narrative understanding wiens
Beta van ,196 ook niet onaanzienlijk is. Het model met deze voorspellers verklaart echter slechts een
klein deel van de variantie (11,4 procent). De adjusted R-square is iets teruggenomen vergeleken met
het vorige model met de vier dimensies, daar bedroeg de verklaarde variantie 11,9 procent.
Tabel 6: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in drie dimensies) en character
appeal op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters.
N=451
Narrative persuasion
Character appeal
Narrative understanding
,028
,196**
Narrative involvement
Attentional focus
Fullscreen
,026
-,070
-,005
Geslacht
Geboortejaar
Opleidingsniveau
,142**
,314**
-,043
Adjusted R-Square ,114
** p<0,05 (tweezijdig)
* p<0,10 (tweezijdig)
Narrative involvement blijkt wel een belangrijke voorspeller te zijn van het verhaalplezier (tabel 7 op
de volgende pagina). Character appeal heeft de sterkste invloed (Beta = ,398), daarna volgt narrative
involvement met een Beta van ,208. Zowel character appeal als twee dimensies van narrative
engagement hangen dus positief samen met enjoyment. Bovendien blijkt opnieuw dat kijkers van het
verhaal op volledig beeldscherm meer plezier hebben ervaren. De adjusted R-square wijst erop dat de
31
voorspellers in het model een belangrijke bijdrage leveren aan enjoyment. Samen verklaren zij bijna
de helft (41,2 procent) van de variantie.
Tabel 7: Regressie analyse voor de invloed van narrative engagement (in drie dimensies) en character
appeal op enjoyment. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters. N=451
Enjoyment
Character appeal
Narrative understanding
,398**
,068
Narrative involvement
Attentional focus
Fullscreen
Geslacht
Geboortejaar
Opleidingsniveau
,208**
,107**
-,085**
-,005
-,069
-,010
Adjusted R-Square ,412
** p<0,05 (tweezijdig)
* p<0,10 (tweezijdig)
Tabel 8: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in drie dimensies), character
appeal en enjoyment op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde
parameters. N=451
Narrative persuasion
Enjoyment
Character appeal
Narrative understanding
,016
,038
,195**
Narrative involvement
Attentional focus
Fullscreen
,023
-,071
-,004
Geslacht
Geboortejaar
Opleidingsniveau
,141**
,311**
-,044
Adjusted R-Square ,110
** p<0,05 (tweezijdig)
* p<0,10 (tweezijdig)
32
Tot slot laat tabel 8 zien dat er opnieuw geen sprake kan zijn van mediatie. Enjoyment heeft zelf geen
invloed op narrative persuasion en kan dus ook geen bemiddelende rol spelen.
Figuur 4 presenteert een nieuw eindmodel vanuit de inductieve benadering waarin op basis van de
resultaten narrative engagement niet uit vier, maar uit drie dimensies bestaat. Het model laat zien dat
de eerste hypothese gedeeltelijk ondersteund wordt. Narrative engagement leidt niet als geheel tot
narrative persuasion, maar één van de drie dimensies (narrative understanding) heeft wel een directe
invloed. De narratieve overtuigingskracht neemt toe naarmate mensen het verhaal beter begrijpen.
Hypothese 2, 3 en 4 moeten echter verworpen worden. Dit betekent dat we niet kunnen aannemen
dat character appeal samenhangt met narrative persuasion (H2). Enjoyment heeft geen invloed op
narrative persuasion (H3) en vervult dus ook geen bemiddelende rol (H4).
Figuur 4: Eindmodel, met narrative engagement in drie dimensies
4.3 Effecten in deelgroepen
De vraag is of de resultaten voor alle respondenten hetzelfde zijn. Daarom heb ik, naast de algemene
analyses, verschillende deelgroepen tegen het licht gehouden om te kijken of de effecten bij hen
anders zijn. Ik nam de jonge mannen onder de loep, de studenten en de fullscreen kijkers.
Jonge mannen
De werkelijke doelgroep van het filmpje zijn de jonge mannen, omdat zij het meeste risico lopen op
gehoorbeschadiging. Voor hen is de narrative persuasion dus in feite bedoeld. Daarom nam ik de 67
jonge mannen (18-26 jaar) met een geldige score op de narrative persuasion schaal apart en bekeek
de resultaten. Helaas bleek de F-toets voor de analyses niet significant, dus was controle niet
mogelijk.
Narrative engagement
- Narrative understanding
- Narrative involvement
- Attentional focus
Character appeal
Enjoyment Narrative persuasion
33
Studenten
Omdat verreweg het meeste onderzoek naar de kracht van verhalen met een studentensample werkt,
was ik benieuwd of dit nog verschil zou uitmaken in de resultaten. De onderzoeksgroep was immers
vrij divers en het zou kunnen dat onder een relatief homogene groep de resultaten anders zijn. Dit
bleek echter niet het geval. De uitkomsten voor de studenten (N=217) weken nauwelijks af van de
uitkomsten voor de onderzoeksgroep als geheel.
Fullscreen
Uit onderzoek van Lombard et al. (2000) bleek dat de grootte van het beeldscherm invloed heeft op
de resultaten. Veruit de meerderheid van de onderzoeksgroep (355 deelnemers) heeft het verhaal via
het kleine youtube schermpje gekeken. 95 mensen klikten echter de optie ‘fullscreen’ aan. Nemen we
deze 95 participanten als onderzoeksgroep apart, dan is de F-toets voor de analyses niet significant.
Er zijn dus helaas geen uitspraken over deze groep mogelijk.
34
§ 5 Conclusie en discussie
5.1 Conclusie
Door middel van een grootschalige webenquête probeerde ik aan het licht te brengen hoe de
overtuigingskracht van verhalen verklaard kan worden. De resultaten onthullen dat persuasieve
verhaaleffecten vooral voorspeld worden door de mate waarin mensen het verhaal begrijpen. Hoe
beter het verhaal begrepen wordt, hoe groter de narratieve overtuigingskracht. Vanuit een deductieve
invalshoek (dus volgens de theorie met narrative engagement in vier dimensies) speelt daarnaast ook
de emotionele betrokkenheid bij de verhaalpersonages een rol. Hoe hoger de emotionele
betrokkenheid, hoe groter de kracht van het verhaal. Bekijken we de resultaten echter met een
inductieve bril (dus vanuit de empirie met narrative engagement in drie dimensies), dan blijkt
narrative involvement (waarvan emotionele betrokkenheid een onderdeel is) geen significant effect op
de narratieve overtuigingskracht te generen. De invloed van aansprekende verhaalpersonages,
verhaalplezier, aandacht en in het verhaal zitten op de narratieve overtuigingskracht kon niet worden
aangetoond.
5.2 Discussie
Welke consequenties hebben deze bevindingen voor de communicatiewetenschappelijke theorie? En
wat betekent dit nu voor de praktijk? In de afsluitende paragraaf komen deze zaken aan de orde.
Allereerst wordt echter beschouwd hoe groot de korrel zout is waarmee dit onderzoek moet worden
genomen.
Beperkingen van het onderzoek
Hoewel het onderzoek zo zorgvuldig mogelijk is uitgevoerd, zijn er een aantal kritische kanttekeningen
bij te plaatsen. Ten eerste blijft de generaliseerbaarheid van de resultaten naar een ruimere populatie
een heikel punt. Vrijwel al het onderzoek naar narratieve overtuigingskracht werkt met een
studentensample. Dit onderzoek kent in verhouding tot vergelijkbare studies relatief veel deelnemers
en betrekt mensen uit verschillende lagen van de bevolking. Toch is er nog steeds geen sprake van
een evenwichtige afspiegeling van de Nederlandse samenleving. Dat komt door de manier waarop de
respondenten geworven zijn. Alle deelnemers waren immers, direct of indirect, afkomstig uit mijn
sociale netwerk. Dit zou voor vertekening van de steekproef gezorgd kunnen hebben. Omdat de
steekproef niet representatief is voor de Nederlandse bevolking van achttien jaar en ouder, kunnen de
resultaten op statische gronden niet gegeneraliseerd worden. Het is echter wel aannemelijk dat het
effect van narrative understanding en wellicht ook van emotional engagement op de persuasieve
kracht van verhalen wel degelijk in de populatie aanwezig is. Dezelfde effecten zijn ook gevonden in
subgroepen van de steekproef, bijvoorbeeld onder studenten. Dit is een aanwijzing dat de resultaten
wellicht ook voor iedereen zouden kunnen gelden.
35
Ten tweede vraag ik me af of de effecten voor online video ook gelden voor andere platforms, zoals
bijvoorbeeld televisie of film. De kenmerken van het medium kunnen de resultaten beïnvloeden. In de
literatuur over narrative persuasion wordt de invloed van het medium mogelijk onderschat. Alle
narratieve verschijningsvormen lijken over één kam te worden gescheerd. Zo stellen Green en Brock
(2002, p.323) dat het ‘transportation-imagery model of narrative persuasion’ voor elke ontvanger van
narratieve informatie werkt. Het is dus niet slechts van toepassing op geschreven tekst, maar ook op
andere media. De auteurs hebben dit idee echter niet expliciet getest. Gelden de
onderzoeksresultaten voor online video dan ook voor andere media, zoals schriftelijke, auditieve en in
het bijzonder andere audiovisuele media? In haar Masterthesis ‘De Screen Practise van nu: Online
Video’ beargumenteert Van Zonneveld (2008) dat online video specifieke kenmerken heeft waarmee
zij zich onderscheidt van traditionele audiovisuele media, zoals film en televisie. De belangrijkste
punten waarop online video verschilt van film en televisie zijn de digitale interactieve kijkomgeving, de
lengte van de video (meestal kort) en de grootte van het beeldscherm van het medium (meestal
kleiner). Online video geeft dus een heel andere kijkbeleving dan televisie of film. Zo hebben de
meeste respondenten het filmpje gekeken op een klein schermpje en zijn daarbij, afhankelijk van hun
computer, mogelijk gestuit op blikkerig geluid en wachttijd totdat het filmpje geladen is. Als zij
hetzelfde filmpje in de bioscoop hadden gezien met surround sound zouden er wellicht andere
effecten zijn opgetreden. De kenmerken van het medium spelen wellicht een rol bij de kracht van de
verhaalervaring. En dit heeft waarschijnlijk invloed op de resultaten. Daarom is het interessant dat ik
als onderzoeksmateriaal een online video heb genomen. Dit medium verschilt van televisie, film en
printverhalen en er is voor zover bekend niet eerder studie naar gedaan in dit kader. Toekomstig
onderzoek zou meer helderheid kunnen geven over de invloed van het medium op de narratieve
overtuigingskracht.
Ten derde is het de vraag of de effecten voor dit filmpje ook gelden voor andere typen
filmpjes. Het filmpje had namelijk kenmerken die weer verschillend kunnen zijn bij andere filmpjes.
Eén belangrijk kenmerk was dat het om een kort verhaal ging van slechts 3 minuten en 44 seconden.
De lengte van de video kan wellicht verschil uitmaken, want langere filmpjes hebben meer tijd om de
boodschap duidelijk te maken aan het publiek. Daarnaast was het genre van het filmpje drama, wat
waarschijnlijk een andere uitwerking op het publiek heeft dan bijvoorbeeld een filmpje met humor.
Het type filmpje zou dus invloed uit kunnen oefenen op de resultaten. Ook hier kan vervolgonderzoek
meer licht op werpen.
Ten vierde vormt de operationalisering van narrative persuasion een aandachtspunt. De
overige concepten (narrative engagement, enjoyment en character appeal) zijn gemeten met een zeer
betrouwbare schaal, maar bij narrative persuasion is hiervan geen sprake. De likertschaal die voor
narrative persuasion is gebruikt in dit onderzoek, kent een lage betrouwbaarheid met een cronbach’s
alpha van ,615. Dit is zeker voor verbetering vatbaar. Meestal wordt narrative persuasion gemeten
aan de hand van verhaalgerelateerde opvattingen. In wezen wordt dan iemands ‘persuasion’ (houding
of overtuiging) gemeten in plaats van iemands ‘narrative persuasion’. Een respondent met een score
van 7 op de narrative persuasion schaal is immers in hoge mate overtuigd van het belang van
36
gehoorbescherming. Omdat de houding ten opzichte van gehoorbescherming samenhang vertoont
met de mate waarin mensen het verhaal begrepen hebben, spreken we van een persuasief
verhaaleffect. Het begrijpen van het verhaal heeft dan invloed gehad op iemands overtuigingen. In
die zin is de meting van narrative persuasion indirect: we leiden de narrative persuasion af uit de
samenhang tussen de houding (attitude) en de verhaalkenmerken. Om het ingewikkelde concept
narrative engagement te meten hebben Busselle en Bilandzic (2009) een beproefde schaal ontwikkeld.
Het verdient aanbeveling dat zo’n meetinstrument ook ontwikkeld wordt om narrative persuasion
direct te kunnen meten.
De laatste korrel zout heeft betrekking op de causaliteit. Alle concepten zijn op één moment
gemeten. Omdat de concepten tegelijkertijd zijn gemeten, is het lastig om te zeggen wat nou eerst
kwam en wat daarna. Op basis van de literatuur nemen we aan dat verhaalbegrip leidt tot persuasieve
verhaaleffecten. Maar het omgekeerde zou natuurlijk ook waar kunnen zijn: een positieve houding ten
aanzien van gehoorbescherming leidt tot een groter begrip van het verhaal. Mensen die al overtuigd
zijn van het belang van gehoorbescherming zullen wellicht eerder begrijpen dat Maarten zijn gehoor
had moeten beschermen tegen de daverende muziek. De causale volgorde tussen de concepten is dus
aangenomen en niet aangetoond in dit onderzoek.
Relatie bevindingen met de theorie
De eerste hypothese leverde deels significante resultaten op. Voor de theorie betekent dit dat we
voorzichtig, met enkele kritische kanttekeningen, mogen aannemen dat de betrokkenheid bij het
verhaal een bijdrage levert aan de narratieve overtuigingskracht. Met name narrative understanding,
één van de vier dimensies van verhaalbetrokkenheid, is daar verantwoordelijk voor. Hoe beter mensen
het verhaal begrijpen, hoe groter de persuasieve kracht van het verhaal. Een begrijpelijk verhaal
draagt echter niet bij aan het verhaalplezier. Dit is opmerkelijk, want Busselle en Bilandzic (2009,
p.340) vonden juist het tegenovergestelde. Narrative understanding bleek volgens hun onderzoek
gerelateerd aan enjoyment, maar niet aan de verhaalgerelateerde stellingen. De verklaring voor het
verschil in bevindingen tussen beide studies zou gezocht kunnen worden in het type medium en
wellicht ook het type verhaal. Busselle en Bilandzic (2009) onderzochten een ander medium dan ik, zij
onderzochten televisieprogramma’s en ik online video. De respondenten zagen het televisie verhaal op
een groter beeldscherm dan de respondenten uit mijn onderzoek die het online video verhaal keken.
En uit het onderzoek van Lombard et al. (2000) blijkt dat de grootte van het beeldscherm een rol van
betekenis speelt. Die grootte varieert natuurlijk per medium en is in het geval van online video
aanmerkelijk kleiner dan een televisiescherm of bioscoopscherm. Bovendien was de aflevering van
Sound een ander type verhaal dan de verhalen die de respondenten bij Busselle en Bilandzic (2009) te
zien kregen. Sound was een korte aflevering (3 minuten en 44 seconden) van een online internetsoap
en Busselle en Bilandzic gebruikten televisie materiaal van minimaal een half uur. De aard van het
medium en het type verhaal beïnvloeden dus mogelijk de voorspellers die relevant zijn voor de kracht
van het verhaal. De onderzoeksresultaten maken aannemelijk dat de werking van persuasieve
37
verhaaleffecten niet voor elk medium hetzelfde is, maar varieert afhankelijk van het type medium en
verhaal.
De Graaf et al. (2009) noemen de aan de personages gerelateerde emoties de belangrijkste
verklaring voor narratieve overtuiging. Ook Busselle en Bilandzic (2009, p.343) zien emotional
engagement als de belangrijkste voorspeller. In dit onderzoek wordt dit effect zichtbaar bij de
deductieve analyse met narrative engagement in vier dimensies. Het is echter minder sterk aanwezig
dan het effect van verhaalbegrip. De belangrijkste voorspeller blijkt de mate te zijn waarin mensen het
verhaal begrijpen, maar de emotionele betrokkenheid bij de verhaalpersonages draagt ook bij aan de
persuasieve kracht van het verhaal. Opvallend is dat deze bijdrage volledig wegvalt als emotional
engagement wordt samengevoegd met narrative presence en er een nieuw concept narrative
involvement ontstaat. Empirisch gezien zijn emotional engagement en narrative presence immers niet
van elkaar te onderscheiden. Dat is opmerkelijk, want wie er met een theoretisch oog naar kijkt zou
emotionele betrokkenheid bij de verhaalkarakters en transportatie naar de verhaalwereld niet direct
onder één hoedje scharen. Toch vermelden Busselle en Bilandzic (2009, p.338) ook een hoge
correlatie van ,53 tussen die twee. Dit geeft aanleiding tot een gegronde twijfel over het bestaan van
narrative engagement in vier dimensies. Waarschijnlijk is er in werkelijkheid geen sprake van vier,
maar van drie dimensies. En dan levert slechts het begrip van het verhaal een bijdrage aan de
overtuigingskracht.
Als we de eerste E (entertainment, of anders gezegd enjoyment) van de Entertainment-
Educationstrategie nader onder de loep nemen, zien we dat de voorspellers in het model deze voor
een aanzienlijk deel verklaren. Narrative involvement, character appeal en attentional focus vertonen
geen samenhang met narrative persuasion, maar zij houden wel sterk verband met enjoyment. Hoe
meer betrokken het publiek is bij het verhaal en hoe meer de karakters aanspreken, hoe groter het
verhaalplezier. Zo weet dit onderzoek de vooronderstellingen in de literatuur van onder andere Raney
(2004), Zillmann (1994) en Green et al. (2004) over enjoyment met empirische resultaten te staven.
Verhaalplezier blijkt inderdaad voor een groot deel verklaard te worden door aansprekende
verhaalpersonages en de betrokkenheid bij het verhaal.
In dit onderzoek zijn geen significante resultaten gevonden ten aanzien van de tweede, derde
en vierde hypothese. Aansprekende verhaalpersonages en verhaalplezier leveren geen significante
bijdrage aan de overtuigingskracht van het verhaal. Dit betekent dat we niet kunnen concluderen dat
de persuasieve kracht van het verhaal toeneemt naarmate de personages meer aanspreken. En een
verhoogd verhaalplezier leidt niet tot verhoogde persuasieve effecten. Verhaalplezier kan dus ook
geen bemiddelende rol spelen tussen de effecten van verhaalbetrokkenheid en aansprekende
verhaalpersonages op de narratieve overtuigingskracht. Betere entertainment heeft in dit onderzoek
geen betere educatie tot gevolg. Dit zijn onverwachte uitkomsten. Hoe kan dit verklaard worden?
Verklaring onverwachte resultaten
Als we het eindmodel (figuur 4, pagina 32) bestuderen, lijkt het alsof de meer cognitieve variabelen in
het model enerzijds (narrative understanding, narrative persuasion) en de meer affectieve variabelen
38
anderzijds (narrative involvement, character appeal, enjoyment) bij dit filmpje toch moeilijk aan elkaar
te relateren zijn. Wellicht zou dit te maken kunnen hebben met de aard van het verhaal. Als het
verhaal geen soapdrama was geweest, maar bijvoorbeeld een humoristisch verhaal, dan waren de
effecten wellicht anders geweest. Bij een humoristisch filmpje is de entertainment immers nauw aan
de educatie verbonden. De affectieve reactie (lachen, entertainment) volgt dan op het cognitieve deel
(het begrijpen van de boodschap, educatie). Bij dit type filmpje was dat minder het geval. De aard
van het verhaal zou dus de scheiding tussen de cognitieve en affectieve variabelen in dit onderzoek
kunnen verklaren.
Een andere verklaring kan zijn dat verhaalplezier niet direct verband houdt met persuasieve
effecten, maar er wel voor zorgt dat mensen het verhaal actief blijven volgen. De resultaten laten
namelijk een positieve samenhang zien tussen enjoyment en attentional focus. De richting van het
causale verband kan niet met zekerheid worden vastgesteld, de pijl zou beide kanten op kunnen gaan.
Het is mogelijk dat meer attentional focus tot meer enjoyment leidt, maar ook andersom: als mensen
meer plezier beleven aan het verhaal, hebben ze er meer aandacht voor. Zij wijzen er dan cognitieve
processen aan toe om de verhaalinformatie te verwerken. En deze actieve verwerking van informatie
(elaboratie) is volgens het ELM van Petty en Cacioppo (1986) belangrijk om persuasieve effecten te
kunnen generen. Zo zouden enjoyment en attentional focus toch indirect bij kunnen dragen aan de
overtuigingskracht van het verhaal.
Tot slot zou verhaalplezier ook een belangrijke voorwaarde kunnen zijn dat mensen het
verhaal gaan volgen. Het extended ELM (Slater & Rouner, 2002) stelt immers dat verhaalplezier
interesse kan vervangen als motivatiebron om informatie tot zich te nemen. Als mensen aanvankelijk
niet geïnteresseerd zijn in de boodschap, nemen zij die wellicht wel tot zich als het verpakt zit in een
vermakelijk verhaal. In de huidige onderzoeksopzet kon dit echter niet worden bestudeerd, vanwege
de gedwongen blootstelling van de respondenten aan het verhaal. Alle respondenten hebben immers
het filmpje gekeken, ongeacht of zij er plezier aan beleefden of niet.
In elk geval werpt deze studie een verrassend licht op de werking van de Entertainment-
Educationtheorie. De onderzoeksresultaten geven aan dat de eerste E (Entertainment) de reden kan
zijn dat mensen het verhaal gaan volgen, maar dat juist de tweede E (Education) de persuasieve
effecten genereert. Het begrijpen van de verhaalboodschap levert immers de belangrijkste bijdrage
aan de overtuigingskracht van het verhaal. En verhaalbegrip is onder meer een gevolg van goede
educatie. Dit onderzoek wijst dus vooral naar het belang van goede educatie voor het genereren van
persuasieve verhaaleffecten.
Implicaties voor de praktijk
Meer inzicht in de werking van narratieve overtuigingskracht is belangrijk voor iedereen die door
middel van een verhaal een boodschap kenbaar maakt. Deze informatie is zowel relevant voor actoren
in de profit als in de non-profit sector. Denk bijvoorbeeld aan het belang voor de marketing en
reclamebranche of het onderwijs en de voorlichting. Op basis van de onderzoeksresultaten adviseer ik
om voor een goede balans te zorgen tussen de twee E’s: de entertainment enerzijds en de
39
(educatieve) boodschap anderzijds. Zorg voor goede entertainment, want dan nemen mensen het
verhaal met plezier tot zich. Wil je echter dat je publiek na afloop niet alleen vermaakt is, maar ook (in
bepaalde mate) overtuigd is geraakt van de boodschap, dan moet je aandacht besteden aan het
didactische aspect. Het is belangrijk dat mensen het verhaal begrijpen.
Wat wij moderne wetenschappers recentelijk hebben ontdekt, hadden de oude Kelten al begrepen.
Slechts de verhalenvertellers en dichters in de stam mochten daar leraar worden…
40
Referentielijst
Appel, M., & Richter, T. (2007). Persuasive effects of fictional narratives increase over time. Media
Psychology, 10, 113-134.
Bandura, A. (1986). Social Foundations of thought and action: A social cognitive theory. Englewood
Cliffs, NJ: Prentice-Hall.
Bilandzic, H., & Busselle, R. (2008). Attention and narrative engagement: Divergences in secondary
task reaction times and self-reports of narrative engagement. Paper presented at the annual
conference of the International Communication Association, Montreal, Canada.
Biocca, F. (2002). The evolution of interactive media. Toward being there in non-linear narrative
worlds. In M. C. Green, J. J. Strange, & T. C. Brock (Eds.), Narrative
impact: Social and cognitive foundations (pp. 315-341). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Bouman, M. (1999). The turtle and the peacock: collaboration for prosocial change: the
entertainment-education strategy on television. Den Haag: CIP-Data Koninklijke Bibliotheek.
Brock, T.C., & Livingston, S.D. (2004). The need for entertainment scale. In L. J. Shrum (Ed.), The
psychology of entertainment media: Blurring the lines between entertainment and persuasion
(pp. 255-274). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Brusche, L.C.W. (2009). Online Video: een zoektocht naar strategisch gebruik en optimale toepassing.
(Afstudeerscriptie) Christelijke Hogeschool Ede, Ede.
Busselle, R., & Bilandzic, H. (2008). Fictionality and Perceived Realism in Experiencing
Stories: A Model of Narrative Comprehension and Engagement. Communication
Theory, 18, 255-280.
Busselle, R., & Bilandzic, H. (2009). Measuring Narrative Engagement. Media Psychology, 12,
321-347.
Cohen, J. (2001). Defining identification: a theoretical look at the identification of audiences with
media characters. Mass Communication & Society, 4, 245-264.
Cohen, J. (2006). Audience identification with media characters. In J. Bryant & P. Vorderer (Eds.),
Psychology of entertainment. (pp. 183-198) Mahwah, NJ: Erlbaum.
Donohew, L., Puglez Lorch, E., & Palmgreen, P. (1998). Applications of a theoretical model of
information exposure to health interventions. Human Communication Research, 24 (3), 454-
468.
Driel, H. van (2004). Beeldcultuur. Den Haag: Boom Onderwijs
Dunlop, S.M., Wakefield, M., & Kashima, Y. (2008). The contribution of antismoking advertising to
quitting: intra- and interpersonal processes. Journal of Health Communication, 13 (3), 250-
266.
Eyal, K., & Rubin, A.M. (2003). Vieuwer aggression and homophily, identification, and parasocial
relationships with television characters. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 47 (1),
77-98.
41
Fokkens, P. (2009). Go Out, Plug In: Campagne ‘Sound Effects’ brengt beleid, wetenschap en praktijk
samen. Platform, 11, 19-24.
Gerrig, R.J. (1993). Experiencing narrative worlds. New Haven, CT: Yale University Press.
Graaf, A. de, Sanders, J., Beentjes, H., & Hoeken, H. (2007). De rol van identificatie in narratieve
overtuiging. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 29 (3), 237-250.
Graaf, A. de, Hoeken, H., Sanders, J., & Beentjes, H. (2009). The role of dimensions of
narrative engagement in narrative persuasion. Communications, 34 (4), 385-405
Green, M.C., & Brock, T.C. (2000). The role of transportation in the persuasiveness of public
narratives. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 701-721.
Green, M.C., Strange, J.J., & Brock, T.C. (2002). Narrative impact: social and cognitive foundations.
Mahwah, NJ: Erlbaum.
Green, M. C., & Brock, T. C. (2002). In the mind's eye: Transportation-imagery model of
narrative persuasion. In M. C. Green, J. J. Strange, & T. C. Brock (Eds.), Narrative
impact: Social and cognitive foundations (pp. 315-341). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Green, M.C., Brock, T.C., & Kaufman, G.F. (2004). Understanding media enjoyment: The role of
transportation into narrative worlds. Communication Theory, 14, 311-327.
Groot, A.D. de (1971). Methodologie: grondslagen van onderzoek en denken in de
gedragswetenschappen. ’s-Gravenhage: Mouton.
Grotenhuis, M. te, & Weegen, T. van der (2008). Statistiek als hulpmiddel, een overzicht van
Gangbare toepassingen in de sociale wetenschappen. Assen: Van Gorcum.
Hinyard, L.J., & Kreuter, M.W. (2007). Using narrative communication as a tool foor health behavior
change: a conceptual, theoretical, and empirical overview. Health, Education & Behavior, 34
(5), 777-792.
Hoeken, H. (2009). Narratieve evidentie, levendigheid en overtuigingskracht. Tijdschrift voor
Taalbeheersing, 31 (3), 169-184.
Lee, M. (2004). Presence explicated. Communication Theory, 14, 27-50.
Lombard, M., Reich, R.D., Grabe, M.E., Bracken, C.C., & Ditton, T.B. (2000). Presence and television,
the role of screen size. Human Communication Research, 26 (1), 75-98.
Moyer-Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: explaining the persuasive
effects of entertainment-education messages. Communication Theory, 18, 407-425.
Moyer-Gusé, E., & Nabi, R.L. (2010). Explaining the effects of narrative in an entertainment television
program: overcoming resistance to persuasion. Human Communication Research, 36, 26-52.
Mutsaers, K., Renes, R.J., & Woerkum van C. (2007). Voor dik & dun: de moeizame balans tussen
Entertainment en Education. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 35 (2), 123 – 139.
Nabi, R.L., & Krcmar, M. (2004). Conceptualizing media enjoyment as attitude: implications for mass
media effects research. Communication Theory, 14 (4), 288-310.
Nariman, H.N. (1993). Soap Operas for Social Change: toward a methodology for
entertainment-education television. Westport, Connecticut; London: Praeger.
42
Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1986). Communication and persuasion: Central and peripheral
routes to attitude change. New York: Springer-Verlag.
Raney, A. A. (2004). Expanding Disposition Theory: Reconsidering Character Liking, Moral
Evaluations, and Enjoyment, Communication Theory, 1 (3), 348–369.
Rubin, R.B., & McHugh, M.P. (1987). Development of parasocial interaction relationships. Journal of
Broadcasting & Electronic Media, 31 (3), 279-292.
Singhal, A., Cody, M.J., Rogers, E.M., & Sabido, M. (2004). Entertainment-Education and social
change: history, research, and practice. Mahwah, NJ: Erlbaum.
Slater, M.D., & Rouner, D. (1996). Value-affirmative and value-protective processing of alcohol
education messages that include statistical evidence or anecdotes. Communication Research,
23 (2), 210-235.
Slater, M.D., & Rouner, D. (2002). Entertainment-Education and Elaboration Likelihood:
Understanding the Processing of Narrative Persuasion. Communication Theory, 12 (2), 173-
191.
Stephenson, M.T. (2003). Examining adolescents’ responses to antimarijuana PSAs. Human
Communication Research, 29 (3), 343-369.
Strothmann, S. (2009). Narrative persuasion: how emotional appeal of narratives and source
characteristics influence belief change. (Masterthesis) Universiteit Maastricht, Maastricht.
Vaughn, L.A., Hesse, S.J., Petkova, Z., & Trudeau, L. (2009). “This story is right on”: the impact of
regulatory fit on narrative engagement and persuasion. European Journal of Social
Psychology, 39 (3), 447-456.
Wester, F., Renckstorf, K., & Scheepers, P. (2006). Onderzoekstypen in de Communicatiewetenschap.
Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Wheeler, S.C., Green, M.C., & Brock, T.C. (1999). Fictional narratives change believes: replications of
Prentice, Gerrig, and Bailis (1997) with mixed corroboration. Psychonomic Bulletin & Review, 6
(1), 136-141.
Zillmann, Dolf (1995). Mechanisms of emotional involvement with drama. Poetics, 23 (1-2), 33-51.
Zonneveld, K. van (2008). De Screen Practise van nu: Online Video. (Masterthesis) Universiteit
Utrecht, Utrecht.
Overige bron:
Centraal Bureau voor de statistiek (2009) De digitale economie 2009, Den Haag
Opgevraagd in januari 2011 via
http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/E87BCAE8-8F0E-4F43-90FE-B44F3D513E8A/0/2009p34pub.pdf

