SlideShare a Scribd company logo
1 of 65
Download to read offline
Het faciliteren van spel in de
publieke ruimte
Bachelorproef ingediend voor het behalen van het diploma
Bachelor Pedagogie van het Jonge Kind
Naam: Fran Rombauts
Interne promotor: Joke Den Haese
Externe promotor: Eva De Baerdemaeker
Academiejaar: 2015-2016
Erasmushogeschool Brussel
Departement EDU
Laarbeeklaan 121 | B-1090 Brussel
Het faciliteren van spel in de
publieke ruimte
Aantal woorden: 16855
Abstract
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte
FRAN ROMBAUTS | Erasmus Hogeschool Brussels, België
Doel
Dit onderzoek heeft twee hoofddoelen: het onderzoeken van het effect van co-creatie (door middel
van een wedstrijd) van een spelprikkel (playbox) op het spelgedrag van kinderen en nagaan of deze
collectief ontwikkelde spelprikkel het spelen van (ongeorganiseerde) groepen in de stedelijke publieke
ruimte kan faciliteren. Daarnaast werd onderzocht hoe deze spelprikkel autonoom kan functioneren.
Theoretisch kader
Om deze vragen te onderzoeken werd beroep gedaan op literatuur die het effect van co-creatie en
van verschillende soorten spelprikkels op spelgedrag van kinderen aantoont. Daarnaast werd er
verdiept in belangrijke concepten om de context van de onderzoeksvraag beter te begrijpen.
Methodologie
Data voor dit onderzoek werd verkregen uit observaties, informele gesprekken en interviews.
Participatieve observaties vonden plaats doorheen het volledige onderzoek en brachten het
spelgedrag van de kinderen in kaart, de expertinterviews zorgden voor een verdieping in thema’s uit
de literatuur en hielpen bij het beantwoorden van de deelvragen, de interviews met kinderen toetste
naar het effect van co-creatie.
Resultaten/conclusie
Uit analyse van de observaties en interviews met de kinderen blijkt dat de collectief ontwikkelde
playbox een meerwaarde biedt om het spel in de stedelijke publieke ruimte te faciliteren. Het feit dat
dit concept collectief ontwikkeld werd, bleek veel minder effect te hebben op het spelgedrag dan het
informeren van de kinderen. De dialoog met de kinderen en de publiciteit hadden dus meer effect dan
het al dan niet winnen van een wedstrijd.
Sleutelwoorden: publieke ruimte, co-creatie, spelprikkel, gedeeld ruimtegebruik, 3de
pedagoog.
Facilitating children’s play in public spaces
FRAN ROMBAUTS | Erasmus University College of Brussels, Belgium
Goal
This study has two major goals, the first one is to investigate the effects of co-creation (by means of a
contest) of a play impuls (playbox) on children’s play behaviour. The other one is to monitor if this
impuls can facilitate the playing of (unorganized) groups in urban public space. It was also examined
how this impuls could function autonomously.
Theoretical framework
To investigate these questions, we used literature that demonstrates the effect of co-creation and
different types of play impulses at children’s play behavior. In addition there was also research into
literature about important concepts, to understand the context of this research better.
Methods
Data for this study were obtained from observations, informal conversations and interviews.
Participative observations were taken during the whole period of the study and mapped out the
children’s play behavior. The interviews with experts led to more specialized literature and helped by
answering the questions of this study. The interviews with the children helped to investigate the effect
of co-creation.
Results/conclusion
Analyses of the observations and interviews showed that the co-created playbox is an added value to
facilitate childrens’s play in urban public space. It also showed that the fact it was co-created, had less
effect on their play than having regular dialogs with them and giving them information. Dialogs with
the children and publicity had more effect than the motivation of winning a competition.
Keywords: urban space, co-creating, play impulses, shared space, the third pedagogue.
I
Woord vooraf
Ter afsluiting van mijn studies pedagogie van het jonge kind liep ik stage bij vzw Cultureghem, te
Kuregem. Drie jaar geleden begon ik aan deze opleiding, waarbij ik door de verschillende stages heen
groeide in mijn rol als pedagogisch coach. Dit jaar wou ik voor mezelf een uitdaging aangaan en koos
ik voor een verbredende stage in de sociaal-culturele sector. Door wat opzoekwerk op het internet
was ik meteen verkocht aan Cultureghem. Een unieke stageplek, die mijn groeikansen als coach enorm
hebben vergroot. Samen met mijn interne promotor, Joke Den Haese en externe promotor, Eva De
Baerdemaeker, heb ik de onderzoeksvraag voor deze bachelorproef bedacht. Geen eenvoudige
opdracht, hier hebben we meerdere keren onze hoofden over gebroken. Voor mij was het een heel
vernieuwend onderwerp waar ik door het lezen van literatuur steeds meer interesse voor kreeg en
veel over bijleerde. Ik leerde zo ook veel linken leggen, die ik eerst niet zag met andere
opleidingsonderdelen. Dit onderzoek raakt mij persoonlijk omdat ik het belangrijk vind dat elk kind een
speelplek heeft waar hij/zij zich kan uitleven en zich welkom voelt.
Deze bachelorproef had ik nooit kunnen realiseren zonder de steun en expertise van een aantal
personen. Allereerst wil ik Joke Den Haese, mijn interne promotor en stagebegeleider bedanken voor
begeleiding en opvolging van mijn stage en voor de steeds kritische suggesties bij het nalezen van dit
eindwerk. Tevens wil ik Eva De Baerdemaeker, mijn interne promotor en verantwoordelijke van vzw
Cultureghem, bedanken voor de kansen die ik kreeg tijdens deze stage en voor de begeleiding tijdens
dit onderzoek. Dank ook aan alle andere medewerkers en vrijwilligers bij Cultureghem om mij steeds
bij te staan in het onderzoek en tijdens de stage. Graag zou ik ook nog Peter Dekeyser (Kind &
Samenleving) en Raf Verbruggen (De Ambrassade) bedanken voor het delen van hun expertise. Tot
slot en zeker niet onbelangrijk , dank aan mijn familie en vrienden voor hun steun en advies tijdens het
schrijven van deze bachelorproef.
II
Inhoudsopgave
Woord vooraf ........................................................................................................................................... I
Inhoudsopgave........................................................................................................................................ II
Lijst van tabellen en figuren .................................................................................................................... 1
Inleiding................................................................................................................................................... 2
1 Literatuuronderzoek........................................................................................................................ 5
De stad als opvoedingscontext................................................................................................ 5
1.1.1 De Brusselse context ....................................................................................................... 6
1.1.2 Achtergestelde buurten .................................................................................................. 7
Publieke ruimte in de stad..................................................................................................... 10
1.2.1 “Gedeeld en tijdelijk ruimtegebruik” ............................................................................ 11
Kindgerichte publieke ruimte................................................................................................ 13
1.3.1 Publieke ruimte als medeopvoeder .............................................................................. 14
Ontwerpen van kindgerichte publieke ruimte...................................................................... 15
1.4.1 Co-creatie van publieke ruimte..................................................................................... 16
1.4.2 Speelweefsel.................................................................................................................. 19
1.4.3 Verbindingsweefsel ....................................................................................................... 19
1.4.4 Spelprikkels.................................................................................................................... 20
2 Theoretisch kader.......................................................................................................................... 23
3 Methodologie en onderzoekscontext ........................................................................................... 24
Onderzoeksvraag................................................................................................................... 24
Analyse .................................................................................................................................. 24
Plan en ingreep...................................................................................................................... 26
3.3.1 Dataverzamelingstechnieken ........................................................................................ 27
4 Resultaten...................................................................................................................................... 30
Spelprikkels............................................................................................................................ 30
4.1.1 Expliciete spelprikkels.................................................................................................... 30
4.1.2 Impliciete spelprikkels................................................................................................... 34
Onbenutte stedelijke publieke ruimte .................................................................................. 35
Autonoom functioneren........................................................................................................ 35
Collectief ontwikkelen........................................................................................................... 37
4.4.1 Participatieladder van Hart ........................................................................................... 37
4.4.2 Waarde van winnen ...................................................................................................... 38
4.4.3 Invloed op spelgedrag ................................................................................................... 40
5 Conclusie en discussie ................................................................................................................... 43
III
Aanbevelingen....................................................................................................................... 45
6 Bibliografie..................................................................................................................................... 47
7 Bijlagen.......................................................................................................................................... 52
CD-rom .................................................................................................................................. 52
Bijgevoegd............................................................................................................................. 53
Bijlage 1: Voorbeeld interview deelnemers playbox..................................................................... 53
Bijlage 2: Blanco experteninterview Raf Verbruggen.................................................................... 56
Bijlage 3: Informed consent .......................................................................................................... 57
1
Lijst van tabellen en figuren
Tabel 1: Score van tevredenheid voor alle onderzochte wijken (per jaar) (Luyten, 2013)..................... 8
Tabel 2: Overzicht van de tevredenheidsscores per item en per woonwijk voor het onderzoeksjaar
HIG 2011-12 (Luyten, 2013) .................................................................................................................... 9
Figuur 1: Participatieladder van Hart (Hart, 1992)................................................................................ 18
Figuur 2: Theoretisch kader................................................................................................................... 23
Figuur 3: Overdekte site van Abattoir (Cultureghem, 2014)................................................................. 30
Figuur 4: Court-Circuit (Cultureghem, 2014)......................................................................................... 31
Figuur 5: Spelkaart Court-Circuit (Cultureghem, 2014)......................................................................... 32
Figuur 6: Playox (meccano) (Cultureghem, 2016)................................................................................. 33
Figuur 7: Playbox (boks) (Cultureghem,2016)....................................................................................... 33
Figuur 8: Hekjes op site (Cultureghem, 2014)....................................................................................... 34
Figuur 9: Cirkeldiagram (waarde van winnen) ...................................................................................... 39
Figuur 10: Cirkeldiagram (Interesse om te komen spelen) ................................................................... 40
Figuur 11: Cirkeldiagram (spelgedrag 1) ............................................................................................... 41
Figuur 12: Cirkeldiagram (spelgedrag 2) ............................................................................................... 42
2
Inleiding
Steeds meer speelplekken in de stad verdwijnen en krijgen andere functies. Dit zorgt er voor dat er
steeds minder ruimte is voor spel. Kinderen worden teruggedrongen naar restruimtes en andere
plekken die eigenlijk niet als speelplek dienen. Resterende speelplekken zijn steeds moeilijker
bereikbaar, omdat ze ver weg liggen en het toenemende verkeer steeds gevaarlijker wordt. Kinderen
kunnen zich steeds minder zelfstandig verplaatsen naar speelplekken en blijven bijgevolg vaker binnen
en bewegen minder (Kennisplatform Verkeer en Vervoer, 2008).
Deze nood voelt men ook in Kuregem. Uit analyse van de ULB-IGEAT1
en het Observatorium voor
Gezondheid en Welzijn (2010) blijkt dat Kuregem wordt gekenmerkt door een zeer hoge
bevolkingsdichtheid: 13 500 inwoners/km2
. De woningen zijn vaak verouderd en ingericht als
opbrengstgebouwen. De grote gezinnen zijn in Kuregem oververtegenwoordigd, wat ervoor zorgt dat
de bevolkingsdichtheid ook binnenshuis groot is en er dus gebrek aan ruimte is.
Een belangrijke tendens in onze samenleving en in het bijzonder binnen het Brussel Hoofdstedelijk
Gewest (BHG), is de groeiende sociale dualiteit. Dit wil zeggen dat er een groeiende kloof is tussen
bevolkingsgroepen, waardoor bepaalde bevolkingsgroepen geïsoleerd raken. Dit is het gevolg van
stijgende vastgoedprijzen en het vestigen van commerciële instellingen, gericht op de middenklasse,
in achtergestelde buurten. Hierdoor worden deze buurten geconfronteerd met enkele sociale
uitdagingen. Zo voorzien de demografische voorspellingen de komende tien tot twintig jaar een
bevolkingsgroei van meer dan 15 % in de kansarme wijken rond de kanaalzone (de arme sikkel). Dit
leidt automatisch tot een hogere bevolkingsdichtheid, wat op zijn beurt weer gevolgen heeft voor de
gezondheid en levenskwaliteit van de inwoners van deze wijken (Platform Kanal, 2009).
Om bovengenoemde redenen is er in Kuregem urgentie naar een betere levenskwaliteit, woningen en
meer open ruimtes (Platform Kanal, 2009). Kinderen hebben niet alleen nood aan open speelruimte,
het is ook een kinderrecht. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) (1989)
vermeldt dit in art. 31. In art. 31 staat :
De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op rust en vrije tijd, op
deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind en op vrije
deelneming aan het culturele en artistieke leven.
De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind volledig deel te
nemen aan het culturele en artistieke leven, bevorderen de verwezenlijking van dit recht en
stimuleren het bieden van passende en voor ieder gelijke kansen op culturele, artistieke en
creatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding. (Verenigde Naties, 1989).
1
Institut de Gestion de l’Environnement et de l’Aménagement du Territoire van de Université Libre
de Bruxelles.
3
Cultureghem probeert een antwoord te bieden op dat gebrek aan meer open ruimte via tal van
projecten. Cultureghem is een vzw, gevestigd in het hartje van Kuregem, een van de achtergestelde
wijken van Brussel (Sacco,2010). De vzw is gevestigd op de site van de Abattoir, een belangrijke
industriële site (Rosenfeld,2013) vernoemd naar de plaats waar het zich bevindt, de slachthuizen van
Kuregem (Mascia, Devleeshouwer, Sacco, & Torrekens, 2015). Deze site telt 40.000 m2
en ontvangt
wekelijks 100.000 bezoekers op de verschillende markten. NV Abattoir is beheerder van deze site, wat
willen zeggen dat ze instaan voor het onderhoud, dat er steeds een conciërge van wacht is en dat de
site ook vanaf een bepaald uur ’s avonds sluit. De poorten gaan ’s ochtends weer open, dan kan
iedereen weer op de site.
In 2012 werd Cultureghem opgericht door Eva De Baerdemaeker in samenwerking met NV Abattoir,
waardoor naast de economische dimensie ook een socio-culturele dimensie ontstond op de site. Op
die manier wou Cultureghem op een creatieve en positieve manier maximaal gebruik maken van de
site (De Baerdemaeker, 2014). Sinds september 2012 vormt Cultureghem deze site, op de dagen dat
er geen markt is, om tot een bruisende ontmoetingsplek voor alle inwoners van de kansarme wijk
Kuregem en bij uitbreiding Brussel (Thuis in de stad, 2015). Cultureghem organiseert hier tal van
laagdrempelige activiteiten voor buurtbewoners, scholen, organisaties, Brusselaars en al wie wil.
Een belangrijk kenmerk van Cultureghem is dat ze niet vastgeroest zitten, maar mobiel zijn. De mensen
komen dus niet enkel naar Cultureghem, maar Cultureghem gaat ook naar de mensen. Een ander
belangrijk kenmerk is dat ze inspelen op de actualiteit en noden van de stad. Dit zijn belangrijke
kenmerken in een bruisende stad die zich steeds verder ontwikkelt, groeit en om aanpassing vraagt.
Hoewel ze inspelen op de omgeving, beperken ze zich niet tot de buurt alleen. Mensen uit alle lagen
van de bevolking en uithoeken van de wereld zijn welkom bij Cultureghem (De Baerdemaeker, 2015).
Via laagdrempelige projecten probeert Cultureghem een antwoord te bieden op de behoefte van de
Brusselse inwoners aan kwaliteitsvolle publieke ruimte. Hun missie is om een kwalitatieve invulling te
vinden voor deze publieke ruimte en om op die plek het grootste overdekte speelplein van Brussel te
creëren. Ze gaan op zoek naar projecten, implementeren deze en laten ze steeds verder groeien. Maar
ook projecten die niet werken, kunnen de basis vormen voor een volgend project. Via deze weg willen
ze ontmoeting tot stand brengen en deze plek teruggeven aan de buurtbewoners (De Baerdemaeker,
2015).
De twee grootste projecten van Cultureghem zijn KETMET en KOOKMET. KOOKMET is een educatieve
activiteit voor scholen of bedrijven, die elke vrijdag plaatsvindt, waarbij er letterlijk tussen de
marktkramers wordt gekookt op mobiele keukens. Op die manier spelen ze in op de vraag naar meer
toegankelijke, gezonde en goedkope (of zelf gratis) voeding. Tijdens KOOKMET staat alles in kader van
ontmoeting en het creëren van een sociale mix. KETMET is een laagdrempelig activiteitenaanbod op
woensdagnamiddag waarbij de Abattoir wordt omgetoverd tot het grootste overdekte speelplein van
Brussel.
Het PLAYBOX project is een van hun nieuwe projecten. Een playbox is een grote spelkoffer op wielen,
die tot doel heeft het spelen te faciliteren op de site van Abattoir. De playboxen werden collectief
ontwikkeld, aan de hand van een wedstrijd. Alle geïnteresseerden uit de buurt werden opgeroepen
om hun idee in te zenden.
4
Er werden ook ateliers gegeven in scholen, waar de kinderen samen met een medewerker van
Cultureghem hun idee konden uitwerken en zo ook de organisatie leerden kennen. Een jury bestaande
uit leden met een verschillende achtergrond, selecteerde vervolgens de beste ideeën. Om alle ideeën
een kans te kunnen geven, werden alle (realiseerbare) ideeën onderverdeeld onder vijf noemers. Op
die manier werden alle ideeën gekozen, behalve de onrealiseerbare. Op het grote KETMET feest
werden de gekozen playboxen bekend gemaakt aan de hand van vijf zelf uitgevonden “wijken”, die in
de verschillende gangen van de overdekte marktplaats vonden. Elke wijk had een thema waar de boxen
thuis hoorden.
In dit onderzoek werd achterhaald of de playboxen in staat zijn om het spelen in onbenutte stedelijke
publieke ruimte te faciliteren. Daarnaast werd ook onderzocht wat de invloed van co-creatie (via deze
wedstrijd) was op het spelgedrag van de kinderen en hoe deze playboxen autonoom konden
functioneren.
De vraag naar dit onderzoek kwam vanuit Cultureghem zelf, wat wijst op de nood aan dit onderzoek.
Maar ook vanuit de praktijk is er vraag naar onderzoek rond dit thema. Het Pedagogisch Instituut J.L.
Vivès VZW moedigt speelruimte onderzoekers aan om onderzoek te voeren op niveau van de straat en
buurt. Enkel door in te zoomen op dat microniveau kan men observaties en interviews gebruiken om
conclusies te trekken die leiden tot aanbevelingen op macroniveau. Deze aanbevelingen kunnen een
basis vormen voor beslissingen op macroniveau (Feys, 2009).
De bachelorproef bestaat uit vier grote onderdelen die bijdragen tot het beantwoorden van de
onderzoeksvraag: Kan het (collectief) ontwikkelen van een spelprikkel (onder de vorm van een
playbox) het spelen van (ongeorganiseerde) groepen, zoals gezinnen en kinderen uit de buurt, in
een onbenutte stedelijke publieke ruimte faciliteren?
In het eerste deel, de literatuurstudie, wordt relevante literatuur rond het onderwerp besproken.
Beginnende met de context van de onderzochte setting te verhelderen aan de hand van literatuur over
de stad en meer specifiek over Brussel en Kuregem. Vervolgens worden de concepten “collectief
ontwikkelen”, “spelprikkels” en “onbenutte stedelijke publieke ruimte” geduid aan de hand van
literatuur, voorgaande onderzoeken en relevante theorieën. Het tweede deel omvat de methodologie
die gebruikt is voor deze studie. Het onderzoek verliep volgens de stappen van actieonderzoek. De
onderzoekscontext wordt kort weergegeven en nadien worden de verschillende stappen en gebruikte
dataverzamelingstechnieken uitgebreid verantwoord en omschreven.
Deel drie geeft de resultaten van het onderzoek weer, waarin per onderzoeksvraag de resultaten van
de gebruikte dataverzamelingstechnieken, voor het beantwoorden van die vraag, worden beschreven.
Beginnende met het beantwoorden van: “Welke (spel)prikkels zijn reeds aanwezig? Werden deze
collectief ontwikkeld?” om het geheel te kaderen. Dit onderdeel dient als bril voor de volgende
onderdelen. De resultaten worden hier gevisualiseerd aan de hand van afbeeldingen en citaten.
Vervolgens wordt: “Wat wordt begrepen onder ‘onbenutte stedelijke publieke ruimte’, waarin komt dit
tot uiting?” geduid vanuit de literatuur. Als derde komt: “Kan deze spelprikkel autonoom functioneren?
Zo ja, wat zorgt ervoor dat deze autonoom kan functioneren?” aan bod. Hier wordt uitgelegd hoe deze
deelvraag behandeld werd. Tot slot wordt de deelvraag: “Heeft het feit dat de playbox collectief
ontwikkeld werd, invloed op het spelgedrag van de kinderen?” behandeld en verduidelijk aan de hand
van cirkeldiagrammen. In de resultaten wordt de link gemaakt met de literatuurstudie.
5
1 Literatuuronderzoek
De stad als opvoedingscontext
Opvoeden is nodig, zowel om het kind voor te bereiden op een open en onzekere toekomst in de
wereld als voor het voortbestaan van die wereld. Bij opvoeding draait het dus om voortzetting én
vernieuwing van de wereld (Arendt, 1994). In onze huidige samenleving gaan kinderen een steeds
minder voorspelbare toekomst tegemoet, zeker bij het opvoeden in een multi-etnische stad. Dit komt
omdat de oude en de nieuwe wereld steeds minder vanzelfsprekend op elkaar aansluiten (Pels, 2010),
in het bijzonder voor de niet-Westerse ouders, die een omschakeling van cultuur hebben gemaakt. Zij
worstelen vaak nog sterker dan autochtone ouders met gevoelens van onzekerheid en onmacht
omwille van de sterke polariteit tussen de oude en de nieuwe cultuur of wereld (Pels, Distelbrink, &
Postma, 2009). Maar ook de autochtone opvoeders worden in stedelijke gebieden geconfronteerd met
nieuwe uitdagingen die leiden tot opvoedingsonzekerheid. Opvoeding gebeurt niet enkel binnen het
gezin, kinderen worden ook in andere contexten opgevoed (school, buurt, moskee,…) zo ontstaat een
pedagogisch netwerk rond het gezin. Dit zorgt ervoor dat deze onzekerheid niet enkel plaats vindt
binnen het gezin, maar ook in de bredere pedagogische context rond het gezin (Pels, 2010).
Vanaf de jaren 1960 kreeg de stad een negatief beeld van vol, onveilig en onhygiënisch en bijgevolg
een slechte plek om kinderen op te voeden. Dit zorgde voor een massale suburbanisatie, waarbij
gezinnen die zich dat konden veroorloven van de stad naar het platteland trokken. Deze stadsvlucht
hield jarenlang aan (Karsten, 2014). De prijs van woningen in de stad, stuurde vele jonge gezinnen over
de gewestgrenzen heen, waar meer betaalbare koop- of huurwoningen waren (Deboosere, Eggerickx,
Van Hecke, & Wayens, 2009). Er was ook een andere groep, die financieel geen keuze had en
noodgedwongen in de stad moest blijven wonen. De stad ontwikkelde zich tot een woonmilieu met
voornamelijk kinderloze huishoudens. Deze ontwikkeling sloeg gaten in het sociaal weefsel van de
stad, dit had negatieve gevolgen op sociaal en fysiek vlak. Het zorgde voor veel onbewoonbaar
verklaarde woningen, achterstallig onderhoud van starten en pleinen en armoede bij gezinnen die niet
konden wegtrekken uit de stad (Karsten, 2014).
De stad kwam er langzamerhand weer bovenop. Woningen, pleinen en winkels werden opgeknapt en
er werden nieuwe voorzieningen gebouwd. Tegelijkertijd veranderde de werkgelegenheid, er kwamen
nieuwe, schone werkgelegenheden van dienstverlening, cultuur en toerisme. Vanwege die nieuwe
concentratie van werkgelegenheid en ook de mogelijkheid voor cultuur en consumptie, kreeg de stad
opnieuw aantrek en dan vooral bij de middenklassengezinnen. Dit alles betekent niet dat alle gezinnen
in de stad willen blijven wonen, deze nieuwe ontwikkeling duidt op de differentiatie van woonwensen.
Naast de middenklasse huishoudens met een sterke culturele oriëntatie zijn er namelijk ook een grote
groep migrantengezinnen die eigenlijk veel minder keuze hebben om wel of niet in stedelijk gebied te
gaan wonen (Karsten,2014).
6
De woonomgeving van kinderen is een belangrijke beïnvloedende factor in hun socialisatieproces.
Door in aanwezigheid in de woonomgeving en deelname aan lokale sociale praktijken leren ze
voortdurend bepaalde opvattingen over burgerschap en gemeenschap, deze zullen verschillen per
wijk. In kansrijke wijken draait het socialisatieproces hoofdzakelijk rond het uitbouwen van een
individueel levenstraject en individuele competenties. Terwijl het in kansarme wijken meer draait om
“leren omgaan met de reële diversiteit in een gemeenschap”. Dat blijkt uit onderzoek van De Visscher
(2003) in Gent. De verstedelijking van onze samenleving speelt een belangrijke rol in dat
socialisatieproces en brengt andere maatschappelijke ontwikkelingen met zich mee die een belangrijke
rol spelen in dat socialisatieproces. Deze ontwikkelingen bevinden zich op vlak van diversiteit,
complexiteit, bevolkingsdichtheid en anonimiteit van de samenleving (De Visscher, 2003). De Visscher
(2003) haalt wel aan dat zowel in kansrijke als kansarme buurten heel wat te leren valt over
samenleven in diversiteit en dat kinderen uit een kansarm milieu niet persé minder kansen hebben om
hun individueel levenstraject vorm te geven en hun maatschappelijke kansen te vergroten.
Vanuit de pedagogiek zet men steeds meer in op de stad als leer-, speel- en ontmoetingsruimte, met
als doel leren omgaan met hét onbekende en met dé onbekende. Om deze spanning te beheersen
probeert men de publieke ruimte en de kinderen op elkaar af te stemmen. Dit gebeurt niet alleen
vanuit een pedagogische invalshoek maar ook vanuit planningsconcepten, zoals stedelijk speelweefsel
en kindgerichte planning. Het resultaat hiervan zijn pedagogische praktijken zoals een buitenspeeldag
(De Visscher,2003). Hieronder wordt toegespitst op de stad Brussel als opvoedingscontext.
1.1.1 De Brusselse context
Brussel telde bij de officiële telling van 1 januari 2008, 1.048.491 inwoners. De gemiddelde leeftijd van
de Brusselse bevolking in 2006 telde 37,8 jaar, wat hen de jongste bevolking van het land maakt. De
stad wordt gekenmerkt door migratie, dat heeft de demografische ontwikkeling van Brussel de laatste
150 jaar sterk beïnvloed en doet dit nog steeds. Dit brengt gevolgen met zich mee zoals bevolkingsgroei
binnen Brussel en dus ook een grotere bevolkingsdichtheid. Migranten vestigen zich sinds het begin
van de migratiestroom in dezelfde (kansarme) wijken en dit kent een vrij grote inertie. Dit leidt tot
ruimtelijke differentiatie tussen armere wijken, gemengde buurten en de welvarende stadsdelen
(Deboosere, Eggerickx, Hecke, & Wayens, 2009).
Een andere factor die de recente bevolkingsgroei sterk beïnvloedt, zijn de ouders met jonge kinderen
die in de stad blijven wonen. Dit gebeurt niet omdat de stad kindvriendelijker is geworden, maar omdat
deze gezinnen bewust kiezen voor stedelijk wonen. De belangrijkste reden voor deze groei is het
toenemend aantal kinderen dat geboren wordt binnen kansarme gezinnen. Voor deze gezinnen is
suburbanisatie naar een betere en betaalbare woning niet altijd mogelijk.
De sterkste natuurlijke groei door geboorten vindt plaats in de armste gemeenten van de eerste
kroon2
. Dit verklaart ook waarom deze gemeenten de jongste bevolking en de grootste proportie jonge
kinderen tellen Bij een telling en vergelijking van de geboortecertificaten van 1998 en 2004, kwam
Anderlecht op de tweede plaats met een groeiratio van 1,40.
2
Gemeenten van de eerste kroon : Anderlecht, Brussel, Elsene, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Gillis, Sint-
Joost-ten-Noode, Schaarbeek.
7
Enkel Koekelberg scoorde hoger met een groeiratio van 1,47 (Deboosere, Eggerickx, Hecke, & Wayens,
2009). Brussel heeft nood aan toekomstgerichte projecten, zodat Brussel, in alle opzichten, een
aangename plek is om te wonen. Hiervoor is speciale aandacht nodig voor achtergestelde buurten en
vooral voor de kinderen en jongeren die opgroeien in deze wijken.
1.1.2 Achtergestelde buurten
In een stad als Brussel neemt al sinds de jaren tachtig de sociale ongelijkheid toe. Er heerst een grote
ruimtelijke differentiatie tussen de rijke en de arme buurten. In de arme buurten zijn sociale
voorzieningen schaarser en van mindere kwaliteit en heerst er een grote concentratie aan armen. De
inwoners van deze buurten raken hier sociaal geïsoleerd. Ze hebben vaak enkel zichzelf om op te
rekenen om uit de kansarmoede te geraken. Deze woonzones worden achtergebleven buurten
genoemd (Kesteloot, Roesems, & Vandenbroecke, 2002).
Achtergestelde buurt is een benaming voor de allerarmste buurten. Deze hebben meer nodig dan
alleen armoedebestrijding. Er is nood aan een beleid met aandacht voor buurtontwikkeling. Om dit te
realiseren is er een duidelijke afbakening nodig van die buurten. Dit is niet vanzelfsprekend. Want voor
het aanduiden van achtergestelde buurten bestaat geen eenduidige operationalisering. Aanduiding
van achtergestelde buurten is dus steeds een sociaalwetenschappelijke constructie. Het ministerie van
de Vlaamse gemeenschap bracht in 1996 een atlas uit waar de achtergestelde buurten op basis van 23
indicatoren zijn aangeduid. Deze kaarten bieden een gedetailleerd beeld van de ruimtelijke
achterstelling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Kesteloot, Roesems, & Vandenbroecke, 2002).
De Visscher (2003) stelt vast dat een kansarme woonomgeving niet noodzakelijk bijdraagt tot een
kansarme opvoeding en omgekeerd zal een kansrijke omgeving niet automatisch leiden tot een
kansrijke opvoeding. Want zowel in kansrijke als kansarme buurten valt veel te leren over de diverse
samenleving. Met deze stelling erkent hij dat er in een kansarme woonomgeving diverse factoren
aanwezig kunnen zijn die de opvoeding op een positieve manier beïnvloeden. Maar belangrijk is ook
