SlideShare a Scribd company logo
1 of 56
Download to read offline
Connecting people?
Een kwalitatief onderzoek naar de inzet van communicatietechnologie bij
eenzaamheidsbestrijding onder ouderen
Lennard Walterbos
s4385985
lennard.walterbos@student.ru.nl
29 juni 2015
Masterscriptie
Opleiding Communicatiewetenschap
Radboud Universiteit Nijmegen
Begeleider: Dr. Paul E. Ketelaar
2
Abstract
Dit onderzoek poogt een antwoord te geven op de vraag op welke manier
communicatietechnologie zou kunnen worden ingezet bij de bestrijding van eenzaamheid
onder ouderen. Middels drie focusgroepen met 26 ouderen tussen de 65 en 85 jaar is voor het
eerst inzicht verkregen over de inzet van communicatietechnologie vanuit de belevingswereld
van de ouderen zelf. De belangrijkste bevinding is dat ouderen denken dat
communicatietechnologie de faciliteiten kan bieden voor 1) snel contact, 2) het opdoen van
nieuw contact, 3) het ontplooien van nieuwe activiteiten en 4) het genereren van nieuwe
interesses. Daarnaast blijkt dat gebruiksgemak, nuttigheid, zelfvertrouwen, angst, privacy
concerns en de sociale omgeving voor ouderen een rol spelen bij de adoptie van
communicatietechnologie. Dit biedt zowel zorginstellingen als softwareontwikkelaars
belangrijke inzichten bij de keuze om communicatietechnologie in te zetten bij de bestrijding
van eenzaamheid.
3
Voorwoord
Voor u ligt de definitieve versie van mijn masterscriptie. Ik ben enorm trots op het traject dat
ik de afgelopen zes maanden heb afgelegd om een maatschappelijk gezien waardevol
onderzoek te doen naar de inzet van communicatietechnologie bij de bestrijding van
eenzaamheid onder ouderen. Ik schrijf dit voorwoord terwijl ik op de bank zit met mijn
rechterbeen hoog op een stoel. Het is nu een paar weken geleden dat ik ben geopereerd aan de
voorste kruisband in mijn knie. Ik had deze ingreep al veel eerder kunnen laten doen, maar ik
besefte mij dat dit het onderzoek er niet gemakkelijker op zou maken. Op krukken de
focusgroepen leiden en alles delegeren naar mijn compagnon Sjors Groeneveld (over wie later
meer) zag ik niet zitten. Ik koos ervoor de operatie tijdens de analyse te laten doen. Ik ben dan
ook enorm blij en ook opgelucht dat mijn scriptie geenszins heeft geleden onder mijn blessure
en dat ik het ingebonden boekwerk straks alweer op de fiets kan gaan inleveren.
Om eerlijk te zijn had ik voor het schrijven van deze scriptie nog niet zo vaak
stilgestaan bij de combinatie ouderen en technologie. Mijn gedachten bij een Ipad of
smartphone gaan meteen naar de jongste gebruikers, maar niet naar je opa of oma. Des te
uitdagender vond ik het dan ook dat mijn begeleider Dr. Paul E. Ketelaar mij in contact bracht
met Sjors Groeneveld. Sjors had zojuist zijn baan opgezegd om zich volledig te storten op de
ontwikkeling van een app voor ouderen. Eentje die ouderen moest helpen zo lang mogelijk
zelfstandig te kunnen blijven. Sjors’ idee greep me meteen beet. Het gevoel een steentje te
kunnen bijdragen aan een groot maatschappelijk probleem was voor mij een mooie motivatie
me te storten op een onderzoek met senioren.
Dit onderzoek was uiteraard niet tot stand gekomen zonder de bijdrage van een aantal
zeer waardevolle personen. Ten eerste wil ik mijn begeleider Dr. Paul E. Ketelaar bedanken.
Ondanks zijn volle agenda, is Paul gedurende het hele traject enorm betrokken geweest bij
mijn project en heeft hij veel tijd vrijgemaakt mij te helpen de juiste keuzes te maken. Zijn
ondersteunende berichtjes vlak na mijn operatie heb ik als zeer ‘warm’ ervaren. Daarnaast wil
ik Sjors Groeneveld bedanken. Behalve dat hij me heeft geholpen bij de keuze voor dit
onderwerp, is Sjors bij elke focusgroep aanwezig geweest om te notuleren en te helpen met
het klaarzetten van alle benodigdheden. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik me kon focussen op
het onderzoek. Ten slotte een woord van dank aan mijn vriendin en familie voor de mental
support, mijn medestudenten uit de Masterclass voor hun kritische blik tijdens de tussentijdse
besprekingen en aan de tva6-boys, voor het creëren van een inspirerend studielandschap.
4
Inhoudsopgave
1. Inleiding 5
2. Theoretisch kader 9
2.1 Eenzaamheid 9
2.2 Ouderen & communicatietechnologie 10
2.3 Persoonskenmerken 12
2.4 Onderzoeksvragen 14
3. Methode 15
3.1 Doelstelling 16
3.2 Onderzoeksopzet 16
3.3 Procedures 17
3.4 Meetinstrument 18
3.5 Kwaliteitscriteria 19
3.5.1 Betrouwbaarheid 20
3.5.2 Geldigheid 21
4. Resultaten 21
4.1 Eenzaamheid 22
4.1.1 Omstandigheden 22
4.1.2 Karakter 23
4.2 Adoptie communicatietechnologie 24
4.2.1 Gebruiksgemak 25
4.2.2 Nuttigheid 25
4.2.3 Zelfvertrouwen 27
4.2.4 Angst 27
4.2.5 Sociale omgeving 28
4.3 Communicatietechnologie als hulpmiddel 28
5. Conclusie & discussie 31
5.1 Conclusie 31
5.2 Beperkingen 34
5.3 Vervolgonderzoek 35
5.4 Relevantie 36
6. Referenties 38
7. Bijlagen (checklist) 45
5
1. Inleiding
We hebben te maken met een steeds ouder wordende bevolking in Nederland. Op dit moment
telt ons land ruim 2,5 miljoen 65-plussers. Dit betekent dat 15% van de Nederlanders 65 jaar
of ouder is (CBS, 2011). Het aandeel ouderen in de toekomst is aanzienlijk groter als gevolg
van de babyboomgeneratie, die de komende jaren de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
Naar schatting zal het aantal 65-plussers tot 2040 stijgen tot 4,1 miljoen mensen. Dat is een
kwart van de Nederlandse bevolking. Bovendien hebben ouderen een steeds hogere
levensverwachting. Van de groep 65-plussers is in 2040 meer dan de helft ouder dan 75 jaar
(VROM-raad, 2005 in Pot, Kuin & Vink, 2007, p. 41). Dit wordt ook wel de dubbele
vergrijzing genoemd. Uit cijfers van het CBS (2014) blijkt dat de levensverwachting van een
60-jarige zal stijgen van 82,9 jaar in 2014 naar liefst 88,7 jaar in 2060.
In principe mag de vergrijzing en de verhoogde levensverwachting als een groot
maatschappelijk succes worden gezien en een compliment aan de gezondheidszorg.
Bovendien geven ouderen in grote getale aan nu gelukkiger te zijn dan ooit. De groep die is
geboren in de jaren ‘40 en ‘50 van de vorige eeuw - de ouderen tussen 65 en 75 jaar - scoort
ruim drie keer zo hoog op welzijn in vergelijking met ouderen geboren in het eerste
decennium van de 20e eeuw (Sutin et al., 2013).
Echter, in een sterk vergrijzende samenleving neemt ook de zorgbehoefte toe. Maar
door het huidige economische klimaat, de decentralisering en gestegen personeelskosten in de
gezondheidszorg, komen zorgbudgetten flink onder druk te staan. Bovendien hebben de
bezuinigingen van de overheid ertoe geleid dat ons land een transitie heeft gemaakt van een
klassieke verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving, hetgeen inhoudt dat iedere
Nederlander steeds meer verantwoordelijk wordt voor zijn of haar leven en leefomgeving en
de overheid slechts een faciliterende rol vervult (Putters, 2014). Hierdoor rijst de vraag hoe de
ouderen in de Nederlandse samenleving zich zonder dit ‘vangnet’ zullen houden.
Deze studie focust zich op een tweede keerzijde van het ouder worden: eenzaamheid.
Want behalve een verhoging in het welzijn bij ouderen, wordt er ook een stijging in het aantal
ouderen met gevoelens van eenzaamheid geconstateerd. Uit cijfers van het Nationaal Kompas
Volksgezondheid [NKV] (2014) en de Eenzaamheidsmonitor (Coalitie Erbij, TNS Nipo,
RIVM, 2012, p.10) blijkt dat ongeveer de helft (49%) van de 50-plussers in Nederland zich
wel eens eenzaam voelt. Hiervan geeft 40% aan dit als gematigd eenzaam te ervaren en bij
9% is er sprake van sterke eenzame gevoelens. Deze cijfers zijn vastgesteld op basis van elf
stellingen, ontwikkeld door De Jong-Gierveld en Van Tilburg (1999).
6
Diezelfde De Jong-Gierveld en Van Tilburg (2007) definiëren eenzaamheid als het
subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) sociale
relaties. Vaak zijn eenzame gevoelens bij ouderen het gevolg van het verlies van een partner,
een afnemend sociaal netwerk en een verslechterde gezondheid (Fokkema & De Jong-
Gierveld, 2003). Gescheiden mensen en weduwen of weduwnaars voelen zich vaker eenzaam
dan getrouwde mensen of ongehuwden (Bijna 60%, NKV, 2014). Ernstige eenzaamheid komt
vaker voor bij gescheiden mensen (20%) dan bij weduwen of weduwnaars (16%). Emotionele
eenzaamheid - het gebrek aan een emotionele, hechte band met anderen - komt het meest voor
bij weduwen/weduwnaars (53%), terwijl sociale eenzaamheid - het ervaren van minder
sociale contacten dan wenselijk - het meest voorkomt bij gescheiden mensen (55%).
Eenzaamheid is primair een individueel probleem. Echter, de gevolgen van het ervaren
van eenzame gevoelens bij ouderen, maken het tot een groter maatschappelijke probleem.
Aangetoond is dat eenzaamheid samenhangt met depressie, minder sociale en minder
emotionele steun en een verminderde levenskwaliteit (Theeke at al., 2012). Dit werd
bevestigd in onderzoek van Cacioppo & Hawkley (2009). Zij stelden bovendien dat
eenzaamheid kan bijdragen aan minder algemeen cognitief functioneren, slechtere executieve
functies en verhoogde gevoeligheid voor sociale bedreigingen.
In Nederland organiseren tal van maatschappelijke organisaties activiteiten met als
doel het verminderen of voorkomen van eenzaamheid bij ouderen. Het aanbod van deze
interventies varieert van dagjes uit tot boodschappendiensten, maatjesprojecten en psycho-
educatieve cursussen (Schoenmakers, Fokkema & Van Tilburg, 2014, p. 6). De geluiden na
afloop van deze activiteiten zijn vaak positief. Echter, een kritische blik toont aan dat het
daadwerkelijke effect op het reduceren van eenzaamheid niet heel groot is. Bij elf van de
dertien onderzochte activiteiten vond geen afname van eenzaamheid onder de deelnemers
plaats (Fokkema & Van Tongeren, 2008; Schoenmakers et al., 2014).
Omdat gebleken is dat het bieden van uitjes en afleiding niet effectief is, samen met
een breed scala aan andere hulpmogelijkheden (Fokkema & Van Tongeren, 2008), is de
zoektocht naar alternatieve mogelijkheden om eenzaamheid te bestrijden in volle gang.
Communicatietechnologie zou hiervoor een platform kunnen bieden. In de loop van de jaren
zijn de mogelijkheden om technologie in te zetten ter ondersteuning van ouderen flink
toegenomen. Het meest bekende voorbeeld is Domotica. Dit zijn vormen van technologie in
huis die ouderen ondersteunen bij het dagelijks leven en helpen bij het bewaken van de
veiligheid (Niemeijer, Depla & Frederiks, 2012, p. 6). Voorbeelden hiervan zijn sensoren in
huis die ervoor zorgen dat de verwarming automatisch aangaat of automatische
7
looprouteverlichting bij toiletbezoek in de nacht. Bij toezichthoudende technologie gaat het
om mobiele alarmeringsystemen waardoor ouderen in direct contact staan met zorgverleners,
maar ook om automatische deuren, camerabewaking, belmatten of bewegingsmelders. Mynatt
& Rogers (2002) en Cotten et al. (2013) onderzochten het effect van technologie in huis en
concludeerden dat het de kwaliteit van leven van ouderen sterk kan verbeteren, doordat ze met
behulp van deze technologische ondersteuning langer zelfstandig kunnen blijven leven.
Omdat technologie de kwaliteit van leven van ouderen kan verbeteren, wordt de laatste
jaren veel geld en energie gestoken in het ‘digitaliseren’ van de ouderen in Nederland.
Gemeenten bieden lokale initiatieven om ouderen kennis van de computer en het internet bij
te brengen. Hier kunnen ouderen cursussen volgen in buurthuizen, regionale opleidingscentra,
stichtingen welzijn ouderen en internetcafés (Fokkema & Van Tongeren, 2008; Steyaert &
Linders, 2004). Deze belangrijke initiatieven om ouderen mee te kunnen laten profiteren van
de steeds verder groeiende technologische ontwikkelingen, lijken zijn vruchten af te werpen,
aangezien in 2014 al 76% van de ouderen tussen de 65 en 75 jaar het internet hadden omarmd
(CBS, 2014). Ter vergelijking: in 2005 was dit nog maar 43%.
Dat onderzoek naar de inzet van technologie bij ouderen in volle gang is en dat het als
een maatschappelijk belang wordt gezien dat ouderen gezond en zelfstandig ouder kunnen
worden, blijkt ook uit de thema’s die centraal zijn gesteld door het project Horizon 2020, het
financieringsprogramma van de Europese Commissie. Dit programma stelt tussen 2014 en
2020 tachtig miljard euro beschikbaar voor onderzoek en innovatie. Investeringsconsortia
kunnen zich inschrijven op verschillende onderzoeksthema’s, waaronder ICT, dat zich richt
op onderzoek en innovaties rond het thema ‘healthy-ageing’, gezond ouder worden.
Een belangrijk onderdeel van ‘healthy-ageing’ is het zo lang mogelijk zelfstandig
wonen van ouderen. Het meeste onderzoek op het gebied van ondersteunende technologie
voor ouderen richt zich dan ook nog steeds op dit thema. Dit onderzoek focust zich op de
vraag hoe ouderen communicatietechnologie zouden willen inzetten om hun sociaal netwerk
op pijl te houden en op die manier minder eenzaam te zijn. Bovendien is er meer inzicht nodig
in de voorwaarden waaraan communicatietechnologie zou moeten voldoen, wil het door
ouderen echt gebruikt worden. Uit onderzoek van Denissen, Seydel, Ben Allouch & Dohmen
(2006) blijkt namelijk dat er nog een verschil is tussen acceptatie en adoptie van technologie
in huis door ouderen. Ouderen accepteren deze technologie wel, dat wil zeggen dat ze het bij
beschikbaarheid wel zouden gebruiken, maar willen het nog niet meteen aanschaffen.
Het hoofddoel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen
denken dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van
8
eenzaamheid. Om deze technologie van waarde te kunnen laten zijn, is daarnaast meer inzicht
nodig in de voorwaarden die bepalend zijn bij de adoptie van technologie door ouderen.
9
2. Theoretisch kader
Communicatietechnologie biedt wellicht mogelijkheden voor ouderen om
eenzaamheidsgevoelens te bestrijden. Onduidelijk is alleen nog op welke manier en waar deze
technologie aan moet voldoen om de kans op adoptie te vergroten. In dit hoofdstuk zal eerst
het concept eenzaamheid worden besproken, vervolgens zal worden gekeken welke
voorwaarden bepalend kunnen zijn in de adoptie van technologie door ouderen, en ten slotte
wordt een aantal onderzoeksvragen geformuleerd.