More Related Content

Similar to Masterscriptie Linda, eindversie

Dissertation - The role of empathy processes on the impact of crisis communic...
Dissertation - The role of empathy processes on the impact of crisis communic...Dissertation - The role of empathy processes on the impact of crisis communic...
Dissertation - The role of empathy processes on the impact of crisis communic...
Florence Machiels
 
Meten of begrijpen, that's the question
Meten of begrijpen, that's the questionMeten of begrijpen, that's the question
Meten of begrijpen, that's the question
Agnes Dinkelman
 
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombautsHet faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Fran Rombauts
 
Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
 Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ... Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
ElineErnst
 
Lectorale rede P. Klerks
Lectorale rede P. KlerksLectorale rede P. Klerks
Lectorale rede P. Klerks
Frank Smilda
 
Slideshare massacommunicatie
Slideshare massacommunicatieSlideshare massacommunicatie
Slideshare massacommunicatie
Kristelvanbommel
 
De kracht van ervaren
De kracht van ervarenDe kracht van ervaren
De kracht van ervaren
Gorry Cleven
 
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwenAi relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Marcel van Marrewijk
 
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornisOnderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Lilian Coenen
 
Transmedia storytelling als strategische communicatiemethode voor onderwijsor...
Transmedia storytelling als strategische communicatiemethode voor onderwijsor...Transmedia storytelling als strategische communicatiemethode voor onderwijsor...
Transmedia storytelling als strategische communicatiemethode voor onderwijsor...
Hogeschool Inholland
 
Light Gustaaf Bos Digitaal DEFINITIEF
Light Gustaaf Bos Digitaal DEFINITIEFLight Gustaaf Bos Digitaal DEFINITIEF
Light Gustaaf Bos Digitaal DEFINITIEF
Gustaaf Bos
 
Tevredenheidsonderzoek
TevredenheidsonderzoekTevredenheidsonderzoek
Tevredenheidsonderzoek
Frank Smilda
 
Burgerparticipatie samen sterker
Burgerparticipatie samen sterkerBurgerparticipatie samen sterker
Burgerparticipatie samen sterker
Twittercrisis
 

Similar to Masterscriptie Linda, eindversie (20)

Hu ccj september 2010
Hu ccj september 2010Hu ccj september 2010
Hu ccj september 2010
 
Dissertation - The role of empathy processes on the impact of crisis communic...
Dissertation - The role of empathy processes on the impact of crisis communic...Dissertation - The role of empathy processes on the impact of crisis communic...
Dissertation - The role of empathy processes on the impact of crisis communic...
 