dat deze stelling de feitelijke concentratie van probleemsituaties in kansarme wijken, maar ook in de
kansrijke wijken niet ontkent. Hieronder wordt ingezoomd op één van de achtergestelde buurten in
Brussel, Kuregem, als opvoedingscontext.
1.1.2.1 Kuregem
Kuregem vormt samen met Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek en Sint-Joost-ten-Node de
arme sikkel. De arme sikkel is een benaming voor kansarme wijken, met hoge bevolkingsdichtheid,
groot aandeel aan immigranten en veel werkloosheid. Kuregem komt regelmatig in een slecht daglicht
in de media. Het gaat dan voornamelijk over criminele feiten, politiecontroles en een algemeen gevoel
van onveiligheid (Sacco, 2010). Meert, Mistieans en Kesteloot (1995) stellen dat Kuregem in de steek
werd gelaten door het gemeentebestuur omdat deze wijk voornamelijk bestond uit migranten en dus
van weinig electoraal belang was. Deze desinteresse van de gemeente bracht gevolgen met zich mee.
Het aantal sociale problemen steeg, waarnaast ook fysieke verloedering van de wijk.
8
Vanaf 1990 trokken hogere niveaus (gewestelijk, federaal en Europees) de problemen naar zich toe en
toonden opnieuw belangstelling voor de achtergestelde wijken, onder de vorm van nieuwe
beleidsmaatregelen. Kuregem is naast een sociaal geïsoleerde wijk, ook een geografisch geïsoleerde
wijk. De wijk ligt ingeklemd tussen de spoorlijnen van het Zuidstation, het kanaal Brussel-Charleroi en
de lanen van de kleine ring (R20). Het kanaal snijdt Kuregem af van de andere wijken in Anderlecht
(Sacco, 2010). Zoals eerder vermeld bestaat Kuregem hoofdzakelijk uit migranten. Kuregem is al
decennia lang een transitwijk. De wijk functioneert als toegangspoort tot de stad. Migranten vestigen
zich in afwachting van een betere sociaaleconomische situatie.
In een onderzoek naar gezinsvriendelijkheid van woonwijken (Luyten, 2013) werden 472
respondenten uit 24 verschillende wijken in België en Nederland ondervraagd. Kuregem kreeg de
laagste totale tevredenheidsscore (2,9). Dit ligt net onder de neutrale score (3)3
(zie Tabel 1).
Deze totaalscore werd berekend op basis
van de score die de 14 respondenten uit
Kuregem gaven op de verschillende
bevraagde items
(zie Tabel 2).
Dit onderzoek heeft echter zijn
beperkingen, omdat het aantal
respondenten per wijk sterk verschilt.
Kuregem ligt met zijn 14 respondenten
tussen het laagst aantal respondenten in
Herzele (6) en het hoogte aantal in
Zwijndrecht (40).
3
In het interview werden de respondenten gevraagd om per item hun eigen wijk te evalueren.
Hierbij konden ze gebruik maken van een schaal met vijf scores:
5 = zeer tevreden 4 = tevreden 3 = neutraal 2 = ontevreden 1 = zeer ontevreden.
Tabel 1: Score van tevredenheid voor alle onderzochte wijken (per jaar) (Luyten, 2013)
9
In Tabel 2 wordt een overzicht van de tevredenheidsscores gegeven per item en woonwijk. Hieruit kan
worden afgeleid dat Kuregem op gebied van de omgevingsfactoren in de wijk lager scoort op
voldoende groen en netheid. Op vlak van activiteitenaanbod scoort Kuregem laag op de aanwezigheid
van speeltuinen voor kleine kinderen en andere jeugd- en vrijetijdsvoorzieningen. Op vlak van
mobiliteit en veiligheid scoort Kuregem laag op de fiets- en voetpaden, beperking van autosnelheid en
de criminaliteit. Activiteiten waar buren elkaar ontmoeten zijn ook eerder afwezig in Kuregem.
‘Contacten met andere gezinnen en sociale samenhang’ krijgt een gemiddelde tot hoge score. Dit wil
zeggen dat men beroep kan doen op elkaar en dat er dus goede contacten zijn tussen buren. Het
openbaar vervoer en de bereikbaarheid van het werk krijgen ook een hoge score. Net als kinderopvang
en scholen in de buurt. Tot slot scoort ook nog het algemeen vertrouwen in de mens en voorzieningen
gemiddeld.
Hieruit kan men concluderen dat de zwakkere punten vooral met veiligheid, netheid en voldoende
speelplekken te maken hebben en dat de troeven van Kuregem vooral te vinden zijn in sociale
contacten met elkaar, het openbaar vervoer en dus de bereikbaarheid van voorzieningen.
Tabel 2: Overzicht van de tevredenheidsscores per item en per woonwijk voor het onderzoeksjaar HIG 2011-12 (Luyten, 2013)
10
Publieke ruimte in de stad
The council for Europe identificeert ‘publieke ruimte’ als een essentieel onderdeel van menselijk
erfgoed. Zowel op vlak van architectuur als op ethisch vlak word het bevonden als een sterk element
van de stad. Door het ondersteunen van economische doelstellingen en activiteiten vervult de publieke
ruimte een educatieve rol en draagt bij tot het bevorderen van sociale interactie en ontwikkeling van
de gemeenschap (Montenegro, Beirão, & Duarte, 2012).
Ook andere onderzoekers van ‘publieke ruimte’ zoals Krier (2012) halen aan dat de publieke ruimte
voordelen biedt op sociaal en economisch vlak. Krier definieert publieke ruimte als een ruimte die
geometrisch begrensd is door verschillende hoogtes. De sociale dimensie hierin, is voor hem de relatie
tussen de publieke ruimte en het publieke gebruik ervan. Het economisch voordeel van publieke
ruimte is o.a. het positief effect op: de prijzen van onroerend goed, waarde van grond en op het niveau
van investeringen. Daarnaast stimuleert het nog commerciële handel, wat op zijn beurt dan weer goed
is voor het bedrijfsleven. Over het algemeen kan gezegd worden dat het helpt bij het verbeteren van
regionale economische prestaties. Zoals hierboven al vermeld zijn er ook op sociaal vlak veel
voordelen. Deze zijn onder andere leerkansen bieden aan kinderen door stimulatie van creatief spel
en vermindering van ziekteverzuim. Spelen in publieke ruimte stimuleert sociale en cognitieve
vaardigheden, als buffer tegen crimineel en asociaal gedrag. Aanwezigheid van publieke ruimte
bevordert de sociale cohesie en samenhorigheidsgevoel in de buurt (Montenegro, Beirão & Duarte,
2012).
Zoals eerder aangehaald is de woonomgeving een belangrijke beïnvloedende factor in het
socialisatieproces van kinderen. In wijken waar de publieke ruimte weinig mogelijkheden biedt voor
spontante sociale contacten, proberen kinderen hun sociale netwerken uit te breiden via hun
deelname aan georganiseerde settings. Georganiseerde settings zijn plaatsen waar men gelijkgezinde
leeftijdsgenoten ontmoet, zoals op school of tijdens het uitoefenen van hun hobby’s. Deze
geïnstitutionaliseerde individualisering van hun leefwereld, bepaalt grotendeels hun sociale en
ruimtelijke patroneren. Op die manier leren ze de publieke ruimte zien als een anonieme en
functionele doorgang tussen private en georganiseerde settings. In de kansarmere wijken heeft de
publieke ruimte een bredere betekenis als gebruiks- en ontmoetingsplek. Hier leren de kinderen door
hun aanwezigheid in de woonomgeving, de publieke ruimte zien als een context waarin verschillende
vormen van ontmoeting mogelijk zijn. Deze wordt echter begrensd door de mentaliteit die kinderen
meekrijgen door familie en vrienden omtrent gebruik van de publieke ruimte. Ze zien de publieke
ruimte als een ruimte die geclaimd wordt door verschillende groepen in de samenleving en krijgen de
boodschap mee van deze ruimte te delen met mensen of groepen die anders zijn dan hen (De Visscher,
2003).
Binnen het concept “publieke ruimte” is er ook de semipublieke ruimte, dat is een publieke ruimte die
onder beheer is van een openbare of private partij, deze bepalen de regels van deze ruimte. Deze
ruimte bevindt zich ergens tussen privaat en publiek. De ruimte is openbaar toegankelijk en heeft een
publieke sfeer, maar er is wel een particulier eigenaar (Smulders, 2010).
11
1.2.1 “Gedeeld en tijdelijk ruimtegebruik”
Gedeeld ruimtegebruik biedt een antwoord op het gebrek aan (publieke) ruimte in stedelijke gebieden.
Beschikbare ruimte is er immers schaars en de financiële middelen zijn beperkt (Laukens, 2012).
Gedeeld ruimtegebruik is bedoeld om tegemoet te komen aan de noden van verschillende
doelgroepen. Het brengt verschillende voordelen met zich mee en tracht zo een oplossing te bieden
voor uiteenlopende maatschappelijke problematieken, het is het ruimte-efficiënt en kostenefficiënt.
Verschillende functies binnen één gebouw zorgt dat er in de kosten gedeeld kan worden en dat er
meer ruimte vrij komt. Omdat men op deze manier de versnippering van openbare ruimte tegengaat
stijgt de visuele kwaliteit (IDEA Consult, 2012).
Steden zijn voortdurend in transformatie. Verandering van behoeften, gebruikers en visies zorgen voor
tijdelijke maatschappelijke noden en dat zorgt ervoor dat er voortdurend moet worden gesleuteld aan
stedelijke ruimte (De Smet, 2010). Gedeeld ruimtegebruik biedt flexibele antwoorden op deze tijdelijke
maatschappelijke noden. Deze tijdelijke noden ontstaan door de demografische uitdagingen in steden.
Zoals bijvoorbeeld de laatste jaren de nood aan bijkomende kinderopvang en lagere scholen. Wat wil
zeggen dat binnen enkele jaren deze problemen kunnen verschuiven naar nood aan secundaire
scholen of een te veel aan opvang en lagere scholen. Als deze urgente vragen zouden beantwoord
worden met het bouwen van nieuwe structuur, zou dit veel te veel tijd vragen, waardoor het antwoord
te laat zou komen. Gebruik maken van bestaande structuren maakt dus een sneller antwoord mogelijk.
Voor het milieu biedt dit ook voordelen omdat het afbreken en opnieuw opbouwen van gebouwen tot
grote milieubelasting leidt. Het wijzigen van functie echter brengt deze belasting niet met zich mee.
Multifunctioneel gebruik van ruimte is een sociale meerwaarde omdat verschillende functies worden
samengebracht, wat een wisselwerking tot stand brengt. De verschillende organisaties leren elkaar
kennen en verlagen drempels voor de bezoekers (IDEA Consult, 2012).
Een specifieke vorm van gedeeld ruimtegebruik is tijdelijk ruimtegebruik, een vorm van gebruik die
zich ontwikkelt in afwachting van een gepland gebruik (De Smet, 2010). Gezien de grote vraag naar
open en publieke ruimte is tijdelijk ruimtegebruik een efficiënte manier van extra ruimte creëren.
Ruimtelijke projecten worden vaak voorafgegaan door lange planningsfases. Tijdens die periodes
liggen die ruimten of gebieden er nutteloos bij, wat een negatieve invloed kan hebben op de omgeving.
Deze tijdelijke pauzelandschappen moeten dus beschouwd worden als een kans voor de stad. Tijdelijke
projecten die hier kunnen plaats vinden bieden tal van mogelijkheden om bij te dragen aan stedelijke
(her)ontwikkeling. Hiervoor geldt echter geen uniforme aanpak, deze verschilt geval per geval. Het
beleid zal hierin dus een faciliterende rol innemen (De Smet, 2013). Het is belangrijk dat steden
voldoende ruimte blijven bieden voor experiment in pauzelandschappen. Op die manier kan stedelijke
(her)ontwikkeling evolueren van tijdelijkheid naar duurzaamheid. Dit wil zeggen dat dit tijdelijke
gebruik de kans biedt om op een experimentele en praktische manier naar oplossingen te zoeken (De
Smet, 2013).
12
Hoewel in stedelijke de beschikbare ruimte schaars is (Laukens, 2012), is er ook een overschot aan
ruimte die onbenut is. Dit heeft te maken een onregelmatige cyclus van ingebruikname, verlating en
hergebruik van ruimte (De Smet, 2010). Dit komt enerzijds door het falen van de markt
(overproductie), maar ook omdat de stad zelf steeds nieuwe kantoorpanden wil bouwen om te
verdienen aan grondinkomsten. Nieuwe kantoorgebruikers verkiezen een nieuw pand boven het
verbeteren van bestaande panden, met als gevolg dat verouderde panden steeds meer afdanken.
Eigenbelang overheerst en het ontbreekt de stad aan een structurele aanpak, deze slechte ruimtelijke
planning zorgt ervoor dat veel gebouwen of plekken leeg staan en onbenut zijn (Janssen-Jansen, 2010).
De leegstaande ruimtes vragen om snelle herontwikkeling. Dit kan vanuit twee benaderingen gezien
worden. Een eerste is de top-down benadering, waarbij van bovenuit een planmatige en studerende
stadsontwikkeling wordt opgelegd, die het gebruik van de ruimt op (middel)lange termijn wil regelen.
De tweede is de bottom-up benadering, deze is niet zo sturend en meer flexibel. Onbenutte ruimtes
worden hier als expansieruimtes van de stad beschouwd, die de mogelijkheid bieden om nieuwe
ontwikkelingen uit te testen en te laten groeien. Door tijdelijk ruimtegebruik zouden beide
benaderingen een raakvlak kunnen vinden (De Smet, 2010).
13
Kindgerichte publieke ruimte
Publieke ruimte moet kindgericht zijn, maar wat is kindgerichte publieke ruimte? In de twintigste eeuw
vormde zich een ruimtelijke segregatie van kinderen in aparte omgevingen. Men onderscheidde de
leefwereld van de kinderen duidelijk van die van de volwassene. Dit omdat de
ontwikkelingspsychologie hier de dominante invalshoek vormde voor de studie van het kind. Lea
Dasberg (zoals weergegeven in De Visscher & Reynaert, 2013) benoemde deze tendens in opvoeding
als “het grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel”.
Aan de basis van dit geromantiseerde kindbeeld lag de idee van oorspronkelijke onschuld en het kind
dat beschermd moet worden (Hendrick, 1997). Het kind werd voorbereid op het burgerschap door ze
tijdelijk buiten de samenleving te plaatsen. Dit romantische kindbeeld heeft een belangrijke invloed
gehad op de ontwikkeling van afzonderlijke speelruimtes in de stad (Rogiers,2005). De pedagogische
discussie over een kindvriendelijke stad is sterk aanwezig in het dominante discours over de
woonomgeving aanpassen aan ontwikkelingsbehoeften en wensen van kinderen.
Rogiers (2005) spreekt hier over het gevaar dat deze discussie, met het romantische kindbeeld als
denkbeeld, uitmondt in een syndroom van Madurodam. Dit verwijst naar een attractiepark in
Nederland, waar men de “echte” stad zoveel mogelijk nabootst. Alles is er in miniatuurversie,
aangepast op de maat van kinderen. Hiermee wil hij zeggen dat interventies in de leefwereld van
kinderen vaak een miniatuurversie zijn van bestaande praktijken uit de wereld van de volwassenen.
Hij gebruikt Madurodam als een metafoor voor het beeld van een ideale woonomgeving voor
kinderen, waar alles “op maat van kinderen is” en dus afgeschermd is van de volwassenwereld.
De activiteiten en speelkansen ontwikkeld voor kinderen zijn steeds meer georganiseerd. Dit wil
zeggen dat het activiteiten zijn met specifieke plaats en tijd en dat ze vaak ook nog geld kosten.
Kinderen worden steeds meer lid van zulke geformaliseerde groepen. Deze groepen bestaan uit een
sociologisch homogeen milieu, kansarme kinderen vallen hier dus buiten. Daarom is er zeker voor hen
nood aan speelplek in de buurt (Stuyven, 2005).
Het is voor kinderen belangrijk om in hun eigen buurt of straat te spelen, omdat dit hen helpt een eigen
identiteit te creëren. Want ze kunnen buiten de directe controle van hun ouders spelen, terwijl ze in
contact komen met de ruimere wereld van andere kinderen en volwassenen (Stuyven, 2005). De straat
en buurt is de publieke zone waarin de kinderen het liefst tijd doorbrengen. Deze zone ligt tussen de
private en publieke sfeer, de lokale sfeer of de zone van ecologische nabijheid (Baacke, 1979).
Volgens Baacke is dit de zone waarin kinderen voor het eerst geconfronteerd worden met het
onbekende, met een veilige thuisomgeving als achtergrond. Hij definieert de woonomgeving als een
noodzakelijke sociaalpedagogische setting. Hij stelt een goed uitgebouwde woonomgeving met
voldoende fysieke en mentale ruimte als belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het kind en
zijn introductie in de samenleving (zoals weergegeven in De Visscher, 2008).
14
1.3.1 Publieke ruimte als medeopvoeder
De Visscher (2008) stelt dat de publieke ruimte kan worden opgevat als medeopvoeder, die vorm krijgt
door een onderliggende pedagogiek. Dit wil zeggen dat de kindgerichte publieke ruimte door haar
ruimtelijke inrichting ontwikkelingsmogelijkheden voor het kind creëert. De woonomgeving beïnvloedt
de leefwereld en het socialisatieproces van kinderen. Waar een kind opgroeit bepaalt mee met welke
kansen en beperkingen het geconfronteerd wordt in zijn ontwikkeling (De Visscher, 2008).
In het huidige dominante pedagogisch discours, blijft de publieke ruimte zo goed als afwezig, terwijl
de straat en de publieke ruimte toch een belangrijk opvoedingsmilieu zijn voor kinderen. Daarom
beschrijven Van Vliet (1983) en Matthews, Limb en Percy-Smith (1989) dit als “het vierde pedagogisch
milieu”, naast het gezin, de school en georganiseerde vrije tijd. De invloed die de ongeorganiseerde
publieke ruimte op kinderen heeft wordt in negatieve termen geformuleerd. Ze stellen dat dit vierde
milieu vaak niet wordt erkend als een leer- en ontmoetingsplek. Dit wil niet zeggen dat de publieke
ruimte meer pedagogisch verantwoord moet worden of kindgerichter. Maar wel dat dit vierde milieu
moet erkend worden als relevant pedagogisch milieu en dat een pedagogische reflectie nodig is over
de rol hiervan in de opvoeding en het socialisatieproces.
Een andere pedagogische benadering die de ruimte als medeopvoeder erkent is de Reggio Emilia
pedagogiek. Loriz Malaguzzi spreekt over de ruimte als derde pedagoog/opvoeder, naast de andere
kinderen als eerste pedagoog en de volwassene als tweede pedagoog. Hier gaat het dus niet enkel
om de ruimte als opvoedingsmilieu, maar als opvoeder zelf. Om zijn rol als derde pedagoog te
vervullen, moet de ruimte flexibel zijn. Dit wil zeggen dat de ruimte steeds moet aangepast worden
aan de behoeften van het kind, om hen zo te helpen kennis te construeren. De elementen die deel
uit maken van de ruimte (materialen, constructies,…), worden niet gezien als passieve elementen
maar net als elementen die beïnvloed worden door en invloed hebben op de kinderen die met deze
elementen in interactie gaan (Edwards, Gandini, & Forman, 1998). Het is belangrijk dat kinderen
interageren met hun omgeving om hun leerervaring te maximaliseren (McClow & Gillespie, 1998).
15
Ontwerpen van kindgerichte publieke ruimte
Kinderen hebben de publieke ruimte nodig om te spelen, vrienden te ontmoeten, de buitenwereld te
leren kennen en sociale vaardigheden te ontwikkelen (Christieans & Lambert, 2008). De publieke
ruimte heeft echter ook kinderen nodig, om een levendige en sociale ruimte te worden (Stuyven,
2005). Het ontwikkelen van een kindgerichte publieke ruimte begint bij inspraak van de kinderen bij
het inrichten van de ruimte. De betrokkenheid van kinderen is dus niet alleen nuttig en inspirerend
voor de ontwerpers van openbare ruimte, maar het komt ook de creativiteit en algemene ontwikkeling
van de kinderen ten goede. Deze betrokkenheid van de kinderen zorgt er ook voor dat het gezin zich
thuis voelt in de buurt en er graag blijft wonen (Christieans & Lambert, 2008). Het onderzoekscentrum
van Kind en samenleving (z.j.) deed onderzoek naar kwaliteitsvolle publieke ruimte en haalt aan dat de
ontwerpen van deze ruimtes vaak ook kindvriendelijk zijn. Er zijn een aantal principes die dus ook
expliciet de kindvriendelijkheid ten goede komen: “het bundelen en verbinden van publieke ruimte,
centraliteit van publieke ruimte, meervoudig gebruik en mogelijk tot vrije invulling, kleinschaligheid en
herkenbaarheid, rekening houden met betekenis, imago en reputatie van een plek” (Kind en
samenleving, z.j., p. 3).
De laatste decennia worden steeds meer speciale voorzieningen voor kinderen ontwikkeld. Alles wordt
“op maat van kinderen” gemaakt, van specifieke winkels tot restaurants tot geheel verzorgde
vakanties. Veel meer dan vroeger plaatst men het kind centraal. Anderzijds zijn de steden en dorpen
steeds minder op maar van het kind. Bij het (her)inrichten van een woonomgeving staat het kind
allesbehalve centraal. Steeds meer plekken worden afgestemd om de auto. Speelplekken verdwijnen
voor nieuwe functies zoals parkeerplaatsen. Terwijl kinderen deze straten en pleinen nodig hebben
om zich te verplaatsen, te ontmoeten, te spelen en zich te bewegen.
Om kinderen die bewegingsvrijheid te bieden is er ruimte nodig. Dit kan men realiseren door de
openbare ruimte beter in te richten. Dit kan bijvoorbeeld door het slim oplossen van parkeren. Wat
niet alleen een pluspunt is voor de kindgerichtheid, maar voor alle niet-gemotoriseerde weggebruikers
(Kennisplatform Verkeer en Vervoer, 2008). Karsten (2014) geeft aan dat de ontwikkeling van die
speciale kindvoorzieningen in de stad eerder het bijzondere (de commerciële gezinsuitstappen) dan
het gewone spelen (het zelfstandige exploreren tijdens het buitenspelen) faciliteert. Terwijl het
gewone buitenspelen net het belangrijkste is voor de kinderen. In onderzoeken geven kinderen steeds
aan dat ze buitenspelen leuker vinden dan binnenspelen en net dat gewone buitenspelen komt steeds
meer onder druk te staan. Dat komt door het toegenomen autogebruik, maar ook door andere
obstakels zoals paaltjes, winkeluitstallingen,…Hier ligt een belangrijke uitdaging voor ontwerpers om
van de straat een gedeelde ruimte te maken, waar ook de noden van het kind beantwoord worden.
Bij het inrichten van publieke ruimte komen behoeften en waarden van verschillende doelgroepen
(leeftijdsgroepen) kijken. Deze behoeften zijn soms in conflict met elkaar (Francis, 1988). Het is dus
belangrijk om rekening te houden met deze verschillende behoeften. Een ruimte op maat van kinderen
wil zeggen dat elke leeftijdsgroep er zijn plek of bezigheid kan vinden. Want bij het verschuiven van de
leeftijd, veranderen ook de behoeften en het soort spel van de kinderen en jongeren. Bij de inrichting
moet er dus rekening gehouden worden met de diverse leeftijdsgroepen en hun specifieke behoeften.
Voor heel jonge kinderen (peuters en kleuters) is het belangrijk om te spelen in een veilige omgeving,
in het zicht van de volwassene.
16
Een grasveldje of zandbak in de buurt kan voor hen de eerste stap naar de publieke ruimte zijn. Voor
hen is ook de overgangszone tussen privé en openbaar een interessante speelplek. Dit kan de voortuin,
de stoep of een autovrije straat, met kleine spelprikkels zijn (Luyten, 2013).
Kinderen van de lagere school richten steeds meer naar de buitenwereld. Zij spelen vooral in
groepsverband met hun leeftijdsgenoten. Omdat zij zich al verder van huis begeven zijn voor hen
veilige fietsroutes, autovrije straten, grasveldjes en pleinen van belang. Voor tieners is de openbare
ruimte een sociale ontmoetingsplaats. Hier willen ze vrij zijn en liefst zo ver mogelijk buiten ouderlijk
toezicht.
Een ander belangrijk punt bij het ontwerpen van een publieke ruimte, is rekening houden met het
verblijfskarakter van die ruimte. Dit wil zeggen dat het een veilige plek moet zijn voor de kinderen,
waar ze zelfstandig gebruik van kunnen maken. Maar veiligheid van de plek zelf alleen is niet
voldoende. De routes die deze plek met hun thuis verbinden moeten ook veilig en aantrekkelijk zijn,
zodat de kinderen zich autonoom durven en mogen verplaatsen. Naast veiligheid is ook de
mogelijkheid tot bewegingsvrijheid en de aantrekkelijkheid van de route van belang voor de kinderen
(Christieans & Lambert, 2008). Wie een kindgerichte publieke ruimte wil ontwerpen, moet de
belangen van de kinderen dus respecteren. Om dit te realiseren is er nood aan co-creatie.
1.4.1 Co-creatie van publieke ruimte
Co-creatie van kindgerichte publieke ruimte door de directe gebruikers, verhoogt de betrokkenheid en
het draagvlak voor fysieke-ruimtelijke ingrepen. Kinderen die dagelijks gebruik van die ruimte, hebben
als expert in die specifieke ruimte een betekenisvolle rol. Hen betrekken in het ontwerpproces
verhoogt de kans op een positieve band met het uiteindelijke resultaat. Kinderen laten participeren
aan planning en inrichting van publieke ruimte, creëert een gevoel van erbij te horen, van vertrouwen
en ze voelen zich serieus genomen (JES & Yota!, 2009).
Door te kiezen voor participatie verschuift het accent van het ontwerpproces van de vormgeving van
tastbare objecten naar sociale processen. Het vraagt van de ontwerpers meer tijdsinvestering en
luisterbereidheid wanneer de kinderen al volwaardige actor betrokken worden. Want het vraagt een
voortdurende dialoog met de kinderen. Intensief inzetten op participatie kan er wel voor zorgen dat
de ontwerpers en de kinderen dezelfde belangen gaan behartigen, waardoor men vanzelf
democratisch gaat ontwerpen (JES & Yota!, 2009).
In een onderzoek van VBJK door Heiden, Arents en Vandenbroeck (2003) dat onder andere in de
buitenschoolse (IBO) opvang in Kuregem plaats vond, werd de uitbouw van de IBO onderzocht en
vormgegeven door middel van kinderparticipatie. Zij concludeerden hieruit dat veelvuldige dialoog
tijdens het project noodzakelijk is. Ze ondervonden ook dat tijdens interviews de kinderen vaak
aangaven “alles” leuk en goed te vinden. Ze vertrouwen hun begeleiders, staan open voor alle nieuwe
dingen, maar gaan niet snel zelf een idee opperen. Roose (2003) geeft aan dat het steeds belangrijk is
de kinderen een goed kader te bieden binnen de participatie en gesprekken. Er moeten op voorhand
beslissingen en goede afspraken gemaakt worden over wie waarvoor verantwoordelijk is om latere
misverstanden te vermijden (JES & Yota!, 2009).
17
Kinderparticipatie is geen methode waarbij simpelweg enkele technieken worden toegepast en dat
kan bestaan uit momentopnamen. Het is een waarde, het is de manier waarop de beleidsmakers kijken
naar de kinderen en hen een stem geven. Het is van belang dat het proces wordt opgebouwd
gedurende een langere tijd en door vele kleine momenten vorm krijgt (Heiden, Arents &
Vandenbroeck, 2003; Dedding, 2010). Het ontwerpen van een kindgerichte publieke ruimte vraagt om
collectief ontwerpen, samen met de kinderen. Om dit te realiseren is een voortdurende dialoog met
kinderen vereist (De Visscher en Reynaert, 2013). Volgens De Visscher en Reynaert (2013) kan
participatie plaats vinden op drie dimensies. De eerste dimensie houdt in dat de ruimte wordt
afgestemd op het kind. De tweede dimensie zal de kinderen direct of indirect inspraak geven in het
beleid. Het participatieniveau kan hier dus verschillen. De laatste dimensie vraagt een continu en
collectief leerproces tussen de beleidsmakers, kinderen en voorzieningen in de stad. De alledaagse
leefwereld van het kind staat centraal in dit leerproces.
1.4.1.1 Participatierecht
Kinderen maken steeds deel uit van een gemeenschap, waardoor naast de individuele ontwikkeling,
de socialisatie een belangrijke rol speelt in de opvoeding. Binnen dit sociaal pedagogisch perspectief
speelt het vormgeven van actorschap van kinderen een belangrijke rol. Kinderrechten zijn hierbij het
primair referentiekader. Het IVRK bestaat uit drie bouwstenen, met de name de drie P’s: protectie,
participatie en provisie. Dit betekent dat participatie aan de maatschappij een kinderrecht is. Dit
actorschap aan de maatschappij moet gerealiseerd worden in alledaagse situaties en interacties. De
pedagogische taak ligt hier in het creëren van situaties en ervaringen waarin kinderen dit actorschap
of medeburgerschap ondervinden (De Visscher & Reynaert, 2013).
Belangrijk is dat beleidsmensen zich blijven afvragen welk kind ze voor ogen hebben. Want elk kind is
anders, beweegt zich anders en heeft andere behoeften. Dit is heel belangrijk, want het is nog te vaak
een middenklasse verhaal (De Visscher, 2008). De ideale kindvriendelijke stad lijkt voornamelijk
geïnspireerd door wat Hengst (2000) een “bourgeois childhood script” noemt, dit wil zeggen dat het
ontwerp ontwikkeld en gecontroleerd wordt door de volwassen middenklasse. Deze volwassen
middenklasse worden beschouwd als vertegenwoordigers van een breed maatschappelijk pedagogisch
project, dit zijn bijvoorbeeld ouder, leerkrachten, opvoeders, … (Vanobbergen, 2003).
Hajer, Hebbenaar en Baard (2006) geven aan dat kindgerichte publieke ruimte niet betekent dat deze
ruimte enkel voor de kinderen is (zoals weergegeven in Christieans & Lambert, 2008). Vanderstede en
Dekeyser (2007) spreken hier over meervoudig gebruik, waarbij kinderen en volwassenen dezelfde
publieke ruimte op andere tijdstippen gebruiken voor andere doeleinden. Dit meervoudig gebruik is
een vorm van gedeeld ruimtegebruik, waarbij eenzelfde ruimte meerde functies, doelgroepen of
gebruikersgroepen heeft.
1.4.1.2 Participatieladder van Hart
Roger Hart (1992) ontwikkelde de “ladder of young people’s participation” (zie figuur 1) als een
metafoor voor acht verschillende participatieniveaus. Hij liet zich inspireren door Arnstein die in 1969
een participatieladder voor volwassenen ontwikkelede. De ladder begint onderaan met drie niveaus
van geen-participatie of schijnparticipatie: manipulatie, decoratie en tokenisme. Manipulatie wil
zeggen dat de kinderen “inspraak” krijgen over bepaalde materie waar ze nog geen weet van hebben.
18
Manipulatie kan ook zijn dat de kinderen wel bevraagd worden over materie die hen aanbelangt en op
een manier dat ze het begrijpen, maar dat kinderen geen enkele vorm van feedback of terugkoppeling
krijgen na hun inbreng. Vaak gaat het dan om opdrachten als “teken jouw ideale speelplaats”, maar
verder krijgen de kinderen of zelf vaak ook andere volwassenen niet te horen wat er daarna met die
tekeningen is gebeurd. Bij decoratie, worden kinderen bijna letterlijk ingezet als “decor”. Ze promoten
bijvoorbeeld een standpunt op een evenement, maar hebben eigenlijk geen idee waar het over gaat
en worden niet betrokken bij de organisatie ervan (Hart, 1992).
Dit is een hoger niveau dan manipulatie omdat hier de volwassenen niet doen alsof ze zich lieten
inspireren door de kinderen. Het derde niveau van de niet-participatie groep, is tokenisme, waarbij
volwassenen zelf geloven dat ze de kinderen laten participeren, terwijl dat eigenlijk niet zo is. Kinderen
krijgen hier een stem en de gelegenheid om mee te praten, maar in werkelijkheid wordt hun stem door
de volwassenen niet gehoord. Dit is een vorm van schijnparticipatie die heel veel voor komt. Bij deze
eerste drie niveaus hebben kinderen dus geen echte inspraak en worden ze eigenlijk door de
volwassenen “gebruikt” om hun eigen boodschap kracht bij te zetten (Hart, 1997).
De volgende vijf treden betreffen daadwerkelijke participatie, beginnende met het vierde niveau en
meest voorkomende “opgelegd en geïnformeerd” of ook wel sociale mobilisatie genoemd. Om
minstens aan dit niveau te voldoen is het belangrijk dat de kinderen goed geïnformeerd worden en dat
ze bedoeling van het project waar ze aan participeren begrijpen, ze moeten weten wie er heeft beslist
over hun betrokkenheid en waarom. Hun participatieve rol is betekenisvol en ze zijn dus geen
“decoratie” zoals op niveau 2 en tot slot kiezen de kinderen er vrijwillig voor om te participeren nadat
ze alle informatie hebben gekregen (Hart, 1992). Hun participatie blijft wel beperkt tot geïnformeerd
en betrokken zijn, de kinderen voeren zelf geen
activiteit uit (Hart, 1997).
Het volgende niveau “geconsulteerd en geïnformeerd”
gaat een stapje verder, hier gaan de kinderen zelf nog
geen activiteiten uitvoeren, maar ze worden wel nauw
betrokken in het proces waarbij hun mening wordt
gevraagd en serieus genomen (Fondse, 2012). De
kinderen geven de volwassene hier eigenlijk advies,
vanuit hun eigen expertise, want zij weten zelf het
beste wat ze graag willen.
Bij het zesde niveau ligt het initiatief nog steeds bij de
volwassene, maar de beslissingen gebeuren
gemeenschappelijk. Bij het zevende niveau nemen de
kinderen de leiding en de beslissingen en de
volwassenen hebben hier geen enkele vorm van
controle meer, terwijl bij het achtste en hoogste
niveau de beslissingen in overleg met de volwassene
gebeuren. Dit is een hoger niveau van participatie
volgens Hart (1997) omdat de kern van participatie ligt
in de dialoog met de volwassene en dus niet in
volledige onafhankelijkheid van de kinderen.
Figuur 1: Participatieladder van Hart (Hart, 1992)
19
1.4.2 Speelweefsel
Bij het ontwerpen van een kindgerichte publieke ruimte, is het belangrijk te focussen op het
uitbouwen of versterken van een speelweefsel. Om te beginnen is het belangrijk te duiden wat bedoeld
wordt met het concept “speelweefsel”.
Gijsel en Velleman (2008) definiëren speelweefsel als volgt:
Speelweefsel is een samenhangend geheel van plekken en verbindingen die belangrijk zijn voor
kinderen en jongeren. In een goed speelweefsel zijn speelterreinen, scholen,
sportinfrastructuur, speelbossen, jeugdlokalen en het jeugdhuis, jongerencafés, enz. op een
kindvriendelijke manier met elkaar verbonden. De plekken zelf zijn aantrekkelijk en spelen goed
in op de behoeften van de lokale kinderen en jongeren. Bovendien is de hele publieke ruimte
kindvriendelijk en speels ingericht, zijn er ook uitdagende en uitnodigende plekken buiten de
speciaal voor kinderen en jongeren voorziene ruimten.
Een speelweefsel bestaat niet op zichzelf. Het is een ruimtelijk netwerk van verbindingen tussen
formele én informele speelplekken. Het gaat om de verbondenheid van de verschillende plekken die
van belang zijn voor kinderen. De afstand tussen de verschillende plekken in het weefsel moeten dus