§2.1 Eenzaamheid
In de literatuur zijn verschillende omschrijvingen van het begrip eenzaamheid te vinden. Er
zijn echter een aantal elementen die zij gemeen hebben. Een belangrijke daarvan is dat er een
verschil bestaat tussen eenzaamheid en sociale isolatie of sociaal isolement (Cotton, Anderson
& McCullough, 2013). Eenzaamheid is omschreven als een subjectief negatief ervaren van
een gemis aan (kwaliteit van) bepaalde relaties (De Jong-Gierveld, 1998; Wenger & Burholt,
2004; Perlman, 2004). Eenzaamheid gaat over het verschil dat mensen ervaren tussen de
wenselijke hoeveelheid sociale contacten en de beschikbare sociale contacten. Sociale isolatie
is de letterlijke afwezigheid van contact met anderen, met name met de mensen die sociale
support kunnen bieden (Machielse, 2011). Sociale isolatie betekent dus eigenlijk dat mensen
weinig tot geen betekenisvolle relaties hebben en zich daardoor eenzaam voelen.
Eenzaamheid wordt dus meer omschreven als een persoonlijk gevoel van gemis dat niet direct
gerelateerd is aan een klein sociaal netwerk, terwijl sociale isolatie ook echt duidt op een
eenzame situatie waarin sociale contacten ontbreken.
De Jong-Gierveld (1998) baseert haar definitie van eenzaamheid op het verschil dat
Weiss (1973) maakte tussen eenzaamheid als gevolg van emotionele isolatie en eenzaamheid
als gevolg van sociale isolatie. Weiss stelde dat sociale isolatie refereert naar de afwezigheid
van een ‘boeiend’ sociaal netwerk, terwijl emotionele isolatie meer gaat over de afwezigheid
of het verlies van een hechte relatie (bijvoorbeeld door het overlijden van de partner, een
familielid of een goede vriend/vriendin). Sociale isolatie kan worden opgelost door de
eenzame ouderen hernieuwde toegang tot een bepaald interessant sociaal netwerk te bieden,
emotionele isolatie kan slechts worden verlicht door een hechte band met een andere persoon.
Omdat emotionele isolatie lastig aan te pakken is, richten professionele hulpverleners zich
met name op de aanpak van sociale isolatie, door ouderen toegang proberen te bieden tot
nieuwe sociale netwerken.
10
In het digitale werkboek ‘Sleutels voor de lokale aanpak van eenzaamheid’ (Van De
Maat & Van Xanten, 2013, p.8) worden drie oorzaken beschreven van eenzaamheid onder
ouderen op verschillende niveaus. Ten eerste zijn er individuele oorzaken te herkennen.
Hieronder worden verklaringen in de persoonlijke levenssfeer verstaan, zoals een gebrek aan
sociale vaardigheden, een negatief zelfbeeld en weinig zelfvertrouwen. Daarnaast zijn er
oorzaken die ontstaan door een verandering in het sociale netwerk zichtbaar. Voorbeelden
hiervan zijn ziekte, het overlijden van de partner, een echtscheiding, ontslag op het werk of
een verhuizing. Ten slotte zijn er maatschappelijke oorzaken aan te wijzen. Het gaat hierbij
om maatschappelijke factoren, waar weinig invloed op kan worden uitgeoefend. Voorbeelden
zijn de individualisering en de participatiemaatschappij, maar ook de toegenomen welvaart,
waardoor mensen veel minder gebonden zijn aan (traditionele) sociale verbanden als de kerk,
het dorp en verenigingen.
Naast drie oorzaken, zijn er ook drie oplossingsrichtingen om eenzaamheid onder
ouderen te verminderen (Fokkema & Van Tilburg, 2006, p.12). Ten eerste kan het ervaren
verschil tussen gerealiseerde en gewenste relaties worden opgeheven of verminderd, door de
gerealiseerde relaties op het peil te brengen van de gewenste relaties. Fokkema & Van Tilburg
(2006) spreken hier van netwerkontwikkeling. Ten tweede kan de eenzaamheidssituatie
worden verminderd door de wensen en verwachtingen ten aanzien van de relaties te verlagen
in de richting van het niveau van de huidige relaties. Dit wordt ook wel standaardverlaging
genoemd. Ten slotte kan de persoon leren om te gaan met de eenzame gevoelens. Dit kan door
relativering, afleiding, ontkenning of berusting.
Toch hoeft een klein sociaal netwerk niet te betekenen dat ouderen eenzaam zijn. Zo
stelt de Socio Emotional Selectivity Theory (Carstensen, Isaacowitz & Charles, 2003) dat
sociale netwerken inderdaad kleiner worden naarmate mensen ouder worden, maar dit gebeurt
niet zozeer doordat ouderen vereenzamen, maar vooral doordat de wensen en behoeften van
ouderen met betrekking tot hun sociale netwerk veranderen. Ouderen hebben geen behoefte
aan een groot sociaal netwerk, maar meer aan een kwalitatief sociaal netwerk dat is
samengesteld uit nauwe emotionele en sociale partners. De minder hechte contacten worden
losgelaten, waardoor een emotioneel sterk geconcentreerd netwerk overblijft. Studies laten
niet alleen zien dat ouderen over het algemeen tevreden zijn met dit overgebleven netwerk, ze
zijn ook actief betrokken in het construeren van dit netwerk.
11
§2.2 Ouderen & communicatietechnologie
Ouder worden betekent nog steeds een achteruitgang in de gezondheid, een toename van
zorgbehoefte, een vermindering van zelfredzaamheid en een verkleining van het sociale
netwerk (Fokkema & Van Tongeren, 2008, p. 15). Nimrod (2008) stelt echter dat het
stereotype beeld van de conservatieve oudere voorbarig is. In een sample (n=378) met pas
gepensioneerden bleek dat de helft van de ouderen juist wel innovatief is, doordat zij bij de
invulling van hun pensioen nieuwe activiteiten willen omarmen. Een belangrijke voorwaarde
voor deze innovators is de perceptie van de eigen gezondheid. Hoe meer overtuigd ouderen
zijn van hun fysieke gezondheid, hoe groter het aantal nieuwe activiteiten dat ze ontplooien
tijdens hun pensioen. Daarnaast bleek dat innovators veel meer tevreden waren met de
kwaliteit van hun leven dan non-innovators.
De adoptie van communicatietechnologie door mensen kan worden verklaard door het
Technology Acceptance Model (Davis, 1989). Volgens dit model zijn er twee belangrijke
factoren die de attitude van mensen ten opzichte van nieuwe technologie kunnen beïnvloeden:
1) perceived usefullness, de waargenomen nuttigheid van de technologie, en 2) perceived ease
of use, de waargenomen gebruiksvriendelijkheid. In de afgelopen decennia zijn er tal van
onderzoekers geweest die het model hebben getoetst en vervolgens hebben aangepast. De
variant van Van der Heijden (2004) en Dickinger, Arami & Meyer (2008) voegden perceived
enjoyment (waargenomen plezier) toe aan het model. Dus behalve dat (nieuwe) technologie
gemakkelijk en nuttig moet zijn, is het verwachte plezier dat de technologie oplevert een
belangrijke voorwaarde voor adoptie.
Een ander gemis in het model ontwikkeld door Davis (1989), is dat de rol van de
sociale omgeving bij de adoptie van technologie niet wordt meegenomen. Uit onderzoek van
Denissen et al. (2006) blijkt echter dat bij de adoptie van technologie in huis door ouderen, de
sociale norm de grootste invloed heeft. Venkatesh et al. (2003) hebben het TAM uitgebreid
met social influence en ontwikkelden een Unified Theory of Acceptance and Use of
Technology (UTAUT), waarmee de acceptatie van technologie in een bredere sociale context
kan worden verklaard. Cialdini (1987) stelt dat het principe van sociale bewijskracht een
belangrijke voorspeller is van bepaald instemmend gedrag (compliance). Mensen zijn sneller
geneigd bepaald gedrag te vertonen als ze zien dat anderen dit gedrag ook vertonen. De
gedachte hierbij is: als iedereen het doet, dan zal het wel zo horen te zijn. Dit kan ook van
toepassing zijn op de adoptie van communicatietechnologie door ouderen. Als zij zien dat
leeftijdsgenoten, familie of vrienden bepaalde nieuwe technologie gebruiken, is de kans
aanzienlijk groter dat zij het zelf ook gaan gebruiken.
12
Bovendien zou onzekerheid een rol kunnen spelen bij dit proces. Juist omdat
communicatietechnologie relatief nieuw is voor ze en ze de adequate kennis om er efficiënt
mee om te gaan ontberen, kijken ouderen naar anderen. Savage, Melamed & Vincent (2014,
p. 112) stellen dat mensen zichzelf continu vergelijken met anderen, in een poging om deze
onzekerheid bij weg te nemen. Hierbij spelen zowel de relatieve status in een groep als het
aantal beschikbare standpunten een rol. Dus afhankelijk van de positie van een individu in een
sociale groep en het aantal individuen dat het met hem of haar eens is, voelt iemand zich in
meer of mindere mate onzeker. Dit idee vindt zijn wortels in de sociale vergelijkingstheorie
van Festinger (1954), die stelt dat ieder individu een bepaalde innerlijke drive heeft om zijn of
haar opvattingen en capaciteiten te evalueren. Omdat een objectieve meetlat vaak ontbreekt,
doen we dit door onszelf continu te vergelijken met anderen. Het doel is om onzekerheden
met betrekking tot de eigen mening of capaciteiten zo veel mogelijk weg te nemen.
Ten slotte zouden eventuele kosten van communicatietechnologie een belemmering
kunnen vormen in de adoptie van technologie door ouderen. Vandebosch, Beullens & Bulck
(2005) schetsten een aantal toekomstscenario’s rond ouderen en technologie, en
concludeerden dat met name de pre-seniors (55-65 jaar) en de minder vermogende 70-90
jarigen moeite zullen hebben om nieuwe technologie aan te schaffen vanwege financiële
tekortkomingen.
§2.3 Persoonskenmerken
Behalve technologische kenmerken, zijn er ook een aantal persoonskenmerken van invloed op
het technologiegebruik door ouderen. Deze zijn onder te verdelen in: vertrouwen in de
technologie (trust), verwachtingen van de technologie en de verwachting of men in staat is om
te gaan met de technologie (self-efficacy) en de manier waarop ouderen een stimulus
verwerken (processing fluency).
Veel meer dan voor andere generaties, zijn vertrouwen en betrouwbaarheid voor
ouderen belangrijke waarden. McCloskey (2006) onderzocht het Technology Acceptance
Model (TAM) bij ouderen tussen de 52 en 87 jaar en kwam tot de conclusie dat trust een
belangrijke voorspeller is van het gebruik van technologie. Dus: hoe groter het vertrouwen
van ouderen dat zij succesvol kunnen werken met de technologie, hoe meer de technologie als
nuttig en gebruiksvriendelijk wordt ervaren, en hoe meer het door ouderen wordt gebruikt.
Dit idee sluit in grote lijnen aan bij de Sociaal Cognitieve Theorie van Bandura
(1977). Deze theorie gaat ervan uit dat menselijk gedrag voor een groot deel bepaald wordt
door de verwachtingen van bepaald gedrag. Daarbij kunnen verschillende soorten
13
verwachtingen een rol spelen: 1) situation-outcome expectancies; verwachtingen over de
consequenties van gebeurtenissen in de sociale en fysieke omgeving, 2) action-outcome
expectancies; verwachtingen over wat de consequenties zijn van persoonlijke actie, en 3) self-
efficacy; verwachtingen over of men in staat is een bepaalde actie uit te voeren.
Self-efficacy wordt omschreven als de inschatting van een individu van zijn of haar
vermogen om bepaalde acties of handelingen uit te voeren die vereist zijn bij een naderende
situatie (Bandura, 1977; Gist & Mitchell, 1992). Bovendien, zo stelt Bandura, zijn
verwachtingen van zelf-effectiviteit een krachtige voorspeller van gedragsverandering. Zo
blijkt uit onderzoek dat self-efficacy een belangrijke voorspeller van het gebruik van
technologie door ouderen (Czaja et al., 2006; Fazeli et al., 2013; Zheng et al., 2015). Met
andere woorden: als ouderen verwachten dat ze zonder problemen met nieuwe technologie
kunnen werken, dan is de kans groot dat ze het ook daadwerkelijk succesvol zullen gebruiken.
Een laatste persoonlijke eigenschap om rekening mee te houden is de processing
fluency van ouderen. Processing fluency gaat over het gemak waarmee een individu
informatie uit een stimulus verwerkt. Winkielman, Schwarz, Fazendeiro & Weber (2003)
stellen dat een hoge processing fluency een hogere en positievere affectieve reactie
teweegbrengt dan een lage processing fluency. Deze positieve affectieve reactie leidt
vervolgens tot een hogere en positievere waardering van de stimulus. Met andere woorden: in
de waardering van communicatietechnologie dient rekening gehouden te worden met de
processing fluency van ouderen. Als zij de informatie op het interface (bijvoorbeeld een
beeldscherm) gemakkelijk kunnen verwerken, zal de waardering ook hoger zijn. Er is ook nog
een andere vorm van fluency te onderscheiden, namelijk fluency met betrekking tot
technologie. Dit fenomeen, ook bekend als computer literacy, houdt in dat de gebruiker
bepaalde competenties of skills bezit waarmee hij of zij onafhankelijk van de hulp van
anderen, technologie kan inschakelen om nieuwe kennis te vergaren (Lin, 2000, p. 70). Hij
stelt bovendien dat om nieuwe technologie nu en in de toekomst succesvol en snel te kunnen
adopteren, deze fluency haast noodzakelijk aanwezig moet zijn. Vertalend naar ouderen zou
dit betekenen dat het de ouderen die geen ervaring met technologie meer tijd en moeite kost
nieuwe technologie te adopteren dan ouderen die deze ervaring al wel hebben.
Gericht op ouderen, lijkt het erop dat bovengenoemde factoren (technologische én
persoonlijke) tot een bepaalde attitude ten opzichte van communicatietechnologie leiden.
Deze attitude, samen met de sociale invloed en verwachtingen van self-efficacy, leiden
vervolgens tot een bepaalde gebruiksintentie, het algemeen geaccepteerde gedachtegoed van
de Theory of Planned Behavior (Ajzen, 1991).
14
§2.4 Onderzoeksvragen
Om inzicht te krijgen in de motieven die een rol spelen bij de adoptie van technologie door
(eenzame) ouderen is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Op welke manier zouden
ouderen communicatietechnologie willen gebruiken en hoe zou dit mogelijke gevoelens van
eenzaamheid kunnen verminderen of voorkomen?
Daarnaast zijn er een drietal deelvragen opgesteld die ten grondslag liggen aan de
probleemstelling.
1. Hoe omschrijven ouderen eenzaamheid en wat zijn hiervan de oorzaken?
2. Welke voorwaarden zijn belangrijk voor ouderen bij de adoptie van
communicatietechnologie?
3. Op welke manier zou communicatietechnologie in de ogen van ouderen kunnen
helpen bij het verminderen of voorkomen van eenzame gevoelens bij ouderen?
15
3. Methode
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze vorm is gegeven aan de methode van
onderzoek die centraal staat in deze scriptie. Achtereenvolgens zullen de onderzoeksopzet, de