Meten of begrijpen, that's the question
Meten of begrijpen, that's the questionMeten of begrijpen, that's the question
Meten of begrijpen, that's the question
 
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombautsHet faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
 
Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
 Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ... Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
 
Lectorale rede P. Klerks
Lectorale rede P. KlerksLectorale rede P. Klerks
Lectorale rede P. Klerks
 
Slideshare massacommunicatie
Slideshare massacommunicatieSlideshare massacommunicatie
Slideshare massacommunicatie
 
Slideshare massacommunicatie
Slideshare massacommunicatieSlideshare massacommunicatie
Slideshare massacommunicatie
 
CV EJJ Lemmens
CV EJJ LemmensCV EJJ Lemmens
CV EJJ Lemmens
 
De kracht van ervaren
De kracht van ervarenDe kracht van ervaren
De kracht van ervaren
 
Social Media in de Plechelmus parochie
Social Media in de Plechelmus parochieSocial Media in de Plechelmus parochie
Social Media in de Plechelmus parochie
 
0403 - Generatiemarketing
0403 - Generatiemarketing0403 - Generatiemarketing
0403 - Generatiemarketing
 
Masterscriptie Taalontwikkeling Bij Kinderen En Volwassenen (Opleiding) R...
Masterscriptie   Taalontwikkeling Bij Kinderen En Volwassenen (Opleiding)   R...Masterscriptie   Taalontwikkeling Bij Kinderen En Volwassenen (Opleiding)   R...
Masterscriptie Taalontwikkeling Bij Kinderen En Volwassenen (Opleiding) R...
 
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwenAi relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
 
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornisOnderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
 
Transmedia storytelling als strategische communicatiemethode voor onderwijsor...
Transmedia storytelling als strategische communicatiemethode voor onderwijsor...Transmedia storytelling als strategische communicatiemethode voor onderwijsor...
Transmedia storytelling als strategische communicatiemethode voor onderwijsor...
 
Light Gustaaf Bos Digitaal DEFINITIEF
Light Gustaaf Bos Digitaal DEFINITIEFLight Gustaaf Bos Digitaal DEFINITIEF
Light Gustaaf Bos Digitaal DEFINITIEF
 
Tias consulting skills lecture 3 leiderschap en sociale netwerken
Tias consulting skills lecture 3 leiderschap en sociale netwerkenTias consulting skills lecture 3 leiderschap en sociale netwerken
Tias consulting skills lecture 3 leiderschap en sociale netwerken
 
Tevredenheidsonderzoek
TevredenheidsonderzoekTevredenheidsonderzoek
Tevredenheidsonderzoek
 
Burgerparticipatie samen sterker
Burgerparticipatie samen sterkerBurgerparticipatie samen sterker
Burgerparticipatie samen sterker
 