makkelijk overbrugbaar zijn voor de kinderen. Heel concreet wil dat zeggen dat er vanuit een
helikopter perspectief gekeken wordt naar de verschillende plekken en hoe deze met elkaar
verbonden zijn. Een speelweefsel moet dus van bovenuit bestudeerd worden. Een speelweefsel staat
voor de verwevenheid van activiteiten en functies van kinderen met die van volwassenen.
Intergenerationele contacten maken spel van kinderen rijker. Kinderen willen niet geïsoleerd worden
van de volwassenwereld (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
De Visscher (2008) merkt een belangrijke tendens op in de samenleving. Hij stelt dat er stilaan wordt
afgestapt van een speelruimtebenadering (aparte speelpleinen voor kinderen), maar dat er steeds
meer voor een kindgerichte stad wordt gegaan. Deze tendens leidt naar meer autonomie en inspraak
van kinderen in de samenleving. Dit vertaalt zich in een speelweefsel. Waarbij dus ook de informele
speelplekken een plaats krijgen. Binnen dit speelweefsel kunnen kinderen zich verplaatsen van de
ene speelplek naar de andere.
1.4.3 Verbindingsweefsel
Binnen het concept “speelweefsel” is de verbinding van groot belang. Musfiroh (2003) haalt vrijheid
en veiligheid aan als twee vereisten om creativiteit te stimuleren in het spel van de kinderen. Met
vrijheid bedoelt hij de kansen voor kinderen om mee te kiezen in de ruimte en veiligheid staat voor de
veiligheid van het milieu (zoals weergegeven in Ekawati, 2014).
Dat deze routes veilig moeten zijn hangt ook samen met het feit dat ze niet te lang mogen zijn. Publieke
speelplek moet dicht bij huis zijn. Onbenutte ruimtes waar kinderen kunnen exploreren, spelen, zich
uitleven, ... verdwijnen steeds vaker. Deze worden aangelegd aan de rand van de stad of een wijk,
waardoor kinderen zich hiervoor steeds verder moeten gaan verplaatsen. Dit wil dus zeggen dat ze er
niet zelfstandig geraken. Voornamelijk voor mensen die leven in kansarmoede vormt deze afstand een
drempel.
20
Uit onderzoek van Luyten (2014) naar gezinsvriendelijke woonwijken blijkt dat voor ouders de
verkeersveiligheid essentieel is. Het gaat hier om verbindingen en netwerken tussen plekken en de
veiligheid in het woongebied zelf. Een veilige infrastructuur (voetpaden, fietspaden, wegen) zijn van
belang maar ook een beperking van het autoverkeer. Bijvoorbeeld een zone 30 in de buurt van een
speelplek. Wanneer kinderen deze verbindingen nemen is het van belang dat ze ook leren omgaan
met de verschillende vervoersmodi (stappen, fietsen, openbaar vervoer en auto’s). Het is belangrijk
dat de verkeersvoorziening wordt afgestemd op de aard van het gebied waarin de publieke ruimte zich
bevindt. Woongebieden kunnen heel sterk verschillen en iedereen die deelneemt aan het verkeer
moet zich afstemmen op de aard van het gebied. Dit geldt voor alle weggebruikers, van de zwakkere
tot de bestuurder van een auto. Ook de onderlinge verhouding tussen deze verschillende
weggebruikers verschilt volgens aard van het gebied.
Binnen een speelweefsel is de verbinding dus van groot belang. Er is de strategische kind verbinding,
die formele (school, opvang, speelterrein,...) en informele (plein, park,…) plekken die voor kinderen
van belang zijn met elkaar verbindt. Er is ook sprake van de speelroute, die de verschillende
speelplekken verbindt en zelf ook spelprikkels bezit. De afstand tussen de verschillende speelplekken
wordt dus makkelijker overbrugbaar door enkele spelprikkels onderweg. Deze zijn echter eerder een
uitzondering (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).Deze verbindingsroutes kunnen een
straat of onverharde weg zijn die de ene plek met de andere verbindt. Er is dan een lineaire verbinding
van A naar B. Wanneer deze lineaire elementen heel lang zijn, wordt die rechtlijnigheid best
doorbroken door belevings- en passageplekken onderweg van A naar B. Dat wil zeggen dat er
onderweg dus dingen te beleven vallen op bepaalde plekken, dit hoeven daarom niet noodzakelijk
echte verblijfsplekken te zijn (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
Het is ook aangewezen de plek van op afstand al aan te kondigen om de aantrekkingskracht te
verhogen. Die aantrekkingskracht kan verhoogd worden door een continuïteit in te bouwen, dat wil
zeggen dan er eenheid en herkenning is. Dit kan bijvoorbeeld in materiaalgebruik, gebruik van
figuren,… (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
1.4.4 Spelprikkels
Een kindgerichte publieke ruimte bevat verschillende spelprikkels. Spelprikkels zijn elementen die
aanleiding geven tot spel. Het doel van een spelprikkel is het uitnodigen tot spel en het hebben van
een hoge dosis aan speelwaarde. Deze spelprikkels kunnen al dan niet ontworpen worden. Iets dat op
het eerste zicht alledaags lijkt, kan een bespeelbaar element zijn (OBB Ingenieursbureau, 2014). Er
wordt een onderscheid gemaakt tussen de expliciete en impliciete spelprikkels.
Expliciete spelprikkels worden ontworpen en nadien bewust als speelbaar element geplaatst (OBB
ingenieursbureau, 2014). Spelen is hier de hoofdfunctie of minstens een volwaardige nevenfunctie. De
prikkels nodigen uitdrukkelijk uit om te spelen en zijn dus ontworpen met als doel de bespeelbaarheid
van de ruimte te verhogen en de spelprikkel zelf bespeelbaar te maken (Fris in het Landschap & Kind
& Samenleving, 2011).
21
Bij het inrichten van publieke ruimte worden tal van elementen gebruikt (OBB ingenieursbureau,
2014). Zonder dat de speelwaarde meteen zichtbaar is, lokken deze ook spel uit bij kinderen. Dan gaat
het over impliciete spelprikkels. Deze zijn op het eerste zicht functioneel, spelen is hier dus geen
hoofdfunctie. Spelen is hier dus een nevenfunctie, maar toch zijn deze elementen ook bespeelbaar.
Dankzij de functionele hoofdfunctie zijn deze spelprikkels makkelijker te integreren in het straatbeeld.
Een voorbeeld hiervan is een fietsenrek, hoofdfunctie is fietsen rechthouden, nevenfunctie kan zijn
kruipen tussen de buizen. Een anders voorbeeld kan een kunstwerk zijn, dat speels gedrag bij de
kinderen uitlokt (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).Een ander onderscheid tussen
spelprikkels kan gemaakt worden op gebied van de dimensionaliteit, tussen tweedimensionale (2D) en
driedimensionale (3D) spelprikkels. De 2D-spelprikkels kunnen nog eens onderverdeeld worden in
horizontale en verticale (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
Het voordeel van horizontale 2D-spelprikkels is dat ze relatief makkelijk te integreren zijn in het
straatbeeld. Het zijn vlakke bodembedekkingen. Dit kunnen bijvoorbeeld bodembeschilderingen
(patronen, kleuren,..), gebruik van verschillende materie voor de bodem of kleine hoogteverschillen
zijn. Dit brengt het nadeel met zich mee, dat het weinig speelkansen biedt. Ze zijn weinig opvallend,
wat de speelwaarde naar beneden haalt. Het gebruik van verschillende materialen of kleine
hoogteverschillen, vormt een obstakel voor de minder mobiele mensen, wat er voor zorgt dat dit niet
overal kan gerealiseerd worden. Voor de verticale 2D-spelprikkels gaat men verticale elementen
inbrengen. Men gaat dus in de hoogte werken. Concreet wil dit zeggen dat men muren en gevels onder
handen gaat nemen. Dit kan bijvoorbeeld een beschildering van de muur zijn of het hangen van
elementen aan de muur (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
De 3D-spelprikkels zijn veel opvallender en hebben dus doorgaans een hogere speelwaarde. Dit zijn
objecten die in de publieke ruimte worden aangebracht die belevings- of speelwaarde bieden. Omdat
deze opvallender zijn, zijn ze moeilijker te integreren in het straatbeeld. Deze kunnen dus niet overal
geplaatst worden, omdat ze bijvoorbeeld de verkeersveiligheid niet mogen hinderen of omdat er niet
voldoende ruimte is. 3D-spelprikkels vragen ook om beheer en onderhoud, iets wat de 2D-spelprikkels
(bijna) niet doen. Ze vragen dus om een specifieke en strategische publieke ruimte. Een uitzondering
hierop zijn spelprikkels die boven de straat hangen. Het voordeel is dat deze zeer opvallend zijn, maar
toch zijn er enkele belangrijke aandachtspunten. Het mag de toegangkelijkheid voor dienstvoertuigen
en personen die minder mobiel zijn, niet hinderen. Er is voldoende steun nodig zodat er niets naar
beneden valt, wat automatisch ook het onderhoud en beheer ervan met zich meebrengt (Fris in het
Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
22
1.4.4.1 “Theory of the loose parts”
Naast de 3D-spelprikkels die een hogere speelwaarde hebben, stelt Architect Simon Nicholson (1972)
in de “theory of the loose parts”. Hij stelt dat alle losse materialen en onderdelen die je kan
verplaatsen, ontwerpen en herontwerpen, veel meer mogelijkheden uitlokken voor creatief spel dan
spelmaterialen en omgevingen die een statische vorm aannemen (Nicholson, 1972). De theorie is
toepasbaar bij constructief spel. Dit wil zeggen dat kinderen objecten manipuleren om iets te
produceren of op te bouwen. Dit spel heeft invloed op de ontwikkeling van cognitieve en fysieke
vaardigheden, fijne motoriek, probleemoplossend vermogen en vanaf peuter- en kleutertijd ook de
vaardigheid om samen te werken. Aanbod van verschillende soorten speelgoed is cruciaal voor dit
soort spel (Feldman, 2007).
Een belangrijk onderzoek binnen dit thema is dat van Maxwell, Mitchell en Evans (2008). Zij
onderzochten het effect van speeltoestellen en materialen in een buitenspeelruimte op het type spel
van kleuters. Uit deze studie bleek dat constructief en dramatisch spel wordt vergroot door de inbreng
van losse onderdelen. Men stelt in dit onderzoek vast dat in traditionele speeltuinen speelkansen vaak
beperkt zijn tot speeltuigen die op een vlakke en vaste ondergrond worden geplaatst en niet met elkaar
verbonden zijn. Wat kinderen wel speelkansen biedt zijn meer avontuurlijke speelplekken, die niet
bestaan uit vaste speeltuigen uit de handel, maar uit veel losse onderdelen (hout, banden, dozen,..).
Het zijn die losse onderdelen die kansen bieden tot constructief en dramatisch spel.
23
2 Theoretisch kader
Figuur 2 tracht een weergave te brengen van de belangrijkste kernconcepten uit de literatuurstudie
en hun onderling verband. Beginnende met de buitenste cirkel, de stad en meer naar de kern gericht
de kindgerichte publieke ruimte en haar speel- en verbindingsweefsel. Het gaat hier over de stad als
een opvoedingscontext, zowel in een kansarm als een kansrijk milieu. De opvoedingscontext, kansarm
of kansrijk heeft invloed op het socialisatieproces van kinderen.
Kindgerichte publieke ruimte, het belangrijkste concept, het een rol als medeopvoeder of derde
pedagoog. Spelprikkels in die ruimte zijn ook een medeopvoeder. In dit onderzoek gaat het op co-
creatie van die spelprikkel. Tot slot zal de spelprikkel invloed uitoefenen op het speel- en
verbindingsweefsel, omdat het een middel is dat het speel- en verbindingsweefsel zal verdiepen.
Figuur 2: Theoretisch kader
24
3 Methodologie en onderzoekscontext
In dit onderzoek werd er gekozen voor actieonderzoek, een vorm van praktijkgericht onderzoek. Er
werd voor deze strategie gekozen omdat het bij Cultureghem gaat om een complexe
onderzoekspraktijk die interageert met het onderzoek zelf en de onderzoeker maakte ook zelf deel uit
van de onderzochte praktijk.
Cultureghem probeert een antwoord te bieden op het gebrek aan meer kwaliteitsvolle publieke ruimte
in Brussel en meer specifiek in Kuregem. Dit realiseren ze via tal van laagdrempelige projecten. Hun
missie is om een kwalitatieve invulling te vinden voor de publieke ruimte van Abattoir en om op die
plek het grootste overdekte speelplein van Brussel te creëren (De Baerdemaeker, 2015).
Het doel van dit onderzoek was het verbeteren van de huidige praktijksituatie. Cultureghem wil meer
(ongeorganiseerde) groepen naar de marktsite van Abattoir krijgen, om zo het grootste overdekte
speelplein van Brussel te creëren. Om dit te realiseren ontwikkelden ze enkele nieuwe spelprikkels: de
playboxen. Een playbox is een grote spelkoffer op wielen, die tot doel heeft het spel van de kinderen
te faciliteren. De playboxen wilde men collectief ontwikkelen, door middel van een wedstrijd waar
kinderen hun input konden geven. In dit onderzoek werd onderzocht wat de waarde was van dat
collectief ontwikkelen en of deze playboxen effectief het spel van de kinderen kunnen faciliteren.
Daarnaast werd ook onderzocht hoe deze playboxen autonoom kunnen functioneren.
Onderzoeksvraag
Dit onderzoek tracht een antwoord te bieden op de vraag: “Kan het (collectief) ontwikkelen van een
spelprikkel (onder de vorm van een playbox) het spelen van (ongeorganiseerde groepen), zoals
gezinnen en kinderen uit de buurt, in een onbenutte stedelijke publieke ruimte faciliteren?”
Analyse
In november en december vond de oriëntatiefase plaats, waarbij waarbij er door middel van
participatieve observaties van verschillende praktijksituaties (KETMET4
, KOOKMET5
,…) een beter
begrip van de werking van de organisatie ontstond. Deze observaties en de bevindingen daarvan
werden besproken tijdens teamvergaderingen, om zo tot het onderwerp voor onderzoek te komen.
Het uiteindelijke onderwerp werd besproken en beslist tijdens een vergadering op de team-
tweedaagse, hier kon het hele team zijn inbreng en goedkeuring voor het onderwerp geven. Deze
team-tweedaagse was een reflectie-, evaluatie- en planningsmoment over het voorbije jaar en over de
toekomst van Cultureghem, een gepast moment dus om te achterhalen aan welk onderzoek er nood
was.
4
Activiteitenaanbod op woensdagnamiddag
5
Educatieve kookactiviteit tijdens de markt op vrijdag
25
Nadien volgde een verdieping en uitwerking van het onderwerp in samenwerking met de promotoren.
Er werd gezocht naar een goede onderzoeksvraag en na veel wikken en wegen werd uiteindelijk de
voorlopige onderzoeksvraag vastgelegd. Om de problematiek rond dit onderwerp binnen
Cultureghem nog helderder te krijgen werd een vergadering bijgewoond met Kazou6
. Deze
vergadering handelde rond een vraag naar samenwerking en hoe dit vorm kon krijgen, wat
Cultureghem hen kon bieden en omgekeerd. Hier werd snel duidelijk dat vele vragen onbeantwoord
bleven en er dus nood was aan onderzoek. De vraag van Kazou ging onder andere over hoe de
Brusselse kinderen en hun animatoren te bereiken, maar ook over welk spelaanbod Cultureghem
aanbiedt.
In deze fase vonden nog geen observaties van de playboxen plaats, omdat de playboxen pas in maart
klaar zouden zijn voor gebruik. Er ging een wedstrijd aan vooraf die heel bepalend was voor het
vormgeven van de playboxen. Deze wedstrijd was belangrijk voor het onderzoek, omdat het een
antwoord gaf op de deelvraag rond de waarde van het collectief ontwikkelen. De onderzoeker ging in
deze fase op zoek naar literatuur om een dieper en meer gefundeerd zicht te krijgen op de
praktijksituatie en onderzoeksvraag. In deze verkennende literatuurstudie werd informatie verworven
over volgende thema’s: (kindgerichte) publieke ruimte, Brussel, achtergestelde buurten en belangrijke
onderzoeken in verband met het thema.
6
Kazou is de jeugddienst van de Christelijke Mutualiteit, die kampen organiseert voor kinderen van 7
tot 18.
26
Plan en ingreep
In deze fase werden het doel van het onderzoek, de acties en de gewenste effecten bepaald. Het doel
van dit onderzoek was het effect van de collectief ontwikkelde playboxen op spelgedrag van kinderen
achterhalen en een manier vinden om deze playboxen autonoom te laten functioneren. Binnen dit
onderzoek werd ook het ontwikkelen van een tool om de playbox autonoom te laten functioneren,
opgenomen, om het spelen binnen de onderzochte context te optimaliseren.
Acties die hiervoor gepland werden waren: participatieve observaties, informele gesprekken met
bezoekers, expertinterviews en interviews met deelnemers aan de playboxwedstrijd.
De participatieve observaties en informele gesprekken met bezoekers vonden gedurende het hele
onderzoek plaats tijdens KETMET, KOOKMET en eenmalige evenementen op de site (slotfeest
werkgroep gezondheid) of wanneer Cultureghem op verplaatsing was (buitenspeeldag).
Het eerste expertinterview vond plaats begin maart, op basis van verworven kennis uit dit interview
werd op zoek gegaan naar nieuwe literatuur en onderzoeken. Deze informatie werd nadien
geïmplementeerd in de literatuurstudie. De link tussen de literatuur en het interview hielp bij het
beantwoorden van de deelvragen. Na een reflectie en evaluatie (samen met de promotoren) van dit
interview en proces, werd beslist dat een tweede expertinterview waardevol zou zijn voor het
onderzoek. Op basis van advies van de promotoren, werd op zoek gegaan naar een tweede expert die
bereid was tot een interview. Er werd bewust gekozen voor iemand met expertise op andere vlakken
om het onderzoek verder te onderbouwen en de validiteit van het onderzoek te verhogen. Dit tweede
expertinterview vond midden april plaats. Dit proces wordt uitgebreider verantwoord en beschreven
bij “2.3.1 dataverzamelingstechnieken”.
Interviews met de deelnemers van de playboxwedstrijd werden gepland tijdens het grote KETMET
openingsfeest op 27 april. Op dit moment konden de kinderen niet worden gemotiveerd tot
gesprekken over de playboxwedstrijd of een interviewafname, daarom werd op zoek gegaan naar een
andere manier om de deelnemende kinderen alsnog te interviewen, binnen een ander kader. Aan de
hand van inzendingen van verschillende scholen, werd de directie gecontacteerd en werden
uiteindelijk 26 leerlingen uit drie verschillende klassen geïnterviewd. Deze interviews vonden begin
mei plaats.
Alle geïmplementeerde of overwogen acties (dataverzamelingstechnieken) werden bijgehouden in
een onderzoeklogboek. Hieronder worden ze uitgebreid verantwoord en omschreven.
27
3.3.1 Dataverzamelingstechnieken
Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van methodische triangulatie, er werden meerdere
dataverzamelingstechnieken: (literatuur, observaties, informele gesprekken, interviews) gebruikt om
de validiteit van het onderzoek te verhogen.
3.3.1.1 Literatuuronderzoek
In de eerste fase van dit onderzoek (analyse) vond een verkennende literatuurstudie plaats, met als
doel het onderwerp van dit onderzoek verder uit te diepen. Hier werd informatie verworven over
(kindgerichte) publieke ruimte, Brussel, achtergestelde buurten en er werd op zoek gegaan naar
belangrijke onderzoeken in verband met dit thema. Doorheen het onderzoek werd er steeds nieuwe
relevante literatuur gelezen en geanalyseerd, onder andere aan de hand van thema’s uit de experten
interviews. Deze thema’s waren: speel- en verbindingsweefsel, spelprikkels, co-creatie en gedeeld
ruimtegebruik. Veel informatie over kindgerichte publieke ruimte kon uit onderzoek van Mobiel 217
en Kind & Samenleving8
gehaald worden. Binnen dit thema werd ook gebruik gemaakt van Nicholsons
“theory of the loose parts” uit 1972, waarin gesteld wordt dat losse onderdelen meer en creatiever
spel uitlokken bij kinderen. Voor wetenschappelijke informatie over Brussel, Kuregem en
achtergestelde buurten werd gebruik gemaakt van onderzoeken van het elektronisch en
wetenschappelijke tijdschrift Brussels Studies. Voor literatuur over kinderparticipatie werd gebruik
gemaakt van de participatieladder van Hart (1992). Doorheen de hele literatuurstudie werd veel
gebruik gemaakt van onderzoek van Sven De Visscher, doctor in de pedagogische wetenschappen aan
de Hogeschool Gent. Hij deed onderzoek naar onder meer kindvriendelijke stad, sociale
stadsvernieuwing, buurtgericht werken en gemeenschapsvorming. Deze thema’s benaderd hij vanuit
sociaalpedagogische en sociaal-ruimtelijke invalshoek. Voor dit onderzoek werd o.a. gebruik gemaakt
van zijn doctoraatschrift “De sociaalpedagogische betekenis van de woonomgeving voor kinderen.”
(UGent 2008). Er werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt van zoekmachines: Google Scholar, EhBIB Search
en SpringerLink.
3.3.1.2 Observaties en informele gesprekken
Tijdens KETMET en KOOKMET en andere (eenmalige) evenementen vonden participatieve observaties
plaats. De onderzoeker was op de observatiemomenten participant en de rol als observator was
verhuld. De onderzoeker observeerde het spelgedrag van de kinderen, het aantal kinderen en of ze op
zelfstandige basis kwamen, met ouders of met de IBO9
, de animators, … Tijdens deze observaties
vonden er ook gesprekken plaats met begeleiders en kinderen over hoe ze bij Cultureghem terecht
kwamen, wat ze van de playboxen vonden, … Aan het begin van het onderzoek werd beslist om
gestructureerde observaties af te nemen aan de hand van observatietools. Maar uiteindelijk bleek het
niet mogelijk te zijn om deze informatie ijdens de activiteit zelf te noteren.
7
“Mobiel 21 vzw is een centrum voor kennisontwikkeling, educatie en gedragsbeïnvloeding op het
gebied van duurzame en veilige mobiliteit.” (Christieans & Lambert, 2008, p. 14)
8
Kind & Samenleving is een kennis- en expertisecentrum dat de positie van kinderen en jongeren in
de samenleving wil versterken.
9
Initiatief Buitenschoolse Opvang
28
Daarom werd beslist om ongestructureerde observaties af te nemen, deze werden nadien op de
computer uitgetypt als “veldnotities”. Er konden dus geen kwantitatieve gegeven bijgehouden
worden. Deze veldnotities werden op het einde van het onderzoek herlezen en gecodeerd aan de hand
van volgende codes: georganiseerde vs autonome groepen, 3D prikkels, collectief ontwikkelen,
uitlenen playboxen, rol van animators, tools en belang van ander volk. Deze werden vervolgens
geanalyseerd om antwoord te bieden volgende deelvragen: “Welke (spel)prikkels zijn reeds aanwezig?
Werden deze collectief ontwikkeld?” , “Kan deze spelprikkel autonoom functioneren? Zo ja, wat zorgt
ervoor dat deze autonoom kan functioneren?” en “Heeft het feit dat de playbox collectief ontwikkeld
werd, invloed op het spelgedrag van de kinderen?”.
3.3.1.3 Interviews
Expertinterviews
Voor dit onderzoek vonden twee expertinterviews plaats. Deze hadden tot doel meer kennis te
verwerven over (kindgerichte) publieke ruimte. Hiervoor werden verschillende organisaties
gecontacteerd. Vzw toestand en Lab van Troje werden in februari gecontacteerd, maar gaven beide
negatief antwoord wegens geen interesse of te weinig tijd. Eind februari werd vzw Kind & Samenleving
gecontacteerd, die wel bereid was tot een interview. Kind & Samenleving is een kennis- en
expertisecentrum dat de positie van kinderen en jongeren in de samenleving wil versterken. Ze voeren
onderzoek naar het perspectief van kinderen op domeinen die voor de kinderen van belang zijn. Vanuit
de kennis en expertise die ze daaruit verwerven adviseren ze bij speelse ruimtelijke planning en geven
op die manier kinderen een stem in het beleid (Kind & Samenleving, 2016). Dit eerste interview met
Peter Dekeyser, expert op vlak van speelkansen, speelse publieke ruimte en kwaliteit en veiligheid van
speelruimte, vond plaats in maart . In dit semigestructureerd interview werd getoetst naar kennis over
kindgerichte publieke ruimte. Belangrijke thema’s zoals inrichting, inplanting, spelprikkels, … kwamen
hier aan bod.
Het tweede interview werd in april afgenomen bij Raf Verbruggen, stafmedewerker breed jeugdbeleid
bij De Ambrassade. Hij heeft expertise op beleidsdomeinen ruimte, mobiliteit & wonen (De
Ambrassade, 2016). Dit semigestructureerd interview toetste naar kindgerichte publieke ruimte en
gedeeld ruimtegebruik. Er werd bij beide interviews gekozen voor een semigestructureerd interview
omdat dit de mogelijkheid gaf dieper in te gaan op vragen om zo meer gedetailleerde informatie te
verkrijgen en om de interviewer zelf de mogelijkheid te bieden nieuwe informatie in te brengen in het
interview. Beide interviews werden opgenomen met Audacity en nadien letterlijk getranscribeerd. Via
kleurcodering en de daaropvolgende analyse van de onderzoeksdata werden verbanden gelegd met
de literatuurstudie van dit onderzoek. De verbanden worden beschreven bij de resultaten en geven en
helpen bij het beantwoorden van alle deelvragen.
29
Interviews met kinderen
Zeven verschillende scholen uit de buurt namen deel aan de playboxwedstrijd. Het grootst aantal
deelnemers kwamen uit de Voorzienigheidsschool, Veeweide en Sint-Pieter Sint-Guido. Deze drie
scholen werden gecontacteerd met de vraag of het mogelijk was om enkele leerlingen te interviewen
over hun deelname. Het derde en vijfde leerjaar van Veeweide kwamen in mei naar Cultureghem voor
een KOOKMET en werden hier ondervraagd. Omdat enkele kinderen samen een idee hadden
uitgewerkt, werden er vijf duo’s geïnterviewd en één interview gebeurde per vier, de rest werd
individueel geïnterviewd. Tijdens KOOKMET zijn er veel afleidende factoren, daarom werden de
kinderen in de mate van het mogelijke op een zo rustig mogelijke plek of moment geïnterviewd. Deze
informatie werd door de onderzoeker op het moment zelf neergeschreven met pen en papier en
nadien uitgetypt op de computer.
Een week later gaf ook de Voorzienigheidsschool positief antwoord om de kinderen van het vijfde
leerjaar te interviewen. De interviews gebeurde individueel in een rustig lokaal, ze werden opgenomen
met Audacity en op het moment zelf uitgetypt door de interviewer, omdat de geïnterviewde kinderen
heel stil spraken. Sint-Pieter Sint-Guido gaf negatief antwoord, waarna het vierde middelbaar van het
Koninklijk Atheneum Anderlecht werd gecontacteerd en wel positief antwoord gaf voor een
focusgroep. Deze focusgroep werd nadien afgezegd, door omstandigheden binnen de klas zelf. Er kon
geen nieuwe datum ingepland worden voor het einde van het onderzoek. In totaal werden er
uiteindelijk 26 verschillende kinderen geïnterviewd, van twee verschillende scholen en drie
verschillende klassen, waarvan 12 meisjes en 14 jongens. De gemiddelde leeftijd van de geïnterviewde
kinderen was 10,02 jaar. Alle kinderen werden ondervraagd aan de hand van een semigestructureerd
interview, aangezien sommige vragen werden bijgestuurd in functie van een idee dat wel of niet
gewonnen had. De kwantitatieve gegevens (leeftijd en geslacht) werden in Excel-bestand geplaatst.
De antwoorden werden gecodeerd en de gegevens werden nadien in een Excel-bestand geplaatst,
waarbij de antwoorden procentueel weergegeven worden. Deze werden tot slot in cirkeldiagrammen
omgezet en toegevoegd aan de resultaten van dit onderzoek. Deze interviews werden afgenomen om
een antwoord te bieden op de deelvraag “Heeft het feit dat de playbox collectief ontwikkeld is, invloed
op het spelgedrag van de kinderen?”.
30
4 Resultaten
Spelprikkels
In dit onderdeel worden de resultaten weergegeven van de dataverzamelingstechnieken die werden
ondernomen voor het beantwoorden van de deelvraag: “Welke (spel)prikkels zijn reeds aanwezig
op de site? Werden deze collectief ontwikkeld?”. Om hier antwoord op te krijgen werden er
participatieve observaties gedaan en een expertinterview afgenomen met Peter Dekeyser (Kind &
Samenleving). De spelprikkels worden omschreven en verduidelijkt met een afbeelding. Onderstaande
afbeelding toont de volledige overdekte site van Abattoir, dit is de plek waar de kinderen spelen. Alle
spelprikkels die hieronder besproken worden bevinden zich op deze plek.
Figuur 3: Overdekte site van Abattoir (Cultureghem, 2014)
4.1.1 Expliciete spelprikkels
De expliciete spelprikkels zijn spelprikkels die bewust als speelbaar element worden geplaatst
(OBB ingenieursbureau, 2014). Ze nodigen uitdrukkelijk uit om te spelen en spelen is hun hoofdfunctie
(Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). Deze worden hier onderverdeeld in
tweedimensionaal (2D) en driedimensionaal (3D).
4.1.1.1 Tweedimensioneel
De expliciete, horizontale, permanente, 2D spelprikkel die aanwezig is op de site, is het Court-Circuit.
Court-Circuit is een grafisch spel, bestaande uit lijnen en geometrische figuren die in allerlei
verschillende kleuren geschilderd zijn op de grond van de overdekte markt. Het voordeel is dat deze
relatief gemakkelijk te integreren zijn in de publieke ruimte, in dit geval het marktgebeuren. Dit wil ook
zeggen dat ze vrijwel geen onderhoud of beheer nodig hebben (Fris in het Landschap, & Kind &
Samenleving, 2011).
31
“Het enige waar we een beetje toe in staat zijn, waar we werkelijk toe in staat zijn is de
bodem beschilderen omdat dat geen ruimte inneemt. Ik zet daar mijn kraam boven, omdat..
ik verkoop worsten.. ik zet daar mijn kraam boven en die vloer doet er niet meer toe omdat
die.. welke kleurtjes die heeft.” (Peter Dekeyser, expertinterview, 09/03/2016)
Tweedimensionale spelprikkels hebben ook hun nadelen, ze bieden weinig speelkansen. De
vloerbeschilderingen zijn weinig opvallend, wat de speelwaarde naar beneden haalt (Fris in het
Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
“De vloer beschilderen heeft zijn beperkingen.. je richt daarmee niet veel in. Als je een plek wil
inrichten.. met nog meer effect ... dan heb je hoogte nodig (…) je hebt ook al vastgesteld dat
de vloer beschilderen zijn beperking heeft qua speelkansen. Je moet er al suggestietjes bij
gaan leggen ” (Peter Dekeyser, expertinterview, 09/03/2016).
Figuur 4: Court-Circuit (Cultureghem, 2014)
32
De expliciete, verticale, permanente 2D spelprikkels die aanwezig is op de site, zijn de spelkaarten die
omhoog hangen aan het dak. Deze geven de vloerschilderingen weer, zodat de kinderen van ver
kunnen zien waar welke lijnen en figuren geschilderd zijn. Aan de hekjes hangen uitvergrote spelfiches,
die met afbeeldingen een spel uitleggen dat kan gespeeld worden op die bepaalde plek op Court-
Circuit.
4.1.1.2 Driedimensionaal
Driedimensionale spelprikkels die door Cultureghem worden aangeboden zijn allemaal tijdelijk. Ze
kunnen niet permanent blijven staan omdat ze veel opvallender zijn en dus moeilijker integreerbaar
op de site en in het marktgebeuren. Dat is een nadeel, want het zorgt er voor dat ze altijd om beheer
en onderhoud zullen vragen (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
“Dus daar is van alles eigenlijk denkbaar, maar wel, het heeft zijn nadeel want het is allemaal
al tijdelijk. Je moet het allemaal… Het nadeel is dat het georganiseerd moet worden.”
(Peter Dekeyser, expertinterview, 09/03/2016)
“Nu... door het feit dat we met de dingen zitten, met de markt . Dat is functie 1, door het feit
dat we daarmee zitten, kunnen we eigenlijk niet anders dan dat soort tijdelijke oplossingen
gaan bedenken. Dat is niet erg, maar dat is ..moeilijker, het vergt wat meer..,het vergt zeker
meer beheer en meer organisatie. Want anders kan je zeggen, we hebben het en we blijven er
af. Nee, hier, wat we hier ook bedenken, dat zal moeten geplaatst en terug gebracht
worden.” (Peter Dekeyser, expertinterview, 09/03/2016)
Figuur 5: Spelkaart Court-Circuit (Cultureghem, 2014)
33
Het voordeel is dat ze doorgaans een hogere speelwaarde hebben (Fris in het Landschap, & Kind &
Samenleving, 2011).
“En waarom wil ik persé aan die drie dimensies gaan zitten sleutelen, omdat ik weet en je
hebt dat kunnen vaststellen, dat de vlakte het niet opgelost krijgt.”
(Peter Dekeyser, expertinterview, 09/03/2016)
Deze tijdelijke 3D spelprikkels zijn de ateliers die nu zijn omgezet in een playbox: boks, koken, steps
en meccano.
Figuur 6: Playox (meccano) (Cultureghem, 2016)
Figuur 7: Playbox (boks) (Cultureghem,2016)
34
Peter Dekeyser (Kind & Samenleving) haalt in het expertinterview aan dat de playboxen kunnen zorgen
voor een besloten effect, wat zorgt voor geborgenheid en een houvast voor de kinderen. Dat veilige
en besloten gevoel is vooral belangrijk voor de jongste kinderen (Luyten, 2013).
4.1.2 Impliciete spelprikkels
Impliciete spelprikkels zijn elementen waarvan de speelwaarde niet meteen zichtbaar is. Ze zijn op het
eerste zicht functioneel. Spelen is hier een nevenfunctie, maar toch zijn deze elementen ook
bespeelbaar. Omdat deze elementen in de eerste plaats functioneel zijn, zijn deze makkelijk te
integreren (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
4.1.2.1 Driedimensioneel
Een impliciete spelprikkel die op de site terug te vinden is en die veel spel uitlokt bij de kinderen zijn
de hekjes op de site.
“Omdat de site zo’n grote ruimte is, vonden ze het ook geweldig om gewoon rond te lopen. Ze gaven
zelf ook aan geen bepaald spel te spelen. Ze zeiden ook zelf: “We spelen n’importe qua, we vinden het
gewoon leuk om rond te lopen”… De spelletjes zelf vonden ze wel heel leuk zeiden ze en ze gingen er
ook volledig in op. Dus ze mogen ook zeker niet achterwege gelaten worden. Maar er kan wel meer
gehaald worden uit de ruimte zelf nog. Zo vinden ze het ook heel leuk om over/tussen/onder de
hekjes tussen de verschillende gangen te klimmen. Dit is iets waar de kinderen automatisch naar toe
werden gezogen.”(Veldnotities, 23/02/2016)
Figuur 8: Hekjes op site (Cultureghem, 2014)
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts
Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts

More Related Content

Viewers also liked

Viewers also liked (7)

GeoCentroid- Company profile &proposal
GeoCentroid- Company profile &proposalGeoCentroid- Company profile &proposal
GeoCentroid- Company profile &proposal
 
Guia nº 1
Guia nº 1Guia nº 1
Guia nº 1
 
Ppt 3
Ppt 3Ppt 3
Ppt 3
 
Bertoli_Clemente_shortPortfolio2016
Bertoli_Clemente_shortPortfolio2016Bertoli_Clemente_shortPortfolio2016
Bertoli_Clemente_shortPortfolio2016
 
Ppt iad
Ppt iadPpt iad
Ppt iad
 
Aloe vera
Aloe veraAloe vera
Aloe vera
 
Ppt 2
Ppt 2Ppt 2
Ppt 2
 

Similar to Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts

Programma workshops Onderwijs20dag zuid-holland
Programma workshops  Onderwijs20dag zuid-hollandProgramma workshops  Onderwijs20dag zuid-holland
Programma workshops Onderwijs20dag zuid-hollandMarcel Kesselring
 
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...Frederik Smit
 
Tien Jaar Samen Werken Aan Samen Wonen. Wat Werkt
Tien Jaar Samen Werken Aan Samen Wonen. Wat WerktTien Jaar Samen Werken Aan Samen Wonen. Wat Werkt
Tien Jaar Samen Werken Aan Samen Wonen. Wat WerktWiebe Postma
 
Masterproef_Demanet_Nils_00606293
Masterproef_Demanet_Nils_00606293Masterproef_Demanet_Nils_00606293
Masterproef_Demanet_Nils_00606293Nils Demanet
 
Boek 'sociale media op de basisschool'
Boek 'sociale media op de basisschool'Boek 'sociale media op de basisschool'
Boek 'sociale media op de basisschool'Erwin Klaasse
 
Sociale media en didactiek CvI
Sociale media en didactiek CvISociale media en didactiek CvI
Sociale media en didactiek CvIWilfredRubens.com
 
Adviesrapport dmxy
Adviesrapport dmxyAdviesrapport dmxy
Adviesrapport dmxyrloggen
 
Homo zappiens volwassen
Homo zappiens volwassenHomo zappiens volwassen
Homo zappiens volwassenNscholts
 
De lerende, onderzoekende pedagogisch medewerker (Anke van Keulen)
De lerende, onderzoekende pedagogisch medewerker (Anke van Keulen)De lerende, onderzoekende pedagogisch medewerker (Anke van Keulen)
De lerende, onderzoekende pedagogisch medewerker (Anke van Keulen)Pedagogisch kader Lerenderwijs
 