steekproef, het meetinstrument en de analyseprocedures worden behandeld. Tevens is er
aandacht voor de toegepaste kwaliteitscontroles, die de validiteit en betrouwbaarheid van het
onderzoek trachten te waarborgen.
§3.1 Doelstelling
Het hoofddoel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen denken
dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van eenzaamheid.
Daarnaast wordt onderzocht aan welke voorwaarden deze technologie moet voldoen, wil de
kans op adoptie door ouderen het grootst zijn. Hoe betrokkenen een fenomeen ervaren en er
betekenis aan toekennen is bij uitstek geschikt om te onderzoeken aan de hand van een
kwalitatieve onderzoeksmethode. Het bestuderen van de aard van een sociaal verschijnsel
staat hierbij centraal (Wester & Peters, 2004). Omdat de theorie aanleiding geeft te
veronderstellen dat de omgang van ouderen met deze technologie ook voor een groot deel een
sociaal verschijnsel is, geniet de kwalitatieve onderzoeksbenadering bij dit onderzoek de
voorkeur boven de kwantitatieve benadering. Daarnaast is dit onderzoek in grote mate
exploratief van aard, omdat nog maar weinig bekend is over de motieven van ouderen om
communicatietechnologie te gebruiken om op die manier eenzaamheid te verminderen.
Daarbij komt nog dat bij een complex begrip als eenzaamheid bij ouderen belangrijke
informatie over de belevingswereld en sociale context vereist zijn.
§3.2 Onderzoeksopzet
Binnen het kwalitatieve paradigma is gekozen voor het focusgroeponderzoek. Waar het
kwalitatieve interview een één-op-één gesprek is tussen de onderzoeker/interviewer en
respondent, nemen er bij het focusgroeponderzoek juist meerdere mensen deel aan het
gesprek. Wat de focusgroep verder onderscheidt van kwantitatieve en andere kwalitatieve
onderzoeksmethodes, is de nadruk op focus, interactie, open structurering en persoonlijk
contact (Ketelaar et al., 2011, p. 18). Allereerst onderscheidt een focusgroep zich van een
vragenlijst (survey) door de focus op een enkelvoudig probleem; de topics die gedurende het
gesprek aan bod komen zijn allen gerelateerd aan het begrip eenzaamheid. Daarnaast zorgt de
groepsdynamiek en onderlinge interactie tussen deelnemers voor een dieper inzicht in
percepties, motieven en houdingen met betrekking tot het bestudeerde onderwerp. Het
16
centraal stellen van persoonlijk contact tot slot legt de nadruk op een verdieping van
betekenissen en niet zozeer op oppervlakkige groepsmetingen.
Een doel van het onderzoek is om zoveel mogelijk voorwaarden van ouderen voor de
adoptie van (nieuwe) communicatietechnologie te achterhalen. Volgens Baarda, De Goede &
Teunissen (2005, p.35) is een focusgroep of groepsgesprek zeer geschikt als het doel is om te
achterhalen hoe een groep over een bepaald probleem denkt. Om valide en betrouwbare
informatie te verkrijgen, is het bovendien van groot belang dat deze doelgroep in hun ‘eigen
taal’ over deze thematiek kan praten. Een focusgroeponderzoek is hiervoor de aangewezen
methode, omdat deze in het bijzonder ontvankelijk is voor culturele en subculturele waarden.
Een focusgroep biedt de deelnemers zo de mogelijkheid tot interactie met elkaar in hun eigen
bewoordingen (Ketelaar et al., 2011; Tiggermann, Gardiner & Slater, 2000; Wilkinson, 1998).
Een ander voordeel is dat je op deze manier ouderen die al ervaring hebben met
communicatietechnologie aan één tafel kunt zetten met ouderen die hier nog geen ervaring
mee hebben. Het is interessant en relevant om waar te nemen welke argumenten de gebruikers
aanreiken om de andere groep te overtuigen van het nut en plezier van
communicatietechnologie en wat de reactie van de niet-gebruikers vervolgens is.
Kwalitatief onderzoek verloopt altijd volgens een cyclisch proces is altijd vergelijkend
van aard. Dit geldt dan ook voor de analyse van dit onderzoek. Dit betekent dat momenten
van dataverzameling en data-analyse elkaar continu afwisselen, om zo constante vergelijking
mogelijk te maken. Dit is gestuurd door reflectie en de richting van de onderzoeksvragen. In
de Grounded Theory Approach (Strauss & Corbin, 1990) kunnen vier fases in de analyse
onderscheiden worden. Deze zijn de exploratiefase, de specificatiefase, de reductiefase en de
integratiefase (Wester & Peters, 2004). De doelen die in de fases centraal staan strekken zich
uit van het ontdekken en ontwikkelen van begrippen tot het bepalen van kernbegrippen en het
formuleren van een theorie. Om daadwerkelijk een theorie te ontwikkelen is meer tijd vereist
dan beschikbaar is. De GT-benadering wordt dan ook vaker toegepast bij
proefschriftonderzoek.
Dit onderzoek beperkt zich tot een thematische analyse en heeft betrekking op de
eerste twee analysefasen: de exploratiefase en de specificatiefase (Wester & Peters, 2004).
Een thematische analyse houdt in dat de onderzoeker het onderzoeksmateriaal grondig
bestudeert en verschillende thema’s – die belangrijk zijn met het oog op de onderzoeksvraag –
identificeert, analyseert en rapporteert (Braun & Clarke, 2008). Het ontwikkelen van
theorieformulering behoort niet tot deze analysevorm. Begrippen daarentegen kunnen wel
17
worden ontwikkeld, omdat op een deductieve wijze wordt achterhaald hoe eenzaamheid er bij
deze groep ouderen uitziet. De thema’s die hieruit ontstaan kunnen verwijzen naar begrippen.
§3.3 Onderzoekspopulatie en steekproef
Bij de selectie van de onderzoekseenheden voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een
gerichte steekproef, ook wel purposive sampling genoemd (Chambliss & Schut, 2006).
Hierbij wordt van tevoren vastgesteld aan welke kenmerken de eenheden moeten voldoen om
in de steekproef te worden opgenomen. Welke kenmerken dit zijn, hangt sterk af van de
doelstelling van het onderzoek. In dit onderzoek zijn twee kenmerken meegenomen in de
sampling, namelijk ‘leeftijd’ en ‘ervaring met technologie’. De ouderen die zijn geselecteerd
voor de steekproef zijn allemaal tussen de 65 en 85 jaar oud en wonen zelfstandig. Er is
gekozen voor de leeftijd 65 tot en met 85 jaar, omdat deze groep minimaal de komende tien
jaar de grote groep van vergrijzende ouderen vormt in Nederland.
Een tweede kenmerk is de ervaring met de technologie. Omdat het belangrijk is
ouderen over een ingewikkeld onderwerp als communicatietechnologie en eenzaamheid in
hun eigen taal te laten praten, is het van belang dat er naast ouderen die nog geen ervaring
hebben met technologie, eveneens ouderen deelnemen aan het onderzoek die deze ervaring
wel hebben. Zij kunnen zodoende in hun eigen bewoordingen aan de andere ouderen vertellen
met welk doel ze deze technologie gebruiken en uitleggen waarom de niet-gebruikers juist
deze technologie zouden moeten gebruiken (Tiggermann, Gardiner & Slater, 2000). De
moderator zal bij behandeling van dit blok interactie en groepsdiscussie moeten bevorderen
(Ketelaar et al., 2011).
Van de ouderen die zijn geselecteerd om deel te nemen aan het onderzoek woont het
grootste deel zelfstandig in het Oud Burgeren Gasthuis (OBG) in Nijmegen. De andere
deelnemers zijn bekenden van bewoners of komen in hun vrije tijd graag in het OBG. De
jongste deelnemer was 65 jaar, de oudste 85 jaar. Tijdens één van de ‘weekmarkten’ op
donderdagochtend zijn de ouderen persoonlijk geïnformeerd over het onderzoek door de
onderzoeker. De ouderen werd gevraagd deel te nemen aan een groepsgesprek met
leeftijdsgenoten over hun internetgebruik. Daarnaast werd verteld dat de sessie zou gaan over
hoe de ouderen de huidige tijdgeest beleven, waarin communicatietechnologie veelvuldig
wordt ingezet om ouderen zelfstandig te kunnen laten wonen. Om dit van extra kracht te
voorzien, is een poster ontworpen met daarop de gespreksonderwerpen en de boodschap: ‘De
Radboud Universiteit is benieuwd naar uw mening’.
18
Tijdens de werving op de weekmarkt is meteen geselecteerd op de twee kenmerken
leeftijd en ervaring met technologie. Er is vervolgens een inschrijflijst rondgegaan, waarna 26
ouderen aangaven interesse te hebben in deelname aan de focusgroepen. De incentive die de
ouderen tegemoet konden zien bestond uit: een gezellig groepsgesprek met leeftijdsgenoten,
‘zelfgemaakte appeltaart’ en desgewenst inzicht in de uiteindelijke resultaten van het
onderzoek.
§3.4 Meetinstrument
Er is gebruik gemaakt van een semigestructureerde checklist (zie bijlage 1). Deze checklist is
flexibel van aard en kan tussen de focusgroepen door aangepast worden door de onderzoeker.
Na elke focusgroep zal de onderzoeker met behulp van de audio, video en papieren
hulpmiddelen een uitgebreid transcript maken van de sessie. Dit transcript zal dienen als
onderzoeksmateriaal voor de thematische analyse.
De checklist bestaat uit zeven blokken, waarvan vier inhoudelijk en in lijn met het
theoretisch kader. In chronologische volgorde: Blok 1: inleiding door de moderator, Blok 2:
de kennismaking, Blok 3: internet- en technologiegebruik deelnemers, Blok 4: in dit blok
wordt communicatietechnologie verduidelijkt door het geven van een voorbeeld op de
beamer, Blok 5: voorwaarden adoptie communicatietechnologie door ouderen, Blok 6:
technologie als hulpmiddel bij onderhouden sociale contacten, Blok 7: afsluiting.
Het onderzoek is begonnen met een aantal sensitizing concepts, afkomstig uit de
theorie. Eenzaamheid geldt als een overkoepelend begrip. Verder zijn netwerkontwikkeling,
gebruiksvriendelijkheid en zelfvertrouwen begrippen die het onderzoek in de beginfase
richting hebben gegeven. Uit de literatuur (Fokkema & De Jong-Gierveld, 2003) blijkt dat
netwerkontwikkeling een mogelijke oplossingsrichting voor eenzaamheid zou kunnen zijn.
Dit wil zeggen dat het sociale netwerk van ouderen op een bepaalde manier een impuls krijgt.
Communicatietechnologie zou hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. Uit de theorie komt
eveneens naar voren dat de gebruiksvriendelijkheid een belangrijke voorwaarde is voor
ouderen om nieuwe technologie te adopteren (Davis, 1989). Daarnaast blijkt dat het
vertrouwen dat de ouderen hebben in omgaan met de technologie een belangrijke voorspeller
is van het gebruik van de technologie door ouderen (Czaja et al., 2006; Fazeli et al., 2013;
Zheng et al., 2015).
Ten slotte is constante vergelijking toegepast. Nieuwe data zijn telkens met de oude
vergeleken. Dit wil zeggen dat er een belangrijk evaluatiemoment heeft gezeten tussen de
eerste en de tweede focusgroep en tussen de tweede en de derde focusgroep. De checklist is
19
zodoende ook semigestructureerd in de zin dat de vraagstelling of de volgorde van blokken in
de loop van het onderzoek kunnen veranderen.
§3.5 Kwaliteitscriteria
Kwaliteitscontroles zijn een basisprincipe van wetenschappelijk onderzoek, zowel bij
kwantitatief als kwalitatief onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek is het van groot belang dat
wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid en validiteit (Wester & Peters, 2004).
§3.5.1 Betrouwbaarheid
Bij betrouwbaarheid gaat het om de vraag of de toepassing van procedures door anderen
dezelfde resultaten oplevert. Het gaat met andere woorden om de repliceerbaarheid van het
onderzoeksresultaat (Wester & Peters, 2004, p. 192). Omdat de omstandigheden in kwalitatief
onderzoek sterk aan verandering onderhevig zijn, geldt dat het onderzoeksresultaat in theorie
herhaalbaar moet zijn. In dit onderzoek zijn een aantal procedures toegepast om de
betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten.
Ten eerste is gebruik gemaakt van triangulatie in het meetinstrument, waarbij
meerdere invalshoeken hetzelfde pogen te meten. Dit is gedaan omdat het belangrijk is dat
hetgeen door de deelnemers gezegd wordt, verbonden kan worden met de alledaagse
werkelijkheid waarover men iets wil zeggen (Wester & Peters, 2004). Bij een complex begrip
als eenzaamheid is het belangrijk dat wat er gezegd wordt ook aansluit bij de belevingswereld.
Daarom is het begrip eenzaamheid zowel direct (zie checklist, bijlage 1, blok 4) als indirect
aan de deelnemers voorgelegd (zie checklist, bijlage 1, blok 6). Bovendien is er triangulatie
toegepast op het onderwerp ‘factoren voor adoptie van technologie’. In blok 4 is er indirect
(door het bespreken van een voorbeeld op de beamer) gevraagd welke factoren voor ouderen
belangrijk zijn bij nieuwe technologie. In blok 5 is dit nogmaals gevraagd, maar dan door de
deelnemers te laten vertellen over bestaande vormen van communicatietechnologie en te
vragen waarom ze met het ene apparaat wel, maar met het andere niet konden werken.
Daarnaast is het voor de navolgbaarheid van het onderzoek belangrijk te vermelden
wat de gevolgde onderzoeksprocedures zijn. Na het houden van elke focusgroep is een
transcript gemaakt van de sessie. Daarna is gestart met het open coderen van het ruwe
materiaal. Vervolgens is gezocht naar thema’s door hetzelfde materiaal (inclusief codes)
thematisch te coderen. De thema’s en begrippen die na het analyseren van de drie sessies zijn
overgebleven, zijn met elkaar vergeleken, waarbij is gekeken naar de overeenkomsten en
verschillen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een hiërarchisch model (zie bijlage 5).
20
Tot slot zijn er verschillende hulpmiddelen gebruikt die eveneens de herhaalbaarheid
van het onderzoek bevorderen. Denk hierbij aan het schrijven van de memo’s tijdens het
onderzoek, het gebruik van opnameapparatuur (video én audio) en het gebruik van Microsoft
Word om de focusgroepsessies te transcriberen en te coderen. Maar ook papieren
hulpmiddelen als het kladpapier voor de deelnemers tijdens de sessies, het flip-over bord dat
werd gebruikt om zaken klassikaal te bespreken en het diascherm om de PowerPoint
presentatie te laten zien, dragen bij aan de navolgbaarheid van het onderzoek.
§3.5.2 Geldigheid
Bij geldigheid (of validiteit) gaat het om de vraag of de gehanteerde procedures het onderzoek
in staat stellen om terechte uitspraken te doen (Wester & Peters, 2004, p. 192). Er zijn een
aantal maatregelen genomen om de geldigheid van de verzamelde data te waarborgen. Ten
eerste is bij het verzamelen van onderzoekseenheden gekozen voor een gerichte steekproef;
de respondenten in de focusgroepen zijn bewust geselecteerd op leeftijd en ervaring met