Masterscriptie Linda, eindversie

  • 1. De overtuigingskracht van verhalen L.C.W. Brusche Masterscriptie Communicatiewetenschap Radboud Universiteit Nijmegen
  • 2. 1 De overtuigingskracht van verhalen De invloed van narrative engagement, character appeal en enjoyment op de narrative persuasion van een entertainment- education online video Colofon Masterscriptie Communicatiewetenschap L.C.W. (Linda) Brusche Studentnummer: 4003314 E-mail: lcwbrusche@hotmail.com Radboud Universiteit Nijmegen Begeleider: Dr. P.G.J. (Paul) Hendriks Vettehen Tweede lezer: Dr. H. (Henk) Westerik Februari 2012
  • 3. 2 Inhoudsopgave Voorwoord………………………………………………………………………………………………… 3 Samenvatting…………………………………………………………………………………………….. 4 English summary 6 § 1: Achtergrond en probleemstelling…………………………………………………………… 8 § 2: Theorie en hypothesen………………………………………………………………………….13 2.1 De eerste verklarende factor: narrative engagement 13 2.2 De tweede verklarende factor: character appeal 15 2.3 De derde verklarende factor: enjoyment 16 § 3: Methode van onderzoek………………………………………………………………………..19 3.1 Onderzoeksontwerp 19 3.2 Populatie en steekproef 19 3.3 Operationalisering 20 3.4 Analyse 25 § 4: Resultaten……………………………………………………………………………………………26 4.1 Resultaten met narrative engagement in vier dimensies 26 4.2 Resultaten met narrative engagement in drie dimensies 30 4.3 Effecten in deelgroepen 32 § 5: Conclusie en discussie…………………………………………………………………………..34 5.1 Conclusie 34 5.2 Discussie 34 Referentielijst…………………………………………………………………………………………….. 40
  • 4. 3 Voorwoord Voor u ligt mijn masterscriptie communicatiewetenschap, waaraan ik het afgelopen jaar met toewijding en plezier heb gewerkt. Het gaat over de kracht van verhalen, een onderwerp dat mij altijd mateloos heeft geboeid. In het verleden ben ik daar veel mee bezig geweest, onder andere als producent van Schitterend, één van de eerste internetsoaps van Nederland. In mijn HBO scriptie heb ik toen onder andere de succesfactoren van deze soap onderzocht. Want dat verhalen in staat zijn om hun publiek te beïnvloeden, is inmiddels in verschillende studies uit het verleden aangetoond. Maar waarom is het ene verhaal nu sterk en het andere verhaal niet? Wat maakt een verhaal overtuigend? Dit is niet eenvoudig te verklaren. Hopelijk werpt mijn onderzoek meer licht op de zaak. Een zorgvuldig uitgevoerde webenquête onder bijna vijfhonderd respondenten bracht een deel van de werking van narratieve overtuigingskracht in kaart. Als onderzoeksobject is voor online video gekozen, een nieuw medium dat de laatste jaren explosief is gegroeid en ook voor de toekomst talloze mogelijkheden biedt. Dit rapport had nooit tot stand kunnen komen zonder de hulp en expertise van verschillende mensen, die samen met mij op ontdekkingstocht gingen of iets van hun eigen reis wilden delen. Allereerst wil ik graag mijn docent dr. Paul Hendriks Vettehen bedanken, voor zijn prettige begeleiding, zijn intelligentie en deskundigheid. Paul is een ervaren onderzoeker en ik kan me werkelijk geen betere afstudeerbegeleider voorstellen dan hij. Naast Paul wil ik graag mijn verloofde Bas en mijn ouders bedanken. Goede wetenschap bedrijven is vaak een lastig, taai en intellectueel proces. Zij hebben mij aangemoedigd om vol te houden en het beste resultaat te bereiken. Dit onderzoek was niet mogelijk geweest zonder de honderden mensen die de webenquête hebben ingevuld en doorgestuurd naar anderen. Met name noem ik mijn schoonmoeder Annemiek, die in haar eentje wel vijftig respondenten heeft geworven: fantastisch! Vrienden, familie en kennissen deden hun best om mij te helpen en leverden zo een belangrijke bijdrage aan de wetenschap. Dit rapport werpt een kleurrijk licht op de werking van de kracht van verhalen. Organisaties in zowel de profit als de non-profit sector kunnen deze informatie gebruiken voor een strategische inzet van narratieve overtuigingskracht. Moge dit rapport bijdragen aan uw inzicht in de kracht van verhalen! Linda Brusche
  • 5. 4 Samenvatting Al van oudsher gelooft men in de kracht van verhalen. Verhalen worden vaak gebruikt om een (leerzame) boodschap over te brengen. Omdat verhalen de interesse wekken van hun publiek, kunnen zij zelfs moeilijk bereikbare groepen aanspreken. Professionele voorlichters gebruiken in dit kader vaak de Entertainment-Educationstrategie (EE), waarbij mensen op een vermakelijke manier iets leren. De persuasieve kracht van verhalen is in het verleden al door verschillende experimenten aangetoond. Over de verklarende factoren heerst echter nog steeds onduidelijkheid. Vandaar de onderzoeksvraag: “Hoe kan de overtuigingskracht van verhalen verklaard worden?” In de literatuur vinden we drie voorspellers, waarvan we vermoeden dat zij een positieve invloed hebben op de narratieve overtuigingskracht (narrative persuasion). Dat zijn de mate waarin mensen betrokken zijn bij het verhaal (narrative engagement), de mate waarin de karakters hen aanspreken (character appeal) en de mate waarin mensen plezier beleven aan het verhaal (enjoyment). Narrative engagement (oftewel verhaalbetrokkenheid) is een meervoudig construct dat volgens Busselle en Bilandzic (2009) bestaat uit vier dimensies: ‘narrative understanding’, ‘attentional focus’, ‘narrative presence’ en ‘emotional engagement’. Deze dimensies beschrijven de voorwaarden die belangrijk zijn bij het bereiken van verhaalbetrokkenheid. Mensen moeten in het verhaal zitten (narrative presence) en de aandacht erop gericht hebben (attentional focus). Daarnaast moet het verhaal makkelijk te begrijpen zijn (narrative understanding) en mensen moeten meeleven met en zich inleven in de verhaalkarakters (emotional engagement). Methode van onderzoek De invloed van de hierboven genoemde concepten op de narratieve overtuigingskracht is onderzocht met behulp van een webenquête. 451 deelnemers keken een online video van 3 minuten en 44 seconden en vulden vervolgens een korte vragenlijst in. Het filmpje betrof een professionele EE productie, een aflevering uit internetsoap ‘Sound’, waarin het belang van gehoorbescherming duidelijk werd gemaakt. De concepten zijn geoperationaliseerd op basis van de literatuur. Voor character appeal is een nieuw meetinstrument ontwikkeld met een hoge betrouwbaarheid. De resultaten zijn zowel vanuit een deductieve als een inductieve invalshoek geanalyseerd met behulp van een multipele regressie analyse. De deductieve benadering nam de theorie als uitgangspunt voor de analyse, dus met narrative engagement in vier dimensies. De inductieve benadering nam echter de waargenomen werkelijkheid als basis, dat was met narrative engagement in drie dimensies. Twee dimensies van narrative engagement, narrative presence en emotional engagement, bleken namelijk empirisch niet van elkaar te onderscheiden. Zij werden samengevoegd onder de term ‘narrative involvement’.
  • 6. 5 Resultaten en conclusie Concluderend blijkt dat de narratieve overtuigingskracht vooral voorspeld wordt door de mate waarin mensen het verhaal begrijpen (narrative understanding). De persuasieve kracht neemt toe naarmate het verhaal beter begrepen wordt. Vanuit een deductieve invalshoek speelt ook de emotionele betrokkenheid bij de verhaalpersonages een rol. Hoe groter de emotionele betrokkenheid, hoe groter de overtuigingskracht van het verhaal. Bekijken we de resultaten echter met een inductieve bril, dan blijkt alleen narrative understanding samenhang te vertonen met narrative persuasion. Narrative involvement genereert geen significante effecten. De invloed van character appeal, enjoyment, narrative involvement, attentional focus en narrative presence op de afhankelijke variabele narrative persuasion kon niet worden aangetoond. Waarschijnlijk spelen deze concepten wel degelijk een rol, maar op een andere manier dan gedacht. Verhaalbetrokkenheid en aansprekende verhaalpersonages leiden beide tot verhaalplezier. En entertainment (of anders gezegd verhaalplezier) vormt volgens de literatuur de belangrijkste motivatie voor mensen om het verhaal te volgen. Voor het genereren van persuasieve verhaaleffecten blijkt echter de educatie van belang. Want als mensen het verhaal begrijpen, neemt de overtuigingskracht toe. Tot slot is het op basis van de resultaten aannemelijk dat de werking van de persuasieve verhaaleffecten varieert per medium en type verhaal. Toekomstig onderzoek kan hier meer licht op werpen.
  • 7. 6 English summary From times immemorial people have believed in the power of stories. Stories are often used to deliver an educational message. People love to hear stories and therefore, stories can even reach people who were previously not interested in the message. For that purpose, professional educators and public information officers often use the Entertainment-Educationstrategy (EE) to educate their audience in an entertaining way. Science has already demonstrated the persuasive effects of stories by various experiments. However, the explanatory factors are still unclear. That leads us to the following research question: “How can the persuasiveness of stories be explained?” Academic literature reveals three factors which might have a positive influence on narrative persuasion. The first is the extent to which people are involved in the story (narrative engagement), the second is the extent to which the story characters appeal to them (character appeal) and the third is the extent to which people enjoy the story (enjoyment). According to Busselle and Bilandzic (2009) narrative engagement consists of four dimensions: ‘narrative understanding’, ‘attentional focus’, ‘narrative presence’ and ‘emotional engagement’. These four dimensions describe the conditions which are important to achieve engagement with narratives. People need to leave the actual world and enter the story (narrative presence) and need to pay attention to the story (attentional focus). Furthermore, they should empathize with characters (emotional engagement) and not have difficulties to understand the story (narrative understanding) in order to achieve narrative engagement. Research method The influence of the above-mentioned variables on narrative persuasion is investigated by means of a web survey. 451 participants watched an online video of 3 minutes and 44 seconds and filled in a short question list. The video was an episode of internet series ‘Sound’, a professional EE production designed to show the importance of hearing protection against sounds which are too loud. The variables are operationalized on the basis of the literature. For character appeal a new measuring instrument is developed with a high reliability. The results are analyzed in both a deductive and inductive way, with the help of a multiple regression analysis. The deductive analysis was based on literature, i.e. with narrative engagement in four dimensions. The inductive analysis was based on the results, and the results show that there were actually three dimensions of narrative engagement. Two dimensions, narrative presence and emotional engagement, could not be empirically distinguished from each other. They were combined into the term ‘narrative involvement’.
  • 8. 7 Research results and conclusion The research results show that narrative persuasion is mainly predicted by narrative understanding. The persuasiveness increases with a better understanding of the story. From a deductive point of view, the emotional engagement with the story characters also plays a part in narrative persuasion. The more people feel for and with characters, the more narrative persuasion is achieved. However, from a inductive point of view only narrative understanding correlates with narrative persuasion. Narrative involvement had no significant influence. The effects of character appeal, enjoyment, narrative involvement, attentional focus and narrative presence on the dependent variable narrative persuasion could not be identified. Those variables might play a part as well, but in a different way than was expected. Narrative engagement and character appeal are both strong predictors of enjoyment. And entertainment (i.e. enjoyment) is considered in literature as the main motivator which causes people to follow the story. For generating persuasive effects the education turns out to be important. Because if people understand the story, the persuasiveness increases. To conclude, it is plausible that the effects of narrative persuasion varies per medium and type of story. Future research may shed further light on this issue.
  • 9. 8 § 1 Achtergrond en Probleemstelling Mensen houden van verhalen. Verhalen hebben een universele aantrekkingskracht. Ze zijn overal om ons heen: in de kranten, op televisie, in reclamespotjes en zelfs de mensen die we dagelijks tegenkomen dragen ze bij zich. Van oudsher gelooft men in de mystieke kracht van verhalen. Daarom worden zij al sinds het begin van de mensheid gebruikt om mensen iets te leren. Denk aan de spannende verhalen met een moraal die onze voorouders elkaar vertelden rond het kampvuur. Of aan de gelijkenissen die Jezus vertelt in de Bijbel. Met deze verhalen wilde Jezus zijn toehoorders iets duidelijk maken. Veel verhalen zijn bedoeld om hun publiek te overtuigen van een bepaalde boodschap. Door de boodschap te verpakken in een verhaal, kunnen zelfs mensen overtuigd worden die aanvankelijk niet geïnteresseerd waren. Maar hoe werkt narratieve overtuiging precies? Dit onderzoek hoopt een tipje van de sluier op te lichten. Verhalen als overtuigingsmiddel Dat verhalen inderdaad in staat zijn om hun publiek te overtuigen, is inmiddels in verschillende experimenten aangetoond (Hoeken, 2009, p.174). Zo vonden Appel en Richter (2007) dat verhalen persuasieve effecten kunnen generen. Deze effecten zouden zelfs toenemen naarmate de tijd verstrijkt en de herinnering aan de bron vervaagt. Verhalen bezitten dus de potentie om hun publiek (in bepaalde mate) te overtuigen van een boodschap. Daarbij lijkt de lengte van het verhaal geen rol te spelen. Stephenson (2003) rapporteert zelfs een effect bij anti drugs spotjes van 30 seconden. Soms kan een verhaal zelfs overtuigender zijn dan statistische argumenten. Hoeken (2009) betoogt dat dit met name geldt voor de acceptatie van standpunten over de (on)wenselijkheid van een situatie of gevolg. Hij noemt het voorbeeld van een politicus die in het midden van de jaren negentig meer budget vroeg voor het Ministerie van Justitie. De politicus onderbouwde zijn betoog met cijfers, die aantoonden dat justitie te weinig man- en slagkracht had, maar stuitte op nauwelijks verhulde verveling van de parlementsleden. Totdat hij het verhaal vertelde van een man die het niet eens was met zijn bekeuring. De man ging met de politie in discussie en dat liep zodanig uit de hand dat de agent hem mee nam naar het bureau om hem een nachtje af te laten koelen. Vervolgens duurde het zes weken voordat iemand zich afvroeg wat de man in cel 106 nu eigenlijk had misdaan… Na het horen van dit verhaal, sloeg de stemming in het parlement om en werd het budget voor het Ministerie van Justitie zonder verdere discussie verhoogd (Hoeken, 2009, p.169). Ook onderzoek van Slater & Rouner (1996) wijst uit dat voor mensen die het aanvankelijk niet eens zijn met de boodschap, een verhaal een beter overtuigingsmiddel is dan feitelijke informatie. Met name als het publiek - net als de parlementsleden in het voorbeeld - niet geïnteresseerd is in de boodschap, kan narratieve overtuiging uitkomst bieden. Volgens Slater & Rouner (2002) weet een verhaal zo zelfs moeilijk bereikbare groepen aan te boren. Dat is goed nieuws voor de preventieve gezondheidsvoorlichters. Zij zitten meestal met een onpopulaire boodschap opgescheept die zij moeten brengen aan een publiek dat bij voorbaat niet
  • 10. 9 geïnteresseerd is of niet de cognitieve capaciteit bezit om deze te verwerken (Mutsaers, Renes & Van Woerkum, 2007, p.124). De preventieve gezondheidsvoorlichting richt zich immers vaak op moeilijk te doorbreken en sociaal ingebed gewoontegedrag. Denk bijvoorbeeld aan roken, drinken, drugsgebruik en andere ongezonde gewoonten. De Entertainment-Educationstrategie kan dan uitkomst bieden. Deze strategie maakt vaak gebruik van de kracht van verhalen om mensen een leerzame boodschap bij te brengen. De Entertainment-Educationstrategie De Entertainment-Educationstrategie (EE) wordt in de wetenschap gedefinieerd als “het proces van het doelbewust ontwerpen en implementeren van een mediërende communicatievorm die in staat is om mensen te amuseren zowel als voor te lichten, om daarmee verschillende stadia van prosociale (gedrags)verandering te bevorderen en mogelijk te maken” (Bouman, 1999, p.229). EE wordt dus ingezet om op een vermakelijke manier mensen iets te leren. Slater en Rouner (2002) stellen dat door de leerzame boodschap te verpakken in een meeslepend verhaal ook mensen bereikt worden die aanvankelijk niet geïnteresseerd waren. Want mensen houden van verhalen, zijn er nieuwsgierig naar en nemen ze met plezier tot zich (Green, Brock & Kaufman, 2004). Deze strategie wordt wereldwijd gebruikt. Het begon in ontwikkelingslanden, waar voornamelijk in soapseries via radio en televisie gezondheidsthema’s worden behandeld (Singhal, Cody, Rogers & Sabido, 2004, p.8). Singhal et al. (2004, p.3) noemen het voorbeeld van de Indische serie ‘Jasoos Vijay’. Detective Vijay komt aan in een dorp op het platteland in India en onderzoekt de moord op een meisje. Zij blijkt te zijn omgebracht vanwege haar vriendschap met een Hiv-positief persoon. De serie geeft naast een spannend plot, ook voorlichting aan de Indische kijkers over AIDS. Een ander voorbeeld van toegepaste EE is te vinden in een ziekenhuisserie als Grey’s Anatomy. Tussen de romantische affaires van Dr. Dreamy en Dr. Steamy door, krijgt de kijker af en toe ook belangrijke gezondheidsinformatie mee. Volgens Mutsaers et al. (2007, p.123) kan EE enkele niet-geringe effecten realiseren op bewustwording, kennis, attitudes en zelfs gedrag. Dit helpt zelfs om levens te redden. Een krantenartikel1 op de voorpagina van het Leidsch Dagblad (naar een persbericht van het ANP) bericht over een meisje dat haar eigen moeder heeft kunnen reanimeren. Het meisje had de techniek afgekeken van de tv-serie Grey’s Anatomy. In het verleden werd de Entertainment-Educationstrategie vooral toegepast in radio en televisieprogramma’s. In Nederland behoorden het Centrum Media & Gezondheid (Fokkens, 2009) en Jong Katholiek (Brusche, 2009) tot de voorlopers die de mogelijkheden van de EE-strategie op het internet gingen verkennen. In een eerder onderzoek (Brusche, 2009) bericht ik over de grote rol die het internet in de toekomst zal gaan spelen. Volgens het CBS (2009) zitten jongeren dagelijks al meer uren achter het internet dan achter de televisie. Een speerpunt van de internetactiviteiten vormt het kijken naar online video. Online video bestaat uit al het audiovisuele materiaal dat via internet bekeken kan worden. In 2007 maakte een derde van de jongeren er dagelijks gebruik van. Sindsdien 1 Dit bericht stond ook op www.nu.nl, gevonden op 7 december 2011 via: http://www.nu.nl/buitenland/2684723/meisje-reanimeert-moeder-met-hulp-tv-serie.html