Handout empathy@school
Handout empathy@schoolHandout empathy@school
Handout empathy@schoolnelswichers
 
Homo zappiens of Homo slapiens
Homo zappiens of Homo slapiensHomo zappiens of Homo slapiens
Homo zappiens of Homo slapiensGerard Dummer
 
Vanzelf Mediawijs-2016
Vanzelf Mediawijs-2016Vanzelf Mediawijs-2016
Vanzelf Mediawijs-2016Sophie Geelen
 
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013Angelique Brekelmans
 
Lezen en e hype 20131211
Lezen en e hype 20131211Lezen en e hype 20131211
Lezen en e hype 20131211An Feyfer
 
Music is my aeroplane: Paul van Nierop's proposition for masterthesis C-MD
Music is my aeroplane: Paul van Nierop's proposition for masterthesis C-MDMusic is my aeroplane: Paul van Nierop's proposition for masterthesis C-MD
Music is my aeroplane: Paul van Nierop's proposition for masterthesis C-MDpavanie
 
SamenLerenGeneratieZ1
SamenLerenGeneratieZ1SamenLerenGeneratieZ1
SamenLerenGeneratieZ1pkreutzer
 

Similar to Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts (20)

Programma workshops Onderwijs20dag zuid-holland
Programma workshops  Onderwijs20dag zuid-hollandProgramma workshops  Onderwijs20dag zuid-holland
Programma workshops Onderwijs20dag zuid-holland
 
Masterproef
MasterproefMasterproef
Masterproef
 
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
 
Co-teaching - Caroline Offerhaus
Co-teaching - Caroline OfferhausCo-teaching - Caroline Offerhaus
Co-teaching - Caroline Offerhaus
 
Tien Jaar Samen Werken Aan Samen Wonen. Wat Werkt
Tien Jaar Samen Werken Aan Samen Wonen. Wat WerktTien Jaar Samen Werken Aan Samen Wonen. Wat Werkt
Tien Jaar Samen Werken Aan Samen Wonen. Wat Werkt
 
Masterproef_Demanet_Nils_00606293
Masterproef_Demanet_Nils_00606293Masterproef_Demanet_Nils_00606293
Masterproef_Demanet_Nils_00606293
 
Boek 'sociale media op de basisschool'
Boek 'sociale media op de basisschool'Boek 'sociale media op de basisschool'
Boek 'sociale media op de basisschool'
 
Sociale media en didactiek CvI
Sociale media en didactiek CvISociale media en didactiek CvI
Sociale media en didactiek CvI
 
Adviesrapport dmxy
Adviesrapport dmxyAdviesrapport dmxy
Adviesrapport dmxy
 
Homo zappiens volwassen
Homo zappiens volwassenHomo zappiens volwassen
Homo zappiens volwassen
 
De lerende, onderzoekende pedagogisch medewerker (Anke van Keulen)
De lerende, onderzoekende pedagogisch medewerker (Anke van Keulen)De lerende, onderzoekende pedagogisch medewerker (Anke van Keulen)
De lerende, onderzoekende pedagogisch medewerker (Anke van Keulen)
 
Handout empathy@school
Handout empathy@schoolHandout empathy@school
Handout empathy@school
 
Homo zappiens of Homo slapiens
Homo zappiens of Homo slapiensHomo zappiens of Homo slapiens
Homo zappiens of Homo slapiens
 
Vanzelf Mediawijs-2016
Vanzelf Mediawijs-2016Vanzelf Mediawijs-2016
Vanzelf Mediawijs-2016
 
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013
 
Magazine onderwijs vanuit het hart 2013juni interview Astrid
Magazine onderwijs vanuit het hart  2013juni interview AstridMagazine onderwijs vanuit het hart  2013juni interview Astrid
Magazine onderwijs vanuit het hart 2013juni interview Astrid
 
Lezen en e hype 20131211
Lezen en e hype 20131211Lezen en e hype 20131211
Lezen en e hype 20131211
 
Discovery
DiscoveryDiscovery
Discovery
 
Music is my aeroplane: Paul van Nierop's proposition for masterthesis C-MD
Music is my aeroplane: Paul van Nierop's proposition for masterthesis C-MDMusic is my aeroplane: Paul van Nierop's proposition for masterthesis C-MD
Music is my aeroplane: Paul van Nierop's proposition for masterthesis C-MD
 
SamenLerenGeneratieZ1
SamenLerenGeneratieZ1SamenLerenGeneratieZ1
SamenLerenGeneratieZ1
 