communicatietechnologie, zodat het onderzoek representatief is voor het onderzochte thema.
Om de kwaliteit van de checklist te bevorderen is de checklist voorgelegd aan één lid uit de
doelgroep (vrouw, 79 jaar). Deze pretest (think aloud) zorgt ervoor dat de vragen door de
doelgroep worden begrepen en dat de onderzoeker door het oefenen met de checklist, deze
beheerst voordat hij het echte onderzoek begint.
Het veelvuldig gebruik van citaten in de resultatenparagraaf komt ten goede aan de
geloofwaardigheid van de resultaten. Deze ‘thick description’ (Lucassen & Olde-Hartman,
2007) maakt het mogelijk op beeldende en gedetailleerde wijze de resultaten te omschrijven,
en laat tevens zien dat de gegevens waar de resultaten op gebaseerd zijn er ‘echt zijn’.
Bovendien zullen naast de citaten in het eindverslag, quotes met videomateriaal de
eindpresentatie van extra kracht voorzien.
Ten slotte is gekozen om een membercheck en peer debriefing toe te passen. Bij de
deelnemers is gecontroleerd of bepaalde belangrijke bevindingen correct aansluiten bij hun
leefwereld (Wester & Peters, 2004). Peer debriefing betekent dat bepaalde interpretaties van
de onderzoeker van het materiaal tijdens de analyse worden voorgelegd aan collega-
onderzoekers (p. 195). Gedurende het hele onderzoek zijn er ‘masterclasses’ geweest, waarbij
verschillende collega-onderzoekers bepaalde knelpunten met elkaar bespraken en ideeën aan
elkaar voorlegden. Met name tijdens de analyse is dit een waardevolle controlepost gebleken.
21
4. Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken van het onderzoek dat is uitgevoerd naar de
rol die communicatietechnologie zou kunnen spelen bij het bestrijden van eenzaamheid onder
ouderen.
Voor de resultaten besproken worden, is een korte terugblik op de dataverzameling wenselijk.
In totaal hebben 26 ouderen tussen de 65 en 85 jaar deelgenomen aan de drie
focusgroepsessies, die plaatsvonden op 10 april, 17 april en 8 mei 2015 (Figuur 4.1, zie voor
een uitgebreid overzicht bijlage 6). De groepsgesprekken zijn uiterst bevredigend verlopen; de
opkomst was groot, de deelnemers waren enthousiast en het onderzoek heeft veel nieuwe en
bruikbare inzichten opgeleverd over het technologiegebruik van ouderen enerzijds, en hun
perceptie van de mogelijkheden van communicatietechnologie bij de bestrijding van
eenzaamheid anderzijds. Het aandeel van vrouwen in het onderzoek was aanzienlijk groter,
dit mede door de werving tijdens de weekmarkt in het Oud Burgeren Gasthuis (OBG). Hier
kwamen nauwelijks heren op af. Het is ook om die reden dat er veel quotes afkomstig zijn van
deelnemende vrouwen.
Figuur 4.1
Overzicht deelnemers focusgroepen
Sessie Aantal deelnemers Man/vrouw ratio Jongste/oudste deelnemer
1 (10-4) 9 2m - 7v 67-81 jaar
2 (17-4) 10 3m - 7v 65-82 jaar
3 (8-5) 7 1m - 6v 73-85 jaar
Het hoofdstuk is opgedeeld in de beantwoording van de drie vooraf geformuleerde
deelvragen. Allereerst zal het begrip eenzaamheid worden ontleed aan de hand van
beschrijvingen en ervaringen van de ouderen. Vervolgens zullen de verschillende factoren die
voor ouderen van belang zijn bij het gebruiken en accepteren van nieuwe technologie worden
besproken. Ten slotte zal de link tussen technologie en eenzaamheid worden gelegd middels
concrete handvatten die de ouderen geven om technologie voor de eenzame oudere van dienst
te laten zijn. De gevonden thema’s uit de thematische analyse vormen subparagrafen. Quotes
22
zijn gecursiveerd evenals belangrijke termen in het licht van de onderzoeksvraag die voor het
eerst aan bod komen.
§4.1 Eenzaamheid
Veel minder dan verwacht werd, is eenzaamheid een pijnlijk en gevoelig gespreksonderwerp
voor ouderen. Eenzaamheid is zo aan de orde van de dag, dat niemand er nog voor wegloopt.
Het is onderdeel van het leven geworden. Deelnemers zien gevoelens van eenzaamheid als
een logisch gevolg van het feit dat ouderdom nu eenmaal gepaard gaat met de achteruitgang
van gezondheid en mobiliteit, en het verliezen van vrienden en familie. Eén van de
deelnemers (vrouw, 84 jaar) omschreef eenzaamheid in de context van het ouder worden als
volgt: “Je moet je voorbereiden op dat je straks eenzaam bent. Het hoort erbij. En accepteer
het ook. En wat je dan nog wel kunt, dat is mooi leuk. Dat zit allemaal in het leven.”
Behalve dat de deelnemers vinden dat je het moet accepteren, ligt het initiatief volgens
hen ook hoofdzakelijk bij jezelf om er iets aan te doen. “Je moet tijdig beginnen met ouder
worden. En tijdig beginnen met activiteiten ondernemen. Niet pas als je het niet meer kunt. Je
moet daar wel rekening mee houden. Hoe ga ik tijd invullen, nu ik nog kan.” (vrouw, 77 jaar).
En: “Als je ‘s ochtends wakker wordt en je hebt over je man gedroomd, dan kun je makkelijk
gaan lopen janken. Maar je kunt ook verdergaan. Je moet jezelf aanpakken en moet je ook
niet te eenzaam voelen. Als je dat gaat zeggen, krijg je ook die lichaamshouding.” (vrouw, 84
jaar). De deelnemers geven dus aan dat eenzaamheid iets is waar veel ouderen mee te maken
krijgen, maar je kunt er zelf voor kiezen hoe je hiermee omgaat.
Een belangrijk doel van dit onderzoek was bovendien om inzicht te krijgen in hoe
ouderen eenzaamheid omschrijven en wat mogelijke oorzaken zijn. Eenzaamheid is een
vervelend gevoel, daar zijn alle deelnemers het wel over eens. Eén respondent (vrouw, 75
jaar) omschreef eenzaamheid heel treffend: “Het is een gevoel dat je behoefte hebt aan
gezelschap, maar dat je toch niemand gaat bellen. En hoe langer dat duurt, hoe meer je erin
blijft zitten.” Eenzaamheid wordt omschreven als een gevoel waarin je verzeild raakt. Het
gaat heel geleidelijk en op een gegeven moment kun je niet meer terug, zo vindt ook een
andere deelnemer (vrouw, 72 jaar) “Dan denk je: nu ben ik moe, ik bel morgen wel. En
morgen ben je weer moe en daarna weer. Dan verzand je erin en kom je er niet zo makkelijk
meer uit.” Ouderen zien eenzaamheid dus veel meer als een gevoel dan een situatie.
Oorzaken voor eenzame gevoelens zijn er op verschillende niveaus. Zo kan enerzijds
gesteld worden dat eenzaamheid het gevolg is van bepaalde omstandigheden waar ouderen
weinig tot niets aan kunnen veranderen. Anderzijds is eenzaamheid ook iets dat in de mens
23
zit. Een vervelende situatie als gevolg van bepaalde karaktereigenschappen, die ervoor zorgen
dat er niet zo gemakkelijk contact wordt gelegd met anderen of wordt deelgenomen aan
sociale activiteiten. De twee oorzaken voor eenzaamheid worden hieronder nader toegelicht.
§4.1.1 Omstandigheden
Ouder worden betekent een achteruitgang van zowel je cognitieve als fysieke gesteldheid. Dit
zijn omstandigheden waar je als oudere weinig tot niets aan kunt doen. Volgens de
respondenten zijn met name de achteruitgang in mobiliteit en gezondheid als gevolg hiervan
belangrijke oorzaken van eenzaamheid. Slijtage, een handicap, chronische ziekte, maar ook
slecht zien of slecht horen zijn hier voorbeelden van. “Een vriendin van mij is heel eenzaam,
omdat ze doof is. Dus is praten gewoon moeilijk en als je doof bent wordt je ook nog eens
argwanend. Ze komt eigenlijk het huis niet meer uit”, aldus een deelnemer (vrouw, 82 jaar).
Het toont meteen de onmacht van een persoon als hij of zij getroffen wordt door ziekte
of andere gezondheidskwalen. Het is daarom ook dat je nooit je ogen moet sluiten voor
eenzaamheid, vindt één van de deelnemers (man, 70 jaar): “Ik ben niet eenzaam nee, daar heb
ik het nog veel te druk voor. Maar het kan natuurlijk wel komen, op het moment dat er wat
dan ook gebeurt in je leven. Dat je in eens een beroerte krijgt bijvoorbeeld. Ja en wat dan?”
Eenzaamheid is dus iets dat op elk moment in het leven kan optreden, bijvoorbeeld door
bepaalde niet voorziene gezondheidsklachten.
§4.1.2 Karakter
Naast dat eenzaamheid kan worden veroorzaakt door omstandigheden waar je als oudere
weinig invloed op hebt, is het in grote mate afhankelijk van bepaalde karaktereigenschappen;
een houding van de mensen zelf. Voor veel ouderen is een dag nog steeds te kort. Bridgen
hier, koersballen daar, en dan ook nog elke dag op bezoek bij vrienden en familie. Echter, er
zijn ook ouderen die het lastig vinden er op uit te gaan op zoek naar vermaak of sociaal
contact. Zij komen nauwelijks van hun kamer af en verzwelgen in eenzaamheid.
Enerzijds is dit het gevolg van verlegenheid of het gebrek aan sociale vaardigheden.
Maar er zijn ook ouderen die zich bepaalde tegenslagen in het leven zo hebben aangetrokken,
dat ze koppig en bang zijn geworden, en niet meer openstaan voor de ‘leuke’ dingen in het
leven. Een oudere (vrouw, 81 jaar) vertelde bijvoorbeeld: “Ik heb een zus die tien jaar jonger
is. Oh heb je dat gezien, die foto’s op Facebook, zeg ik dan. Dat interesseert me niet zegt ze
dan. Maar dat is het niet, ze kan het niet. Daar heb ik geen tijd voor zegt ze dan. Dat is
allemaal flauwekul. Ze wil het gewoon niet.” Het is een bepaalde houding. Deze ouderen
24
geven het gevoel dat ze nergens meer voor open staan: “Mensen moet er ook voor in zijn, het
zit in je karakter. Sommige mensen wijzen alles af, uit principe. Van een nieuwe bewoonster
bij ons weet ik, die voelt zich alleen. En als je dan zegt, ga mee om kopje thee te drinken, dan
doet ze dat toch niet. Die moet je dan maar laten.” (Vrouw, 70 jaar). Deze uitspraak duidt op
een soort koppigheid of negatieve spiraal waar sommige eenzame ouderen in zitten. Het is een
houding die veel ouderen frustreert: “Volgens mij wil je dan ook eenzaam zijn, als je zelf niks
oppakt.” (Vrouw, 84 jaar).
Angst is een andere karaktereigenschap die kan bijdragen aan eenzaamheid. Ouderen
die eenzaam op hun kamer zitten, zijn behalve koppig ook vaak bang voor contact. Bang voor
face-to-face contact en bang om niet aan verwachtingen te kunnen voldoen: faalangst.
Hierover vertelde een respondent (man, 85 jaar): “Het contact dat je hebt kun je ook online
face-to-face doen, via een beeldverbinding. Dat is veel laagdrempeliger dan als je echt met
iemand praat. Er zijn veel mensen die vrees hebben om face-to-face met iemand af te
spreken.” Het is een vorm van verlegenheid, zo stelt ook een deelnemer (vrouw, 74), als het
gaat over de verschillende sociale activiteiten die het Oud Burgeren Gasthuis (OBG) biedt om
de ouderen uit hun isolement te halen: “Al die activiteiten hier, het zijn er zoveel. Dat is ook
verlegenheid denk ik. Ze durven gewoon niet.”
§4.2 Adoptie communicatietechnologie
De kloof tussen ouderen met ervaring met communicatietechnologie en ouderen zonder
ervaring is nog steeds groot. In zijn algemeenheid hangt ervaring met technologie nauw
samen met de moeilijkheidsgraad van het apparaat. Voor iemand die nauwelijks ervaring
heeft met communicatietechnologie, moet de technologie vooral heel eenvoudig zijn en
gemakkelijk te bedienen. De voorwaarden waaraan communicatietechnologie in de ogen van
ouderen moet voldoen, zijn grofweg op te delen in eigenschappen van de technologie en
persoonlijke eigenschappen.
Technologische eigenschappen blijken in dit onderzoek nauw verbonden met gemak.
Gemak is dan weer onder te verdelen in gebruiksgemak en nuttigheid. Ouderen willen nieuwe
technologie best gebruiken, maar dan moet het wel gemakkelijk en nuttig zijn. Omdat
nuttigheid zowel te maken heeft met eigenschappen van de technologie als met persoonlijke
eigenschappen, is dit een centraal begrip. Persoonlijke eigenschappen zijn onder te verdelen
in zelfvertrouwen en angst. Zelfvertrouwen gaat om het vertrouwen dat ouderen hebben om
succesvol met nieuwe technologie overweg te kunnen. Angst zijn zaken die ouderen ervan
weerhouden om nieuwe technologie te gebruiken.
25
§4.2.1 Gebruiksgemak
Gemak blijkt voor ouderen van onschatbare waarde als het gaat om het werken met nieuwe
communicatietechnologie. Als ze bereid zijn een nieuw apparaat te proberen, dan zijn
laagdrempeligheid, eenvoud en snelheid absolute vereisten. Snelheid gaat hier over de snelle
informatietoegang, de snelheid waarmee je met iemand contact kunt maken en de efficiëntie
van technologie; het is gemakkelijk in één keer een hele groep te benaderen en het is, in
tegenstelling tot de telefoon, niet tijdgebonden.
De besturing van een apparaat of programma zijn eveneens belangrijk in de keuze om
technologie te gebruiken. Er zijn voor ouderen drie vereisten als het gaat om hoe je
technologie bedient: het moet eenvoudig zijn, logisch zijn opgebouwd, en er moet een
duidelijke onderverdeling zijn. Eenvoud zit hem vooral in zaken als grote duidelijke knoppen,
het gebruik van touchscreen, en een keuzemogelijkheid. Met name dat laatste punt is voor
ouderen een belangrijke voorwaarde. Wat ze ook doen, welk apparaat of programma ze ook
gebruiken, er moet altijd een keuzemogelijkheid zijn. Logica en een duidelijke onderverdeling
gaan hand in hand. Ouderen geven aan bang te zijn om fouten te maken als ze bezig zijn met
een apparaat. Men zou in dat geval terug moeten kunnen vinden welke fout er is gemaakt, zo
geeft één van de deelnemers aan: “Daar hebben techneuten nooit over nagedacht. Je zou
naast het programma waar je mee bezig bent, je stapjes moeten kunnen volgen. Als je dan een
foutje maakt, weet je waar je moet zoeken. Heel behulpzaam.” (man, 70 jaar). De
gebruiksvriendelijkheid blijkt voor ouderen dus nog wel iets waar verbetering mogelijk is. Als
een programma inzicht zou kunnen bieden in waar er fouten gemaakt zijn, dan zou dit
ouderen mogelijk meer vertrouwen geven in het kunnen omgaan met de technologie.
Behalve een gemakkelijke besturing pleiten ouderen voor een gemakkelijk interface,
het uiterlijk van de nieuwe technologie. Dit moet in grote lijnen aan twee voorwaarden
voldoen. Het moet overzichtelijk zijn, wat inhoudt dat het programma waar de ouderen mee
werken goed leesbaar moet zijn. Daarnaast zouden ouderen graag hun online activiteiten meer
centraal willen hebben. In één programma bijvoorbeeld, zodat ze niet telkens moeten zoeken.
Naast een overzichtelijk uiterlijk, moet het ook aantrekkelijk zijn. Hoewel dat voor veel
ouderen gepaard gaat met overzichtelijkheid, geven veel ouderen aan dat ze beeld prefereren
boven tekst. Een keuzemenu met beeldicoontjes spreekt meer aan dan een lijst met namen
waar ze uit kunnen kiezen.