  • 11. 10 is de kijkfrequentie alleen maar toegenomen, evenals de populariteit van speciale online video websites als uitzendinggemist en youtube. Daarom verwacht ik dat in de toekomst steeds meer verhalen via online video gekeken zullen worden (Brusche, 2009). Het Centrum Media & Gezondheid en Jong Katholiek ontwikkelden een internetsoap om de doelgroep jongeren op een vermakelijke manier aan te spreken met een educatieve boodschap. Sterren uit bekende televisiesoaps maakten in ‘Sound’ duidelijk dat harde muziek tijdens het uitgaan tot gehoorschade kan leiden (www.sound- soap.nl). En Jong Katholiek (de jongerenorganisatie van de Rooms-katholiek Kerk in Nederland) kwam met internetserie Schitterend, om jongeren door middel van een aansprekend verhaal te inspireren met geloof, hoop en liefde (www.schitterend.tv). Onderzoek naar zowel Sound (Fokkens, 2009) als Schitterend (Brusche, 2009) biedt een aanwijzing dat EE mede dankzij de kracht van verhalen in staat is om persuasieve effecten te genereren. Maar hoe kan dit verklaard worden? Welke factoren zijn verantwoordelijk voor het succes van de EE-strategie? Succesfactoren van de EE-strategie De eerste succesfactor van de Entertainment-Educationstrategie wordt gevormd door de kracht van aansprekende rolmodellen. De ‘sociaal cognitieve theorie’ (SCT) van Bandura (1986) stelt dat mensen leren van rolmodellen, bijvoorbeeld via de media. Om te kunnen leren van gedrag dat geuit wordt door rolmodellen, moet het rolmodel aansprekend zijn voor het publiek (Nariman, 1993). In een verhaal zijn drie typen rolmodellen mogelijk: positief, negatief en transitioneel (Slater & Rouner, 2002, p.186). Positieve rolmodellen zijn de ‘helden’ in het verhaal, de goede personages. De slechteriken zijn de negatieve rolmodellen. Transitionele rolmodellen zijn personages die tijdens het verhaal een ontwikkeling doormaken, zij veranderen meestal van een negatief naar een positief rolmodel. Als de positieve rolmodellen beloning ontvangen voor hun daden en de negatieve straf, dan worden mensen (volgens Bandura in Moyer-Gusé, 2008, p.412) gemotiveerd om het geprojecteerde gedrag ook uit te gaan voeren. Transitionele rolmodellen kunnen het publiek hier bij de hand nemen, omdat zij gaandeweg het verhaal leren van hun fouten en het publiek meenemen in hun leerproces. Dankzij processen van parasociale interactie, dat wil zeggen processen waarbij mensen meeleven met verhaalpersonages, kunnen zo leereffecten optreden (Bouman, 1999; Bandura, 1986). Voor het generen van deze effecten zijn aansprekende verhaalpersonages belangrijk (Nariman, 1993). De tweede factor die de EE-strategie doet slagen is de kracht van een meeslepend verhaal. Want als lezers, luisteraars of kijkers worden meegesleept in het verhaal, zullen zij minder gauw tegenargumenten bedenken tegen de boodschap. Green en Brock (2002) noemen dit het ‘transportation-imagery model of narrative persuasion’. Uit hun onderzoek bleek dat participanten die in hogere mate werden meegesleept in het verhaal na afloop een hogere mate van verhaalgerelateerde houdingen en overtuigingen rapporteerden. Dat komt omdat mensen die meegesleept worden in het verhaal, in een minder kritische toestand verkeren en zo ontvankelijker zijn voor de boodschap (Green & Brock, 2000; Slater & Rouner, 2002; Moyer-Gusé, 2008, p.413). Een meeslepend verhaal zorgt voor een betrokken publiek en deze betrokkenheid kan leiden tot persuasieve effecten.
  • 12. 11 De derde succesfactor is de kracht van entertainment, oftewel het plezier dat mensen beleven aan verhalen. Vanwege het verhaalplezier raken mensen gemotiveerd om het verhaal te volgen. Zij wijzen dan cognitieve processen toe aan de verwerking van de verhaalinformatie. Het cognitief verwerken van de informatie noemen Petty en Cacioppo (1986) ‘elaboratie’. Volgens het ‘elaboration likelihood model of persuasion’ (ELM) van Petty en Cacioppo (1986) speelt elaboratie een belangrijke rol bij het genereren van persuasieve effecten. Elaboratie treedt op als mensen gemotiveerd zijn om de boodschap tot zich te nemen en daar cognitieve processen aan toewijzen. Maar als mensen niet geïnteresseerd zijn in de boodschap, zullen zij ook geen moeite doen om deze te verwerken. De oplossing ligt dan in het ‘extended elaboration likelihood model’ (E-ELM) van Slater en Rouner (2002). Het E-ELM stelt dat elaboratie in deze gevallen toch bereikt kan worden door de boodschap te verpakken in een vermakelijk verhaal. Immers, dankzij het plezier dat mensen aan verhalen beleven, raken zij gemotiveerd om het verhaal te volgen en wijzen zij er cognitieve processen aan toe. Dit leidt tot een hogere mate van elaboratie en elaboratie opent de deur naar grotere persuasieve effecten. Samenvattend lijken de aantrekkelijkheid van de verhaalpersonages, de mate waarin mensen worden meegesleept in het verhaal en het verhaalplezier de verklaring te vormen voor het succes van de EE-strategie. Wie een optimale narratieve overtuigingskracht wil bereiken, moet deze drie succesfactoren goed benutten. Wetenschappelijke relevantie en probleemstelling Hoewel het aannemelijk is dat de bovengenoemde drie succesfactoren voor de EE-strategie verantwoordelijk zijn voor de overtuigingskracht van verhalen, sluimert er in de wetenschap nog enige onzekerheid. Ofschoon er relatief veel theoretische artikelen over bestaan, is er slechts een beperkt aantal empirische studies voorhanden dat licht schijnt op de persuasieve effecten van verhalen. Onderzoek naar de werking van de kracht van verhalen stond tien jaar geleden nog in de kinderschoenen (Slater & Rouner, 2002, p.185). Inmiddels is er meer onderzoek naar gedaan en zijn de kinderschoenen uitgegroeid tot tienerschoenen. Om de kennis naar de werking van narratieve overtuiging tot volle wasdom te laten komen, is meer empirisch onderzoek nodig. Bovendien voeren de meeste wetenschappers hun onderzoek uit onder studenten. Dit roept twijfels op of de resultaten ook generaliseerbaar zijn en dus voor iedereen gelden. Hinyard en Kreuter (2007, p.785) adviseren dan ook om bij toekomstig onderzoek ook niet-studenten te betrekken. Daarnaast heeft het onderzoek naar de kracht van verhalen te kampen met verschillen in de gebruikte terminologie. Daardoor is het lastig is om te begrijpen of een auteur in wezen hetzelfde bedoelt als een andere auteur die een andere term gebruikt. Zo blijkt bijvoorbeeld dat voor de mate waarin mensen worden meegesleept in het verhaal verschillende aanduidingen circuleren. Green & Brock (2000; 2002) kiezen voor ‘transportatie’, Slater en Rouner (2002) spreken over ‘absorptie’ en Busselle en Bilandzic (2009) hebben het over ‘narratief engagement’. Er zijn ook diverse termen die duiden op aansprekende verhaalpersonages, zoals ‘identificatie’ (Cohen, 2001) en ‘character liking’ (Raney, 2004). Voor wie onderzoek doet naar narratieve overtuigingskracht, kan deze verscheidenheid
  • 13. 12 in terminologie verwarring scheppen. Mijn onderzoek hoopt hier handvaten te bieden, door een onderbouwde keuze te maken voor de beste termen. Tenslotte roepen de huidige onderzoeksresultaten niet altijd een eenduidig beeld op. De belangrijkste tegenstrijdigheden gaan over de invloed van de mate waarin mensen worden meegesleept in het verhaal op de narratieve overtuigingskracht. In een toonaangevend onderzoek toonden Green en Brock (2002) een verband aan tussen ‘transportatie’ van respondenten naar de verhaalwereld en de mate waarin zij er verhaal gerelateerde opvattingen op nahielden. De auteurs verklaarden de persuasieve kracht van verhalen door de mate waarin het verhaal meeslepend is, en zo het publiek transporteert naar de verhaalwereld. De Graaf, Hoeken, Sanders en Beentjes (2009) deden bijna hetzelfde onderzoek als Green en Brock, maar vonden geen effect van verhaal transportatie. Zij denken dat vooral de emoties die mensen voelen voor de verhaalkarakters invloed hebben. Over de precieze oorzaken van narratieve overtuiging tast de wetenschap tot dusver nog gedeeltelijk in het duister. Meer inzicht is wenselijk. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: “Hoe kan de overtuigingskracht van verhalen verklaard worden?”
  • 14. 13 § 2 Theorie en hypothesen Zoals in de vorige paragraaf al is aangekondigd, kan de overtuigingskracht van verhalen mogelijk verklaard worden door dezelfde drie factoren die verantwoordelijk zijn voor het succes van de EE- strategie. Deze factoren vormen wellicht de sleutels die de deur naar persuasieve verhaaleffecten kunnen ontsluiten. De sleutels heten: ‘narrative engagement’, ‘character appeal’ en ‘enjoyment’. Omdat het leeuwendeel van de wetenschappelijke artikelen over ‘narrative persuasion’ (persuasieve verhaaleffecten oftewel narratieve overtuigingskracht) Engelstalig is, worden Engelstalige begrippen gebruikt. Narrative engagement staat voor ‘verhaalbetrokkenheid’, met character appeal worden ‘aansprekende verhaalpersonages’ bedoeld en enjoyment betekent ‘verhaalplezier’. 2.1 De eerste verklarende factor: narrative engagement Het gevoel dat je je verliest in de wereld van het verhaal, terwijl je de ‘echte’ wereld achter je laat, wordt over het algemeen in de literatuur gezien als de sleutel voor de overtuigingskracht van het verhaal (Hoeken, 2009, p.174). Een meeslepend verhaal neemt het publiek mee van de ‘echte’ werkelijkheid naar de verhaalwerkelijkheid. Green en Brock (2002) noemen dit ‘transportatie’. Het begrip transportatie hebben zij geleend van Gerrig (1993). Gerrig (1993, p.10-11) omschrijft transportatie als een reis die het publiek maakt naar de wereld van het verhaal. Tijdens deze reis zijn bepaalde aspecten van de werkelijkheid niet langer toegankelijk, en bij terugkeer in de echte wereld kan het publiek veranderd zijn. Dat komt omdat mensen tijdens het verhaal er zozeer met hun aandacht bij zitten, dat zij zich niet langer bewust zijn van zichzelf en hun omgeving. Zij verkeren dan in een minder kritische toestand en zijn zo ontvankelijker voor de boodschap (Green & Brock, 2000; Slater & Rouner, 2002; Moyer-Gusé, 2008, p.413). Een meeslepend verhaal brengt haar publiek in vervoering en neemt hen op in de verhaalwerkelijkheid. En hoe meer mensen opgaan in het verhaal, hoe minder zij geneigd zijn tegenargumenten te bedenken tegen de boodschap van het verhaal. Zo kan een verhaal persuasieve effecten genereren. Dit is het ‘transportation-imagery model of narrative persuasion’ van Green & Brock (2002), in de wetenschap een gezaghebbende verklaring voor de kracht van verhalen. Het kernwoord in het model is transportatie, het opgaan in de verhaalwereld, waardoor het publiek minder tegenargumenten tegen de persuasieve boodschap van het verhaal bedenkt. Naast transportatie circuleren er verscheidene andere termen die min of meer op hetzelfde concept lijken te duiden. Zo spreken Slater & Rouner (2002) over ‘absorptie’ en Biocca (2002) en Lee (2004) noemen het ‘presence’. Ik kies echter voor de term van Busselle en Bilandzic (2009), omdat zij het niet alleen scherp weten te omschrijven, maar ook een bruikbaar instrument hebben ontwikkeld waarmee het concept gemeten kan worden. Busselle en Bilandzic duiden het met ‘narrative engagement’, oftewel verhaalbetrokkenheid. Dit is de mate waarin mensen betrokken zijn bij het
  • 15. 14 verhaal. Narrative engagement is een paraplubegrip, waar vier verschillende dimensies onder schuilen (zie figuur 1). Samen weten zij het concept in al zijn veelkleurigheid het beste te vatten. Figuur 1: De vier dimensies van narrative engagement ‘Narrative understanding’, ‘attentional focus’, ‘narrative presence’ en ‘emotional engagement’ vormen samen de vier dimensies van narrative engagement. De eerste dimensie is narrative understanding, de begrijpelijkheid van het verhaal. Als een verhaal onbegrijpelijk is zal de betrokkenheid van het publiek afnemen. Daarom is het belangrijk dat mensen het verhaal kunnen volgen. De tweede dimensie is aandacht: attentional focus. Voor het bereiken van verhaalbetrokkenheid is het belangrijk dat mensen de aandacht volledig op het verhaal richten, waardoor signalen uit de werkelijke omgeving niet of minder worden opgemerkt. Met narrative presence wordt de aanwezigheid van het publiek met hun gedachten in de wereld van het verhaal bedoeld. Dit is de derde dimensie van verhaalbetrokkenheid. En tot slot noemen Busselle en Bilandzic (2009) de vierde dimensie emotional engagement. Emotional engagement is de emotionele betrokkenheid van het publiek bij het wel en wee van de verhaalpersonages. De vier dimensies van narrative engagement beschrijven dus de verschillende voorwaarden die belangrijk zijn bij het bereiken van verhaalbetrokkenheid. Iemand moet in het verhaal zitten (narrative presence) en de aandacht erop gericht hebben (attentional focus). Er mag geen sprake zijn van afleiding. Daarnaast moet het verhaal makkelijk te begrijpen zijn (narrative understanding) en mensen moeten meeleven met en zich inleven in de verhaalkarakters (emotional engagement). Hoe beter er aan deze vier voorwaarden is voldaan, hoe groter de verhaalbetrokkenheid. En een betrokken publiek zal volgens Green en Brock (2000, 2002) minder tegenargumenten bedenken tegen de boodschap van een verhaal. De verhaalbetrokkenheid vormt zo een mogelijke verklaring voor de overtuigingskracht van verhalen. Dit brengt ons bij de eerste hypothese: H1: Hoe groter de betrokkenheid bij het verhaal, hoe groter de overtuigingskracht van het verhaal. • Narrative understanding • Attentional focus • Narrative presence • Emotional engagement Narrative engagement
  • 16. 15 2.2 De tweede verklarende factor: character appeal Aansprekende verhaalpersonages vormen de tweede mogelijke verklaring voor persuasieve verhaaleffecten. Dat komt, omdat volgens de sociaal cognitieve theorie van Bandura (1986) mensen leren via rolmodellen. Zij kijken naar andere mensen om te zien hoe zij zich moeten gedragen en doen vervolgens het gedrag na. Deze manier van leren wordt ‘modeling’ genoemd. Modeling kan ook plaatsvinden via de media. Bandura illustreert dit met een beroemd experiment uit 1961. Tijdens dit experiment werd een groep kinderen losgelaten in een kamer met bobo dolls. Bobo dolls zijn plastic poppen, die aan de voet verzwaard zijn. Als iemand tegen ze aan stoot, stuiten ze weer terug in dezelfde positie. De kinderen die meededen aan het experiment hadden dit speelgoed nog nooit eerder gezien en wisten dus niet hoe zij ermee om moesten gaan. Voordat ze de kamer met de bobo dolls ingingen, keken ze eerst een video. Tijdens de film gingen de verhaalpersonages zeer agressief om met de poppen. Ze beukten en sloegen erop in. De kinderen die deze video gezien hadden, kwamen vervolgens voor het eerst in hun leven in aanraking met echte bobo dolls. Zij kopieerden het gedrag van de verhaalpersonages en begonnen ook op de poppen in te beuken. Ter controle kreeg een andere groep kinderen, die ook nog nooit eerder met bobo dolls in aanraking was geweest, een andere video te zien. In dit verhaal waren de personages bang voor de bobo dolls en raakten de poppen alleen voorzichtig aan. Toen zij zelf oog in oog met de bobo dolls stonden, gingen de kinderen ook heel voorzichtig met de bobo dolls om. Bandura’s experiment toont aan dat mensen niet alleen van rolmodellen in het echte leven kunnen leren, maar ook van personages in verhalen. Volgens diverse auteurs is de kans op leereffecten groter naarmate de personages meer aansprekend zijn voor het publiek (Bandura, 1986; Nariman, 1993; Singhal et al., 2004; Hinyard & Kreuter, 2007; Mutsaers et al, 2007; Moyer-Gusé, 2008). Maar wat wordt er precies verstaan onder aansprekende verhaalpersonages? Hoewel er veel over geschreven is in de literatuur, heerst er onduidelijkheid over de juiste invulling van het concept. Veel auteurs spreken in navolging van Cohen (2001) over ‘identification’. Zo noemt Hoeken (2009, p.176) identificatie met het verhaalpersonage een belangrijk mechanisme voor narratieve overtuiging. Zillmann (1994) betoogt echter op overtuigende wijze dat er van identificatie geen sprake kan zijn. Bij identificatie plaatsen mensen zich immers volledig in de schoenen van de ander en verliezen daarbij de scheiding tussen ‘het zelf’ en ‘de ander’. Dit is echter niet wat er bij verhalen gebeurt. Er is volgens Zillmann (1994) geen sprake van identificatie, maar van empathie. Het publiek is toeschouwer en leeft met de verhaalkarakters mee. En dat valt onder emotional engagement, één van de vier dimensies van verhaalbetrokkenheid (Busselle & Bilandzic, 2009). ‘Identification’ kan dus niet de juiste term zijn om aansprekende verhaalpersonages te omschrijven. Een ander belangrijk werk op dit gebied komt van Raney (2004). Hij duidt het concept met de term ‘character liking’. Is character liking de meest volledige manier om het concept aan te duiden? Character liking impliceert dat het om het ‘leuk vinden van de verhaalpersonages’ gaat. Natuurlijk is dat belangrijk, maar deze omschrijving is toch te nauw gekozen. Zo geven Nabi en Krcmar (2004, p.290) aan dat naast het leuk vinden van de karakters, ook de aantrekkingskracht, waardering en voorkeur voor de verhaalpersonages een rol spelen. Het gaat hier dus om een meervoudig construct dat een zorgvuldig gekozen overkoepelende naam nodig heeft.
  • 17. 16 Daarom kan in plaats van character liking beter gesproken worden over ‘character appeal’. Want het gaat in wezen niet over de mate waarin de karakters leuk zijn, maar in welke mate zij aansprekend zijn. Denk bijvoorbeeld aan films waarbij de hoofdpersoon een seriemoordenaar is. Er kan niet gezegd worden dat het karakter ‘leuk’ is (het is geen komedie), maar toch blijft het publiek de hele film geboeid kijken. Het verhaalpersonage is aansprekend en dat zorgt mogelijk voor persuasieve effecten. Wanneer vinden mensen verhaalpersonages aansprekend? De literatuur reikt een aantal antwoorden aan op deze vraag. De mate waarin kijkers, lezers of luisteraars de verhaalpersonages aansprekend vinden, verschilt per persoon (Raney, 2004). Volgens Green, Brock en Kaufman (2004, p.319) beoordelen mensen verhaalpersonages aan de hand van criteria die zij ook voor personen in het dagelijks leven gebruiken. Personages zijn aansprekend als zij aantrekkelijk zijn, herkenbaar en als mensen vriendschap met ze zouden willen sluiten. Daarnaast speelt empathie voor de verhaalpersonages een rol. Dit zijn terugkerende aspecten, die ook vermeld worden in het werk van andere auteurs, zoals Rubin en McHugh (1987), Cohen (2001), Eyal en Rubin (2003), Singhal et al. (2004), Cohen (2006) en Moyer-Gusé (2008). Singhal et al. (2004, p.196) voegen daar nog aan toe dat het belangrijk is dat het verhaalpersonage beloond wordt voor zijn gedrag. Al deze aspecten maken een verhaalpersonage aansprekend. En hoe meer de verhaalpersonages het publiek aanspreken, hoe groter de kans dat er modeling optreedt. De verhaalpersonages worden dan gezien als rolmodellen. In dat geval leert het publiek van het gedrag van de verhaalpersonages en past dit toe in het eigen leven. Het verhaal is dan in staat om mensen te overtuigen van de boodschap. Op basis hiervan ontstaat de tweede hypothese: H2: Hoe meer de verhaalpersonages aanspreken, hoe groter de overtuigingskracht van het verhaal. Onderzoek van Mutsaers et al. (2007) wijst erop dat het omgekeerde ook geldt. Zij onderzochten het EE televisieprogramma ‘Voor dik & dun’ dat bedoeld was om overgewicht tegen te gaan. Een belangrijke faalfactor van het programma bleek te zijn dat de personages niet aansprekend waren voor de kijker. 2.3 De derde verklarende factor: enjoyment Een derde mogelijke verklaring voor narratieve overtuigingskracht is enjoyment. Met enjoyment - in het vervolg ook wel verhaalplezier genoemd - wordt het plezier bedoeld dat mensen aan verhalen beleven. In de literatuur is enjoyment een veelgenoemd begrip. Verhaalplezier is belangrijk, want het vormt de belangrijkste reden dat mensen verhalen tot zich nemen. Mensen luisteren immers hoofdzakelijk naar verhalen voor het vermaak (Raney, 2004, p.348). Zij willen graag vermaakt worden (Brock & Livingston, 2004) en nemen verhalen tot zich, vanwege het plezier dat zij eraan beleven. Van deze sterkte maakt de Entertainment-Educationstrategie ook gebruik. Door de (gezondheids)boodschap te verpakken in vermaak, nemen volgens Slater en Rouner (2002) zelfs moeilijk bereikbare groepen kennis van de informatie. De vraag is echter of betere entertainment (en