Het faciliteren van spel in de publieke ruimte_Bachelorproef_FranRombauts

  • 1. Het faciliteren van spel in de publieke ruimte Bachelorproef ingediend voor het behalen van het diploma Bachelor Pedagogie van het Jonge Kind Naam: Fran Rombauts Interne promotor: Joke Den Haese Externe promotor: Eva De Baerdemaeker Academiejaar: 2015-2016 Erasmushogeschool Brussel Departement EDU Laarbeeklaan 121 | B-1090 Brussel
  • 2.
  • 3. Het faciliteren van spel in de publieke ruimte Aantal woorden: 16855
  • 4. Abstract Het faciliteren van spel in de publieke ruimte FRAN ROMBAUTS | Erasmus Hogeschool Brussels, België Doel Dit onderzoek heeft twee hoofddoelen: het onderzoeken van het effect van co-creatie (door middel van een wedstrijd) van een spelprikkel (playbox) op het spelgedrag van kinderen en nagaan of deze collectief ontwikkelde spelprikkel het spelen van (ongeorganiseerde) groepen in de stedelijke publieke ruimte kan faciliteren. Daarnaast werd onderzocht hoe deze spelprikkel autonoom kan functioneren. Theoretisch kader Om deze vragen te onderzoeken werd beroep gedaan op literatuur die het effect van co-creatie en van verschillende soorten spelprikkels op spelgedrag van kinderen aantoont. Daarnaast werd er verdiept in belangrijke concepten om de context van de onderzoeksvraag beter te begrijpen. Methodologie Data voor dit onderzoek werd verkregen uit observaties, informele gesprekken en interviews. Participatieve observaties vonden plaats doorheen het volledige onderzoek en brachten het spelgedrag van de kinderen in kaart, de expertinterviews zorgden voor een verdieping in thema’s uit de literatuur en hielpen bij het beantwoorden van de deelvragen, de interviews met kinderen toetste naar het effect van co-creatie. Resultaten/conclusie Uit analyse van de observaties en interviews met de kinderen blijkt dat de collectief ontwikkelde playbox een meerwaarde biedt om het spel in de stedelijke publieke ruimte te faciliteren. Het feit dat dit concept collectief ontwikkeld werd, bleek veel minder effect te hebben op het spelgedrag dan het informeren van de kinderen. De dialoog met de kinderen en de publiciteit hadden dus meer effect dan het al dan niet winnen van een wedstrijd. Sleutelwoorden: publieke ruimte, co-creatie, spelprikkel, gedeeld ruimtegebruik, 3de pedagoog.
  • 5. Facilitating children’s play in public spaces FRAN ROMBAUTS | Erasmus University College of Brussels, Belgium Goal This study has two major goals, the first one is to investigate the effects of co-creation (by means of a contest) of a play impuls (playbox) on children’s play behaviour. The other one is to monitor if this impuls can facilitate the playing of (unorganized) groups in urban public space. It was also examined how this impuls could function autonomously. Theoretical framework To investigate these questions, we used literature that demonstrates the effect of co-creation and different types of play impulses at children’s play behavior. In addition there was also research into literature about important concepts, to understand the context of this research better. Methods Data for this study were obtained from observations, informal conversations and interviews. Participative observations were taken during the whole period of the study and mapped out the children’s play behavior. The interviews with experts led to more specialized literature and helped by answering the questions of this study. The interviews with the children helped to investigate the effect of co-creation. Results/conclusion Analyses of the observations and interviews showed that the co-created playbox is an added value to facilitate childrens’s play in urban public space. It also showed that the fact it was co-created, had less effect on their play than having regular dialogs with them and giving them information. Dialogs with the children and publicity had more effect than the motivation of winning a competition. Keywords: urban space, co-creating, play impulses, shared space, the third pedagogue.
  • 6. I Woord vooraf Ter afsluiting van mijn studies pedagogie van het jonge kind liep ik stage bij vzw Cultureghem, te Kuregem. Drie jaar geleden begon ik aan deze opleiding, waarbij ik door de verschillende stages heen groeide in mijn rol als pedagogisch coach. Dit jaar wou ik voor mezelf een uitdaging aangaan en koos ik voor een verbredende stage in de sociaal-culturele sector. Door wat opzoekwerk op het internet was ik meteen verkocht aan Cultureghem. Een unieke stageplek, die mijn groeikansen als coach enorm hebben vergroot. Samen met mijn interne promotor, Joke Den Haese en externe promotor, Eva De Baerdemaeker, heb ik de onderzoeksvraag voor deze bachelorproef bedacht. Geen eenvoudige opdracht, hier hebben we meerdere keren onze hoofden over gebroken. Voor mij was het een heel vernieuwend onderwerp waar ik door het lezen van literatuur steeds meer interesse voor kreeg en veel over bijleerde. Ik leerde zo ook veel linken leggen, die ik eerst niet zag met andere opleidingsonderdelen. Dit onderzoek raakt mij persoonlijk omdat ik het belangrijk vind dat elk kind een speelplek heeft waar hij/zij zich kan uitleven en zich welkom voelt. Deze bachelorproef had ik nooit kunnen realiseren zonder de steun en expertise van een aantal personen. Allereerst wil ik Joke Den Haese, mijn interne promotor en stagebegeleider bedanken voor begeleiding en opvolging van mijn stage en voor de steeds kritische suggesties bij het nalezen van dit eindwerk. Tevens wil ik Eva De Baerdemaeker, mijn interne promotor en verantwoordelijke van vzw Cultureghem, bedanken voor de kansen die ik kreeg tijdens deze stage en voor de begeleiding tijdens dit onderzoek. Dank ook aan alle andere medewerkers en vrijwilligers bij Cultureghem om mij steeds bij te staan in het onderzoek en tijdens de stage. Graag zou ik ook nog Peter Dekeyser (Kind & Samenleving) en Raf Verbruggen (De Ambrassade) bedanken voor het delen van hun expertise. Tot slot en zeker niet onbelangrijk , dank aan mijn familie en vrienden voor hun steun en advies tijdens het schrijven van deze bachelorproef.
  • 7. II Inhoudsopgave Woord vooraf ........................................................................................................................................... I Inhoudsopgave........................................................................................................................................ II Lijst van tabellen en figuren .................................................................................................................... 1 Inleiding................................................................................................................................................... 2 1 Literatuuronderzoek........................................................................................................................ 5 De stad als opvoedingscontext................................................................................................ 5 1.1.1 De Brusselse context ....................................................................................................... 6 1.1.2 Achtergestelde buurten .................................................................................................. 7 Publieke ruimte in de stad..................................................................................................... 10 1.2.1 “Gedeeld en tijdelijk ruimtegebruik” ............................................................................ 11 Kindgerichte publieke ruimte................................................................................................ 13 1.3.1 Publieke ruimte als medeopvoeder .............................................................................. 14 Ontwerpen van kindgerichte publieke ruimte...................................................................... 15 1.4.1 Co-creatie van publieke ruimte..................................................................................... 16 1.4.2 Speelweefsel.................................................................................................................. 19 1.4.3 Verbindingsweefsel ....................................................................................................... 19 1.4.4 Spelprikkels.................................................................................................................... 20 2 Theoretisch kader.......................................................................................................................... 23 3 Methodologie en onderzoekscontext ........................................................................................... 24 Onderzoeksvraag................................................................................................................... 24 Analyse .................................................................................................................................. 24 Plan en ingreep...................................................................................................................... 26 3.3.1 Dataverzamelingstechnieken ........................................................................................ 27 4 Resultaten...................................................................................................................................... 30 Spelprikkels............................................................................................................................ 30 4.1.1 Expliciete spelprikkels.................................................................................................... 30 4.1.2 Impliciete spelprikkels................................................................................................... 34 Onbenutte stedelijke publieke ruimte .................................................................................. 35 Autonoom functioneren........................................................................................................ 35 Collectief ontwikkelen........................................................................................................... 37 4.4.1 Participatieladder van Hart ........................................................................................... 37 4.4.2 Waarde van winnen ...................................................................................................... 38 4.4.3 Invloed op spelgedrag ................................................................................................... 40 5 Conclusie en discussie ................................................................................................................... 43
  • 8. III Aanbevelingen....................................................................................................................... 45 6 Bibliografie..................................................................................................................................... 47 7 Bijlagen.......................................................................................................................................... 52 CD-rom .................................................................................................................................. 52 Bijgevoegd............................................................................................................................. 53 Bijlage 1: Voorbeeld interview deelnemers playbox..................................................................... 53 Bijlage 2: Blanco experteninterview Raf Verbruggen.................................................................... 56 Bijlage 3: Informed consent .......................................................................................................... 57
  • 9. 1 Lijst van tabellen en figuren Tabel 1: Score van tevredenheid voor alle onderzochte wijken (per jaar) (Luyten, 2013)..................... 8 Tabel 2: Overzicht van de tevredenheidsscores per item en per woonwijk voor het onderzoeksjaar HIG 2011-12 (Luyten, 2013) .................................................................................................................... 9 Figuur 1: Participatieladder van Hart (Hart, 1992)................................................................................ 18 Figuur 2: Theoretisch kader................................................................................................................... 23 Figuur 3: Overdekte site van Abattoir (Cultureghem, 2014)................................................................. 30 Figuur 4: Court-Circuit (Cultureghem, 2014)......................................................................................... 31 Figuur 5: Spelkaart Court-Circuit (Cultureghem, 2014)......................................................................... 32 Figuur 6: Playox (meccano) (Cultureghem, 2016)................................................................................. 33 Figuur 7: Playbox (boks) (Cultureghem,2016)....................................................................................... 33 Figuur 8: Hekjes op site (Cultureghem, 2014)....................................................................................... 34 Figuur 9: Cirkeldiagram (waarde van winnen) ...................................................................................... 39 Figuur 10: Cirkeldiagram (Interesse om te komen spelen) ................................................................... 40 Figuur 11: Cirkeldiagram (spelgedrag 1) ............................................................................................... 41 Figuur 12: Cirkeldiagram (spelgedrag 2) ............................................................................................... 42
  • 10. 2 Inleiding Steeds meer speelplekken in de stad verdwijnen en krijgen andere functies. Dit zorgt er voor dat er steeds minder ruimte is voor spel. Kinderen worden teruggedrongen naar restruimtes en andere plekken die eigenlijk niet als speelplek dienen. Resterende speelplekken zijn steeds moeilijker bereikbaar, omdat ze ver weg liggen en het toenemende verkeer steeds gevaarlijker wordt. Kinderen kunnen zich steeds minder zelfstandig verplaatsen naar speelplekken en blijven bijgevolg vaker binnen en bewegen minder (Kennisplatform Verkeer en Vervoer, 2008). Deze nood voelt men ook in Kuregem. Uit analyse van de ULB-IGEAT1 en het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn (2010) blijkt dat Kuregem wordt gekenmerkt door een zeer hoge bevolkingsdichtheid: 13 500 inwoners/km2 . De woningen zijn vaak verouderd en ingericht als opbrengstgebouwen. De grote gezinnen zijn in Kuregem oververtegenwoordigd, wat ervoor zorgt dat de bevolkingsdichtheid ook binnenshuis groot is en er dus gebrek aan ruimte is. Een belangrijke tendens in onze samenleving en in het bijzonder binnen het Brussel Hoofdstedelijk Gewest (BHG), is de groeiende sociale dualiteit. Dit wil zeggen dat er een groeiende kloof is tussen bevolkingsgroepen, waardoor bepaalde bevolkingsgroepen geïsoleerd raken. Dit is het gevolg van stijgende vastgoedprijzen en het vestigen van commerciële instellingen, gericht op de middenklasse, in achtergestelde buurten. Hierdoor worden deze buurten geconfronteerd met enkele sociale uitdagingen. Zo voorzien de demografische voorspellingen de komende tien tot twintig jaar een bevolkingsgroei van meer dan 15 % in de kansarme wijken rond de kanaalzone (de arme sikkel). Dit leidt automatisch tot een hogere bevolkingsdichtheid, wat op zijn beurt weer gevolgen heeft voor de gezondheid en levenskwaliteit van de inwoners van deze wijken (Platform Kanal, 2009). Om bovengenoemde redenen is er in Kuregem urgentie naar een betere levenskwaliteit, woningen en meer open ruimtes (Platform Kanal, 2009). Kinderen hebben niet alleen nood aan open speelruimte, het is ook een kinderrecht. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) (1989) vermeldt dit in art. 31. In art. 31 staat : De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven. De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven, bevorderen de verwezenlijking van dit recht en stimuleren het bieden van passende en voor ieder gelijke kansen op culturele, artistieke en creatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding. (Verenigde Naties, 1989). 1 Institut de Gestion de l’Environnement et de l’Aménagement du Territoire van de Université Libre de Bruxelles.
  • 11. 3 Cultureghem probeert een antwoord te bieden op dat gebrek aan meer open ruimte via tal van projecten. Cultureghem is een vzw, gevestigd in het hartje van Kuregem, een van de achtergestelde wijken van Brussel (Sacco,2010). De vzw is gevestigd op de site van de Abattoir, een belangrijke industriële site (Rosenfeld,2013) vernoemd naar de plaats waar het zich bevindt, de slachthuizen van Kuregem (Mascia, Devleeshouwer, Sacco, & Torrekens, 2015). Deze site telt 40.000 m2 en ontvangt wekelijks 100.000 bezoekers op de verschillende markten. NV Abattoir is beheerder van deze site, wat willen zeggen dat ze instaan voor het onderhoud, dat er steeds een conciërge van wacht is en dat de site ook vanaf een bepaald uur ’s avonds sluit. De poorten gaan ’s ochtends weer open, dan kan iedereen weer op de site. In 2012 werd Cultureghem opgericht door Eva De Baerdemaeker in samenwerking met NV Abattoir, waardoor naast de economische dimensie ook een socio-culturele dimensie ontstond op de site. Op die manier wou Cultureghem op een creatieve en positieve manier maximaal gebruik maken van de site (De Baerdemaeker, 2014). Sinds september 2012 vormt Cultureghem deze site, op de dagen dat er geen markt is, om tot een bruisende ontmoetingsplek voor alle inwoners van de kansarme wijk Kuregem en bij uitbreiding Brussel (Thuis in de stad, 2015). Cultureghem organiseert hier tal van laagdrempelige activiteiten voor buurtbewoners, scholen, organisaties, Brusselaars en al wie wil. Een belangrijk kenmerk van Cultureghem is dat ze niet vastgeroest zitten, maar mobiel zijn. De mensen komen dus niet enkel naar Cultureghem, maar Cultureghem gaat ook naar de mensen. Een ander belangrijk kenmerk is dat ze inspelen op de actualiteit en noden van de stad. Dit zijn belangrijke kenmerken in een bruisende stad die zich steeds verder ontwikkelt, groeit en om aanpassing vraagt. Hoewel ze inspelen op de omgeving, beperken ze zich niet tot de buurt alleen. Mensen uit alle lagen van de bevolking en uithoeken van de wereld zijn welkom bij Cultureghem (De Baerdemaeker, 2015). Via laagdrempelige projecten probeert Cultureghem een antwoord te bieden op de behoefte van de Brusselse inwoners aan kwaliteitsvolle publieke ruimte. Hun missie is om een kwalitatieve invulling te vinden voor deze publieke ruimte en om op die plek het grootste overdekte speelplein van Brussel te creëren. Ze gaan op zoek naar projecten, implementeren deze en laten ze steeds verder groeien. Maar ook projecten die niet werken, kunnen de basis vormen voor een volgend project. Via deze weg willen ze ontmoeting tot stand brengen en deze plek teruggeven aan de buurtbewoners (De Baerdemaeker, 2015). De twee grootste projecten van Cultureghem zijn KETMET en KOOKMET. KOOKMET is een educatieve activiteit voor scholen of bedrijven, die elke vrijdag plaatsvindt, waarbij er letterlijk tussen de marktkramers wordt gekookt op mobiele keukens. Op die manier spelen ze in op de vraag naar meer toegankelijke, gezonde en goedkope (of zelf gratis) voeding. Tijdens KOOKMET staat alles in kader van ontmoeting en het creëren van een sociale mix. KETMET is een laagdrempelig activiteitenaanbod op woensdagnamiddag waarbij de Abattoir wordt omgetoverd tot het grootste overdekte speelplein van Brussel. Het PLAYBOX project is een van hun nieuwe projecten. Een playbox is een grote spelkoffer op wielen, die tot doel heeft het spelen te faciliteren op de site van Abattoir. De playboxen werden collectief ontwikkeld, aan de hand van een wedstrijd. Alle geïnteresseerden uit de buurt werden opgeroepen om hun idee in te zenden.
  • 12. 4 Er werden ook ateliers gegeven in scholen, waar de kinderen samen met een medewerker van Cultureghem hun idee konden uitwerken en zo ook de organisatie leerden kennen. Een jury bestaande uit leden met een verschillende achtergrond, selecteerde vervolgens de beste ideeën. Om alle ideeën een kans te kunnen geven, werden alle (realiseerbare) ideeën onderverdeeld onder vijf noemers. Op die manier werden alle ideeën gekozen, behalve de onrealiseerbare. Op het grote KETMET feest werden de gekozen playboxen bekend gemaakt aan de hand van vijf zelf uitgevonden “wijken”, die in de verschillende gangen van de overdekte marktplaats vonden. Elke wijk had een thema waar de boxen thuis hoorden. In dit onderzoek werd achterhaald of de playboxen in staat zijn om het spelen in onbenutte stedelijke publieke ruimte te faciliteren. Daarnaast werd ook onderzocht wat de invloed van co-creatie (via deze wedstrijd) was op het spelgedrag van de kinderen en hoe deze playboxen autonoom konden functioneren. De vraag naar dit onderzoek kwam vanuit Cultureghem zelf, wat wijst op de nood aan dit onderzoek. Maar ook vanuit de praktijk is er vraag naar onderzoek rond dit thema. Het Pedagogisch Instituut J.L. Vivès VZW moedigt speelruimte onderzoekers aan om onderzoek te voeren op niveau van de straat en buurt. Enkel door in te zoomen op dat microniveau kan men observaties en interviews gebruiken om conclusies te trekken die leiden tot aanbevelingen op macroniveau. Deze aanbevelingen kunnen een basis vormen voor beslissingen op macroniveau (Feys, 2009). De bachelorproef bestaat uit vier grote onderdelen die bijdragen tot het beantwoorden van de onderzoeksvraag: Kan het (collectief) ontwikkelen van een spelprikkel (onder de vorm van een playbox) het spelen van (ongeorganiseerde) groepen, zoals gezinnen en kinderen uit de buurt, in een onbenutte stedelijke publieke ruimte faciliteren? In het eerste deel, de literatuurstudie, wordt relevante literatuur rond het onderwerp besproken. Beginnende met de context van de onderzochte setting te verhelderen aan de hand van literatuur over de stad en meer specifiek over Brussel en Kuregem. Vervolgens worden de concepten “collectief ontwikkelen”, “spelprikkels” en “onbenutte stedelijke publieke ruimte” geduid aan de hand van literatuur, voorgaande onderzoeken en relevante theorieën. Het tweede deel omvat de methodologie die gebruikt is voor deze studie. Het onderzoek verliep volgens de stappen van actieonderzoek. De onderzoekscontext wordt kort weergegeven en nadien worden de verschillende stappen en gebruikte dataverzamelingstechnieken uitgebreid verantwoord en omschreven. Deel drie geeft de resultaten van het onderzoek weer, waarin per onderzoeksvraag de resultaten van de gebruikte dataverzamelingstechnieken, voor het beantwoorden van die vraag, worden beschreven. Beginnende met het beantwoorden van: “Welke (spel)prikkels zijn reeds aanwezig? Werden deze collectief ontwikkeld?” om het geheel te kaderen. Dit onderdeel dient als bril voor de volgende onderdelen. De resultaten worden hier gevisualiseerd aan de hand van afbeeldingen en citaten. Vervolgens wordt: “Wat wordt begrepen onder ‘onbenutte stedelijke publieke ruimte’, waarin komt dit tot uiting?” geduid vanuit de literatuur. Als derde komt: “Kan deze spelprikkel autonoom functioneren? Zo ja, wat zorgt ervoor dat deze autonoom kan functioneren?” aan bod. Hier wordt uitgelegd hoe deze deelvraag behandeld werd. Tot slot wordt de deelvraag: “Heeft het feit dat de playbox collectief ontwikkeld werd, invloed op het spelgedrag van de kinderen?” behandeld en verduidelijk aan de hand van cirkeldiagrammen. In de resultaten wordt de link gemaakt met de literatuurstudie.
  • 13. 5 1 Literatuuronderzoek De stad als opvoedingscontext Opvoeden is nodig, zowel om het kind voor te bereiden op een open en onzekere toekomst in de wereld als voor het voortbestaan van die wereld. Bij opvoeding draait het dus om voortzetting én vernieuwing van de wereld (Arendt, 1994). In onze huidige samenleving gaan kinderen een steeds minder voorspelbare toekomst tegemoet, zeker bij het opvoeden in een multi-etnische stad. Dit komt omdat de oude en de nieuwe wereld steeds minder vanzelfsprekend op elkaar aansluiten (Pels, 2010), in het bijzonder voor de niet-Westerse ouders, die een omschakeling van cultuur hebben gemaakt. Zij worstelen vaak nog sterker dan autochtone ouders met gevoelens van onzekerheid en onmacht omwille van de sterke polariteit tussen de oude en de nieuwe cultuur of wereld (Pels, Distelbrink, & Postma, 2009). Maar ook de autochtone opvoeders worden in stedelijke gebieden geconfronteerd met nieuwe uitdagingen die leiden tot opvoedingsonzekerheid. Opvoeding gebeurt niet enkel binnen het gezin, kinderen worden ook in andere contexten opgevoed (school, buurt, moskee,…) zo ontstaat een pedagogisch netwerk rond het gezin. Dit zorgt ervoor dat deze onzekerheid niet enkel plaats vindt binnen het gezin, maar ook in de bredere pedagogische context rond het gezin (Pels, 2010). Vanaf de jaren 1960 kreeg de stad een negatief beeld van vol, onveilig en onhygiënisch en bijgevolg een slechte plek om kinderen op te voeden. Dit zorgde voor een massale suburbanisatie, waarbij gezinnen die zich dat konden veroorloven van de stad naar het platteland trokken. Deze stadsvlucht hield jarenlang aan (Karsten, 2014). De prijs van woningen in de stad, stuurde vele jonge gezinnen over de gewestgrenzen heen, waar meer betaalbare koop- of huurwoningen waren (Deboosere, Eggerickx, Van Hecke, & Wayens, 2009). Er was ook een andere groep, die financieel geen keuze had en noodgedwongen in de stad moest blijven wonen. De stad ontwikkelde zich tot een woonmilieu met voornamelijk kinderloze huishoudens. Deze ontwikkeling sloeg gaten in het sociaal weefsel van de stad, dit had negatieve gevolgen op sociaal en fysiek vlak. Het zorgde voor veel onbewoonbaar verklaarde woningen, achterstallig onderhoud van starten en pleinen en armoede bij gezinnen die niet konden wegtrekken uit de stad (Karsten, 2014). De stad kwam er langzamerhand weer bovenop. Woningen, pleinen en winkels werden opgeknapt en er werden nieuwe voorzieningen gebouwd. Tegelijkertijd veranderde de werkgelegenheid, er kwamen nieuwe, schone werkgelegenheden van dienstverlening, cultuur en toerisme. Vanwege die nieuwe concentratie van werkgelegenheid en ook de mogelijkheid voor cultuur en consumptie, kreeg de stad opnieuw aantrek en dan vooral bij de middenklassengezinnen. Dit alles betekent niet dat alle gezinnen in de stad willen blijven wonen, deze nieuwe ontwikkeling duidt op de differentiatie van woonwensen. Naast de middenklasse huishoudens met een sterke culturele oriëntatie zijn er namelijk ook een grote groep migrantengezinnen die eigenlijk veel minder keuze hebben om wel of niet in stedelijk gebied te gaan wonen (Karsten,2014).
  • 14. 6 De woonomgeving van kinderen is een belangrijke beïnvloedende factor in hun socialisatieproces. Door in aanwezigheid in de woonomgeving en deelname aan lokale sociale praktijken leren ze voortdurend bepaalde opvattingen over burgerschap en gemeenschap, deze zullen verschillen per wijk. In kansrijke wijken draait het socialisatieproces hoofdzakelijk rond het uitbouwen van een individueel levenstraject en individuele competenties. Terwijl het in kansarme wijken meer draait om “leren omgaan met de reële diversiteit in een gemeenschap”. Dat blijkt uit onderzoek van De Visscher (2003) in Gent. De verstedelijking van onze samenleving speelt een belangrijke rol in dat socialisatieproces en brengt andere maatschappelijke ontwikkelingen met zich mee die een belangrijke rol spelen in dat socialisatieproces. Deze ontwikkelingen bevinden zich op vlak van diversiteit, complexiteit, bevolkingsdichtheid en anonimiteit van de samenleving (De Visscher, 2003). De Visscher (2003) haalt wel aan dat zowel in kansrijke als kansarme buurten heel wat te leren valt over samenleven in diversiteit en dat kinderen uit een kansarm milieu niet persé minder kansen hebben om hun individueel levenstraject vorm te geven en hun maatschappelijke kansen te vergroten. Vanuit de pedagogiek zet men steeds meer in op de stad als leer-, speel- en ontmoetingsruimte, met als doel leren omgaan met hét onbekende en met dé onbekende. Om deze spanning te beheersen probeert men de publieke ruimte en de kinderen op elkaar af te stemmen. Dit gebeurt niet alleen vanuit een pedagogische invalshoek maar ook vanuit planningsconcepten, zoals stedelijk speelweefsel en kindgerichte planning. Het resultaat hiervan zijn pedagogische praktijken zoals een buitenspeeldag (De Visscher,2003). Hieronder wordt toegespitst op de stad Brussel als opvoedingscontext. 1.1.1 De Brusselse context Brussel telde bij de officiële telling van 1 januari 2008, 1.048.491 inwoners. De gemiddelde leeftijd van de Brusselse bevolking in 2006 telde 37,8 jaar, wat hen de jongste bevolking van het land maakt. De stad wordt gekenmerkt door migratie, dat heeft de demografische ontwikkeling van Brussel de laatste 150 jaar sterk beïnvloed en doet dit nog steeds. Dit brengt gevolgen met zich mee zoals bevolkingsgroei binnen Brussel en dus ook een grotere bevolkingsdichtheid. Migranten vestigen zich sinds het begin van de migratiestroom in dezelfde (kansarme) wijken en dit kent een vrij grote inertie. Dit leidt tot ruimtelijke differentiatie tussen armere wijken, gemengde buurten en de welvarende stadsdelen (Deboosere, Eggerickx, Hecke, & Wayens, 2009). Een andere factor die de recente bevolkingsgroei sterk beïnvloedt, zijn de ouders met jonge kinderen die in de stad blijven wonen. Dit gebeurt niet omdat de stad kindvriendelijker is geworden, maar omdat deze gezinnen bewust kiezen voor stedelijk wonen. De belangrijkste reden voor deze groei is het toenemend aantal kinderen dat geboren wordt binnen kansarme gezinnen. Voor deze gezinnen is suburbanisatie naar een betere en betaalbare woning niet altijd mogelijk. De sterkste natuurlijke groei door geboorten vindt plaats in de armste gemeenten van de eerste kroon2 . Dit verklaart ook waarom deze gemeenten de jongste bevolking en de grootste proportie jonge kinderen tellen Bij een telling en vergelijking van de geboortecertificaten van 1998 en 2004, kwam Anderlecht op de tweede plaats met een groeiratio van 1,40. 2 Gemeenten van de eerste kroon : Anderlecht, Brussel, Elsene, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Gillis, Sint- Joost-ten-Noode, Schaarbeek.
  • 15. 7 Enkel Koekelberg scoorde hoger met een groeiratio van 1,47 (Deboosere, Eggerickx, Hecke, & Wayens, 2009). Brussel heeft nood aan toekomstgerichte projecten, zodat Brussel, in alle opzichten, een aangename plek is om te wonen. Hiervoor is speciale aandacht nodig voor achtergestelde buurten en vooral voor de kinderen en jongeren die opgroeien in deze wijken. 1.1.2 Achtergestelde buurten In een stad als Brussel neemt al sinds de jaren tachtig de sociale ongelijkheid toe. Er heerst een grote ruimtelijke differentiatie tussen de rijke en de arme buurten. In de arme buurten zijn sociale voorzieningen schaarser en van mindere kwaliteit en heerst er een grote concentratie aan armen. De inwoners van deze buurten raken hier sociaal geïsoleerd. Ze hebben vaak enkel zichzelf om op te rekenen om uit de kansarmoede te geraken. Deze woonzones worden achtergebleven buurten genoemd (Kesteloot, Roesems, & Vandenbroecke, 2002). Achtergestelde buurt is een benaming voor de allerarmste buurten. Deze hebben meer nodig dan alleen armoedebestrijding. Er is nood aan een beleid met aandacht voor buurtontwikkeling. Om dit te realiseren is er een duidelijke afbakening nodig van die buurten. Dit is niet vanzelfsprekend. Want voor het aanduiden van achtergestelde buurten bestaat geen eenduidige operationalisering. Aanduiding van achtergestelde buurten is dus steeds een sociaalwetenschappelijke constructie. Het ministerie van de Vlaamse gemeenschap bracht in 1996 een atlas uit waar de achtergestelde buurten op basis van 23 indicatoren zijn aangeduid. Deze kaarten bieden een gedetailleerd beeld van de ruimtelijke achterstelling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Kesteloot, Roesems, & Vandenbroecke, 2002). De Visscher (2003) stelt vast dat een kansarme woonomgeving niet noodzakelijk bijdraagt tot een kansarme opvoeding en omgekeerd zal een kansrijke omgeving niet automatisch leiden tot een kansrijke opvoeding. Want zowel in kansrijke als kansarme buurten valt veel te leren over de diverse samenleving. Met deze stelling erkent hij dat er in een kansarme woonomgeving diverse factoren aanwezig kunnen zijn die de opvoeding op een positieve manier beïnvloeden. Maar belangrijk is ook dat deze stelling de feitelijke concentratie van probleemsituaties in kansarme wijken, maar ook in de kansrijke wijken niet ontkent. Hieronder wordt ingezoomd op één van de achtergestelde buurten in Brussel, Kuregem, als opvoedingscontext. 1.1.2.1 Kuregem Kuregem vormt samen met Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek en Sint-Joost-ten-Node de arme sikkel. De arme sikkel is een benaming voor kansarme wijken, met hoge bevolkingsdichtheid, groot aandeel aan immigranten en veel werkloosheid. Kuregem komt regelmatig in een slecht daglicht in de media. Het gaat dan voornamelijk over criminele feiten, politiecontroles en een algemeen gevoel van onveiligheid (Sacco, 2010). Meert, Mistieans en Kesteloot (1995) stellen dat Kuregem in de steek werd gelaten door het gemeentebestuur omdat deze wijk voornamelijk bestond uit migranten en dus van weinig electoraal belang was. Deze desinteresse van de gemeente bracht gevolgen met zich mee. Het aantal sociale problemen steeg, waarnaast ook fysieke verloedering van de wijk.