26
§4.2.2 Nuttigheid
Behalve dat technologie voor ouderen gemakkelijk en laagdrempelig moet zijn, moet het een
bepaalde toegevoegde waarde hebben. Nuttigheid zit daarom op het snijvlak tussen
technologische en persoonlijke eigenschappen. Enerzijds gaat nuttigheid over eigenschappen
van technologie door de functies die het te bieden heeft, maar anderzijds is nuttigheid ook
persoonlijk. Zo weigert een deelnemer consequent om nieuwe technologie te gebruiken en
haalt het gebrek aan nut aan als belangrijkste argument: “Jongens, we hebben pen en papier.
Er komt steeds van alles bij en het houdt niet op, het word je gewoon opgedrongen. De
overbodigheid van een heleboel dingen en het ‘moeten’ houden mij tegen.” (vrouw, 75 jaar).
Uit de reacties van de ouderen blijkt dat een belangrijk onderdeel van nuttigheid draait
om autonomie. Autonomie kan een karaktereigenschap zijn, maar communicatietechnologie
kan er ook voor zorgen dat ouderen een groter gevoel van autonomie ervaren. Dit uit zich met
name in de toegenomen zelfstandigheid en de toegenomen bereikbaarheid die ontstaat door
het gebruik van communicatietechnologie. Een groot praktisch voordeel, denkt een van de
deelnemers (vrouw, 69 jaar) over een iPad: “Dat apparaat maakt je onafhankelijk; je hoeft
niet steeds een beroep te doen op anderen.” Het laat zien dat autonomie een belangrijke
waarde is in het leven van ouderen.
Een tweede aspect van het thema nuttigheid gaat over de toegevoegde waarde van
technologie aan het dagelijks leven. In de reacties van de ouderen zijn er drie variaties te
ontdekken. Ten eerste kan communicatietechnologie contact met anderen faciliteren. Veel
ouderen geven aan dat kinderen en kleinkinderen op behoorlijke afstand wonen. Met
technologie is contact niet alleen snel, een beeldverbinding kan het ook nog een extra
dimensie geven. In de tweede plaats kan technologie zorgen voor plezier. Een deelnemer
(vrouw, 84 jaar) vertelt enthousiast over haar iPad: “Ik heb een dagprogramma en dat ding
hoort daar in. Ik begin met memory. Dan krijg ik een notitie over hoe ik het heb gedaan, dan
denk ik: nou je was goed wakker vanochtend.”
De derde manier waarop technologie iets kan toevoegen is misschien wel de meest
belangrijke. Technologie kan hulp bieden, en dan met name in de zorgbehoevendheid van
ouderen. Aangezien veel zorgverleners al werken met tablets, kan een apparaat ervoor zorgen
dat ouderen makkelijk in contact kunnen komen met hulpverleners. Daarnaast is het een
aanvulling voor ouderen die minder mobiel zijn, denkt een deelnemer (vrouw, 65 jaar): “Er
zijn hier mensen die niet meer zelf naar een activiteit kunnen. Wat zou er mooier zijn dan dat
er een cameraverbinding is met de grote zaal, zodat ouderen op die manier er toch bij zijn,
27
met hun tablet of laptop thuis?” Technologie kan er op die manier voor zorgen dat ouderen
toch gewoon deel kunnen nemen aan bepaalde sociale activiteiten.
§4.2.3 Zelfvertrouwen
Een apparaat kan gemakkelijk in gebruik zijn en zelfs iets toevoegen aan het leven, maar als
ouderen er geen vertrouwen in hebben dat ze ermee kunnen werken, is adoptie nog steeds ver
weg. Het vertrouwen van ouderen in het eigen kunnen openbaarde zich tijdens de sessies op
vier manieren: controle, kennis en ervaring, nieuwsgierigheid en leergierigheid. Ten eerste
hebben ouderen vertrouwen als ze het gevoel hebben controle te hebben over de manier
waarop ze werken met technologie. Kennis en ervaring is ook een belangrijke voedingsbron
voor vertrouwen. Hoe groter de kennis van technologie, hoe meer vertrouwen ouderen hebben
succesvol met nieuwe technologie te kunnen werken. Dit bleek uit het feit dat de deelnemers
met veel ervaring ook veel verschillende apparaten kennen en gebruiken. Ten slotte blijken
zaken als nieuwsgierigheid en leergierigheid (“je bent nooit te oud om te leren”) motivaties
voor ouderen om nieuwe technologie te ontdekken. Niet bang voor het nieuwe, maar juist
geïnteresseerd in wat het allemaal te bieden heeft. “Ik probeer gewoon alles uit, als iets
vreemds zie loop ik niet weg, maar ga ik gewoon doen. Ook als het niet lukt.” (vrouw. 81
jaar).
§4.2.4 Angst
Gepaard met zelfvertrouwen gaat angst. Angst voor het nieuwe apparaat, angst om zelf iets
niet te begrijpen of angst om jezelf ‘bloot’ te geven op het internet. Deze angsten zijn daarom
onderverdeeld in cognitieve angst, angst voor technologie en angst rondom privacy.
Cognitieve angsten zitten in de ouderen zelf. Ouderen geven in grote getale aan bang
te zijn om fouten te maken, om iets niet te begrijpen, iets niet te onthouden of zich te
vergissen. Oftewel, ouderen zijn bang dat hun cognitieve staat niet toereikend genoeg is om
nieuwe technologie succesvol te adopteren. Angst voor technologie gaat over de angst van
ouderen dat het apparaat waarmee ze werken een niet naar behoren functioneert en ze in de
steek laat. Daarnaast geven ouderen aan het niet prettig te vinden om te werken met
programma’s waar een wachtwoord vereist is. Alleen dat invulscherm al schrikt af.
Privacy heeft te maken met de angst van ouderen dat ze gevoelige gegevens op het
internet zetten en dat dit vervolgens verspreid wordt. Eén deelnemer (man, 70 jaar), die
computers en internet gebruikte voor zijn beroep, omschrijft het als volgt: “Ik doe bankzaken
alleen thuis met kabelinternet. Veiligheid moet prioriteit hebben. Zeker voor ouderen, die zijn
28
nu eenmaal extra kwetsbaar”. Privacy concerns blijkt een thema dat veel deelnemers gemeen
hebben, maar met name de ouderen die begrijpen hoe het internet met jouw persoonlijke
gegevens kan omgaan. Het is mede daarom dat voor sociaal contact email nog altijd de
voorkeur geniet bij ouderen.
§4.2.5 Sociale omgeving
Ouderen drinken het liefst een kopje koffie en praten over van alles en nog wat. Waar dat
vroeger nog ging over een leuke televisieserie die eens in de week werd uitgezonden, gaat het
steeds meer over de huidige tijdsgeest, die volgens ouderen in verregaande mate wordt
bepaald door laptops, iPads en mobieltjes. Tijdens de eerste focusgroep werd er onderling
uitgebreid over tablets gesproken. “Uiteraard ga je praten met je omgeving. In de gesprekken
die wij hebben heb je het over deze dingen”, vertelde een deelnemer (vrouw, 70 jaar) over het
gebruik van een iPad. “Je hebt een iPad en een Samsung, dat is niet dezelfde bediening,
volgens mij”, vulde een andere deelnemer (vrouw, 80 jaar) aan. “Maar welke zou jij dan
adviseren?”, werd gevraagd door weer een andere deelnemer (vrouw, 78 jaar). Opeens begon
iedereen vragen te stellen. Heeft zo’n tablet wel voldoende geheugen? Kan het de laptop
vervangen? Deze vragen laten zien dat veel ouderen onzeker zijn over het gebruik van
technologie. Ieder advies is daarom welkom. Het helpen van elkaar gebeurt dan ook veel,
vertelde een van de deelnemers (vrouw, 78 jaar): “Dat is het leuke van de iPad, dat we elkaar
kunnen helpen. Gewoon ernaast zitten en samen ermee aan de slag.” Hoewel er bij ouderen
dus nog veel vragen over bestaan, is technologie dus ook bij ouderen onderdeel van het
gesprek van de dag. Niet zozeer omdat ze de Ipad het leukste vinden om over te praten, maar
wel omdat ze vol vragen zitten en die graag beantwoord zien.
Behalve dat de ouderen elkaar helpen, blijkt dat kinderen en kleinkinderen een
belangrijke rol spelen in de beslissing van ouderen om communicatietechnologie aan te
schaffen. Met name de kleinkinderen zijn vaak verantwoordelijk voor de keuze van ouderen
om een iPad aan te schaffen. Zij zijn in de ogen van de ouderen het meest bekwaam met de
nieuwste technologie en zien zo een leuke manier om met opa of oma te communiceren.
§4.3 Communicatietechnologie als hulpmiddel
Als het gaat om de rol van communicatietechnologie bij de bestrijding van eenzaamheid, zijn
de deelnemers het over één ding eens: technologie zal nooit in staat zijn om eenzaamheid te
doorbreken. Daar is menselijk contact voor nodig; de warmte van een echte ontmoeting en de
mogelijkheid elkaar een knuffel te geven. Een deelnemer (vrouw, 77 jaar) verwoorde het
29
treffend: “Mensen zeggen: je moet zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen, schaf een iPad
aan. Maar eenzaamheid is daar niet mee opgelost. Een beetje helpt het wel, maar als je dan
daarna geen mensen meer ziet is het geen oplossing.”
Toch kan technologie wel een hulpmiddel zijn, zo denken de ouderen. In de eerste
plaats, doordat je met behulp van technologie veel sneller en gemakkelijker sociaal contact
maakt. Even de laptop aan om een berichtje naar een vriend of vriendin te sturen, of snel de
iPad erbij om te skypen met de kleinkinderen in Australië. De sociale controle is er ook beter
door, zo stelt een deelnemer (vrouw, 80 jaar): “Als de kinderen dan een paar dagen niks van
me gehoord hebben, komt er altijd een appje. Hoe gaat het?” Bovendien biedt het
mogelijkheden om op een laagdrempelige manier je gevoelens onder woorden te brengen. En
dat is essentieel als je eenzaam bent, zo denken de ouderen. “Als je die mail af hebt, voel je je
vaak al een stuk beter.” (vrouw, 70 jaar).
Snel contact leggen is een eerste uitkomst, het maken van nieuw contact is een andere
optie. Hoewel veel ouderen aangeven niet direct behoefte te hebben aan compleet nieuwe
contacten, herkennen ze de rol die technologie op dit gebied kan vervullen. Een programma
waar je een profiel kan aanmaken en je op basis van hobby’s, interesses of de buurt waarin je
woont aan nieuwe mensen kunt worden gekoppeld, zien ze als een efficiënte oplossing. “Als
ik op de markt moet gaan staan en aan iedereen moet vragen: houdt u ook van wandelen. Dat
is toch niet handig?” (vrouw, 65 jaar).
Behalve dat het contact bevordert, kan technologie ook simpelweg de faciliteiten
bieden voor een nieuwe activiteit. Een nieuwe hobby of gewoon even een spelletje, het kan
heel snel voor een nieuwe impuls zorgen, zo geeft één van de deelnemers aan (vrouw, 65
jaar): “Mijn vader is op zijn 83e
begonnen op de computer met een complete
levensgeschiedenis op te schrijven. Daar heeft hij tien boeken van gemaakt.” Een nieuwe
impuls kan zorgen voor compleet nieuwe interesses, die ouderen weer kunnen helpen om uit
die vervelende eenzame situatie te geraken. Het kan ze in een bepaalde flow brengen, zo is de
gedachte. Die afleiding is belangrijk. “Als ik me zo voel ben ik blij dat ik die iPad heb, kan ik
even memory spelen.” (Vrouw, 84 jaar). Een andere deelnemer (vrouw, 72 jaar) vertelt over
haar tante, die ze maar wat graag een iPad zou willen geven. “Mijn tante had dit heel fijn
gevonden. Die zit daar maar in dat tehuis. Je bent toch een keer uitgepuzzeld. Als je dan leuk
contact kan leggen met iemand en zo kan praten of even leuke film kijken, dat is toch het
einde?” Eenzaamheid is dus niet alleen een gemis aan bepaalde sociale contacten, het is
vooral ook een heel vervelend en moeilijk te vangen gevoel en een gebrek aan bezigheden om
de dag door te komen. Het effect van een leuke ‘nieuwe’ activiteit kan daarom groot zijn.
30
Toch is eenzaamheid voor iedereen anders, menen de ouderen. Aan de technologie de
taak juist die diversiteit op te vangen, door eenvoudige, laagdrempelige handvatten te bieden
om uit de negatieve spiraal te geraken. Want, zo is de conclusie van bijna alle ouderen:
eenzaamheid is iets waar je zelf uit moet komen. De samenleving heeft echter wel de taak en
verantwoordelijkheid om bepaalde zwakkeren te stimuleren en te activeren. Om hun
nieuwsgierigheid te prikkelen en ze het gevoel te geven: wij horen er ook bij. Een taak
waarbij communicatietechnologie, naast het bieden van uitjes en bijeenkomsten, een mooie
rol kan vervullen.
31
5. Conclusie & discussie
De doelstelling van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen
denken dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van
eenzaamheid. Een belangrijk doel was eveneens om erachter te komen waar deze technologie
aan moet voldoen wil de kans op adoptie door ouderen het grootst zijn. Op deze manier kan
een gefundeerd advies gegeven worden over de inzet van communicatietechnologie bij
eenzaamheidsbestrijding onder ouderen.
§5.1 Conclusie
De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dat communicatietechnologie in de ogen van
ouderen op vier verschillende manieren zou kunnen bijdragen aan het verminderen van
eenzaamheid. Communicatietechnologie kan de faciliteiten bieden voor 1) snel en
gemakkelijk contact, 2) het opdoen van nieuw contact, 3) het ontplooien van nieuwe
activiteiten en 4) het genereren van nieuwe interesses. Daarnaast is gevonden dat
gebruiksgemak, nuttigheid, plezier, zelfvertrouwen, de sociale omgeving, angst en privacy
concerns voor ouderen een belangrijke rol spelen bij de adoptie van deze technologie.
Vooralsnog lijkt communicatietechnologie dus hoofdzakelijk een faciliterende rol te
kunnen vervullen bij de bestrijding van eenzaamheid. Een directe oplossing is het in de ogen
van de ouderen niet. Daar is meer voor nodig dan een apparaat of programma dat ouderen met
elkaar in contact kan brengen. Eenzaamheid is een gevoel, zo menen de ouderen, veel meer
dan dat het een situatie is waar je door omstandigheden niet aan kunt ontkomen. De ouderen
denken daarom ook dat alleen een ‘echte’ ontmoeting, die menselijkheid en warmte met zich
meebrengt, mogelijk de negatieve eenzame gevoelens een echte halt toe kan roepen.
Wat de ouderen wel zien, is dat communicatietechnologie een belangrijk hulpmiddel
zou kunnen zijn om een ‘echte’ ontmoeting tussen ouderen te bevorderen. Kijkend naar de
bevindingen uit dit onderzoek, kan gesteld worden dat communicatietechnologie aan kan
sluiten bij twee van de drie oplossingsrichtingen, bedacht door Fokkema & Van Tilburg
(2006). In de eerste plaats biedt communicatietechnologie een platform voor
netwerkontwikkeling. Zeker als je om gezondheidsredenen niet in staat bent om een ander te
bezoeken, kan technologie op een zeer efficiënte manier contact tot stand brengen. Een
beeldverbinding of snel een berichtje via email of chat, het zijn gemakkelijke oplossingen die
veel impact kunnen hebben op de gemoedstoestand van ouderen. Zeker als er sprake is van
angst voor een face-to-face contact bij de eerste ontmoeting, iets dat volgens de ouderen bij