  • 18. 17 dus meer enjoyment) ook tot betere educatie leidt. Verschillende auteurs geven aan dat de balans tussen deze tegenpolen soms moeizaam is (Mutsaers et al., 2007; Bouman, 1999). Als het educatie element gaat overheersen, ligt de persuasieve boodschap er wellicht te dik bovenop en wordt het verhaal te belerend. Anderzijds bestaat de angst dat mensen het verhaal heel leuk vonden, maar er niets van op hebben gestoken. In hoeverre draagt verhaalplezier bij aan narratieve overtuigingskracht? Als we het extended elaboration likelihood model van Slater en Rouner (2002) bestuderen, zou er een verband kunnen zijn tussen enjoyment en narrative persuasion. Vanwege het plezier dat mensen aan verhalen beleven, raken zij gemotiveerd om de verhaalinformatie actief cognitief te verwerken (elaboratie). En we weten van Petty en Cacioppo (1986) dat een hogere mate van elaboratie persuasieve effecten tot gevolg kan hebben. Hoe groter het verhaalplezier, hoe meer elaboratie en dus hoe groter de kans op persuasieve effecten. Zo zou verhaalplezier de verklaring kunnen vormen voor narratieve overtuigingskracht. Vandaar de derde hypothese: H3: Hoe meer plezier mensen beleven aan het verhaal, hoe groter de overtuigingskracht van het verhaal. In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden dat verhaalplezier ook een bemiddelende rol kan spelen in de relaties tussen narrative engagement en character appeal enerzijds, en narrative persuasion anderzijds. Zo noemen Green, Brock en Kaufman (2004) in hun theoretische artikel enjoyment vaak in samenhang met narrative engagement en character appeal. Busselle en Bilandzic (2009, p.326) leggen ook een link tussen narrative engagement, enjoyment en narrative persuasion. Zij stellen dat meer verhaalbetrokkenheid tot een groter verhaalplezier leidt en tot verhoogde persuasieve effecten. En uit het werk van Raney (2004) wordt duidelijk dat aansprekende verhaalpersonages zorgen voor meer verhaalplezier. Waarschijnlijk leiden verhaalbetrokkenheid en aansprekende verhaalpersonages dus beiden tot verhaalplezier. En verhaalplezier leidt op haar beurt weer tot narratieve overtuiging. De effecten van character appeal en narrative engagement op narrative persuasion lopen wellicht ook indirect via enjoyment. Tot op heden is nog niet het idee getoetst dat enjoyment de bemiddelaar kan zijn tussen de effecten van narrative engagement en character appeal op de narratieve overtuigingskracht. Desondanks kan op basis van de beschikbare theoretische aanwijzingen de laatste hypothese worden geformuleerd: H4: Verhaalplezier vormt deels de bemiddelaar tussen de effecten van verhaalbetrokkenheid en aansprekende verhaalpersonages op de overtuigingskracht van het verhaal.
  • 19. 18 Het onderstaande schema vat de vier hypothesen samen: Figuur 2: Conceptueel model Of deze drie sleutels ook daadwerkelijk de deur naar persuasieve verhaaleffecten (narrative persuasion) openen, wordt getoetst in dit onderzoek. Narrative engagement Character appeal Enjoyment Narrative persuasion
  • 20. 19 § 3 Methode van onderzoek 3.1 Onderzoeksontwerp In de zoektocht naar de verklarende factoren voor narratieve overtuigingskracht is gekozen voor een webenquête. De deelnemers keken eerst een online video en vulden daarna een korte vragenlijst in. Online video vraagt niet veel tijd van de kijker en is daarom laagdrempelig onderzoeksmateriaal. Via het internet is het bovendien mogelijk om veel verschillende mensen uit te nodigen voor het onderzoek, zonder daarbij hoge kosten te hoeven maken. De vragen uit de enquête zijn tot stand gekomen op basis van de literatuur. De vertaling van de schalen is met collega onderzoekers bediscussieerd. Alvorens het onderzoek van start ging, is de webenquête eerst aan een pretest onderworpen om onduidelijkheden op te sporen en aan te passen. Het filmpje betrof een professionele EE productie. Om de kracht van verhalen te onderzoeken is EE materiaal zeer geschikt, omdat het verhaal naast amusement ook een duidelijke boodschap bevat. Fokkens (2009) berichtte over een internetserie met sterren uit bekende Nederlandse soaps, die speciaal is ontwikkeld om jongeren in het uitgaansleven te attenderen op de gevaren van gehoorbeschadiging. Aflevering zes van deze internetserie ‘Sound2 ’ was geschikt onderzoeksmateriaal. Het filmpje duurde slechts 3 minuten en 44 seconden, en het bevatte een afgerond verhaal met een duidelijke boodschap. De respondenten kregen de instructie om naar het filmpje te kijken, zoals ze dat thuis ook zouden doen. Op deze wijze kwamen de onderzoeksresultaten zoveel mogelijk overeen met de alledaagse praktijk en werd de ecologische validiteit geoptimaliseerd. Dit kwam de generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten ten goede. Het filmpje begint met Maarten, die samen met Joy danst in discotheek Paradiso. Maarten begrijpt niet waarom Joy oordopjes draagt als zij uit gaat. Hij danst vlakbij de geluidsboxen waaruit keiharde muziek komt. Plotseling krijgt hij echter last van een nare piep in zijn oren. In paniek vlucht hij de dansruimte uit en gaat op de trap zitten. Joy treft hem daar aan en vertelt dat zij hem leuk vindt, maar hij kan niets verstaan van wat zij zegt. Hij rent naar buiten met zijn handen op zijn oren. Eenmaal buiten uit de herrie gaat het weer wat beter, maar als hij de discotheek weer in wil wordt hij tegengehouden door de uitsmijter. Hij mag niet meer naar binnen. Op dat moment komt Frank naar buiten, de ex-vriend van Joy. Maarten vraagt aan Frank of hij haar wil uitleggen dat hij pijn had in zijn oren en dat hij daarom naar buiten is gegaan. Frank belooft dit en met een gerust hart gaat Maarten naar huis. Frank is echter jaloers en zegt niets tegen Joy over Maartens gehoorproblemen. Hij doet het voorkomen of Maarten haar heeft laten zitten. 3.2 Populatie en steekproef De populatie voor dit onderzoek bestaat uit inwoners van Nederland in de leeftijd van 18 jaar en ouder. Deze populatie wijkt af van de doelgroep van het filmpje, want dat zijn uitgaande jongeren in 2 Aflevering 6 van ‘Sound’ is te vinden op www.sound-soap.nl.
  • 21. 20 de leeftijd van ongeveer 15 tot 30 jaar. Ik heb bewust gekozen voor een bredere populatie, omdat dit onderzoek verhaaleffecten onder de volwassen bevolking beoogt te verklaren. Bovendien heeft een heterogene groep de voorkeur, omdat verbanden bij een gevarieerde groep eerder blootgelegd worden. Daarnaast voeren de meeste onderzoekers hun onderzoek uit onder studenten. Hinyard en Kreuter (2007, p.785) adviseren om bij toekomstig onderzoek ook niet-studenten te betrekken, zodat de verhaaleffecten ook bij de rest van de volwassen bevolking bestudeerd kunnen worden. Het veldwerk vond plaats van half juni tot half augustus 2011. Van een random sample was geen sprake, aangezien daarvoor het steekproefkader ontbrak. Er is gebruik gemaakt van een convenience sample, waarbij ik zoveel mogelijk mensen uit mijn sociale netwerk heb uitgenodigd om deel te nemen. Deelnemers werden benaderd via een e-mail met de link naar het onderzoek. Deze link is ook verspreid via de sociale netwerksites hyves en facebook. Ik heb daarbij gestreefd naar een zo hoog mogelijke respons, door iedereen persoonlijk uit te nodigen. In een begeleidend schrijven maakte ik duidelijk hoe belangrijk hun hulp was voor mijn afstuderen. Veel bekenden stuurden de link zelfs door naar hun eigen kennissenkring of plaatsten het op hun hyves of facebookpagina. Zo was er ook sprake van snowball sampling. Om de respons verder te verhogen kregen naaste familieleden en vrienden een extra herinneringsmail. Het exacte responspercentage is echter onbekend, omdat niet te achterhalen valt hoeveel personen de link uiteindelijk hebben gezien. In totaal vulden 451 personen de vragenlijst volledig in. De meeste deelnemers (79%) hebben het filmpje op een klein beeldscherm gekeken in youtube formaat (ongeveer 10 bij 17 cm). Slechts 21 procent heeft de optie ‘fullscreen’ aangeklikt waarbij het filmpje het hele beeldscherm vult. Van de deelnemers was 40 procent man en 60 procent vrouw. De leeftijd van de jongste deelnemer was 18 en de oudste was 80 jaar oud. De meest voorkomende leeftijd was 24 en het gemiddelde (M) lag op 34 jaar met een standaarddeviatie (SD) van 14,709. De meeste deelnemers hebben een universitaire opleiding genoten. Het laagste opleidingsniveau was LBO, het gemiddelde HBO (SD 1,6). De hierboven beschreven steekproefkenmerken wijken af van de verdeling van de kenmerken in de Nederlandse bevolking. De steekproef is dus niet representatief voor de populatie. 3.3 Operationalisering Dit onderzoek kent vier te meten concepten. De afhankelijke variabele betreft narrative persuasion. De onafhankelijke variabelen zijn narrative engagement, character appeal en enjoyment. Narrative persuasion Allereerst zal ik narrative persuasion bespreken, de overtuigingskracht van een verhaal. In vergelijkbare studies wordt dit meestal gemeten met verhaalgerelateerde stellingen (Busselle & Bilandzic, 2009; Wheeler, Green & Brock, 1999; Green & Brock, 2000; Vaughn, Hesse, Petkova & Trudeau, 2009) Aan de hand van de gemiddelde score op deze stellingen kan bepaald worden in hoeverre de respondent het eens is met de boodschap van het verhaal. In dit onderzoek is narrative persuasion gemeten met zes stellingen waarmee de houding (attitude) van de respondent bepaald werd ten aanzien van het onderwerp gehoorbescherming. Mensen konden
  • 22. 21 op een zevenpuntsschaal aangeven in hoeverre ze het eens waren met de stellingen. De eerste stelling betrof een overtuiging (belief): “Ik denk dat gehoorbeschadiging door harde muziek onder jongeren veel voorkomt (1=helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens).” Naast deze stelling waren er nog drie anderen direct aan het verhaal gerelateerd: “Oordopjes dragen tijdens het uitgaan is een (1=zeer slecht idee, 7=zeer goed idee).”, “Mijn oren dichtbij geluidsboxen houden vind ik een (1=zeer slecht idee, 7=zeer goed idee).” en “Mijn gehoor beschermen vind ik (1=totaal onbelangrijk, 7=zeer belangrijk).” Twee stellingen gingen over gehoorbescherming in een andere setting: “Als motorrijder hoef je je gehoor niet te beschermen tegen de bulderende wind op de snelweg (1=helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens).” en “Als ik met een motorzaag bomen omzaag, dan zou ik oordoppen indoen (1=helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens).” Tezamen vormden deze items een matig betrouwbare schaal met een cronbach’s alpha (α) van ,615. Bij verwijdering van één van de stellingen zou de betrouwbaarheid onder de maat zakken, dus zijn alle vragen meegenomen om het concept narrative persuasion te meten. De schaal, die theoretisch loopt van 1 (minimum) tot 7 (maximum) heeft een gemiddelde (M) van 6 en een standaarddeviatie (SD) van 0,69. Het gemiddelde geeft aan dat de meeste respondenten een positieve houding hadden ten opzichte van het onderwerp gehoorbescherming. De verdeling is tamelijk scheef en er is niet al teveel spreiding. Narrative engagement Busselle en Bilandzic (2009) hebben een meetinstrument ontwikkeld waarmee de mate van betrokkenheid bij het verhaal gemeten kan worden. Bij het meten van narrative engagement is rekening gehouden met de vier dimensies van het begrip. Dat zijn narrative understanding (M=5,09, SD=1,40), emotional engagement (M=3,55, SD=1,37), narrative presence (M=3,60, SD=1,39) en attentional focus (M=4,52, SD=1,58). Elke dimensie is gemeten aan de hand van drie vragen, volgens de ’12-item narrative engagement scale’ van Busselle & Bilandzic (2009, p.337). De twaalf items zijn vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands en de vertaling is gecontroleerd door collega onderzoekers. Respondenten kregen de vraag voorgelegd: “In het volgende overzicht ziet u stellingen staan. Kunt u aangeven in welke mate deze op u van toepassing zijn? (1=Helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens).” De principale factoranalyse (tabel 1) op de volgende pagina laat zien dat er geen vier, maar drie dimensies tevoorschijn komen. Volgens de empirische gegevens blijken narrative presence en emotional engagement niet van elkaar te onderscheiden. Ook Busselle en Bilandzic (2009, p.338) vonden een hoge correlatie tussen deze twee dimensies. De vraag rijst of er in wezen geen sprake moet zijn van twee, maar van één dimensie, anders dan in de literatuur wordt aangenomen. Deze dimensie gaat over het in het verhaal zitten en meeleven met de karakters. Ik noem het ‘narrative involvement’, omdat iemand die hoog scoort op deze dimensie zeer betrokken is bij de verhaalwereld.
  • 23. 22 Tabel 1: Principale factoranalyse narrative engagement (N=451) F1: Narrative involvement F2: Narrative understanding F3: Attentional focus Ik leefde mee met de verhaalpersonages. Het verhaal heeft me geraakt. Tijdens het filmpje zat ik meer in de wereld van het verhaal dan in de echte wereld. Tijdens het filmpje zat ik met mijn gedachten volledig in de wereld van het verhaal. Het filmpje bracht een nieuwe wereld tot leven, en die wereld was plotseling verdwenen toen het filmpje was afgelopen. Als de hoofdpersonen succes hadden voelde ik me blij, maar als zij tegenspoed te verduren kregen voelde ik me verdrietig. Op sommige momenten kon ik moeilijk volgen waar het filmpje over ging. Ik kon de rode draad van het verhaal moeilijk volgen. Ik heb een onduidelijk beeld van de karakters van de verhaalpersonages. Tijdens het filmpje merkte ik dat mijn gedachten afdwaalden. Tijdens het filmpje dacht ik aan andere dingen. Ik vond het moeilijk om mijn aandacht bij het filmpje te houden. ,697 ,726 ,617 ,492 ,693 ,682 ,889 ,741 ,522 -,379 ,923 ,845 ,735 R2 =68,004%, oblique rotatie, KMO ,845 Eigenwaarde: 4,686 2,088 1,386 Factorladingen lager dan ,3 worden niet getoond in de tabel. De correlaties tussen de dimensies van narrative engagement zijn: De correlatie tussen F1 en F2 is -0,139 De correlatie tussen F1 en F3 is -0,442 De correlatie tussen F2 en F3 is 0,323 Narrative involvement (M=3,58, SD=1,27) kent een hoge interne consistentie met een cronbach’s alpha van ,850. Hanteren wij echter de twee dimensies volgens Busselle en Bilandzic (2009), dan zakt de alpha naar ,750 voor narrative presence en ,762 voor emotional engagement. De schaal van narrative understanding is met een alpha van ,754 redelijk betrouwbaar. De drie items die samen attentional focus beogen te meten zijn zeer goed schaalbaar (α = ,881). Voor alle dimensies geldt dat verwijdering van een item zorgt voor een dalende betrouwbaarheid, daarom zijn alle vragen van de ‘12-item narrative engagement scale’ (Busselle & Bilandzic, 2009, p.337) gebruikt in het
  • 24. 23 meetinstrument. Alleen bij narrative understanding zorgt verwijdering van het item ‘Ik heb een onduidelijk beeld van de karakters van de verhaalpersonages’ voor een kleine stijging van de cronbach’s alpha naar ,785. Voor een volledige meting van het begrip volgens het meetinstrument van Busselle en Bilandzic (2009, p.337) is dit item toch opgenomen in de schaal. Character appeal Character appeal is de mate waarin de verhaalpersonages het publiek aanspreken. Op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis, heb ik een meetinstrument ontwikkeld om character appeal te kunnen meten. In de literatuur zijn namelijk geen eenduidige schalen te vinden. Elke onderzoeker meet het concept weer anders, afhankelijk van zijn of haar opvattingen over het begrip. Willen we character appeal echter goed kunnen meten, dan moeten we rekening houden met de veelkleurigheid van het begrip, zoals beschreven in paragraaf 2. Door character appeal te meten met verschillende vragen wordt de lading van het begrip zo goed mogelijk afgedekt. Allereerst is character appeal gemeten aan de hand van een item waarbij mensen op een zevenpuntsschaal konden aangeven hoe aansprekend zij de verhaalpersonages vonden. Daarnaast is er een item geformuleerd over de aantrekkelijkheid van de verhaalpersonages, een item over de herkenbaarheid en een item over of mensen vriendschap met het verhaalpersonage zouden willen sluiten. In de literatuur zijn dit terugkerende elementen van character appeal en daarom is voor elk van deze drie aspecten een item geformuleerd. Met toevoeging van een empathie stelling (in de literatuur ook vaak gerelateerd aan character appeal) en een stelling over de betrokkenheid bij de verhaalkarakters (vrij vertaald naar Eyal & Rubin, 2003, p.86) ontstaat een betrouwbaar meetinstrument. Respondenten konden aangeven in hoeverre ze het eens waren met deze stellingen (1=helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens). Tabel 2 laat de principale factoranalyse van deze schaal zien, die aangeeft dat de verschillende items samen een eendimensionale schaal vormen. De character appeal schaal loopt van 1 (minimum) tot 7 (maximum) en heeft een gemiddelde (M) van 4 en een standaarddeviatie (SD) van 1. De interne consistentie van het meetinstrument is hoog met een cronbach’s alpha van ,817. Bij verwijdering van het item ‘ik vind het moeilijk om mezelf in de hoofdpersoon te herkennen’ zou de alpha licht stijgen naar ,838. Deze stijging is zo klein dat voor de volledigheid van de meting gekozen is om de vraag toch te behouden. Elk item is immers zorgvuldig geformuleerd op basis van de theorie en draagt bij aan een goede construct validiteit.
  • 25. 24 Tabel 2: Principale factoranalyse character appeal (N=451) F1: Character appeal De personages in het verhaal zijn voor mij (1=totaal niet aansprekend, 7=zeer aansprekend) Ik vond de verhaalpersonages aantrekkelijk om naar te kijken. Ik vond het interessant om de personages in het verhaal te volgen. Ik vind het moeilijk om mezelf in de hoofdpersoon3 te herkennen. Ik zou best vrienden willen worden met de hoofdpersoon. Ik kan me goed inleven in de hoofdpersoon. ,833 ,712 ,786 -,395 ,598 ,653 R2 =46,632%, ongeroteerd, KMO ,889 Factorladingen lager dan ,3 worden niet getoond in de tabel. Enjoyment Om het verhaalplezier te meten hebben Busselle & Bilandzic (2008) een betrouwbare schaal ontwikkeld, die ik vertaald heb naar het Nederlands (α=,860). Deze vertaling is gecontroleerd en aangescherpt door collega onderzoekers. Respondenten konden op een zevenpuntsschaal hun antwoord aankruisen op vier stellingen: ‘In welke mate heeft u plezier beleefd aan het kijken naar het filmpje?’ (1=geen plezier, 7=veel plezier), ‘Zou u een vriend(in) dit filmpje aanraden?’ (1=zeker niet, 7=zeker wel), ‘Wat vond u van het onderwerp?’ (1=helemaal niet leuk, 7=heel erg leuk) en ‘Houd u ervan om naar dit soort filmpjes te kijken’ (1=helemaal niet, 7=heel veel). De enjoyment schaal (M=3,25, SD=1,25) loopt net als de andere schalen van 1 (de minimum score) tot 7 (de maximum score). 3 Op persoonlijk aanraden van dr. Helena Bilandzic is gekozen om de naam van de hoofdpersoon niet te expliciteren in de items. Om verwarring of sturing te voorkomen laten Busselle & Bilandzic (2009) dat over aan de interpretatie van de respondent wie hij of zij denkt dat de hoofdpersoon is.
  • 26. 25 3.4 Analyse De gegevens zijn verwerkt met computerprogramma SPSS versie 15.0. Omdat er mogelijk een verband is tussen één afhankelijke variabele (narrative persuasion) en meerdere onafhankelijke variabelen die onderling ook wellicht samenhang vertonen (narrative engagement, character appeal en enjoyment), zijn de data met behulp van multipele regressie (pad)analyse geanalyseerd (Te Grotenhuis & Van der Weegen, 2008, p.101-117). Het conceptueel model is een hybride model (zie figuur 2, p.18). Als het model klopt dan blijken de onafhankelijke variabelen narrative engagement (in vier of drie dimensies) en character appeal invloed te hebben op de afhankelijke variabele narrative persuasion. Onder controle van de mediator (enjoyment) veranderen deze effecten, maar blijft er wel een restsamenhang bestaan. Er is dan sprake van gedeeltelijke interpretatie. In wiskundige termen ziet het model er als volgt uit: 1) Y = β0 + β1X1 + β2X2 + ε1 2) M = β3 + β4X4 + β5X5 + ε2 3) Y = β6 + β7X7 + β8X8 + β9M + ε3 Oftewel: 1) Persuasion = β0 + β1narrative engagement + β2character appeal + ε1 2) Enjoyment = β3 + β4narrative engagement + β5character appeal + ε2 3) Persuasion = β6 + β7narrative engagement + β8character appeal + β9enjoyment + ε3 Zoals de wiskundige notatie laat zien, zijn de analyses in drie stappen uitgevoerd. Allereerst zijn de directe effecten van narrative engagement en character appeal op narrative persuasion geanalyseerd zonder mediator. Vervolgens is gekeken naar de invloed van character appeal en narrative engagement op de mediator. En tot slot is de eerste analyse opnieuw gedraaid, maar nu met de mediator erbij. De analyses in drie stappen zijn zowel uitgevoerd voor narrative engagement in vier dimensies als voor narrative engagement in drie dimensies.