  • 16. 8 Vanaf 1990 trokken hogere niveaus (gewestelijk, federaal en Europees) de problemen naar zich toe en toonden opnieuw belangstelling voor de achtergestelde wijken, onder de vorm van nieuwe beleidsmaatregelen. Kuregem is naast een sociaal geïsoleerde wijk, ook een geografisch geïsoleerde wijk. De wijk ligt ingeklemd tussen de spoorlijnen van het Zuidstation, het kanaal Brussel-Charleroi en de lanen van de kleine ring (R20). Het kanaal snijdt Kuregem af van de andere wijken in Anderlecht (Sacco, 2010). Zoals eerder vermeld bestaat Kuregem hoofdzakelijk uit migranten. Kuregem is al decennia lang een transitwijk. De wijk functioneert als toegangspoort tot de stad. Migranten vestigen zich in afwachting van een betere sociaaleconomische situatie. In een onderzoek naar gezinsvriendelijkheid van woonwijken (Luyten, 2013) werden 472 respondenten uit 24 verschillende wijken in België en Nederland ondervraagd. Kuregem kreeg de laagste totale tevredenheidsscore (2,9). Dit ligt net onder de neutrale score (3)3 (zie Tabel 1). Deze totaalscore werd berekend op basis van de score die de 14 respondenten uit Kuregem gaven op de verschillende bevraagde items (zie Tabel 2). Dit onderzoek heeft echter zijn beperkingen, omdat het aantal respondenten per wijk sterk verschilt. Kuregem ligt met zijn 14 respondenten tussen het laagst aantal respondenten in Herzele (6) en het hoogte aantal in Zwijndrecht (40). 3 In het interview werden de respondenten gevraagd om per item hun eigen wijk te evalueren. Hierbij konden ze gebruik maken van een schaal met vijf scores: 5 = zeer tevreden 4 = tevreden 3 = neutraal 2 = ontevreden 1 = zeer ontevreden. Tabel 1: Score van tevredenheid voor alle onderzochte wijken (per jaar) (Luyten, 2013)
  • 17. 9 In Tabel 2 wordt een overzicht van de tevredenheidsscores gegeven per item en woonwijk. Hieruit kan worden afgeleid dat Kuregem op gebied van de omgevingsfactoren in de wijk lager scoort op voldoende groen en netheid. Op vlak van activiteitenaanbod scoort Kuregem laag op de aanwezigheid van speeltuinen voor kleine kinderen en andere jeugd- en vrijetijdsvoorzieningen. Op vlak van mobiliteit en veiligheid scoort Kuregem laag op de fiets- en voetpaden, beperking van autosnelheid en de criminaliteit. Activiteiten waar buren elkaar ontmoeten zijn ook eerder afwezig in Kuregem. ‘Contacten met andere gezinnen en sociale samenhang’ krijgt een gemiddelde tot hoge score. Dit wil zeggen dat men beroep kan doen op elkaar en dat er dus goede contacten zijn tussen buren. Het openbaar vervoer en de bereikbaarheid van het werk krijgen ook een hoge score. Net als kinderopvang en scholen in de buurt. Tot slot scoort ook nog het algemeen vertrouwen in de mens en voorzieningen gemiddeld. Hieruit kan men concluderen dat de zwakkere punten vooral met veiligheid, netheid en voldoende speelplekken te maken hebben en dat de troeven van Kuregem vooral te vinden zijn in sociale contacten met elkaar, het openbaar vervoer en dus de bereikbaarheid van voorzieningen. Tabel 2: Overzicht van de tevredenheidsscores per item en per woonwijk voor het onderzoeksjaar HIG 2011-12 (Luyten, 2013)
  • 18. 10 Publieke ruimte in de stad The council for Europe identificeert ‘publieke ruimte’ als een essentieel onderdeel van menselijk erfgoed. Zowel op vlak van architectuur als op ethisch vlak word het bevonden als een sterk element van de stad. Door het ondersteunen van economische doelstellingen en activiteiten vervult de publieke ruimte een educatieve rol en draagt bij tot het bevorderen van sociale interactie en ontwikkeling van de gemeenschap (Montenegro, Beirão, & Duarte, 2012). Ook andere onderzoekers van ‘publieke ruimte’ zoals Krier (2012) halen aan dat de publieke ruimte voordelen biedt op sociaal en economisch vlak. Krier definieert publieke ruimte als een ruimte die geometrisch begrensd is door verschillende hoogtes. De sociale dimensie hierin, is voor hem de relatie tussen de publieke ruimte en het publieke gebruik ervan. Het economisch voordeel van publieke ruimte is o.a. het positief effect op: de prijzen van onroerend goed, waarde van grond en op het niveau van investeringen. Daarnaast stimuleert het nog commerciële handel, wat op zijn beurt dan weer goed is voor het bedrijfsleven. Over het algemeen kan gezegd worden dat het helpt bij het verbeteren van regionale economische prestaties. Zoals hierboven al vermeld zijn er ook op sociaal vlak veel voordelen. Deze zijn onder andere leerkansen bieden aan kinderen door stimulatie van creatief spel en vermindering van ziekteverzuim. Spelen in publieke ruimte stimuleert sociale en cognitieve vaardigheden, als buffer tegen crimineel en asociaal gedrag. Aanwezigheid van publieke ruimte bevordert de sociale cohesie en samenhorigheidsgevoel in de buurt (Montenegro, Beirão & Duarte, 2012). Zoals eerder aangehaald is de woonomgeving een belangrijke beïnvloedende factor in het socialisatieproces van kinderen. In wijken waar de publieke ruimte weinig mogelijkheden biedt voor spontante sociale contacten, proberen kinderen hun sociale netwerken uit te breiden via hun deelname aan georganiseerde settings. Georganiseerde settings zijn plaatsen waar men gelijkgezinde leeftijdsgenoten ontmoet, zoals op school of tijdens het uitoefenen van hun hobby’s. Deze geïnstitutionaliseerde individualisering van hun leefwereld, bepaalt grotendeels hun sociale en ruimtelijke patroneren. Op die manier leren ze de publieke ruimte zien als een anonieme en functionele doorgang tussen private en georganiseerde settings. In de kansarmere wijken heeft de publieke ruimte een bredere betekenis als gebruiks- en ontmoetingsplek. Hier leren de kinderen door hun aanwezigheid in de woonomgeving, de publieke ruimte zien als een context waarin verschillende vormen van ontmoeting mogelijk zijn. Deze wordt echter begrensd door de mentaliteit die kinderen meekrijgen door familie en vrienden omtrent gebruik van de publieke ruimte. Ze zien de publieke ruimte als een ruimte die geclaimd wordt door verschillende groepen in de samenleving en krijgen de boodschap mee van deze ruimte te delen met mensen of groepen die anders zijn dan hen (De Visscher, 2003). Binnen het concept “publieke ruimte” is er ook de semipublieke ruimte, dat is een publieke ruimte die onder beheer is van een openbare of private partij, deze bepalen de regels van deze ruimte. Deze ruimte bevindt zich ergens tussen privaat en publiek. De ruimte is openbaar toegankelijk en heeft een publieke sfeer, maar er is wel een particulier eigenaar (Smulders, 2010).
  • 19. 11 1.2.1 “Gedeeld en tijdelijk ruimtegebruik” Gedeeld ruimtegebruik biedt een antwoord op het gebrek aan (publieke) ruimte in stedelijke gebieden. Beschikbare ruimte is er immers schaars en de financiële middelen zijn beperkt (Laukens, 2012). Gedeeld ruimtegebruik is bedoeld om tegemoet te komen aan de noden van verschillende doelgroepen. Het brengt verschillende voordelen met zich mee en tracht zo een oplossing te bieden voor uiteenlopende maatschappelijke problematieken, het is het ruimte-efficiënt en kostenefficiënt. Verschillende functies binnen één gebouw zorgt dat er in de kosten gedeeld kan worden en dat er meer ruimte vrij komt. Omdat men op deze manier de versnippering van openbare ruimte tegengaat stijgt de visuele kwaliteit (IDEA Consult, 2012). Steden zijn voortdurend in transformatie. Verandering van behoeften, gebruikers en visies zorgen voor tijdelijke maatschappelijke noden en dat zorgt ervoor dat er voortdurend moet worden gesleuteld aan stedelijke ruimte (De Smet, 2010). Gedeeld ruimtegebruik biedt flexibele antwoorden op deze tijdelijke maatschappelijke noden. Deze tijdelijke noden ontstaan door de demografische uitdagingen in steden. Zoals bijvoorbeeld de laatste jaren de nood aan bijkomende kinderopvang en lagere scholen. Wat wil zeggen dat binnen enkele jaren deze problemen kunnen verschuiven naar nood aan secundaire scholen of een te veel aan opvang en lagere scholen. Als deze urgente vragen zouden beantwoord worden met het bouwen van nieuwe structuur, zou dit veel te veel tijd vragen, waardoor het antwoord te laat zou komen. Gebruik maken van bestaande structuren maakt dus een sneller antwoord mogelijk. Voor het milieu biedt dit ook voordelen omdat het afbreken en opnieuw opbouwen van gebouwen tot grote milieubelasting leidt. Het wijzigen van functie echter brengt deze belasting niet met zich mee. Multifunctioneel gebruik van ruimte is een sociale meerwaarde omdat verschillende functies worden samengebracht, wat een wisselwerking tot stand brengt. De verschillende organisaties leren elkaar kennen en verlagen drempels voor de bezoekers (IDEA Consult, 2012). Een specifieke vorm van gedeeld ruimtegebruik is tijdelijk ruimtegebruik, een vorm van gebruik die zich ontwikkelt in afwachting van een gepland gebruik (De Smet, 2010). Gezien de grote vraag naar open en publieke ruimte is tijdelijk ruimtegebruik een efficiënte manier van extra ruimte creëren. Ruimtelijke projecten worden vaak voorafgegaan door lange planningsfases. Tijdens die periodes liggen die ruimten of gebieden er nutteloos bij, wat een negatieve invloed kan hebben op de omgeving. Deze tijdelijke pauzelandschappen moeten dus beschouwd worden als een kans voor de stad. Tijdelijke projecten die hier kunnen plaats vinden bieden tal van mogelijkheden om bij te dragen aan stedelijke (her)ontwikkeling. Hiervoor geldt echter geen uniforme aanpak, deze verschilt geval per geval. Het beleid zal hierin dus een faciliterende rol innemen (De Smet, 2013). Het is belangrijk dat steden voldoende ruimte blijven bieden voor experiment in pauzelandschappen. Op die manier kan stedelijke (her)ontwikkeling evolueren van tijdelijkheid naar duurzaamheid. Dit wil zeggen dat dit tijdelijke gebruik de kans biedt om op een experimentele en praktische manier naar oplossingen te zoeken (De Smet, 2013).
  • 20. 12 Hoewel in stedelijke de beschikbare ruimte schaars is (Laukens, 2012), is er ook een overschot aan ruimte die onbenut is. Dit heeft te maken een onregelmatige cyclus van ingebruikname, verlating en hergebruik van ruimte (De Smet, 2010). Dit komt enerzijds door het falen van de markt (overproductie), maar ook omdat de stad zelf steeds nieuwe kantoorpanden wil bouwen om te verdienen aan grondinkomsten. Nieuwe kantoorgebruikers verkiezen een nieuw pand boven het verbeteren van bestaande panden, met als gevolg dat verouderde panden steeds meer afdanken. Eigenbelang overheerst en het ontbreekt de stad aan een structurele aanpak, deze slechte ruimtelijke planning zorgt ervoor dat veel gebouwen of plekken leeg staan en onbenut zijn (Janssen-Jansen, 2010). De leegstaande ruimtes vragen om snelle herontwikkeling. Dit kan vanuit twee benaderingen gezien worden. Een eerste is de top-down benadering, waarbij van bovenuit een planmatige en studerende stadsontwikkeling wordt opgelegd, die het gebruik van de ruimt op (middel)lange termijn wil regelen. De tweede is de bottom-up benadering, deze is niet zo sturend en meer flexibel. Onbenutte ruimtes worden hier als expansieruimtes van de stad beschouwd, die de mogelijkheid bieden om nieuwe ontwikkelingen uit te testen en te laten groeien. Door tijdelijk ruimtegebruik zouden beide benaderingen een raakvlak kunnen vinden (De Smet, 2010).
  • 21. 13 Kindgerichte publieke ruimte Publieke ruimte moet kindgericht zijn, maar wat is kindgerichte publieke ruimte? In de twintigste eeuw vormde zich een ruimtelijke segregatie van kinderen in aparte omgevingen. Men onderscheidde de leefwereld van de kinderen duidelijk van die van de volwassene. Dit omdat de ontwikkelingspsychologie hier de dominante invalshoek vormde voor de studie van het kind. Lea Dasberg (zoals weergegeven in De Visscher & Reynaert, 2013) benoemde deze tendens in opvoeding als “het grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel”. Aan de basis van dit geromantiseerde kindbeeld lag de idee van oorspronkelijke onschuld en het kind dat beschermd moet worden (Hendrick, 1997). Het kind werd voorbereid op het burgerschap door ze tijdelijk buiten de samenleving te plaatsen. Dit romantische kindbeeld heeft een belangrijke invloed gehad op de ontwikkeling van afzonderlijke speelruimtes in de stad (Rogiers,2005). De pedagogische discussie over een kindvriendelijke stad is sterk aanwezig in het dominante discours over de woonomgeving aanpassen aan ontwikkelingsbehoeften en wensen van kinderen. Rogiers (2005) spreekt hier over het gevaar dat deze discussie, met het romantische kindbeeld als denkbeeld, uitmondt in een syndroom van Madurodam. Dit verwijst naar een attractiepark in Nederland, waar men de “echte” stad zoveel mogelijk nabootst. Alles is er in miniatuurversie, aangepast op de maat van kinderen. Hiermee wil hij zeggen dat interventies in de leefwereld van kinderen vaak een miniatuurversie zijn van bestaande praktijken uit de wereld van de volwassenen. Hij gebruikt Madurodam als een metafoor voor het beeld van een ideale woonomgeving voor kinderen, waar alles “op maat van kinderen is” en dus afgeschermd is van de volwassenwereld. De activiteiten en speelkansen ontwikkeld voor kinderen zijn steeds meer georganiseerd. Dit wil zeggen dat het activiteiten zijn met specifieke plaats en tijd en dat ze vaak ook nog geld kosten. Kinderen worden steeds meer lid van zulke geformaliseerde groepen. Deze groepen bestaan uit een sociologisch homogeen milieu, kansarme kinderen vallen hier dus buiten. Daarom is er zeker voor hen nood aan speelplek in de buurt (Stuyven, 2005). Het is voor kinderen belangrijk om in hun eigen buurt of straat te spelen, omdat dit hen helpt een eigen identiteit te creëren. Want ze kunnen buiten de directe controle van hun ouders spelen, terwijl ze in contact komen met de ruimere wereld van andere kinderen en volwassenen (Stuyven, 2005). De straat en buurt is de publieke zone waarin de kinderen het liefst tijd doorbrengen. Deze zone ligt tussen de private en publieke sfeer, de lokale sfeer of de zone van ecologische nabijheid (Baacke, 1979). Volgens Baacke is dit de zone waarin kinderen voor het eerst geconfronteerd worden met het onbekende, met een veilige thuisomgeving als achtergrond. Hij definieert de woonomgeving als een noodzakelijke sociaalpedagogische setting. Hij stelt een goed uitgebouwde woonomgeving met voldoende fysieke en mentale ruimte als belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het kind en zijn introductie in de samenleving (zoals weergegeven in De Visscher, 2008).
  • 22. 14 1.3.1 Publieke ruimte als medeopvoeder De Visscher (2008) stelt dat de publieke ruimte kan worden opgevat als medeopvoeder, die vorm krijgt door een onderliggende pedagogiek. Dit wil zeggen dat de kindgerichte publieke ruimte door haar ruimtelijke inrichting ontwikkelingsmogelijkheden voor het kind creëert. De woonomgeving beïnvloedt de leefwereld en het socialisatieproces van kinderen. Waar een kind opgroeit bepaalt mee met welke kansen en beperkingen het geconfronteerd wordt in zijn ontwikkeling (De Visscher, 2008). In het huidige dominante pedagogisch discours, blijft de publieke ruimte zo goed als afwezig, terwijl de straat en de publieke ruimte toch een belangrijk opvoedingsmilieu zijn voor kinderen. Daarom beschrijven Van Vliet (1983) en Matthews, Limb en Percy-Smith (1989) dit als “het vierde pedagogisch milieu”, naast het gezin, de school en georganiseerde vrije tijd. De invloed die de ongeorganiseerde publieke ruimte op kinderen heeft wordt in negatieve termen geformuleerd. Ze stellen dat dit vierde milieu vaak niet wordt erkend als een leer- en ontmoetingsplek. Dit wil niet zeggen dat de publieke ruimte meer pedagogisch verantwoord moet worden of kindgerichter. Maar wel dat dit vierde milieu moet erkend worden als relevant pedagogisch milieu en dat een pedagogische reflectie nodig is over de rol hiervan in de opvoeding en het socialisatieproces. Een andere pedagogische benadering die de ruimte als medeopvoeder erkent is de Reggio Emilia pedagogiek. Loriz Malaguzzi spreekt over de ruimte als derde pedagoog/opvoeder, naast de andere kinderen als eerste pedagoog en de volwassene als tweede pedagoog. Hier gaat het dus niet enkel om de ruimte als opvoedingsmilieu, maar als opvoeder zelf. Om zijn rol als derde pedagoog te vervullen, moet de ruimte flexibel zijn. Dit wil zeggen dat de ruimte steeds moet aangepast worden aan de behoeften van het kind, om hen zo te helpen kennis te construeren. De elementen die deel uit maken van de ruimte (materialen, constructies,…), worden niet gezien als passieve elementen maar net als elementen die beïnvloed worden door en invloed hebben op de kinderen die met deze elementen in interactie gaan (Edwards, Gandini, & Forman, 1998). Het is belangrijk dat kinderen interageren met hun omgeving om hun leerervaring te maximaliseren (McClow & Gillespie, 1998).
  • 23. 15 Ontwerpen van kindgerichte publieke ruimte Kinderen hebben de publieke ruimte nodig om te spelen, vrienden te ontmoeten, de buitenwereld te leren kennen en sociale vaardigheden te ontwikkelen (Christieans & Lambert, 2008). De publieke ruimte heeft echter ook kinderen nodig, om een levendige en sociale ruimte te worden (Stuyven, 2005). Het ontwikkelen van een kindgerichte publieke ruimte begint bij inspraak van de kinderen bij het inrichten van de ruimte. De betrokkenheid van kinderen is dus niet alleen nuttig en inspirerend voor de ontwerpers van openbare ruimte, maar het komt ook de creativiteit en algemene ontwikkeling van de kinderen ten goede. Deze betrokkenheid van de kinderen zorgt er ook voor dat het gezin zich thuis voelt in de buurt en er graag blijft wonen (Christieans & Lambert, 2008). Het onderzoekscentrum van Kind en samenleving (z.j.) deed onderzoek naar kwaliteitsvolle publieke ruimte en haalt aan dat de ontwerpen van deze ruimtes vaak ook kindvriendelijk zijn. Er zijn een aantal principes die dus ook expliciet de kindvriendelijkheid ten goede komen: “het bundelen en verbinden van publieke ruimte, centraliteit van publieke ruimte, meervoudig gebruik en mogelijk tot vrije invulling, kleinschaligheid en herkenbaarheid, rekening houden met betekenis, imago en reputatie van een plek” (Kind en samenleving, z.j., p. 3). De laatste decennia worden steeds meer speciale voorzieningen voor kinderen ontwikkeld. Alles wordt “op maat van kinderen” gemaakt, van specifieke winkels tot restaurants tot geheel verzorgde vakanties. Veel meer dan vroeger plaatst men het kind centraal. Anderzijds zijn de steden en dorpen steeds minder op maar van het kind. Bij het (her)inrichten van een woonomgeving staat het kind allesbehalve centraal. Steeds meer plekken worden afgestemd om de auto. Speelplekken verdwijnen voor nieuwe functies zoals parkeerplaatsen. Terwijl kinderen deze straten en pleinen nodig hebben om zich te verplaatsen, te ontmoeten, te spelen en zich te bewegen. Om kinderen die bewegingsvrijheid te bieden is er ruimte nodig. Dit kan men realiseren door de openbare ruimte beter in te richten. Dit kan bijvoorbeeld door het slim oplossen van parkeren. Wat niet alleen een pluspunt is voor de kindgerichtheid, maar voor alle niet-gemotoriseerde weggebruikers (Kennisplatform Verkeer en Vervoer, 2008). Karsten (2014) geeft aan dat de ontwikkeling van die speciale kindvoorzieningen in de stad eerder het bijzondere (de commerciële gezinsuitstappen) dan het gewone spelen (het zelfstandige exploreren tijdens het buitenspelen) faciliteert. Terwijl het gewone buitenspelen net het belangrijkste is voor de kinderen. In onderzoeken geven kinderen steeds aan dat ze buitenspelen leuker vinden dan binnenspelen en net dat gewone buitenspelen komt steeds meer onder druk te staan. Dat komt door het toegenomen autogebruik, maar ook door andere obstakels zoals paaltjes, winkeluitstallingen,…Hier ligt een belangrijke uitdaging voor ontwerpers om van de straat een gedeelde ruimte te maken, waar ook de noden van het kind beantwoord worden. Bij het inrichten van publieke ruimte komen behoeften en waarden van verschillende doelgroepen (leeftijdsgroepen) kijken. Deze behoeften zijn soms in conflict met elkaar (Francis, 1988). Het is dus belangrijk om rekening te houden met deze verschillende behoeften. Een ruimte op maat van kinderen wil zeggen dat elke leeftijdsgroep er zijn plek of bezigheid kan vinden. Want bij het verschuiven van de leeftijd, veranderen ook de behoeften en het soort spel van de kinderen en jongeren. Bij de inrichting moet er dus rekening gehouden worden met de diverse leeftijdsgroepen en hun specifieke behoeften. Voor heel jonge kinderen (peuters en kleuters) is het belangrijk om te spelen in een veilige omgeving, in het zicht van de volwassene.
  • 24. 16 Een grasveldje of zandbak in de buurt kan voor hen de eerste stap naar de publieke ruimte zijn. Voor hen is ook de overgangszone tussen privé en openbaar een interessante speelplek. Dit kan de voortuin, de stoep of een autovrije straat, met kleine spelprikkels zijn (Luyten, 2013). Kinderen van de lagere school richten steeds meer naar de buitenwereld. Zij spelen vooral in groepsverband met hun leeftijdsgenoten. Omdat zij zich al verder van huis begeven zijn voor hen veilige fietsroutes, autovrije straten, grasveldjes en pleinen van belang. Voor tieners is de openbare ruimte een sociale ontmoetingsplaats. Hier willen ze vrij zijn en liefst zo ver mogelijk buiten ouderlijk toezicht. Een ander belangrijk punt bij het ontwerpen van een publieke ruimte, is rekening houden met het verblijfskarakter van die ruimte. Dit wil zeggen dat het een veilige plek moet zijn voor de kinderen, waar ze zelfstandig gebruik van kunnen maken. Maar veiligheid van de plek zelf alleen is niet voldoende. De routes die deze plek met hun thuis verbinden moeten ook veilig en aantrekkelijk zijn, zodat de kinderen zich autonoom durven en mogen verplaatsen. Naast veiligheid is ook de mogelijkheid tot bewegingsvrijheid en de aantrekkelijkheid van de route van belang voor de kinderen (Christieans & Lambert, 2008). Wie een kindgerichte publieke ruimte wil ontwerpen, moet de belangen van de kinderen dus respecteren. Om dit te realiseren is er nood aan co-creatie. 1.4.1 Co-creatie van publieke ruimte Co-creatie van kindgerichte publieke ruimte door de directe gebruikers, verhoogt de betrokkenheid en het draagvlak voor fysieke-ruimtelijke ingrepen. Kinderen die dagelijks gebruik van die ruimte, hebben als expert in die specifieke ruimte een betekenisvolle rol. Hen betrekken in het ontwerpproces verhoogt de kans op een positieve band met het uiteindelijke resultaat. Kinderen laten participeren aan planning en inrichting van publieke ruimte, creëert een gevoel van erbij te horen, van vertrouwen en ze voelen zich serieus genomen (JES & Yota!, 2009). Door te kiezen voor participatie verschuift het accent van het ontwerpproces van de vormgeving van tastbare objecten naar sociale processen. Het vraagt van de ontwerpers meer tijdsinvestering en luisterbereidheid wanneer de kinderen al volwaardige actor betrokken worden. Want het vraagt een voortdurende dialoog met de kinderen. Intensief inzetten op participatie kan er wel voor zorgen dat de ontwerpers en de kinderen dezelfde belangen gaan behartigen, waardoor men vanzelf democratisch gaat ontwerpen (JES & Yota!, 2009). In een onderzoek van VBJK door Heiden, Arents en Vandenbroeck (2003) dat onder andere in de buitenschoolse (IBO) opvang in Kuregem plaats vond, werd de uitbouw van de IBO onderzocht en vormgegeven door middel van kinderparticipatie. Zij concludeerden hieruit dat veelvuldige dialoog tijdens het project noodzakelijk is. Ze ondervonden ook dat tijdens interviews de kinderen vaak aangaven “alles” leuk en goed te vinden. Ze vertrouwen hun begeleiders, staan open voor alle nieuwe dingen, maar gaan niet snel zelf een idee opperen. Roose (2003) geeft aan dat het steeds belangrijk is de kinderen een goed kader te bieden binnen de participatie en gesprekken. Er moeten op voorhand beslissingen en goede afspraken gemaakt worden over wie waarvoor verantwoordelijk is om latere misverstanden te vermijden (JES & Yota!, 2009).
  • 25. 17 Kinderparticipatie is geen methode waarbij simpelweg enkele technieken worden toegepast en dat kan bestaan uit momentopnamen. Het is een waarde, het is de manier waarop de beleidsmakers kijken naar de kinderen en hen een stem geven. Het is van belang dat het proces wordt opgebouwd gedurende een langere tijd en door vele kleine momenten vorm krijgt (Heiden, Arents & Vandenbroeck, 2003; Dedding, 2010). Het ontwerpen van een kindgerichte publieke ruimte vraagt om collectief ontwerpen, samen met de kinderen. Om dit te realiseren is een voortdurende dialoog met kinderen vereist (De Visscher en Reynaert, 2013). Volgens De Visscher en Reynaert (2013) kan participatie plaats vinden op drie dimensies. De eerste dimensie houdt in dat de ruimte wordt afgestemd op het kind. De tweede dimensie zal de kinderen direct of indirect inspraak geven in het beleid. Het participatieniveau kan hier dus verschillen. De laatste dimensie vraagt een continu en collectief leerproces tussen de beleidsmakers, kinderen en voorzieningen in de stad. De alledaagse leefwereld van het kind staat centraal in dit leerproces. 1.4.1.1 Participatierecht Kinderen maken steeds deel uit van een gemeenschap, waardoor naast de individuele ontwikkeling, de socialisatie een belangrijke rol speelt in de opvoeding. Binnen dit sociaal pedagogisch perspectief speelt het vormgeven van actorschap van kinderen een belangrijke rol. Kinderrechten zijn hierbij het primair referentiekader. Het IVRK bestaat uit drie bouwstenen, met de name de drie P’s: protectie, participatie en provisie. Dit betekent dat participatie aan de maatschappij een kinderrecht is. Dit actorschap aan de maatschappij moet gerealiseerd worden in alledaagse situaties en interacties. De pedagogische taak ligt hier in het creëren van situaties en ervaringen waarin kinderen dit actorschap of medeburgerschap ondervinden (De Visscher & Reynaert, 2013). Belangrijk is dat beleidsmensen zich blijven afvragen welk kind ze voor ogen hebben. Want elk kind is anders, beweegt zich anders en heeft andere behoeften. Dit is heel belangrijk, want het is nog te vaak een middenklasse verhaal (De Visscher, 2008). De ideale kindvriendelijke stad lijkt voornamelijk geïnspireerd door wat Hengst (2000) een “bourgeois childhood script” noemt, dit wil zeggen dat het ontwerp ontwikkeld en gecontroleerd wordt door de volwassen middenklasse. Deze volwassen middenklasse worden beschouwd als vertegenwoordigers van een breed maatschappelijk pedagogisch project, dit zijn bijvoorbeeld ouder, leerkrachten, opvoeders, … (Vanobbergen, 2003). Hajer, Hebbenaar en Baard (2006) geven aan dat kindgerichte publieke ruimte niet betekent dat deze ruimte enkel voor de kinderen is (zoals weergegeven in Christieans & Lambert, 2008). Vanderstede en Dekeyser (2007) spreken hier over meervoudig gebruik, waarbij kinderen en volwassenen dezelfde publieke ruimte op andere tijdstippen gebruiken voor andere doeleinden. Dit meervoudig gebruik is een vorm van gedeeld ruimtegebruik, waarbij eenzelfde ruimte meerde functies, doelgroepen of gebruikersgroepen heeft. 1.4.1.2 Participatieladder van Hart Roger Hart (1992) ontwikkelde de “ladder of young people’s participation” (zie figuur 1) als een metafoor voor acht verschillende participatieniveaus. Hij liet zich inspireren door Arnstein die in 1969 een participatieladder voor volwassenen ontwikkelede. De ladder begint onderaan met drie niveaus van geen-participatie of schijnparticipatie: manipulatie, decoratie en tokenisme. Manipulatie wil zeggen dat de kinderen “inspraak” krijgen over bepaalde materie waar ze nog geen weet van hebben.
  • 26. 18 Manipulatie kan ook zijn dat de kinderen wel bevraagd worden over materie die hen aanbelangt en op een manier dat ze het begrijpen, maar dat kinderen geen enkele vorm van feedback of terugkoppeling krijgen na hun inbreng. Vaak gaat het dan om opdrachten als “teken jouw ideale speelplaats”, maar verder krijgen de kinderen of zelf vaak ook andere volwassenen niet te horen wat er daarna met die tekeningen is gebeurd. Bij decoratie, worden kinderen bijna letterlijk ingezet als “decor”. Ze promoten bijvoorbeeld een standpunt op een evenement, maar hebben eigenlijk geen idee waar het over gaat en worden niet betrokken bij de organisatie ervan (Hart, 1992). Dit is een hoger niveau dan manipulatie omdat hier de volwassenen niet doen alsof ze zich lieten inspireren door de kinderen. Het derde niveau van de niet-participatie groep, is tokenisme, waarbij volwassenen zelf geloven dat ze de kinderen laten participeren, terwijl dat eigenlijk niet zo is. Kinderen krijgen hier een stem en de gelegenheid om mee te praten, maar in werkelijkheid wordt hun stem door de volwassenen niet gehoord. Dit is een vorm van schijnparticipatie die heel veel voor komt. Bij deze eerste drie niveaus hebben kinderen dus geen echte inspraak en worden ze eigenlijk door de volwassenen “gebruikt” om hun eigen boodschap kracht bij te zetten (Hart, 1997). De volgende vijf treden betreffen daadwerkelijke participatie, beginnende met het vierde niveau en meest voorkomende “opgelegd en geïnformeerd” of ook wel sociale mobilisatie genoemd. Om minstens aan dit niveau te voldoen is het belangrijk dat de kinderen goed geïnformeerd worden en dat ze bedoeling van het project waar ze aan participeren begrijpen, ze moeten weten wie er heeft beslist over hun betrokkenheid en waarom. Hun participatieve rol is betekenisvol en ze zijn dus geen “decoratie” zoals op niveau 2 en tot slot kiezen de kinderen er vrijwillig voor om te participeren nadat ze alle informatie hebben gekregen (Hart, 1992). Hun participatie blijft wel beperkt tot geïnformeerd en betrokken zijn, de kinderen voeren zelf geen activiteit uit (Hart, 1997). Het volgende niveau “geconsulteerd en geïnformeerd” gaat een stapje verder, hier gaan de kinderen zelf nog geen activiteiten uitvoeren, maar ze worden wel nauw betrokken in het proces waarbij hun mening wordt gevraagd en serieus genomen (Fondse, 2012). De kinderen geven de volwassene hier eigenlijk advies, vanuit hun eigen expertise, want zij weten zelf het beste wat ze graag willen. Bij het zesde niveau ligt het initiatief nog steeds bij de volwassene, maar de beslissingen gebeuren gemeenschappelijk. Bij het zevende niveau nemen de kinderen de leiding en de beslissingen en de volwassenen hebben hier geen enkele vorm van controle meer, terwijl bij het achtste en hoogste niveau de beslissingen in overleg met de volwassene gebeuren. Dit is een hoger niveau van participatie volgens Hart (1997) omdat de kern van participatie ligt in de dialoog met de volwassene en dus niet in volledige onafhankelijkheid van de kinderen. Figuur 1: Participatieladder van Hart (Hart, 1992)