veel eenzame mensen aanwezig is.
32
In de tweede plaats kan technologie nieuw contact faciliteren. Zoals een van de
deelnemers al aangaf, is het niet praktisch om de markt op te moeten en rond te vragen of er
iemand is die toevallig ook van wandelen houdt. Technologie zou een programma kunnen
aanbieden waar mensen een eigen profiel kunnen aanmaken. Vervolgens zouden mensen met
dezelfde interesse en uit dezelfde woonplaats met elkaar in contact gebracht kunnen worden.
Op deze manier wordt het voor ouderen haalbaar om door communicatietechnologie ook
nieuwe contacten op te doen. Deze bevindingen, dat communicatietechnologie kan zorgen
voor snel en gemakkelijk contact en faciliteiten kan bieden voor nieuw contact, werden ook al
gevonden door Cotten et al. (2013), die de mogelijkheden van het internet onderzocht bij
eenzaamheidsbestrijding.
Naast een ‘upgrade’ van het sociale netwerk, kan communicatietechnologie zorgen
voor een bepaalde afleiding door de faciliteiten te bieden voor nieuwe activiteiten en nieuwe
interesses. Hierdoor kunnen ouderen gemakkelijker omgaan met hun eenzame gevoelens. Dit
kan afleiding zijn in de vorm van amusement of het faciliteren van compleet nieuwe hobby’s.
Een voorbeeld werd gegeven door een van de deelnemers, wiens vader een beetje uit de
eenzaamheid was geraakt, doordat hij met behulp van zijn computer een levensgeschiedenis
was gaan maken van zijn familie. Andere voorbeelden van afleiding zijn laagdrempeliger,
zoals het spelen van spelletjes of het terugkijken van gemiste televisieprogramma’s, maar
kunnen eveneens een groot effect hebben op de gemoedstoestand van ouderen.
Kijkend naar de gevonden inzichten op het gebied van technologieadoptie, blijkt dat
veel van de voorwaarden inderdaad kunnen worden verklaard vanuit het Technology
Acceptance Model (Davis, 1989). Dit model stelt dat het gebruik van technologie verklaard
kan worden door enerzijds de ervaren gebruiksvriendelijkheid en anderzijds de ervaren
nuttigheid. In dit onderzoek komt eveneens naar voren dat gebruiksgemak en nuttigheid twee
belangrijke voorwaarden zijn bij het gebruik van communicatietechnologie door ouderen.
Ouderen willen nieuwe technologie best gebruiken, maar dan moet het wel gemakkelijk en
laagdrempelig zijn én het moet iets toevoegen aan het dagelijks leven. Gebruiksgemak uit
zich enerzijds in een eenvoudige besturing en anderzijds in een overzichtelijk en eenvoudig
interface. Dit laatste sluit aan bij het idee van processing fluency (Winkielman et al., 2003).
Ouderen waarderen nieuwe communicatietechnologie hoger, als zij de stimulus gemakkelijk
kunnen verwerken.
Aan het model van Davis (1989) zijn een aantal toevoegingen gedaan, toegepast op
ouderen. Eén van die toevoegingen komt van Van der Heijden (2004) en Dickinger et al.
(2008). Zij breidden het model uit met perceived enjoyment, het waargenomen plezier. Plezier
33
blijkt inderdaad een belangrijke voorwaarde om technologie te gebruiken. Zo kan technologie
volgens de ouderen op bepaalde momenten van de dag zorgen voor ontspanning en vermaak,
door het doen van een spelletje of het terugkijken van een televisie programma, maar biedt het
ook een platform voor geheel nieuwe hobby’s. Omdat deze hobby’s vaak van langere duur
zijn, is de impact op de gemoedstoestand van eenzame ouderen in potentie nog groter.
Een tweede toevoeging, de sociale omgeving, komt van Venkatesh et al. (2003).
Vanzelfsprekend speelt ook bij ouderen de sociale omgeving een rol bij de adoptie van
nieuwe technologie. Veel ouderen zijn onzeker als het gaat om het gebruik van apparaten als
iPads, laptops en smartphones. Savage, Melamed & Vincent (2014) stellen dat mensen
zichzelf continu vergelijken met anderen, in een poging om deze onzekerheid te verminderen.
In de discussie over het gebruik van de verschillende apparaten en de verschillende
beschikbare merken werd dit goed zichtbaar. Zo gaven de ouderen aan veel te kijken naar
leeftijdsgenoten of (klein)kinderen bij de keuze voor bepaalde communicatietechnologie
waarmee ze niet of nauwelijks bekend zijn.
Ten slotte is het zelfvertrouwen van ouderen een belangrijke voorwaarde. Theorieën
uit de sociale psychologie, zoals de sociaal cognitieve theorie van Bandura (1977), stellen dat
iemands gedrag in verregaande mate wordt verklaard door de verwachtingen van dat gedrag.
Bovendien, zo stelt Bandura, is de verwachting van zelf-effectiviteit (self-efficacy) een zeer
krachtige voorspeller van bepaald gedrag. Datzelfde kwam naar voren uit de gesprekken met
de ouderen. De uiteindelijke beantwoording van de vraag of ouderen bepaalde nieuwe
technologie denken te gebruiken, was vooral gebaseerd op het vertrouwen dat de ouderen
hebben in de eigen omgang met communicatietechnologie. Controle, kennis en ervaring,
nieuwsgierigheid en leergierigheid blijken hier in dit onderzoek aan ten grondslag te liggen.
Bovenstaande bevindingen zijn in meer of mindere mate voorspeld door de theorie. Er
zijn eveneens een aantal inzichten uit de focusgroepen gekomen die niet direct zijn voorspeld
door de theorie. De belangrijkste daarvan is de zorg van ouderen omtrent de privacy en de
invloed daarvan op de keuze voor communicatietechnologie. Een bewaakte privacy blijkt
voor een aantal ouderen een belangrijke voorwaarde om met technologie aan de slag te gaan.
De angst om in ‘het systeem’ te komen is daarbij een zorg, evenals de angst om financiële
gegevens openbaar te maken. Eastman & Iyer (2004) stellen dat privacy concerns bij ouderen
ontstaan doordat zij zijn opgegroeid in een tijd waarin het normaal en gemakkelijk was om
bepaalde zaken privé te houden. Dat is in het elektronische tijdperk waarin we leven heel
anders. Onderzoek op het gebied van ouderen en privacy laat verder zien dat de zorg om
privacy sterk samenhangt met de kennis van de werking van technologie en internet (Park,
34
2013). Zij die deze kennis en ervaring bezitten, dragen de zorg het meest. Dat kwam in dit
onderzoek ook aan het licht, met name als het gaat om het prijsgeven van financieel gevoelige
informatie, zoals internetbankieren. Dit sluit aan bij het onderzoek van Garg et al. (2014), dat
stelt dat ouderen het liefst geen gevoelige informatie delen met commerciële instanties, omdat
ze bang zijn dat dit financieel nadelige gevolgen kan hebben. Als het gaat om het delen van
deze informatie met bijvoorbeeld zorgverleners of onderzoekers, blijken ouderen hier veel
minder moeite mee te hebben.
§5.2 Beperkingen
Bij dit onderzoek kunnen een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Ten eerste vallen er
een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het gebruikte sample. Een opkomst van 26 senioren
in drie focusgroepen is conform de richtlijnen opgesteld door Ketelaar et al. (2011). Hierbij
dient echter wel vermeld te worden dat alle deelnemers in Nijmegen wonen en het overgrote
deel vrouw was. Behalve dat er nu eenmaal meer oudere vrouwen zijn, is dit een gevolg van
de werving. De ouderen zijn geworven tijdens de weekmarkt in het Oud Burgeren Gasthuis in
Nijmegen. Achteraf kan geconcludeerd worden dat de markt nauwelijks wordt bezocht door
mannen. Het gebrek aan mannen maakt dat er weinig inzichten zijn verkregen over een
mogelijke gendercomponent, die er gezien het onderwerp technologie wellicht wel is. Een
vrouwelijke overwicht zou daarnaast ook een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de
aanwezigheid van relatief veel emotionele voorwaarden (angst) in de resultaten. In
vervolgonderzoek is een gelijke man/vrouw verhouding wenselijk.
Een tweede punt betreft de vraag of er inderdaad voldoende spreiding is geweest in het
aantal eenzame deelnemers. Het is enorm lastig gebleken om in contact te komen met echt
eenzame ouderen. Op de weekmarkt in het OBG verschenen deze ouderen nauwelijks en
bovendien is het onbeleefd om in een eerste ontmoeting te vragen of iemand eenzaam is. Om
alleen eenzame ouderen in de focusgroepen te krijgen, bleek daarom onhaalbaar. Een aantal
ouderen gaf aan zo nu en dan echt last te hebben van eenzaamheid, maar over het algemeen
waren de deelnemers (nog) niet eenzaam en woonden nog zelfstandig. Een gevolg hiervan is
dat een aantal ouderen in de derde persoon over eenzaamheid spraken, vaak over een broer of
zus. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor de geldigheid van de inzichten die gevonden zijn
bij de rol van technologie bij eenzaamheid.
Bovendien zou het zo kunnen zijn dat de ouderen die aangaven niet eenzaam te zijn
het onderwerp als te persoonlijk en te gevoelig hebben ervaren, waardoor ze er liever niet
over praatten of vertelden dat ze geen last van eenzaamheid hebben, terwijl dit wel zo is. Deze
35
vorm van sociale wenselijkheid is een aspect waar altijd rekening mee gehouden moet worden
bij het houden van een focusgroep en het evalueren van de gevonden inzichten.
Een derde punt gaat over de abstractheid van de term communicatie die door een
aantal ouderen werd ervaren. Tijdens het blok over de eigenschappen van technologie die
voor ouderen belangrijk zijn bij de adoptie ervan, zorgde de term communicatietechnologie
bij sommige ouderen voor vragende blikken. In een aantal pogingen dit begrip vervolgens te
concretiseren, stuitten we op een kennisverschil tussen de ouderen en de onderzoeker.
Uiteindelijk werd het discussiepunt begrepen en werd de vraag juist geïnterpreteerd. Voor een
eventueel volgend onderzoek is het echter wel zaak wat langer stil te staan bij het
operationaliseren van communicatietechnologie en vooraf het begrip duidelijk af te bakenen.
§5.3 Vervolgonderzoek
In de vorige passage werd al besproken dat het aantal echt eenzame ouderen in de
focusgroepen niet groot was. Wel is het zo dat de verscheidenheid in opvattingen over
eenzaamheid juist enorm nieuwsgierig maakt naar hoe ouderen die dagelijks last hebben van
eenzaamheid hierover denken. Toekomstig onderzoek zou zich meer moeten focussen op de
echt eenzame oudere, om waardevolle inzichten te krijgen in de belevingswereld van die
selecte groep ouderen. Kanttekening daarbij is dat eenzame mensen moeilijk te bereiken zijn
en waarschijnlijk moeite zullen hebben zich in een groep te uiten. Wellicht zou daarom
survey-onderzoek meer geschikt zijn, aangezien eenzame ouderen daarvoor niet onder ogen
van onderzoeker en/of andere deelnemers hoeven te komen.
Met het oog op de toekomst zou het interessant kunnen zijn om de ouderen van de
toekomst aan eenzelfde soort onderzoek bloot te stellen. In dit onderzoek is gekozen voor
ouderen tussen de 65 en 85 jaar, de ouderen van de toekomst bevinden zich in de
leeftijdscategorie van 55 tot 70 jaar. Verwacht mag worden dat zij in hun leven veel
frequenter gebruik hebben gemaakt van technologie, waardoor met name de resultaten over de
voorwaarden voor adoptie van technologie anders zullen zijn. Minder laagdrempelig
waarschijnlijk. Ook zou het mogelijk kunnen zijn dat de ouderen van de toekomst hele andere
eenzaamheidsgevoelens hebben, aangezien zij communicatietechnologie veel beter beheersen
en daardoor meer mogelijkheden hebben tot sociaal contact.
Een laatste punt dat in toekomstig onderzoek kan worden uitgediept is het fenomeen
angst. In dit onderzoek komt de angst die ouderen hebben voor het omgaan met
communicatietechnologie naar voren als een persoonlijke eigenschap van ouderen. Men kan
zich afvragen of angst wel echt een karaktereigenschap is, of dat het meer betiteld kan worden
36
als een emotie, of mogelijk als allebei. Vervolgonderzoek kan zich buigen over de vraag of
angst een reactie is op het zien van iets ingewikkelds als technologie, of dat bepaalde ouderen
van nature bang zijn voor nieuwe ontwikkelingen. In dat geval is het een vorm van faalangst.
En welke rol speelt de sociale omgeving bij deze groep? Bestaat er daarin een verschil tussen
ouderen die onzeker zijn en ouderen die minder onzeker zijn? Over het algemeen mag
verondersteld worden dat hoe onzekerder iemand is, hoe meer er wordt gekeken naar anderen.
§5.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie
Dat technologie een rol zou kunnen spelen in het leven van ouderen is geen nieuwe
bevinding. Denissen et al. (2006) vonden al dat ouderen positief tegenover nieuwe
technologie staan, mits het ervoor zorgt dat ze op die manier langer zelfstandig kunnen blijven
wonen. Maar op welke manier communicatietechnologie van waarde kan zijn bij de
bestrijding van eenzaamheid - vanuit het oogpunt van (eenzame) ouderen zelf - is nog
nauwelijks onderzocht. Daarnaast is de koppeling van technologie aan eenzaamheid niet
eerder middels kwalitatief onderzoek getoetst.
In dat licht mag de bevinding dat communicatietechnologie een faciliterende rol kan
vervullen bij snel contact, nieuw contact, nieuwe activiteiten en nieuwe interesses, als nieuw
worden beschouwd en een toevoeging aan de wetenschappelijke kennis op het gebied van
eenzaamheidsbestrijding. Bovendien is het belangrijk dat ouderen denken dat
communicatietechnologie een heel mooi hulpmiddel is, mits het wordt ingezet naast
eenzaamheidsbestrijding in de vorm van activiteiten in ‘real life’. De combinatie van
gemakkelijk en snel contact middels communicatietechnologie met daarop volgend een
‘echte’ ontmoeting, is in de ogen van ouderen een waardevolle toevoeging aan het brede
spectrum aan eenzaamheidsinterventies.
De resultaten uit dit onderzoek geven daarnaast concrete handvatten voor
ontwikkelaars om communicatietechnologie voor ouderen nog beter af te stemmen op de
wensen van de doelgroep. Want daar schuilt nog steeds een probleem. Er wordt wel
communicatietechnologie voor ouderen aangeboden, maar deze is nog onvoldoende
afgestemd op het cognitieve niveau van de bejaarden van nu. Uit dit onderzoek blijkt dat deze
groep ouderen nog steeds de meeste waarde hecht aan menselijk contact en moeite heeft om
puur en alleen te communiceren met behulp van een apparaat. In dat opzicht is het waardevol
dat de ouderen inzien dat technologie wél een hulpmiddel kan zijn om gemakkelijker en
sneller tot menselijk contact te komen.
37
Al met al is de bevinding dat ouderen inzien dat communicatietechnologie ze kan
helpen belangrijk. In de klassieke verzorgingsstaat die we voorheen waren, hoefden ouderen