  • 27. 26 § 4 Resultaten In deze paragraaf worden de resultaten van de webenquête gepresenteerd. Gelet op de verschillende fases in de empirische cyclus (De Groot, 1971) worden de resultaten eerst vanuit een deductieve invalshoek benaderd en vervolgens vanuit een inductief perspectief. Bij deductie wordt de waargenomen werkelijkheid (de empirie) bekeken vanuit de theoretische basis. In dit geval betekent dit dat we uitgaan van de vier dimensies van narrative engagement die Busselle en Bilandzic (2009) theoretisch onderscheiden. Inductie daarentegen neemt de empirie als basis en bekijkt vervolgens wat dat inhoudt voor de theorie. De inductieve analyse zal dus de aangetroffen drie dimensies van narrative engagement als uitgangspunt hanteren. Tot slot zijn dezelfde analyses ook gedaan voor enkele deelgroepen. Wellicht treffen we in een deelgroep andere resultaten aan dan in de onderzoeksgroep als geheel. 4.1 Resultaten met narrative engagement in vier dimensies Vanuit een deductief perspectief analyseren we allereerst het basismodel. Het gaat hier om de invloed van narrative engagement (volgens de theorie in vier dimensies) en character appeal op narrative persuasion, dus zonder enjoyment als bemiddelaar. Hierbij is gecontroleerd of de gevonden relaties blijven bestaan als we rekening houden met de persoonskenmerken leeftijd, opleidingsniveau en geslacht. We controleren ook voor de variabele fullscreen. Fullscreen is gemeten aan de hand van de vraag: ‘Heeft u het filmpje op volledig beeldscherm gekeken? (ja/nee)’. Deze vraag is opgenomen als controlevariabele, omdat het de effecten vermoedelijk beïnvloedt of mensen het verhaal op een klein schermpje zien of dat het verhaal het volledige beeldscherm vult. Lombard, Reich, Grabe, Bracken en Ditton (2000) wijzen er immers op dat de grootte van het beeldscherm verschil kan uitmaken. Uit de resultaten blijkt dat twee dimensies van narrative engagement een positieve invloed hebben op de afhankelijke variabele narrative persuasion: narrative understanding en emotional engagement. Het effect van emotional engagement is marginaal significant. Daarnaast spelen leeftijd en geslacht ook een rol. Het blijkt dat mensen gehoorbescherming belangrijker vinden naarmate de leeftijd toeneemt. En vrouwen vinden gehoorbescherming belangrijker dan mannen. Character appeal blijkt onverwachts geen effect te hebben op narrative persuasion, net als de overige twee dimensies van narrative engagement: attentional focus en narrative presence. Leeftijd heeft de sterkste invloed, narrative understanding neemt de tweede plaats in (Beta = ,184), op de voet gevolgd door emotional engagement met een Beta van ,128. De verklaringskracht van het model is 11,9 procent en dus niet hoog. Tabel 3 op de volgende pagina laat het overzicht zien van de resultaten.
  • 28. 27 Tabel 3: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in vier dimensies) en character appeal op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters. N=451 Narrative persuasion Character appeal Narrative understanding ,027 ,184** Emotional engagement ,128* Narrative presence Attentional focus -,097 -,043 Fullscreen ,003 Geslacht Geboortejaar Opleidingsniveau ,150** ,314** -,032 Adjusted R-Square ,119 ** p<0,05 (tweezijdig) * p<0,10 (tweezijdig) In stap twee van de analyse kijken we naar de invloed van de onafhankelijke variabelen narrative engagement en character appeal op de theoretische mediator enjoyment. Is er een direct verband zichtbaar? Dit wordt getoetst met een nieuwe regressieanalyse, ditmaal met enjoyment als de afhankelijke variabele en character appeal en narrative engagement als de mogelijke voorspellers. Tabel 4 op de volgende pagina geeft de uitkomsten weer. De adjusted R-square duidt op een relevant model met een hoge verklaringskracht. Ruim 40 procent van de variantie van enjoyment wordt verklaard door de voorspellers in het model. Character appeal blijkt veruit de sterkste invloed op enjoyment te hebben. Ook drie dimensies van narrative engagement (emotional engagement, narrative presence en attentional focus) vertonen een positieve samenhang met enjoyment. Narrative understanding draagt niet bij aan enjoyment en de invloed van emotional engagement is marginaal significant. Net als bij de vorige regressie analyse, is er opnieuw gecontroleerd voor leeftijd, opleiding, geslacht en fullscreen. Het blijkt dat mensen die het filmpje niet op volledig beeldscherm keken, minder kijkplezier hadden. Tot nu toe zien we dus dat character appeal en drie dimensies van narrative engagement sterk samenhangen met enjoyment. De overige dimensie, narrative understanding, heeft geen effect op enjoyment, maar hangt wel samen met narrative persuasion. Daarnaast is de invloed van emotional engagement op zowel enjoyment als narrative persuasion slechts marginaal significant. Zou enjoyment een bemiddelende rol kunnen spelen? Tot dusver ontbreekt nog elke aanwijzing daarvoor.
  • 29. 28 Tabel 4: Regressie analyse voor de invloed van narrative engagement (in vier dimensies) en character appeal op enjoyment. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters. N=451 Enjoyment Character appeal Narrative understanding ,400** ,069 Emotional engagement ,104* Narrative presence ,122** Attentional focus Fullscreen Geslacht Geboortejaar Opleidingsniveau ,105** -,086** -,005 -,069 -,011 Adjusted R-Square ,410 ** p<0,05 (tweezijdig) * p<0,10 (tweezijdig) Om te toetsen of er sprake is van mediatie draaien we opnieuw een regressie analyse, met narrative persuasion als afhankelijke variabele en narrative engagement en character appeal als de onafhankelijke variabelen. Bovendien voegen we nu enjoyment toe. Als enjoyment een mediërende rol vervult, zullen de effecten in tabel 5 (te vinden op de volgende pagina) veranderd zijn ten opzichte van de effecten in tabel 3. Onder controle van de drie persoonkensmerken en fullscreen blijkt dit echter niet het geval. De significante effecten veranderen niet of nauwelijks onder controle van enjoyment. Bovendien kan niet worden aangetoond dat enjoyment tot narrative persuasion leidt. Er blijkt geen sprake te zijn van mediatie. Character appeal heeft geen invloed op narrative persuasion, evenals twee dimensies van narrative engagement niet: narrative presence en attentional focus. De effecten van de andere twee dimensies van narrative engagement, narrative understanding en emotional engagement, lopen niet via enjoyment. De verklaringkracht van het model is zelfs licht gedaald van 11,9 procent naar 11,5 procent. Figuur 3 op de volgende pagina presenteert tot slot het eindmodel vanuit de deductieve benadering met narrative engagement in vier dimensies. Onder controle van geslacht, geboortejaar, opleiding en fullscreen is zichtbaar dat character appeal en drie dimensies van narrative engagement tot enjoyment leiden. Er bestaat echter geen verband tussen enjoyment en narrative persuasion. Slechts twee dimensies van narrative engagement, narrative understanding en emotional engagement, vertonen een positieve samenhang met de overtuigingskracht van het verhaal.
  • 30. 29 Tabel 5: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in vier dimensies), character appeal en enjoyment op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters. N=451 Narrative persuasion Enjoyment Character appeal Narrative understanding ,017 ,019 ,184** Emotional engagement ,126* Narrative presence -,098 Attentional focus Fullscreen -,044 ,004 Geslacht Geboortejaar Opleidingsniveau ,149** ,312** -,034 Adjusted R-Square ,115 ** p<0,05 (tweezijdig) * p<0,10 (tweezijdig) Figuur 3: Eindmodel, met narrative engagement in vier dimensies Narrative engagement - Narrative understanding - Emotional engagement - Narrative presence - Attentional focus Character appeal Enjoyment Narrative persuasion
  • 31. 30 4.2 Resultaten met narrative engagement in drie dimensies Kijken we echter met een inductieve bril naar de resultaten, dan verschijnt er een ander beeld. In paragraaf 3 hebben we gezien dat de onderzoeksresultaten niet op het bestaan van narrative engagement uit vier dimensies, maar uit drie dimensies wijzen. Empirisch gezien blijken narrative presence en emotional engagement niet van elkaar te onderscheiden. Zij konden worden samengevoegd in één dimensie die ik narrative involvement noemde. Als we opnieuw de regressie analyses uitvoeren met narrative involvement in plaats van narrative presence en emotional engagement, dan blijkt narrative involvement geen rol te spelen bij het verklaren van narrative persuasion. Uit tabel 6 valt af te lezen dat onder controle van de drie persoonskenmerken en fullscreen enkel narrative understanding invloed heeft op narrative persuasion. Geslacht en geboortejaar zijn ook significant. De invloed van geboortejaar is het sterkst, gevolgd door narrative understanding wiens Beta van ,196 ook niet onaanzienlijk is. Het model met deze voorspellers verklaart echter slechts een klein deel van de variantie (11,4 procent). De adjusted R-square is iets teruggenomen vergeleken met het vorige model met de vier dimensies, daar bedroeg de verklaarde variantie 11,9 procent. Tabel 6: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in drie dimensies) en character appeal op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters. N=451 Narrative persuasion Character appeal Narrative understanding ,028 ,196** Narrative involvement Attentional focus Fullscreen ,026 -,070 -,005 Geslacht Geboortejaar Opleidingsniveau ,142** ,314** -,043 Adjusted R-Square ,114 ** p<0,05 (tweezijdig) * p<0,10 (tweezijdig) Narrative involvement blijkt wel een belangrijke voorspeller te zijn van het verhaalplezier (tabel 7 op de volgende pagina). Character appeal heeft de sterkste invloed (Beta = ,398), daarna volgt narrative involvement met een Beta van ,208. Zowel character appeal als twee dimensies van narrative engagement hangen dus positief samen met enjoyment. Bovendien blijkt opnieuw dat kijkers van het verhaal op volledig beeldscherm meer plezier hebben ervaren. De adjusted R-square wijst erop dat de
  • 32. 31 voorspellers in het model een belangrijke bijdrage leveren aan enjoyment. Samen verklaren zij bijna de helft (41,2 procent) van de variantie. Tabel 7: Regressie analyse voor de invloed van narrative engagement (in drie dimensies) en character appeal op enjoyment. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters. N=451 Enjoyment Character appeal Narrative understanding ,398** ,068 Narrative involvement Attentional focus Fullscreen Geslacht Geboortejaar Opleidingsniveau ,208** ,107** -,085** -,005 -,069 -,010 Adjusted R-Square ,412 ** p<0,05 (tweezijdig) * p<0,10 (tweezijdig) Tabel 8: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in drie dimensies), character appeal en enjoyment op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters. N=451 Narrative persuasion Enjoyment Character appeal Narrative understanding ,016 ,038 ,195** Narrative involvement Attentional focus Fullscreen ,023 -,071 -,004 Geslacht Geboortejaar Opleidingsniveau ,141** ,311** -,044 Adjusted R-Square ,110 ** p<0,05 (tweezijdig) * p<0,10 (tweezijdig)
  • 33. 32 Tot slot laat tabel 8 zien dat er opnieuw geen sprake kan zijn van mediatie. Enjoyment heeft zelf geen invloed op narrative persuasion en kan dus ook geen bemiddelende rol spelen. Figuur 4 presenteert een nieuw eindmodel vanuit de inductieve benadering waarin op basis van de resultaten narrative engagement niet uit vier, maar uit drie dimensies bestaat. Het model laat zien dat de eerste hypothese gedeeltelijk ondersteund wordt. Narrative engagement leidt niet als geheel tot narrative persuasion, maar één van de drie dimensies (narrative understanding) heeft wel een directe invloed. De narratieve overtuigingskracht neemt toe naarmate mensen het verhaal beter begrijpen. Hypothese 2, 3 en 4 moeten echter verworpen worden. Dit betekent dat we niet kunnen aannemen dat character appeal samenhangt met narrative persuasion (H2). Enjoyment heeft geen invloed op narrative persuasion (H3) en vervult dus ook geen bemiddelende rol (H4). Figuur 4: Eindmodel, met narrative engagement in drie dimensies 4.3 Effecten in deelgroepen De vraag is of de resultaten voor alle respondenten hetzelfde zijn. Daarom heb ik, naast de algemene analyses, verschillende deelgroepen tegen het licht gehouden om te kijken of de effecten bij hen anders zijn. Ik nam de jonge mannen onder de loep, de studenten en de fullscreen kijkers. Jonge mannen De werkelijke doelgroep van het filmpje zijn de jonge mannen, omdat zij het meeste risico lopen op gehoorbeschadiging. Voor hen is de narrative persuasion dus in feite bedoeld. Daarom nam ik de 67 jonge mannen (18-26 jaar) met een geldige score op de narrative persuasion schaal apart en bekeek de resultaten. Helaas bleek de F-toets voor de analyses niet significant, dus was controle niet mogelijk. Narrative engagement - Narrative understanding - Narrative involvement - Attentional focus Character appeal Enjoyment Narrative persuasion
  • 34. 33 Studenten Omdat verreweg het meeste onderzoek naar de kracht van verhalen met een studentensample werkt, was ik benieuwd of dit nog verschil zou uitmaken in de resultaten. De onderzoeksgroep was immers vrij divers en het zou kunnen dat onder een relatief homogene groep de resultaten anders zijn. Dit bleek echter niet het geval. De uitkomsten voor de studenten (N=217) weken nauwelijks af van de uitkomsten voor de onderzoeksgroep als geheel. Fullscreen Uit onderzoek van Lombard et al. (2000) bleek dat de grootte van het beeldscherm invloed heeft op de resultaten. Veruit de meerderheid van de onderzoeksgroep (355 deelnemers) heeft het verhaal via het kleine youtube schermpje gekeken. 95 mensen klikten echter de optie ‘fullscreen’ aan. Nemen we deze 95 participanten als onderzoeksgroep apart, dan is de F-toets voor de analyses niet significant. Er zijn dus helaas geen uitspraken over deze groep mogelijk.
  • 35. 34 § 5 Conclusie en discussie 5.1 Conclusie Door middel van een grootschalige webenquête probeerde ik aan het licht te brengen hoe de overtuigingskracht van verhalen verklaard kan worden. De resultaten onthullen dat persuasieve verhaaleffecten vooral voorspeld worden door de mate waarin mensen het verhaal begrijpen. Hoe beter het verhaal begrepen wordt, hoe groter de narratieve overtuigingskracht. Vanuit een deductieve invalshoek (dus volgens de theorie met narrative engagement in vier dimensies) speelt daarnaast ook de emotionele betrokkenheid bij de verhaalpersonages een rol. Hoe hoger de emotionele betrokkenheid, hoe groter de kracht van het verhaal. Bekijken we de resultaten echter met een inductieve bril (dus vanuit de empirie met narrative engagement in drie dimensies), dan blijkt narrative involvement (waarvan emotionele betrokkenheid een onderdeel is) geen significant effect op de narratieve overtuigingskracht te generen. De invloed van aansprekende verhaalpersonages, verhaalplezier, aandacht en in het verhaal zitten op de narratieve overtuigingskracht kon niet worden aangetoond. 5.2 Discussie Welke consequenties hebben deze bevindingen voor de communicatiewetenschappelijke theorie? En wat betekent dit nu voor de praktijk? In de afsluitende paragraaf komen deze zaken aan de orde. Allereerst wordt echter beschouwd hoe groot de korrel zout is waarmee dit onderzoek moet worden genomen. Beperkingen van het onderzoek Hoewel het onderzoek zo zorgvuldig mogelijk is uitgevoerd, zijn er een aantal kritische kanttekeningen bij te plaatsen. Ten eerste blijft de generaliseerbaarheid van de resultaten naar een ruimere populatie een heikel punt. Vrijwel al het onderzoek naar narratieve overtuigingskracht werkt met een studentensample. Dit onderzoek kent in verhouding tot vergelijkbare studies relatief veel deelnemers en betrekt mensen uit verschillende lagen van de bevolking. Toch is er nog steeds geen sprake van een evenwichtige afspiegeling van de Nederlandse samenleving. Dat komt door de manier waarop de respondenten geworven zijn. Alle deelnemers waren immers, direct of indirect, afkomstig uit mijn sociale netwerk. Dit zou voor vertekening van de steekproef gezorgd kunnen hebben. Omdat de steekproef niet representatief is voor de Nederlandse bevolking van achttien jaar en ouder, kunnen de resultaten op statische gronden niet gegeneraliseerd worden. Het is echter wel aannemelijk dat het effect van narrative understanding en wellicht ook van emotional engagement op de persuasieve kracht van verhalen wel degelijk in de populatie aanwezig is. Dezelfde effecten zijn ook gevonden in subgroepen van de steekproef, bijvoorbeeld onder studenten. Dit is een aanwijzing dat de resultaten wellicht ook voor iedereen zouden kunnen gelden.
  • 36. 35 Ten tweede vraag ik me af of de effecten voor online video ook gelden voor andere platforms, zoals bijvoorbeeld televisie of film. De kenmerken van het medium kunnen de resultaten beïnvloeden. In de literatuur over narrative persuasion wordt de invloed van het medium mogelijk onderschat. Alle narratieve verschijningsvormen lijken over één kam te worden gescheerd. Zo stellen Green en Brock (2002, p.323) dat het ‘transportation-imagery model of narrative persuasion’ voor elke ontvanger van narratieve informatie werkt. Het is dus niet slechts van toepassing op geschreven tekst, maar ook op andere media. De auteurs hebben dit idee echter niet expliciet getest. Gelden de onderzoeksresultaten voor online video dan ook voor andere media, zoals schriftelijke, auditieve en in het bijzonder andere audiovisuele media? In haar Masterthesis ‘De Screen Practise van nu: Online Video’ beargumenteert Van Zonneveld (2008) dat online video specifieke kenmerken heeft waarmee zij zich onderscheidt van traditionele audiovisuele media, zoals film en televisie. De belangrijkste punten waarop online video verschilt van film en televisie zijn de digitale interactieve kijkomgeving, de lengte van de video (meestal kort) en de grootte van het beeldscherm van het medium (meestal kleiner). Online video geeft dus een heel andere kijkbeleving dan televisie of film. Zo hebben de meeste respondenten het filmpje gekeken op een klein schermpje en zijn daarbij, afhankelijk van hun computer, mogelijk gestuit op blikkerig geluid en wachttijd totdat het filmpje geladen is. Als zij hetzelfde filmpje in de bioscoop hadden gezien met surround sound zouden er wellicht andere effecten zijn opgetreden. De kenmerken van het medium spelen wellicht een rol bij de kracht van de verhaalervaring. En dit heeft waarschijnlijk invloed op de resultaten. Daarom is het interessant dat ik als onderzoeksmateriaal een online video heb genomen. Dit medium verschilt van televisie, film en printverhalen en er is voor zover bekend niet eerder studie naar gedaan in dit kader. Toekomstig onderzoek zou meer helderheid kunnen geven over de invloed van het medium op de narratieve overtuigingskracht. Ten derde is het de vraag of de effecten voor dit filmpje ook gelden voor andere typen filmpjes. Het filmpje had namelijk kenmerken die weer verschillend kunnen zijn bij andere filmpjes. Eén belangrijk kenmerk was dat het om een kort verhaal ging van slechts 3 minuten en 44 seconden. De lengte van de video kan wellicht verschil uitmaken, want langere filmpjes hebben meer tijd om de boodschap duidelijk te maken aan het publiek. Daarnaast was het genre van het filmpje drama, wat waarschijnlijk een andere uitwerking op het publiek heeft dan bijvoorbeeld een filmpje met humor. Het type filmpje zou dus invloed uit kunnen oefenen op de resultaten. Ook hier kan vervolgonderzoek meer licht op werpen. Ten vierde vormt de operationalisering van narrative persuasion een aandachtspunt. De overige concepten (narrative engagement, enjoyment en character appeal) zijn gemeten met een zeer betrouwbare schaal, maar bij narrative persuasion is hiervan geen sprake. De likertschaal die voor narrative persuasion is gebruikt in dit onderzoek, kent een lage betrouwbaarheid met een cronbach’s alpha van ,615. Dit is zeker voor verbetering vatbaar. Meestal wordt narrative persuasion gemeten aan de hand van verhaalgerelateerde opvattingen. In wezen wordt dan iemands ‘persuasion’ (houding of overtuiging) gemeten in plaats van iemands ‘narrative persuasion’. Een respondent met een score van 7 op de narrative persuasion schaal is immers in hoge mate overtuigd van het belang van