  • 27. 19 1.4.2 Speelweefsel Bij het ontwerpen van een kindgerichte publieke ruimte, is het belangrijk te focussen op het uitbouwen of versterken van een speelweefsel. Om te beginnen is het belangrijk te duiden wat bedoeld wordt met het concept “speelweefsel”. Gijsel en Velleman (2008) definiëren speelweefsel als volgt: Speelweefsel is een samenhangend geheel van plekken en verbindingen die belangrijk zijn voor kinderen en jongeren. In een goed speelweefsel zijn speelterreinen, scholen, sportinfrastructuur, speelbossen, jeugdlokalen en het jeugdhuis, jongerencafés, enz. op een kindvriendelijke manier met elkaar verbonden. De plekken zelf zijn aantrekkelijk en spelen goed in op de behoeften van de lokale kinderen en jongeren. Bovendien is de hele publieke ruimte kindvriendelijk en speels ingericht, zijn er ook uitdagende en uitnodigende plekken buiten de speciaal voor kinderen en jongeren voorziene ruimten. Een speelweefsel bestaat niet op zichzelf. Het is een ruimtelijk netwerk van verbindingen tussen formele én informele speelplekken. Het gaat om de verbondenheid van de verschillende plekken die van belang zijn voor kinderen. De afstand tussen de verschillende plekken in het weefsel moeten dus makkelijk overbrugbaar zijn voor de kinderen. Heel concreet wil dat zeggen dat er vanuit een helikopter perspectief gekeken wordt naar de verschillende plekken en hoe deze met elkaar verbonden zijn. Een speelweefsel moet dus van bovenuit bestudeerd worden. Een speelweefsel staat voor de verwevenheid van activiteiten en functies van kinderen met die van volwassenen. Intergenerationele contacten maken spel van kinderen rijker. Kinderen willen niet geïsoleerd worden van de volwassenwereld (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). De Visscher (2008) merkt een belangrijke tendens op in de samenleving. Hij stelt dat er stilaan wordt afgestapt van een speelruimtebenadering (aparte speelpleinen voor kinderen), maar dat er steeds meer voor een kindgerichte stad wordt gegaan. Deze tendens leidt naar meer autonomie en inspraak van kinderen in de samenleving. Dit vertaalt zich in een speelweefsel. Waarbij dus ook de informele speelplekken een plaats krijgen. Binnen dit speelweefsel kunnen kinderen zich verplaatsen van de ene speelplek naar de andere. 1.4.3 Verbindingsweefsel Binnen het concept “speelweefsel” is de verbinding van groot belang. Musfiroh (2003) haalt vrijheid en veiligheid aan als twee vereisten om creativiteit te stimuleren in het spel van de kinderen. Met vrijheid bedoelt hij de kansen voor kinderen om mee te kiezen in de ruimte en veiligheid staat voor de veiligheid van het milieu (zoals weergegeven in Ekawati, 2014). Dat deze routes veilig moeten zijn hangt ook samen met het feit dat ze niet te lang mogen zijn. Publieke speelplek moet dicht bij huis zijn. Onbenutte ruimtes waar kinderen kunnen exploreren, spelen, zich uitleven, ... verdwijnen steeds vaker. Deze worden aangelegd aan de rand van de stad of een wijk, waardoor kinderen zich hiervoor steeds verder moeten gaan verplaatsen. Dit wil dus zeggen dat ze er niet zelfstandig geraken. Voornamelijk voor mensen die leven in kansarmoede vormt deze afstand een drempel.
  • 28. 20 Uit onderzoek van Luyten (2014) naar gezinsvriendelijke woonwijken blijkt dat voor ouders de verkeersveiligheid essentieel is. Het gaat hier om verbindingen en netwerken tussen plekken en de veiligheid in het woongebied zelf. Een veilige infrastructuur (voetpaden, fietspaden, wegen) zijn van belang maar ook een beperking van het autoverkeer. Bijvoorbeeld een zone 30 in de buurt van een speelplek. Wanneer kinderen deze verbindingen nemen is het van belang dat ze ook leren omgaan met de verschillende vervoersmodi (stappen, fietsen, openbaar vervoer en auto’s). Het is belangrijk dat de verkeersvoorziening wordt afgestemd op de aard van het gebied waarin de publieke ruimte zich bevindt. Woongebieden kunnen heel sterk verschillen en iedereen die deelneemt aan het verkeer moet zich afstemmen op de aard van het gebied. Dit geldt voor alle weggebruikers, van de zwakkere tot de bestuurder van een auto. Ook de onderlinge verhouding tussen deze verschillende weggebruikers verschilt volgens aard van het gebied. Binnen een speelweefsel is de verbinding dus van groot belang. Er is de strategische kind verbinding, die formele (school, opvang, speelterrein,...) en informele (plein, park,…) plekken die voor kinderen van belang zijn met elkaar verbindt. Er is ook sprake van de speelroute, die de verschillende speelplekken verbindt en zelf ook spelprikkels bezit. De afstand tussen de verschillende speelplekken wordt dus makkelijker overbrugbaar door enkele spelprikkels onderweg. Deze zijn echter eerder een uitzondering (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).Deze verbindingsroutes kunnen een straat of onverharde weg zijn die de ene plek met de andere verbindt. Er is dan een lineaire verbinding van A naar B. Wanneer deze lineaire elementen heel lang zijn, wordt die rechtlijnigheid best doorbroken door belevings- en passageplekken onderweg van A naar B. Dat wil zeggen dat er onderweg dus dingen te beleven vallen op bepaalde plekken, dit hoeven daarom niet noodzakelijk echte verblijfsplekken te zijn (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). Het is ook aangewezen de plek van op afstand al aan te kondigen om de aantrekkingskracht te verhogen. Die aantrekkingskracht kan verhoogd worden door een continuïteit in te bouwen, dat wil zeggen dan er eenheid en herkenning is. Dit kan bijvoorbeeld in materiaalgebruik, gebruik van figuren,… (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). 1.4.4 Spelprikkels Een kindgerichte publieke ruimte bevat verschillende spelprikkels. Spelprikkels zijn elementen die aanleiding geven tot spel. Het doel van een spelprikkel is het uitnodigen tot spel en het hebben van een hoge dosis aan speelwaarde. Deze spelprikkels kunnen al dan niet ontworpen worden. Iets dat op het eerste zicht alledaags lijkt, kan een bespeelbaar element zijn (OBB Ingenieursbureau, 2014). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de expliciete en impliciete spelprikkels. Expliciete spelprikkels worden ontworpen en nadien bewust als speelbaar element geplaatst (OBB ingenieursbureau, 2014). Spelen is hier de hoofdfunctie of minstens een volwaardige nevenfunctie. De prikkels nodigen uitdrukkelijk uit om te spelen en zijn dus ontworpen met als doel de bespeelbaarheid van de ruimte te verhogen en de spelprikkel zelf bespeelbaar te maken (Fris in het Landschap & Kind & Samenleving, 2011).
  • 29. 21 Bij het inrichten van publieke ruimte worden tal van elementen gebruikt (OBB ingenieursbureau, 2014). Zonder dat de speelwaarde meteen zichtbaar is, lokken deze ook spel uit bij kinderen. Dan gaat het over impliciete spelprikkels. Deze zijn op het eerste zicht functioneel, spelen is hier dus geen hoofdfunctie. Spelen is hier dus een nevenfunctie, maar toch zijn deze elementen ook bespeelbaar. Dankzij de functionele hoofdfunctie zijn deze spelprikkels makkelijker te integreren in het straatbeeld. Een voorbeeld hiervan is een fietsenrek, hoofdfunctie is fietsen rechthouden, nevenfunctie kan zijn kruipen tussen de buizen. Een anders voorbeeld kan een kunstwerk zijn, dat speels gedrag bij de kinderen uitlokt (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).Een ander onderscheid tussen spelprikkels kan gemaakt worden op gebied van de dimensionaliteit, tussen tweedimensionale (2D) en driedimensionale (3D) spelprikkels. De 2D-spelprikkels kunnen nog eens onderverdeeld worden in horizontale en verticale (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). Het voordeel van horizontale 2D-spelprikkels is dat ze relatief makkelijk te integreren zijn in het straatbeeld. Het zijn vlakke bodembedekkingen. Dit kunnen bijvoorbeeld bodembeschilderingen (patronen, kleuren,..), gebruik van verschillende materie voor de bodem of kleine hoogteverschillen zijn. Dit brengt het nadeel met zich mee, dat het weinig speelkansen biedt. Ze zijn weinig opvallend, wat de speelwaarde naar beneden haalt. Het gebruik van verschillende materialen of kleine hoogteverschillen, vormt een obstakel voor de minder mobiele mensen, wat er voor zorgt dat dit niet overal kan gerealiseerd worden. Voor de verticale 2D-spelprikkels gaat men verticale elementen inbrengen. Men gaat dus in de hoogte werken. Concreet wil dit zeggen dat men muren en gevels onder handen gaat nemen. Dit kan bijvoorbeeld een beschildering van de muur zijn of het hangen van elementen aan de muur (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). De 3D-spelprikkels zijn veel opvallender en hebben dus doorgaans een hogere speelwaarde. Dit zijn objecten die in de publieke ruimte worden aangebracht die belevings- of speelwaarde bieden. Omdat deze opvallender zijn, zijn ze moeilijker te integreren in het straatbeeld. Deze kunnen dus niet overal geplaatst worden, omdat ze bijvoorbeeld de verkeersveiligheid niet mogen hinderen of omdat er niet voldoende ruimte is. 3D-spelprikkels vragen ook om beheer en onderhoud, iets wat de 2D-spelprikkels (bijna) niet doen. Ze vragen dus om een specifieke en strategische publieke ruimte. Een uitzondering hierop zijn spelprikkels die boven de straat hangen. Het voordeel is dat deze zeer opvallend zijn, maar toch zijn er enkele belangrijke aandachtspunten. Het mag de toegangkelijkheid voor dienstvoertuigen en personen die minder mobiel zijn, niet hinderen. Er is voldoende steun nodig zodat er niets naar beneden valt, wat automatisch ook het onderhoud en beheer ervan met zich meebrengt (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
  • 30. 22 1.4.4.1 “Theory of the loose parts” Naast de 3D-spelprikkels die een hogere speelwaarde hebben, stelt Architect Simon Nicholson (1972) in de “theory of the loose parts”. Hij stelt dat alle losse materialen en onderdelen die je kan verplaatsen, ontwerpen en herontwerpen, veel meer mogelijkheden uitlokken voor creatief spel dan spelmaterialen en omgevingen die een statische vorm aannemen (Nicholson, 1972). De theorie is toepasbaar bij constructief spel. Dit wil zeggen dat kinderen objecten manipuleren om iets te produceren of op te bouwen. Dit spel heeft invloed op de ontwikkeling van cognitieve en fysieke vaardigheden, fijne motoriek, probleemoplossend vermogen en vanaf peuter- en kleutertijd ook de vaardigheid om samen te werken. Aanbod van verschillende soorten speelgoed is cruciaal voor dit soort spel (Feldman, 2007). Een belangrijk onderzoek binnen dit thema is dat van Maxwell, Mitchell en Evans (2008). Zij onderzochten het effect van speeltoestellen en materialen in een buitenspeelruimte op het type spel van kleuters. Uit deze studie bleek dat constructief en dramatisch spel wordt vergroot door de inbreng van losse onderdelen. Men stelt in dit onderzoek vast dat in traditionele speeltuinen speelkansen vaak beperkt zijn tot speeltuigen die op een vlakke en vaste ondergrond worden geplaatst en niet met elkaar verbonden zijn. Wat kinderen wel speelkansen biedt zijn meer avontuurlijke speelplekken, die niet bestaan uit vaste speeltuigen uit de handel, maar uit veel losse onderdelen (hout, banden, dozen,..). Het zijn die losse onderdelen die kansen bieden tot constructief en dramatisch spel.
  • 31. 23 2 Theoretisch kader Figuur 2 tracht een weergave te brengen van de belangrijkste kernconcepten uit de literatuurstudie en hun onderling verband. Beginnende met de buitenste cirkel, de stad en meer naar de kern gericht de kindgerichte publieke ruimte en haar speel- en verbindingsweefsel. Het gaat hier over de stad als een opvoedingscontext, zowel in een kansarm als een kansrijk milieu. De opvoedingscontext, kansarm of kansrijk heeft invloed op het socialisatieproces van kinderen. Kindgerichte publieke ruimte, het belangrijkste concept, het een rol als medeopvoeder of derde pedagoog. Spelprikkels in die ruimte zijn ook een medeopvoeder. In dit onderzoek gaat het op co- creatie van die spelprikkel. Tot slot zal de spelprikkel invloed uitoefenen op het speel- en verbindingsweefsel, omdat het een middel is dat het speel- en verbindingsweefsel zal verdiepen. Figuur 2: Theoretisch kader
  • 32. 24 3 Methodologie en onderzoekscontext In dit onderzoek werd er gekozen voor actieonderzoek, een vorm van praktijkgericht onderzoek. Er werd voor deze strategie gekozen omdat het bij Cultureghem gaat om een complexe onderzoekspraktijk die interageert met het onderzoek zelf en de onderzoeker maakte ook zelf deel uit van de onderzochte praktijk. Cultureghem probeert een antwoord te bieden op het gebrek aan meer kwaliteitsvolle publieke ruimte in Brussel en meer specifiek in Kuregem. Dit realiseren ze via tal van laagdrempelige projecten. Hun missie is om een kwalitatieve invulling te vinden voor de publieke ruimte van Abattoir en om op die plek het grootste overdekte speelplein van Brussel te creëren (De Baerdemaeker, 2015). Het doel van dit onderzoek was het verbeteren van de huidige praktijksituatie. Cultureghem wil meer (ongeorganiseerde) groepen naar de marktsite van Abattoir krijgen, om zo het grootste overdekte speelplein van Brussel te creëren. Om dit te realiseren ontwikkelden ze enkele nieuwe spelprikkels: de playboxen. Een playbox is een grote spelkoffer op wielen, die tot doel heeft het spel van de kinderen te faciliteren. De playboxen wilde men collectief ontwikkelen, door middel van een wedstrijd waar kinderen hun input konden geven. In dit onderzoek werd onderzocht wat de waarde was van dat collectief ontwikkelen en of deze playboxen effectief het spel van de kinderen kunnen faciliteren. Daarnaast werd ook onderzocht hoe deze playboxen autonoom kunnen functioneren. Onderzoeksvraag Dit onderzoek tracht een antwoord te bieden op de vraag: “Kan het (collectief) ontwikkelen van een spelprikkel (onder de vorm van een playbox) het spelen van (ongeorganiseerde groepen), zoals gezinnen en kinderen uit de buurt, in een onbenutte stedelijke publieke ruimte faciliteren?” Analyse In november en december vond de oriëntatiefase plaats, waarbij waarbij er door middel van participatieve observaties van verschillende praktijksituaties (KETMET4 , KOOKMET5 ,…) een beter begrip van de werking van de organisatie ontstond. Deze observaties en de bevindingen daarvan werden besproken tijdens teamvergaderingen, om zo tot het onderwerp voor onderzoek te komen. Het uiteindelijke onderwerp werd besproken en beslist tijdens een vergadering op de team- tweedaagse, hier kon het hele team zijn inbreng en goedkeuring voor het onderwerp geven. Deze team-tweedaagse was een reflectie-, evaluatie- en planningsmoment over het voorbije jaar en over de toekomst van Cultureghem, een gepast moment dus om te achterhalen aan welk onderzoek er nood was. 4 Activiteitenaanbod op woensdagnamiddag 5 Educatieve kookactiviteit tijdens de markt op vrijdag
  • 33. 25 Nadien volgde een verdieping en uitwerking van het onderwerp in samenwerking met de promotoren. Er werd gezocht naar een goede onderzoeksvraag en na veel wikken en wegen werd uiteindelijk de voorlopige onderzoeksvraag vastgelegd. Om de problematiek rond dit onderwerp binnen Cultureghem nog helderder te krijgen werd een vergadering bijgewoond met Kazou6 . Deze vergadering handelde rond een vraag naar samenwerking en hoe dit vorm kon krijgen, wat Cultureghem hen kon bieden en omgekeerd. Hier werd snel duidelijk dat vele vragen onbeantwoord bleven en er dus nood was aan onderzoek. De vraag van Kazou ging onder andere over hoe de Brusselse kinderen en hun animatoren te bereiken, maar ook over welk spelaanbod Cultureghem aanbiedt. In deze fase vonden nog geen observaties van de playboxen plaats, omdat de playboxen pas in maart klaar zouden zijn voor gebruik. Er ging een wedstrijd aan vooraf die heel bepalend was voor het vormgeven van de playboxen. Deze wedstrijd was belangrijk voor het onderzoek, omdat het een antwoord gaf op de deelvraag rond de waarde van het collectief ontwikkelen. De onderzoeker ging in deze fase op zoek naar literatuur om een dieper en meer gefundeerd zicht te krijgen op de praktijksituatie en onderzoeksvraag. In deze verkennende literatuurstudie werd informatie verworven over volgende thema’s: (kindgerichte) publieke ruimte, Brussel, achtergestelde buurten en belangrijke onderzoeken in verband met het thema. 6 Kazou is de jeugddienst van de Christelijke Mutualiteit, die kampen organiseert voor kinderen van 7 tot 18.
  • 34. 26 Plan en ingreep In deze fase werden het doel van het onderzoek, de acties en de gewenste effecten bepaald. Het doel van dit onderzoek was het effect van de collectief ontwikkelde playboxen op spelgedrag van kinderen achterhalen en een manier vinden om deze playboxen autonoom te laten functioneren. Binnen dit onderzoek werd ook het ontwikkelen van een tool om de playbox autonoom te laten functioneren, opgenomen, om het spelen binnen de onderzochte context te optimaliseren. Acties die hiervoor gepland werden waren: participatieve observaties, informele gesprekken met bezoekers, expertinterviews en interviews met deelnemers aan de playboxwedstrijd. De participatieve observaties en informele gesprekken met bezoekers vonden gedurende het hele onderzoek plaats tijdens KETMET, KOOKMET en eenmalige evenementen op de site (slotfeest werkgroep gezondheid) of wanneer Cultureghem op verplaatsing was (buitenspeeldag). Het eerste expertinterview vond plaats begin maart, op basis van verworven kennis uit dit interview werd op zoek gegaan naar nieuwe literatuur en onderzoeken. Deze informatie werd nadien geïmplementeerd in de literatuurstudie. De link tussen de literatuur en het interview hielp bij het beantwoorden van de deelvragen. Na een reflectie en evaluatie (samen met de promotoren) van dit interview en proces, werd beslist dat een tweede expertinterview waardevol zou zijn voor het onderzoek. Op basis van advies van de promotoren, werd op zoek gegaan naar een tweede expert die bereid was tot een interview. Er werd bewust gekozen voor iemand met expertise op andere vlakken om het onderzoek verder te onderbouwen en de validiteit van het onderzoek te verhogen. Dit tweede expertinterview vond midden april plaats. Dit proces wordt uitgebreider verantwoord en beschreven bij “2.3.1 dataverzamelingstechnieken”. Interviews met de deelnemers van de playboxwedstrijd werden gepland tijdens het grote KETMET openingsfeest op 27 april. Op dit moment konden de kinderen niet worden gemotiveerd tot gesprekken over de playboxwedstrijd of een interviewafname, daarom werd op zoek gegaan naar een andere manier om de deelnemende kinderen alsnog te interviewen, binnen een ander kader. Aan de hand van inzendingen van verschillende scholen, werd de directie gecontacteerd en werden uiteindelijk 26 leerlingen uit drie verschillende klassen geïnterviewd. Deze interviews vonden begin mei plaats. Alle geïmplementeerde of overwogen acties (dataverzamelingstechnieken) werden bijgehouden in een onderzoeklogboek. Hieronder worden ze uitgebreid verantwoord en omschreven.
  • 35. 27 3.3.1 Dataverzamelingstechnieken Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van methodische triangulatie, er werden meerdere dataverzamelingstechnieken: (literatuur, observaties, informele gesprekken, interviews) gebruikt om de validiteit van het onderzoek te verhogen. 3.3.1.1 Literatuuronderzoek In de eerste fase van dit onderzoek (analyse) vond een verkennende literatuurstudie plaats, met als doel het onderwerp van dit onderzoek verder uit te diepen. Hier werd informatie verworven over (kindgerichte) publieke ruimte, Brussel, achtergestelde buurten en er werd op zoek gegaan naar belangrijke onderzoeken in verband met dit thema. Doorheen het onderzoek werd er steeds nieuwe relevante literatuur gelezen en geanalyseerd, onder andere aan de hand van thema’s uit de experten interviews. Deze thema’s waren: speel- en verbindingsweefsel, spelprikkels, co-creatie en gedeeld ruimtegebruik. Veel informatie over kindgerichte publieke ruimte kon uit onderzoek van Mobiel 217 en Kind & Samenleving8 gehaald worden. Binnen dit thema werd ook gebruik gemaakt van Nicholsons “theory of the loose parts” uit 1972, waarin gesteld wordt dat losse onderdelen meer en creatiever spel uitlokken bij kinderen. Voor wetenschappelijke informatie over Brussel, Kuregem en achtergestelde buurten werd gebruik gemaakt van onderzoeken van het elektronisch en wetenschappelijke tijdschrift Brussels Studies. Voor literatuur over kinderparticipatie werd gebruik gemaakt van de participatieladder van Hart (1992). Doorheen de hele literatuurstudie werd veel gebruik gemaakt van onderzoek van Sven De Visscher, doctor in de pedagogische wetenschappen aan de Hogeschool Gent. Hij deed onderzoek naar onder meer kindvriendelijke stad, sociale stadsvernieuwing, buurtgericht werken en gemeenschapsvorming. Deze thema’s benaderd hij vanuit sociaalpedagogische en sociaal-ruimtelijke invalshoek. Voor dit onderzoek werd o.a. gebruik gemaakt van zijn doctoraatschrift “De sociaalpedagogische betekenis van de woonomgeving voor kinderen.” (UGent 2008). Er werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt van zoekmachines: Google Scholar, EhBIB Search en SpringerLink. 3.3.1.2 Observaties en informele gesprekken Tijdens KETMET en KOOKMET en andere (eenmalige) evenementen vonden participatieve observaties plaats. De onderzoeker was op de observatiemomenten participant en de rol als observator was verhuld. De onderzoeker observeerde het spelgedrag van de kinderen, het aantal kinderen en of ze op zelfstandige basis kwamen, met ouders of met de IBO9 , de animators, … Tijdens deze observaties vonden er ook gesprekken plaats met begeleiders en kinderen over hoe ze bij Cultureghem terecht kwamen, wat ze van de playboxen vonden, … Aan het begin van het onderzoek werd beslist om gestructureerde observaties af te nemen aan de hand van observatietools. Maar uiteindelijk bleek het niet mogelijk te zijn om deze informatie ijdens de activiteit zelf te noteren. 7 “Mobiel 21 vzw is een centrum voor kennisontwikkeling, educatie en gedragsbeïnvloeding op het gebied van duurzame en veilige mobiliteit.” (Christieans & Lambert, 2008, p. 14) 8 Kind & Samenleving is een kennis- en expertisecentrum dat de positie van kinderen en jongeren in de samenleving wil versterken. 9 Initiatief Buitenschoolse Opvang
  • 36. 28 Daarom werd beslist om ongestructureerde observaties af te nemen, deze werden nadien op de computer uitgetypt als “veldnotities”. Er konden dus geen kwantitatieve gegeven bijgehouden worden. Deze veldnotities werden op het einde van het onderzoek herlezen en gecodeerd aan de hand van volgende codes: georganiseerde vs autonome groepen, 3D prikkels, collectief ontwikkelen, uitlenen playboxen, rol van animators, tools en belang van ander volk. Deze werden vervolgens geanalyseerd om antwoord te bieden volgende deelvragen: “Welke (spel)prikkels zijn reeds aanwezig? Werden deze collectief ontwikkeld?” , “Kan deze spelprikkel autonoom functioneren? Zo ja, wat zorgt ervoor dat deze autonoom kan functioneren?” en “Heeft het feit dat de playbox collectief ontwikkeld werd, invloed op het spelgedrag van de kinderen?”. 3.3.1.3 Interviews Expertinterviews Voor dit onderzoek vonden twee expertinterviews plaats. Deze hadden tot doel meer kennis te verwerven over (kindgerichte) publieke ruimte. Hiervoor werden verschillende organisaties gecontacteerd. Vzw toestand en Lab van Troje werden in februari gecontacteerd, maar gaven beide negatief antwoord wegens geen interesse of te weinig tijd. Eind februari werd vzw Kind & Samenleving gecontacteerd, die wel bereid was tot een interview. Kind & Samenleving is een kennis- en expertisecentrum dat de positie van kinderen en jongeren in de samenleving wil versterken. Ze voeren onderzoek naar het perspectief van kinderen op domeinen die voor de kinderen van belang zijn. Vanuit de kennis en expertise die ze daaruit verwerven adviseren ze bij speelse ruimtelijke planning en geven op die manier kinderen een stem in het beleid (Kind & Samenleving, 2016). Dit eerste interview met Peter Dekeyser, expert op vlak van speelkansen, speelse publieke ruimte en kwaliteit en veiligheid van speelruimte, vond plaats in maart . In dit semigestructureerd interview werd getoetst naar kennis over kindgerichte publieke ruimte. Belangrijke thema’s zoals inrichting, inplanting, spelprikkels, … kwamen hier aan bod. Het tweede interview werd in april afgenomen bij Raf Verbruggen, stafmedewerker breed jeugdbeleid bij De Ambrassade. Hij heeft expertise op beleidsdomeinen ruimte, mobiliteit & wonen (De Ambrassade, 2016). Dit semigestructureerd interview toetste naar kindgerichte publieke ruimte en gedeeld ruimtegebruik. Er werd bij beide interviews gekozen voor een semigestructureerd interview omdat dit de mogelijkheid gaf dieper in te gaan op vragen om zo meer gedetailleerde informatie te verkrijgen en om de interviewer zelf de mogelijkheid te bieden nieuwe informatie in te brengen in het interview. Beide interviews werden opgenomen met Audacity en nadien letterlijk getranscribeerd. Via kleurcodering en de daaropvolgende analyse van de onderzoeksdata werden verbanden gelegd met de literatuurstudie van dit onderzoek. De verbanden worden beschreven bij de resultaten en geven en helpen bij het beantwoorden van alle deelvragen.
  • 37. 29 Interviews met kinderen Zeven verschillende scholen uit de buurt namen deel aan de playboxwedstrijd. Het grootst aantal deelnemers kwamen uit de Voorzienigheidsschool, Veeweide en Sint-Pieter Sint-Guido. Deze drie scholen werden gecontacteerd met de vraag of het mogelijk was om enkele leerlingen te interviewen over hun deelname. Het derde en vijfde leerjaar van Veeweide kwamen in mei naar Cultureghem voor een KOOKMET en werden hier ondervraagd. Omdat enkele kinderen samen een idee hadden uitgewerkt, werden er vijf duo’s geïnterviewd en één interview gebeurde per vier, de rest werd individueel geïnterviewd. Tijdens KOOKMET zijn er veel afleidende factoren, daarom werden de kinderen in de mate van het mogelijke op een zo rustig mogelijke plek of moment geïnterviewd. Deze informatie werd door de onderzoeker op het moment zelf neergeschreven met pen en papier en nadien uitgetypt op de computer. Een week later gaf ook de Voorzienigheidsschool positief antwoord om de kinderen van het vijfde leerjaar te interviewen. De interviews gebeurde individueel in een rustig lokaal, ze werden opgenomen met Audacity en op het moment zelf uitgetypt door de interviewer, omdat de geïnterviewde kinderen heel stil spraken. Sint-Pieter Sint-Guido gaf negatief antwoord, waarna het vierde middelbaar van het Koninklijk Atheneum Anderlecht werd gecontacteerd en wel positief antwoord gaf voor een focusgroep. Deze focusgroep werd nadien afgezegd, door omstandigheden binnen de klas zelf. Er kon geen nieuwe datum ingepland worden voor het einde van het onderzoek. In totaal werden er uiteindelijk 26 verschillende kinderen geïnterviewd, van twee verschillende scholen en drie verschillende klassen, waarvan 12 meisjes en 14 jongens. De gemiddelde leeftijd van de geïnterviewde kinderen was 10,02 jaar. Alle kinderen werden ondervraagd aan de hand van een semigestructureerd interview, aangezien sommige vragen werden bijgestuurd in functie van een idee dat wel of niet gewonnen had. De kwantitatieve gegevens (leeftijd en geslacht) werden in Excel-bestand geplaatst. De antwoorden werden gecodeerd en de gegevens werden nadien in een Excel-bestand geplaatst, waarbij de antwoorden procentueel weergegeven worden. Deze werden tot slot in cirkeldiagrammen omgezet en toegevoegd aan de resultaten van dit onderzoek. Deze interviews werden afgenomen om een antwoord te bieden op de deelvraag “Heeft het feit dat de playbox collectief ontwikkeld is, invloed op het spelgedrag van de kinderen?”.
  • 38. 30 4 Resultaten Spelprikkels In dit onderdeel worden de resultaten weergegeven van de dataverzamelingstechnieken die werden ondernomen voor het beantwoorden van de deelvraag: “Welke (spel)prikkels zijn reeds aanwezig op de site? Werden deze collectief ontwikkeld?”. Om hier antwoord op te krijgen werden er participatieve observaties gedaan en een expertinterview afgenomen met Peter Dekeyser (Kind & Samenleving). De spelprikkels worden omschreven en verduidelijkt met een afbeelding. Onderstaande afbeelding toont de volledige overdekte site van Abattoir, dit is de plek waar de kinderen spelen. Alle spelprikkels die hieronder besproken worden bevinden zich op deze plek. Figuur 3: Overdekte site van Abattoir (Cultureghem, 2014) 4.1.1 Expliciete spelprikkels De expliciete spelprikkels zijn spelprikkels die bewust als speelbaar element worden geplaatst (OBB ingenieursbureau, 2014). Ze nodigen uitdrukkelijk uit om te spelen en spelen is hun hoofdfunctie (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). Deze worden hier onderverdeeld in tweedimensionaal (2D) en driedimensionaal (3D). 4.1.1.1 Tweedimensioneel De expliciete, horizontale, permanente, 2D spelprikkel die aanwezig is op de site, is het Court-Circuit. Court-Circuit is een grafisch spel, bestaande uit lijnen en geometrische figuren die in allerlei verschillende kleuren geschilderd zijn op de grond van de overdekte markt. Het voordeel is dat deze relatief gemakkelijk te integreren zijn in de publieke ruimte, in dit geval het marktgebeuren. Dit wil ook zeggen dat ze vrijwel geen onderhoud of beheer nodig hebben (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011).
  • 39. 31 “Het enige waar we een beetje toe in staat zijn, waar we werkelijk toe in staat zijn is de bodem beschilderen omdat dat geen ruimte inneemt. Ik zet daar mijn kraam boven, omdat.. ik verkoop worsten.. ik zet daar mijn kraam boven en die vloer doet er niet meer toe omdat die.. welke kleurtjes die heeft.” (Peter Dekeyser, expertinterview, 09/03/2016) Tweedimensionale spelprikkels hebben ook hun nadelen, ze bieden weinig speelkansen. De vloerbeschilderingen zijn weinig opvallend, wat de speelwaarde naar beneden haalt (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). “De vloer beschilderen heeft zijn beperkingen.. je richt daarmee niet veel in. Als je een plek wil inrichten.. met nog meer effect ... dan heb je hoogte nodig (…) je hebt ook al vastgesteld dat de vloer beschilderen zijn beperking heeft qua speelkansen. Je moet er al suggestietjes bij gaan leggen ” (Peter Dekeyser, expertinterview, 09/03/2016). Figuur 4: Court-Circuit (Cultureghem, 2014)
  • 40. 32 De expliciete, verticale, permanente 2D spelprikkels die aanwezig is op de site, zijn de spelkaarten die omhoog hangen aan het dak. Deze geven de vloerschilderingen weer, zodat de kinderen van ver kunnen zien waar welke lijnen en figuren geschilderd zijn. Aan de hekjes hangen uitvergrote spelfiches, die met afbeeldingen een spel uitleggen dat kan gespeeld worden op die bepaalde plek op Court- Circuit. 4.1.1.2 Driedimensionaal Driedimensionale spelprikkels die door Cultureghem worden aangeboden zijn allemaal tijdelijk. Ze kunnen niet permanent blijven staan omdat ze veel opvallender zijn en dus moeilijker integreerbaar op de site en in het marktgebeuren. Dat is een nadeel, want het zorgt er voor dat ze altijd om beheer en onderhoud zullen vragen (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). “Dus daar is van alles eigenlijk denkbaar, maar wel, het heeft zijn nadeel want het is allemaal al tijdelijk. Je moet het allemaal… Het nadeel is dat het georganiseerd moet worden.” (Peter Dekeyser, expertinterview, 09/03/2016) “Nu... door het feit dat we met de dingen zitten, met de markt . Dat is functie 1, door het feit dat we daarmee zitten, kunnen we eigenlijk niet anders dan dat soort tijdelijke oplossingen gaan bedenken. Dat is niet erg, maar dat is ..moeilijker, het vergt wat meer..,het vergt zeker meer beheer en meer organisatie. Want anders kan je zeggen, we hebben het en we blijven er af. Nee, hier, wat we hier ook bedenken, dat zal moeten geplaatst en terug gebracht worden.” (Peter Dekeyser, expertinterview, 09/03/2016) Figuur 5: Spelkaart Court-Circuit (Cultureghem, 2014)
  • 41. 33 Het voordeel is dat ze doorgaans een hogere speelwaarde hebben (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). “En waarom wil ik persé aan die drie dimensies gaan zitten sleutelen, omdat ik weet en je hebt dat kunnen vaststellen, dat de vlakte het niet opgelost krijgt.” (Peter Dekeyser, expertinterview, 09/03/2016) Deze tijdelijke 3D spelprikkels zijn de ateliers die nu zijn omgezet in een playbox: boks, koken, steps en meccano. Figuur 6: Playox (meccano) (Cultureghem, 2016) Figuur 7: Playbox (boks) (Cultureghem,2016)
  • 42. 34 Peter Dekeyser (Kind & Samenleving) haalt in het expertinterview aan dat de playboxen kunnen zorgen voor een besloten effect, wat zorgt voor geborgenheid en een houvast voor de kinderen. Dat veilige en besloten gevoel is vooral belangrijk voor de jongste kinderen (Luyten, 2013). 4.1.2 Impliciete spelprikkels Impliciete spelprikkels zijn elementen waarvan de speelwaarde niet meteen zichtbaar is. Ze zijn op het eerste zicht functioneel. Spelen is hier een nevenfunctie, maar toch zijn deze elementen ook bespeelbaar. Omdat deze elementen in de eerste plaats functioneel zijn, zijn deze makkelijk te integreren (Fris in het Landschap, & Kind & Samenleving, 2011). 4.1.2.1 Driedimensioneel Een impliciete spelprikkel die op de site terug te vinden is en die veel spel uitlokt bij de kinderen zijn de hekjes op de site. “Omdat de site zo’n grote ruimte is, vonden ze het ook geweldig om gewoon rond te lopen. Ze gaven zelf ook aan geen bepaald spel te spelen. Ze zeiden ook zelf: “We spelen n’importe qua, we vinden het gewoon leuk om rond te lopen”… De spelletjes zelf vonden ze wel heel leuk zeiden ze en ze gingen er ook volledig in op. Dus ze mogen ook zeker niet achterwege gelaten worden. Maar er kan wel meer gehaald worden uit de ruimte zelf nog. Zo vinden ze het ook heel leuk om over/tussen/onder de hekjes tussen de verschillende gangen te klimmen. Dit is iets waar de kinderen automatisch naar toe werden gezogen.”(Veldnotities, 23/02/2016) Figuur 8: Hekjes op site (Cultureghem, 2014)