zich niet of nauwelijks druk te maken of er iemand te hulp kwam als dat nodig was. In de
huidige participatiemaatschappij, waar de verantwoordelijkheid voor je eigen welzijn
grotendeels bij jezelf ligt, is dat nog maar de vraag. Van veel ouderen wordt verwacht dat ze
zichzelf wel redden. Een grote groep kan dat, ook zonder de hulp van technologie. Voor die
andere groep laat dit onderzoek zien dat communicatietechnologie in de meest eenvoudige
vorm een welkome toevoeging aan het leven van eenzame ouderen kan zijn.
38
Referenties:
Achterberg, P., Hilderink, H., & Hoeymans, N. (2014). Een gezonde toekomst? Ouderen in
2030. Geron, 16(3), 41-45. DOI: 10.1007/s40718-014-0068-x
Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human
decision processes, 50(2), 179-211. DOI: 10.1016/0749-5978(91)90020-T
Baarda, D. B., de Goede, M. P., & Teunissen, J. (2001). Basisboek kwalitatief onderzoek:
praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek.
Stenfert Kroese. Groningen.
Bandura, A. (1977). Self-efficacy: toward a unifying theory of behavioral change.
Psychological Review, 84(2), 191-215. DOI: http://dx.doi.org/10.1037/0033-
295X.84.2.191
Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative research
in psychology, 3(2), 77-101. DOI: 10.1191/1478088706qp063oa
Cacioppo, J.T., & Hawkley, L.C. (2009). Perceived social isolation and cognition. Trends
Cognitive Science, 13(10), pp. 447-454. DOI: 10.1016/j.tics.2009.06.005
Carstensen, L. L., Fung, H. H., & Charles, S. T. (2003). Socioemotional selectivity theory and
the regulation of emotion in the second half of life. Motivation and emotion, 27(2),
103-123. DOI: 10.1023/A:1024569803230
CBS Nederland, 2014. Tablet verdringt bord van schoot. Geraadpleegd op 27 februari 2015:
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/vrije-tijd-
cultuur/publicaties/artikelen/archief/2015/tablet-verdringt-bord-van-schoot.htm
CBS Sociale Monitor; 1999-2011. (27-12-2012). Geraadpleegd op 9 februari 2015:
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70115ned&D1=
0,3-4&D2=a&D3=a&HD=081106-1151&HDR=T,G1&STB=G2
Chambliss, D. F., & Schutt, R. K. (2006). Making sense of the social world: Methods of
39
investigation. Thousand Oaks: Pine Forge Press.
Cotten, S. R., Anderson, W. A., & McCullough, B. M. (2013). Impact of internet use on
loneliness and contact with others among older adults: cross-sectional analysis.
Journal of medical Internet research, 15(2). DOI: 10.2196/jmir.2306
Czaja, S. J., Charness, N., Fisk, A. D., Hertzog, C., Nair, S. N., Rogers, W. A., & Sharit, J.
(2006). Factors predicting the use of technology: findings from the Center for
Research and Education on Aging and Technology Enhancement
(CREATE). Psychology and aging, 21(2), 333-352. DOI:
http://dx.doi.org/10.1037/0882-7974.21.2.333
Davis, F. D. (1989). Perceived usefulness, perceived ease of use, and user acceptance of
information technology. MIS quarterly, 319-340. DOI: 10.2307/249008
De Jong Gierveld, J., & Van Tilburg, T. (1999). Manual of the Loneliness Scale 1999.
Department of Social Research Methodology, Vrije Universiteit Amsterdam,
Amsterdam (updated version 18.01.02). Stable URL:
http://home.fsw.vu.nl/TG.van.Tilburg/manual_loneliness_scale_1999.html
Gierveld, J. D. J. (1998). A review of loneliness: concept and definitions, determinants and
consequences. Reviews in Clinical Gerontology, 8(01), 73-80. DOI: http://dx.doi.org/
Denissen, E. G. J. M., Seydel, E. R., Ben Allouch, S., Dohmen, D.A.J. (2006). Ouderen en
nieuwe technologie in huis: bondgenoten of vijanden? Enschede, Nederland.
University of Twente, Faculty of Behavioral Science. Stable URL:
http://essay.utwente.nl/57397/
Dickinger, A., Arami, M., & Meyer, D. (2008). The role of perceived enjoyment and social
norm in the adoption of technology with network externalities. European Journal of
Information Systems, 17(1), 4-11. DOI:10.1057/palgrave.ejis.3000726
Eastman, J. K., & Iyer, R. (2004). The elderly's uses and attitudes towards the
40
Internet. Journal of Consumer Marketing, 21(3), 208-220. DOI:
http://dx.doi.org/10.1108/07363760410534759
Fazeli, P. L., Ross, L. A., Vance, D. E., & Ball, K. (2013). The relationship between computer
experience and computerized cognitive test performance among older adults. The
Journals of Gerontology Series B: Psychological Sciences and Social Sciences, 68(3),
337-346. DOI: 10.1093/geronb/gbs071
Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human relations, 7(2), 117-
140. DOI: 10.1177/001872675400700202
Fokkema, T., & van Tongeren, L. (2008). How to esc@ pe loneliness? Kwalitatieve evaluatie
van een experiment om met ICT uit eenzaamheid te geraken. Journal of Social
Intervention: Theory and Practice, 14(4), 15-28. Stable URL:
http://www.journalsi.org/index.php/si/article/viewArticle/10
Fokkema, T. & T. van Tilburg (2006). Aanpak van eenzaamheid: helpt het? Een vergelijkend
effect- en procesevaluatieonderzoek naar interventies ter voorkoming en vermindering
van eenzaamheid onder ouderen. NIDI report nr. 69. Den Haag: NIDI. 168 p.
Garg, V., Camp, L. J., Lorenzen-Huber, L., Shankar, K., & Connelly, K. (2014). Privacy
concerns in assisted living technologies. annals of telecommunications-annales des
télécommunications, 69(1-2), 75-88. DOI: 10.1007/s12243-013-0397-0
Gist, M. E., & Mitchell, T. R. (1992). Self-efficacy: A theoretical analysis of its determinants
and malleability. Academy of Management review, 17(2), 183-211. DOI:
10.5465/AMR.1992.4279530
Heijden, H. van der. (2004). User acceptance of hedonic information systems. MIS quarterly,
695-704. Stable URL: http://www.jstor.org/stable/25148660
Ketelaar, P. E., Hentenaar, F. P. A. M., & Kooter, M. F. C. (2011). Groepen in focus. In vier
stappen naar toegepast focusgroeponderzoek. Den Haag: Boom Lemma.
41
Lin, H. (2000). Fluency with information technology. Government Information Quarterly,
17(1), 69-76. DOI:10.1016/S0740-624X(99)00024-6
Lucassen, P. L. B. J., Olde-Hartman, T. C., St Radboud, U. M. C., & Genootschap, N. H.
(2007). Kwalitatief onderzoek/druk 1/ING. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Maat, J. van de., & Xanten, H. van. (2013). Sleutels voor de lokale aanpak van
eenzaamheid. Coalitie Erbij. Geraadpleegd op 24 maart 2015, via:
http://www.samentegeneenzaamheid.nl/sites/wte/files/attachments/week_tegen_eenza
amheid_brochure_sleutels_voor_de_lokale_aanpak_van_eenzaamheid.pdf
Machielse, A. (2011). Sociaal isolement bij ouderen: een typologie als richtlijn voor
effectieve interventies. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 20(4), 40-
61. Stable URL: http://www.journalsi.org/index.php/si/article/view/287/247
McCloskey, D. W. (2006). The importance of ease of use, usefulness, and trust to online
consumers: An examination of the technology acceptance model with older customers.
Journal of Organizational and End User Computing (JOEUC),18(3), 47-65.
DOI: 10.4018/978-1-59904-943-4.ch112
Mynatt, E. D., & Rogers, W. A. (2002). Developing technology to support the
functional independence of older adults. Ageing International, 27(1), 24–41. DOI:
10.1007/s12126-001-1014-5
Niemeijer, A., Depla, M., & Frederiks, B. (2012). Toezichthoudende domotica. Een
handreiking voor zorginstellingen. Amsterdam: VUmc.
Nimrod, G. 2008. In support of innovation theory: innovation in activity patterns and life
satisfaction among recently retired individuals. Ageing & Society, 28, 6, 831–46.
DOI: http://dx.doi.org/10.1017/S0144686X0800706X
Park, Y. J. (2013). Digital literacy and privacy behavior online. Communication Research, 40
(2), 215-236. DOI:10.1177/0093650211418338
42
Perlman, D. (2004). European and Canadian studies of loneliness among seniors. Canadian
Journal on Aging/La Revue canadienne du vieillissement, 23(02), 181-188.
DOI: http://dx.doi.org/10.1353/cja.2004.0025
Pot, A. M., Kuin, Y., & Vink, M. (2007). Handboek ouderenpsychologie. De Tijdstroom.
Utrecht.
Putters, K. (2014). Rijk geschakeerd: op weg naar de participatiesamenleving. Sociaal en
Cultureel Planbureau. Verkregen op 26 maart, via:
http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2014/Rijk_geschakeerd
RIVM (2014). Nationaal compas volksgezondheid. Verkregen op 20 februari, 2015, via:
http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functioneren-en-kwaliteit-van-
leven/eenzaamheid/hoeveel-mensen-zijn-eenzaam/
Savage, S. V., Melamed, D., & Vincent, A. (2014). The Role of Uncertainty in Social
Influence☆☆ Portions of this paper were presented at the 2013 Annual Meeting of
the Southern Sociological Society. Advances in Group Processes (Advances in Group
Processes, Volume 30) Emerald Group Publishing Limited, 30, 109-129. DOI:
10.1108/S0882-6145(2013)0000030008
Schoenmakers, E. C. (2013, 30 oktober). Coping with loneliness. Vrije Universiteit
Amsterdam. Verkregen op 16 maart, 2015, via:
http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/48354/dissertation.pdf?sequence=1
Schoenmakers, E. C., Fokkema, T., & van Tilburg, T. G. (2014). Eenzaamheid is moeilijk op
te lossen en treft niet alleen ouderen. Demos, 30(8), 5-7. Stable URL:
http://hdl.handle.net/1871/51726
Snel, N., & Plantinga, S. (2012, juli). Eenzaamheid in Nederland. Coalitie Erbij, TNS NIPO.
Geraadpleegd op 12 maart 2015, via:
http://www.eenzaam.nl/sites/eenzaam/files/rapportage_coalitie_erbij_eenzaamheid_in
_nederland.pdf
43
Steyaert, J., & Linders, L. (2004). Digistein, kroniek van een sociaal experiment in uitvoering.
Geraadpleegd op 17-2-2015 via Narcis:
http://www.narcis.nl/publication/RecordID/oai:hbokennisbank.nl:fontys_didlmods%3
Aoai%3Arepository.samenmaken.nl%3Asmpid%3A22972
Strauss, A., & Corbin, J. M. (1990). Basics of qualitative research: Grounded theory
procedures and techniques. Sage Publications, Inc. Newbury Park, (Cal.).
Sutin, A. R., Terracciano, A., Milaneschi, Y., An, Y., Ferrucci, L., & Zonderman, A. B.
(2013). The effect of birth cohort on well-being The legacy of economic hard times.
Psychological science, 0956797612459658. DOI:10.1177/0956797612459658
Theeke, L. A., Goins, R. T., Moore, J., & Campbell, H. (2012). Loneliness, depression, social
support, and quality of life in older chronically ill Appalachians. The Journal of
psychology, 146(1-2), 155-171. DOI:10.1080/00223980.2011.609571
Tiggemann, M., Gardiner, M., & Slater, A. (2000). “I would rather be size 10 than have
straight A's”: A focus group study of adolescent girls' wish to be thinner. Journal of
Adolescence, 23(6), 645-659. DOI:10.1006/jado.2000.0350
Vandebosch, H., Beullens, K., & Bulck, J. V. D. (2005). Elderly and ICT: Scenarios for the
future. Digital Utopia in the Media: From Discourses to Facts, 951-962.
Vanhalst, J., Klimstra, T. A., Luyckx, K., Scholte, R. H., Engels, R. C., & Goossens, L.
(2012). The interplay of loneliness and depressive symptoms across adolescence:
Exploring the role of personality traits. Journal of youth and adolescence, 41(6), 776-
787. DOI 10.1007/s10964-011-9726-7
Venkatesh, V., Morris, M. G., Davis, G. B., & Davis, F. D. (2003). User acceptance of
information technology: Toward a unified view. MIS quarterly, 425-478. Stable URL:
http://www.jstor.org/stable/30036540
Vilans (2006). Eenzaamheid ouderen; een digitaal werkboek. Geraadpleegd op 23 februari
44
2015 via:
http://www.platformouderenzorg.nl/uploads/files/downloads/toolkit_eenzaamheid.pdf
Wenger, G. C., & Burholt, V. (2004). Changes in Levels of Social Isolation and Loneliness
among Older People in a Rural Area: A Twenty–Year Longitudinal Study. Canadian
Journal on Aging/la revue canadienne du vieillissement,23(02), 115-127.
DOI: http://dx.doi.org/10.1353/cja.2004.0028
Wester, F. P. J., & Peters, V. A. M. (2004). Kwalitatieve analyse: Uitgangspunten en
procedures (pp. 75-103). Bussum: Coutinho.
Wilkinson, S. (1998). Focus group methodology: A review. International Journal of Social
Research Methodology, 1(3), 181-203. DOI: 10.1080/13645579.1998.10846874
Winkielman, P., Schwarz, N., Fazendeiro, T., & Reber, R. (2003). The hedonic marking of
processing fluency: Implications for evaluative judgment. The psychology of
evaluation: Affective processes in cognition and emotion, 189-217.
Zheng, R., Spears, J., Luptak, M., & Wilby, F. (2015). Understanding Older Adults’
Perceptions of Internet Use: An Exploratory Factor Analysis. Educational
Gerontology, 41(7), 504-518. DOI: 10.1080/03601277.2014.1003495
*Coverafbeelding via: http://vorige.nrc.nl/article2630271.ece
45
Bijlage 1: De Checklist
Checklist
Abstract: Offline eenzaamheidsinterventies bij ouderen zijn tot nog toe weinig succesvol
gebleken (Fokkema & Van Tilburg, 2006). Omdat ouderen steeds meer gebruik maken van
computers en het internet, is het interessant en relevant te onderzoeken of ouderen denken dat
communicatietechnologie zou kunnen helpen bij het bestrijden van eenzaamheid. Bovendien
is nog onduidelijk waar deze communicatietechnologie aan moet voldoen, willen ouderen het
ook daadwerkelijk gaan gebruiken. In dit onderzoek zijn drie focusgroepen gehouden met
ouderen tussen de 65 en 85 jaar en is gekeken naar hoe ouderen denken dat
communicatietechnologie van waarde zou kunnen zijn bij eenzaamheidsbestrijding. Daarnaast
is onderzocht welke voorwaarden belangrijk zijn voor ouderen bij de keuze (nieuwe)
technologie te adopteren.
1.1 Overzicht verloop sessies
Blok 1 Inleiding
5 minuten
Blok 2 Kennismaking
10 minuten
Blok 3 Internetgedrag ouderen en sociale contacten via internet
20 minuten
Pauze 10 minuten
Blok 4 Wensen en behoeften ouderen nieuwe applicatie door inbrengen app.
20 minuten
Blok 5 Factoren acceptatie en gebruik technologie door ouderen
15 minuten
Pauze 10 minuten
Blok 6 Technologie als hulpmiddel bestrijding eenzaamheid
20 minuten
Blok 7 Afsluiting
5 minuten
Totaal ingeschatte tijd: ongeveer 120 minuten.
46
1.2 Materialen
De benodigde materialen voor deze sessie zijn:
- Naambordjes
- Flip-over board
- Pennen/stiften
- Notitieblokken
- 4/6 Tablets
- Een audiorecorder
- Een camera
- Thee/koffie
- Frisdrank
- Koekjes/chocolade
- Bekers/glazen
Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985
Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