  • 37. 36 gehoorbescherming. Omdat de houding ten opzichte van gehoorbescherming samenhang vertoont met de mate waarin mensen het verhaal begrepen hebben, spreken we van een persuasief verhaaleffect. Het begrijpen van het verhaal heeft dan invloed gehad op iemands overtuigingen. In die zin is de meting van narrative persuasion indirect: we leiden de narrative persuasion af uit de samenhang tussen de houding (attitude) en de verhaalkenmerken. Om het ingewikkelde concept narrative engagement te meten hebben Busselle en Bilandzic (2009) een beproefde schaal ontwikkeld. Het verdient aanbeveling dat zo’n meetinstrument ook ontwikkeld wordt om narrative persuasion direct te kunnen meten. De laatste korrel zout heeft betrekking op de causaliteit. Alle concepten zijn op één moment gemeten. Omdat de concepten tegelijkertijd zijn gemeten, is het lastig om te zeggen wat nou eerst kwam en wat daarna. Op basis van de literatuur nemen we aan dat verhaalbegrip leidt tot persuasieve verhaaleffecten. Maar het omgekeerde zou natuurlijk ook waar kunnen zijn: een positieve houding ten aanzien van gehoorbescherming leidt tot een groter begrip van het verhaal. Mensen die al overtuigd zijn van het belang van gehoorbescherming zullen wellicht eerder begrijpen dat Maarten zijn gehoor had moeten beschermen tegen de daverende muziek. De causale volgorde tussen de concepten is dus aangenomen en niet aangetoond in dit onderzoek. Relatie bevindingen met de theorie De eerste hypothese leverde deels significante resultaten op. Voor de theorie betekent dit dat we voorzichtig, met enkele kritische kanttekeningen, mogen aannemen dat de betrokkenheid bij het verhaal een bijdrage levert aan de narratieve overtuigingskracht. Met name narrative understanding, één van de vier dimensies van verhaalbetrokkenheid, is daar verantwoordelijk voor. Hoe beter mensen het verhaal begrijpen, hoe groter de persuasieve kracht van het verhaal. Een begrijpelijk verhaal draagt echter niet bij aan het verhaalplezier. Dit is opmerkelijk, want Busselle en Bilandzic (2009, p.340) vonden juist het tegenovergestelde. Narrative understanding bleek volgens hun onderzoek gerelateerd aan enjoyment, maar niet aan de verhaalgerelateerde stellingen. De verklaring voor het verschil in bevindingen tussen beide studies zou gezocht kunnen worden in het type medium en wellicht ook het type verhaal. Busselle en Bilandzic (2009) onderzochten een ander medium dan ik, zij onderzochten televisieprogramma’s en ik online video. De respondenten zagen het televisie verhaal op een groter beeldscherm dan de respondenten uit mijn onderzoek die het online video verhaal keken. En uit het onderzoek van Lombard et al. (2000) blijkt dat de grootte van het beeldscherm een rol van betekenis speelt. Die grootte varieert natuurlijk per medium en is in het geval van online video aanmerkelijk kleiner dan een televisiescherm of bioscoopscherm. Bovendien was de aflevering van Sound een ander type verhaal dan de verhalen die de respondenten bij Busselle en Bilandzic (2009) te zien kregen. Sound was een korte aflevering (3 minuten en 44 seconden) van een online internetsoap en Busselle en Bilandzic gebruikten televisie materiaal van minimaal een half uur. De aard van het medium en het type verhaal beïnvloeden dus mogelijk de voorspellers die relevant zijn voor de kracht van het verhaal. De onderzoeksresultaten maken aannemelijk dat de werking van persuasieve
  • 38. 37 verhaaleffecten niet voor elk medium hetzelfde is, maar varieert afhankelijk van het type medium en verhaal. De Graaf et al. (2009) noemen de aan de personages gerelateerde emoties de belangrijkste verklaring voor narratieve overtuiging. Ook Busselle en Bilandzic (2009, p.343) zien emotional engagement als de belangrijkste voorspeller. In dit onderzoek wordt dit effect zichtbaar bij de deductieve analyse met narrative engagement in vier dimensies. Het is echter minder sterk aanwezig dan het effect van verhaalbegrip. De belangrijkste voorspeller blijkt de mate te zijn waarin mensen het verhaal begrijpen, maar de emotionele betrokkenheid bij de verhaalpersonages draagt ook bij aan de persuasieve kracht van het verhaal. Opvallend is dat deze bijdrage volledig wegvalt als emotional engagement wordt samengevoegd met narrative presence en er een nieuw concept narrative involvement ontstaat. Empirisch gezien zijn emotional engagement en narrative presence immers niet van elkaar te onderscheiden. Dat is opmerkelijk, want wie er met een theoretisch oog naar kijkt zou emotionele betrokkenheid bij de verhaalkarakters en transportatie naar de verhaalwereld niet direct onder één hoedje scharen. Toch vermelden Busselle en Bilandzic (2009, p.338) ook een hoge correlatie van ,53 tussen die twee. Dit geeft aanleiding tot een gegronde twijfel over het bestaan van narrative engagement in vier dimensies. Waarschijnlijk is er in werkelijkheid geen sprake van vier, maar van drie dimensies. En dan levert slechts het begrip van het verhaal een bijdrage aan de overtuigingskracht. Als we de eerste E (entertainment, of anders gezegd enjoyment) van de Entertainment- Educationstrategie nader onder de loep nemen, zien we dat de voorspellers in het model deze voor een aanzienlijk deel verklaren. Narrative involvement, character appeal en attentional focus vertonen geen samenhang met narrative persuasion, maar zij houden wel sterk verband met enjoyment. Hoe meer betrokken het publiek is bij het verhaal en hoe meer de karakters aanspreken, hoe groter het verhaalplezier. Zo weet dit onderzoek de vooronderstellingen in de literatuur van onder andere Raney (2004), Zillmann (1994) en Green et al. (2004) over enjoyment met empirische resultaten te staven. Verhaalplezier blijkt inderdaad voor een groot deel verklaard te worden door aansprekende verhaalpersonages en de betrokkenheid bij het verhaal. In dit onderzoek zijn geen significante resultaten gevonden ten aanzien van de tweede, derde en vierde hypothese. Aansprekende verhaalpersonages en verhaalplezier leveren geen significante bijdrage aan de overtuigingskracht van het verhaal. Dit betekent dat we niet kunnen concluderen dat de persuasieve kracht van het verhaal toeneemt naarmate de personages meer aanspreken. En een verhoogd verhaalplezier leidt niet tot verhoogde persuasieve effecten. Verhaalplezier kan dus ook geen bemiddelende rol spelen tussen de effecten van verhaalbetrokkenheid en aansprekende verhaalpersonages op de narratieve overtuigingskracht. Betere entertainment heeft in dit onderzoek geen betere educatie tot gevolg. Dit zijn onverwachte uitkomsten. Hoe kan dit verklaard worden? Verklaring onverwachte resultaten Als we het eindmodel (figuur 4, pagina 32) bestuderen, lijkt het alsof de meer cognitieve variabelen in het model enerzijds (narrative understanding, narrative persuasion) en de meer affectieve variabelen
  • 39. 38 anderzijds (narrative involvement, character appeal, enjoyment) bij dit filmpje toch moeilijk aan elkaar te relateren zijn. Wellicht zou dit te maken kunnen hebben met de aard van het verhaal. Als het verhaal geen soapdrama was geweest, maar bijvoorbeeld een humoristisch verhaal, dan waren de effecten wellicht anders geweest. Bij een humoristisch filmpje is de entertainment immers nauw aan de educatie verbonden. De affectieve reactie (lachen, entertainment) volgt dan op het cognitieve deel (het begrijpen van de boodschap, educatie). Bij dit type filmpje was dat minder het geval. De aard van het verhaal zou dus de scheiding tussen de cognitieve en affectieve variabelen in dit onderzoek kunnen verklaren. Een andere verklaring kan zijn dat verhaalplezier niet direct verband houdt met persuasieve effecten, maar er wel voor zorgt dat mensen het verhaal actief blijven volgen. De resultaten laten namelijk een positieve samenhang zien tussen enjoyment en attentional focus. De richting van het causale verband kan niet met zekerheid worden vastgesteld, de pijl zou beide kanten op kunnen gaan. Het is mogelijk dat meer attentional focus tot meer enjoyment leidt, maar ook andersom: als mensen meer plezier beleven aan het verhaal, hebben ze er meer aandacht voor. Zij wijzen er dan cognitieve processen aan toe om de verhaalinformatie te verwerken. En deze actieve verwerking van informatie (elaboratie) is volgens het ELM van Petty en Cacioppo (1986) belangrijk om persuasieve effecten te kunnen generen. Zo zouden enjoyment en attentional focus toch indirect bij kunnen dragen aan de overtuigingskracht van het verhaal. Tot slot zou verhaalplezier ook een belangrijke voorwaarde kunnen zijn dat mensen het verhaal gaan volgen. Het extended ELM (Slater & Rouner, 2002) stelt immers dat verhaalplezier interesse kan vervangen als motivatiebron om informatie tot zich te nemen. Als mensen aanvankelijk niet geïnteresseerd zijn in de boodschap, nemen zij die wellicht wel tot zich als het verpakt zit in een vermakelijk verhaal. In de huidige onderzoeksopzet kon dit echter niet worden bestudeerd, vanwege de gedwongen blootstelling van de respondenten aan het verhaal. Alle respondenten hebben immers het filmpje gekeken, ongeacht of zij er plezier aan beleefden of niet. In elk geval werpt deze studie een verrassend licht op de werking van de Entertainment- Educationtheorie. De onderzoeksresultaten geven aan dat de eerste E (Entertainment) de reden kan zijn dat mensen het verhaal gaan volgen, maar dat juist de tweede E (Education) de persuasieve effecten genereert. Het begrijpen van de verhaalboodschap levert immers de belangrijkste bijdrage aan de overtuigingskracht van het verhaal. En verhaalbegrip is onder meer een gevolg van goede educatie. Dit onderzoek wijst dus vooral naar het belang van goede educatie voor het genereren van persuasieve verhaaleffecten. Implicaties voor de praktijk Meer inzicht in de werking van narratieve overtuigingskracht is belangrijk voor iedereen die door middel van een verhaal een boodschap kenbaar maakt. Deze informatie is zowel relevant voor actoren in de profit als in de non-profit sector. Denk bijvoorbeeld aan het belang voor de marketing en reclamebranche of het onderwijs en de voorlichting. Op basis van de onderzoeksresultaten adviseer ik om voor een goede balans te zorgen tussen de twee E’s: de entertainment enerzijds en de
  • 40. 39 (educatieve) boodschap anderzijds. Zorg voor goede entertainment, want dan nemen mensen het verhaal met plezier tot zich. Wil je echter dat je publiek na afloop niet alleen vermaakt is, maar ook (in bepaalde mate) overtuigd is geraakt van de boodschap, dan moet je aandacht besteden aan het didactische aspect. Het is belangrijk dat mensen het verhaal begrijpen. Wat wij moderne wetenschappers recentelijk hebben ontdekt, hadden de oude Kelten al begrepen. Slechts de verhalenvertellers en dichters in de stam mochten daar leraar worden…
  • 41. 40 Referentielijst Appel, M., & Richter, T. (2007). Persuasive effects of fictional narratives increase over time. Media Psychology, 10, 113-134. Bandura, A. (1986). Social Foundations of thought and action: A social cognitive theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall. Bilandzic, H., & Busselle, R. (2008). Attention and narrative engagement: Divergences in secondary task reaction times and self-reports of narrative engagement. Paper presented at the annual conference of the International Communication Association, Montreal, Canada. Biocca, F. (2002). The evolution of interactive media. Toward being there in non-linear narrative worlds. In M. C. Green, J. J. Strange, & T. C. Brock (Eds.), Narrative impact: Social and cognitive foundations (pp. 315-341). Mahwah, NJ: Erlbaum. Bouman, M. (1999). The turtle and the peacock: collaboration for prosocial change: the entertainment-education strategy on television. Den Haag: CIP-Data Koninklijke Bibliotheek. Brock, T.C., & Livingston, S.D. (2004). The need for entertainment scale. In L. J. Shrum (Ed.), The psychology of entertainment media: Blurring the lines between entertainment and persuasion (pp. 255-274). Mahwah, NJ: Erlbaum. Brusche, L.C.W. (2009). Online Video: een zoektocht naar strategisch gebruik en optimale toepassing. (Afstudeerscriptie) Christelijke Hogeschool Ede, Ede. Busselle, R., & Bilandzic, H. (2008). Fictionality and Perceived Realism in Experiencing Stories: A Model of Narrative Comprehension and Engagement. Communication Theory, 18, 255-280. Busselle, R., & Bilandzic, H. (2009). Measuring Narrative Engagement. Media Psychology, 12, 321-347. Cohen, J. (2001). Defining identification: a theoretical look at the identification of audiences with media characters. Mass Communication & Society, 4, 245-264. Cohen, J. (2006). Audience identification with media characters. In J. Bryant & P. Vorderer (Eds.), Psychology of entertainment. (pp. 183-198) Mahwah, NJ: Erlbaum. Donohew, L., Puglez Lorch, E., & Palmgreen, P. (1998). Applications of a theoretical model of information exposure to health interventions. Human Communication Research, 24 (3), 454- 468. Driel, H. van (2004). Beeldcultuur. Den Haag: Boom Onderwijs Dunlop, S.M., Wakefield, M., & Kashima, Y. (2008). The contribution of antismoking advertising to quitting: intra- and interpersonal processes. Journal of Health Communication, 13 (3), 250- 266. Eyal, K., & Rubin, A.M. (2003). Vieuwer aggression and homophily, identification, and parasocial relationships with television characters. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 47 (1), 77-98.
  • 42. 41 Fokkens, P. (2009). Go Out, Plug In: Campagne ‘Sound Effects’ brengt beleid, wetenschap en praktijk samen. Platform, 11, 19-24. Gerrig, R.J. (1993). Experiencing narrative worlds. New Haven, CT: Yale University Press. Graaf, A. de, Sanders, J., Beentjes, H., & Hoeken, H. (2007). De rol van identificatie in narratieve overtuiging. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 29 (3), 237-250. Graaf, A. de, Hoeken, H., Sanders, J., & Beentjes, H. (2009). The role of dimensions of narrative engagement in narrative persuasion. Communications, 34 (4), 385-405 Green, M.C., & Brock, T.C. (2000). The role of transportation in the persuasiveness of public narratives. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 701-721. Green, M.C., Strange, J.J., & Brock, T.C. (2002). Narrative impact: social and cognitive foundations. Mahwah, NJ: Erlbaum. Green, M. C., & Brock, T. C. (2002). In the mind's eye: Transportation-imagery model of narrative persuasion. In M. C. Green, J. J. Strange, & T. C. Brock (Eds.), Narrative impact: Social and cognitive foundations (pp. 315-341). Mahwah, NJ: Erlbaum. Green, M.C., Brock, T.C., & Kaufman, G.F. (2004). Understanding media enjoyment: The role of transportation into narrative worlds. Communication Theory, 14, 311-327. Groot, A.D. de (1971). Methodologie: grondslagen van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen. ’s-Gravenhage: Mouton. Grotenhuis, M. te, & Weegen, T. van der (2008). Statistiek als hulpmiddel, een overzicht van Gangbare toepassingen in de sociale wetenschappen. Assen: Van Gorcum. Hinyard, L.J., & Kreuter, M.W. (2007). Using narrative communication as a tool foor health behavior change: a conceptual, theoretical, and empirical overview. Health, Education & Behavior, 34 (5), 777-792. Hoeken, H. (2009). Narratieve evidentie, levendigheid en overtuigingskracht. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 31 (3), 169-184. Lee, M. (2004). Presence explicated. Communication Theory, 14, 27-50. Lombard, M., Reich, R.D., Grabe, M.E., Bracken, C.C., & Ditton, T.B. (2000). Presence and television, the role of screen size. Human Communication Research, 26 (1), 75-98. Moyer-Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: explaining the persuasive effects of entertainment-education messages. Communication Theory, 18, 407-425. Moyer-Gusé, E., & Nabi, R.L. (2010). Explaining the effects of narrative in an entertainment television program: overcoming resistance to persuasion. Human Communication Research, 36, 26-52. Mutsaers, K., Renes, R.J., & Woerkum van C. (2007). Voor dik & dun: de moeizame balans tussen Entertainment en Education. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 35 (2), 123 – 139. Nabi, R.L., & Krcmar, M. (2004). Conceptualizing media enjoyment as attitude: implications for mass media effects research. Communication Theory, 14 (4), 288-310. Nariman, H.N. (1993). Soap Operas for Social Change: toward a methodology for entertainment-education television. Westport, Connecticut; London: Praeger.
  • 43. 42 Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1986). Communication and persuasion: Central and peripheral routes to attitude change. New York: Springer-Verlag. Raney, A. A. (2004). Expanding Disposition Theory: Reconsidering Character Liking, Moral Evaluations, and Enjoyment, Communication Theory, 1 (3), 348–369. Rubin, R.B., & McHugh, M.P. (1987). Development of parasocial interaction relationships. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 31 (3), 279-292. Singhal, A., Cody, M.J., Rogers, E.M., & Sabido, M. (2004). Entertainment-Education and social change: history, research, and practice. Mahwah, NJ: Erlbaum. Slater, M.D., & Rouner, D. (1996). Value-affirmative and value-protective processing of alcohol education messages that include statistical evidence or anecdotes. Communication Research, 23 (2), 210-235. Slater, M.D., & Rouner, D. (2002). Entertainment-Education and Elaboration Likelihood: Understanding the Processing of Narrative Persuasion. Communication Theory, 12 (2), 173- 191. Stephenson, M.T. (2003). Examining adolescents’ responses to antimarijuana PSAs. Human Communication Research, 29 (3), 343-369. Strothmann, S. (2009). Narrative persuasion: how emotional appeal of narratives and source characteristics influence belief change. (Masterthesis) Universiteit Maastricht, Maastricht. Vaughn, L.A., Hesse, S.J., Petkova, Z., & Trudeau, L. (2009). “This story is right on”: the impact of regulatory fit on narrative engagement and persuasion. European Journal of Social Psychology, 39 (3), 447-456. Wester, F., Renckstorf, K., & Scheepers, P. (2006). Onderzoekstypen in de Communicatiewetenschap. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Wheeler, S.C., Green, M.C., & Brock, T.C. (1999). Fictional narratives change believes: replications of Prentice, Gerrig, and Bailis (1997) with mixed corroboration. Psychonomic Bulletin & Review, 6 (1), 136-141. Zillmann, Dolf (1995). Mechanisms of emotional involvement with drama. Poetics, 23 (1-2), 33-51. Zonneveld, K. van (2008). De Screen Practise van nu: Online Video. (Masterthesis) Universiteit Utrecht, Utrecht. Overige bron: Centraal Bureau voor de statistiek (2009) De digitale economie 2009, Den Haag Opgevraagd in januari 2011 via http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/E87BCAE8-8F0E-4F43-90FE-B44F3D513E8A/0/2009p34pub.pdf