More Related Content

Similar to Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

De Psycholoog over de EventHands-aanpak, Werken aan een toekomst
De Psycholoog over de EventHands-aanpak, Werken aan een toekomstDe Psycholoog over de EventHands-aanpak, Werken aan een toekomst
De Psycholoog over de EventHands-aanpak, Werken aan een toekomstWim Haveman
 
Jv weert geriotto_communicatie met ouderen25052011
Jv weert geriotto_communicatie met ouderen25052011Jv weert geriotto_communicatie met ouderen25052011
Jv weert geriotto_communicatie met ouderen25052011Ger3er
 
Eindopdracht Roel in \'t Veld Tekst
Eindopdracht Roel in \'t Veld  TekstEindopdracht Roel in \'t Veld  Tekst
Eindopdracht Roel in \'t Veld Tekstanijhuis
 
Sociale media: zegen of zorg tijdens een crisis
Sociale media: zegen of zorg tijdens een crisisSociale media: zegen of zorg tijdens een crisis
Sociale media: zegen of zorg tijdens een crisisTwittercrisis
 
Afstudeeronderzoek Universiteit Utrecht voor het behalen van de titel Mast…
Afstudeeronderzoek Universiteit Utrecht voor het behalen van de titel Mast…Afstudeeronderzoek Universiteit Utrecht voor het behalen van de titel Mast…
Afstudeeronderzoek Universiteit Utrecht voor het behalen van de titel Mast…ejjlemmens
 
Verpleeghuiszorg 2025 - Liefdevolle zorg. Voor onze ouderen
Verpleeghuiszorg 2025 - Liefdevolle zorg. Voor onze ouderenVerpleeghuiszorg 2025 - Liefdevolle zorg. Voor onze ouderen
Verpleeghuiszorg 2025 - Liefdevolle zorg. Voor onze ouderenSignificant
 
1611 boekje buitenzorgen lr
1611 boekje buitenzorgen lr1611 boekje buitenzorgen lr
1611 boekje buitenzorgen lrFrank Stroeken
 
Keuzearchitectuur van het pensioenstelsel - definitieve versie
Keuzearchitectuur van het pensioenstelsel - definitieve versieKeuzearchitectuur van het pensioenstelsel - definitieve versie
Keuzearchitectuur van het pensioenstelsel - definitieve versieGuido Montulet
 
Reumamagazine-youth-r-coach-sept-2016
Reumamagazine-youth-r-coach-sept-2016Reumamagazine-youth-r-coach-sept-2016
Reumamagazine-youth-r-coach-sept-2016Lizette Van Geene
 
Totaalpresentatie kennisuitwisseling 17 mei 2011
Totaalpresentatie kennisuitwisseling 17 mei 2011Totaalpresentatie kennisuitwisseling 17 mei 2011
Totaalpresentatie kennisuitwisseling 17 mei 2011Barbarapronk
 
Jeugdzorg, Welzijn en Nieuwe Media - CJG Ridderkerk
Jeugdzorg, Welzijn en Nieuwe Media  - CJG RidderkerkJeugdzorg, Welzijn en Nieuwe Media  - CJG Ridderkerk
Jeugdzorg, Welzijn en Nieuwe Media - CJG RidderkerkKNALgroen
 
Verslag bijeenkomst Refugee Academy 13 maart 2018
Verslag bijeenkomst Refugee Academy 13 maart 2018Verslag bijeenkomst Refugee Academy 13 maart 2018
Verslag bijeenkomst Refugee Academy 13 maart 2018Manon van der Meer
 
Lezers van stavast, bijeenkomst 9 16 april 2015
Lezers van stavast, bijeenkomst 9 16 april 2015Lezers van stavast, bijeenkomst 9 16 april 2015
Lezers van stavast, bijeenkomst 9 16 april 2015Hans van Duijnhoven
 
Kristel Coolen - Masterthesis
Kristel Coolen - MasterthesisKristel Coolen - Masterthesis
Kristel Coolen - MasterthesisKristel Coolen
 
How healthy is mental health care in Belgium? The facts behind the myths (NL)
How healthy is mental health care in Belgium? The facts behind the myths (NL)How healthy is mental health care in Belgium? The facts behind the myths (NL)
How healthy is mental health care in Belgium? The facts behind the myths (NL)Itinera Institute
 
Opvoedondersteuning bij mediaopvoeding
Opvoedondersteuning bij mediaopvoedingOpvoedondersteuning bij mediaopvoeding
Opvoedondersteuning bij mediaopvoedingFrank Smilda
 
Ouderenzorg, onze zorg?; impressie van socratische dialoog in publieke ruimte
Ouderenzorg, onze zorg?; impressie van socratische dialoog in publieke ruimteOuderenzorg, onze zorg?; impressie van socratische dialoog in publieke ruimte
Ouderenzorg, onze zorg?; impressie van socratische dialoog in publieke ruimteCreathos bv
 

Similar to Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985 (20)

De Psycholoog over de EventHands-aanpak, Werken aan een toekomst
De Psycholoog over de EventHands-aanpak, Werken aan een toekomstDe Psycholoog over de EventHands-aanpak, Werken aan een toekomst
De Psycholoog over de EventHands-aanpak, Werken aan een toekomst
 
Portret-Jolien-van-den-Houten-EM-editie-4-2013
Portret-Jolien-van-den-Houten-EM-editie-4-2013Portret-Jolien-van-den-Houten-EM-editie-4-2013
Portret-Jolien-van-den-Houten-EM-editie-4-2013
 
Jv weert geriotto_communicatie met ouderen25052011
Jv weert geriotto_communicatie met ouderen25052011Jv weert geriotto_communicatie met ouderen25052011
Jv weert geriotto_communicatie met ouderen25052011
 
Eindopdracht Roel in \'t Veld Tekst
Eindopdracht Roel in \'t Veld  TekstEindopdracht Roel in \'t Veld  Tekst
Eindopdracht Roel in \'t Veld Tekst
 
Rapport zorgbehoeften
Rapport zorgbehoeftenRapport zorgbehoeften
Rapport zorgbehoeften
 
Sociale media: zegen of zorg tijdens een crisis
Sociale media: zegen of zorg tijdens een crisisSociale media: zegen of zorg tijdens een crisis
Sociale media: zegen of zorg tijdens een crisis
 
Afstudeeronderzoek Universiteit Utrecht voor het behalen van de titel Mast…
Afstudeeronderzoek Universiteit Utrecht voor het behalen van de titel Mast…Afstudeeronderzoek Universiteit Utrecht voor het behalen van de titel Mast…
Afstudeeronderzoek Universiteit Utrecht voor het behalen van de titel Mast…
 
Verpleeghuiszorg 2025 - Liefdevolle zorg. Voor onze ouderen
Verpleeghuiszorg 2025 - Liefdevolle zorg. Voor onze ouderenVerpleeghuiszorg 2025 - Liefdevolle zorg. Voor onze ouderen
Verpleeghuiszorg 2025 - Liefdevolle zorg. Voor onze ouderen
 
1611 boekje buitenzorgen lr
1611 boekje buitenzorgen lr1611 boekje buitenzorgen lr
1611 boekje buitenzorgen lr
 
Keuzearchitectuur van het pensioenstelsel - definitieve versie
Keuzearchitectuur van het pensioenstelsel - definitieve versieKeuzearchitectuur van het pensioenstelsel - definitieve versie
Keuzearchitectuur van het pensioenstelsel - definitieve versie
 
Reumamagazine-youth-r-coach-sept-2016
Reumamagazine-youth-r-coach-sept-2016Reumamagazine-youth-r-coach-sept-2016
Reumamagazine-youth-r-coach-sept-2016
 
Totaalpresentatie kennisuitwisseling 17 mei 2011
Totaalpresentatie kennisuitwisseling 17 mei 2011Totaalpresentatie kennisuitwisseling 17 mei 2011
Totaalpresentatie kennisuitwisseling 17 mei 2011
 
Jeugdzorg, Welzijn en Nieuwe Media - CJG Ridderkerk
Jeugdzorg, Welzijn en Nieuwe Media  - CJG RidderkerkJeugdzorg, Welzijn en Nieuwe Media  - CJG Ridderkerk
Jeugdzorg, Welzijn en Nieuwe Media - CJG Ridderkerk
 
Programmaboekje
ProgrammaboekjeProgrammaboekje
Programmaboekje
 
Verslag bijeenkomst Refugee Academy 13 maart 2018
Verslag bijeenkomst Refugee Academy 13 maart 2018Verslag bijeenkomst Refugee Academy 13 maart 2018
Verslag bijeenkomst Refugee Academy 13 maart 2018
 
Lezers van stavast, bijeenkomst 9 16 april 2015
Lezers van stavast, bijeenkomst 9 16 april 2015Lezers van stavast, bijeenkomst 9 16 april 2015
Lezers van stavast, bijeenkomst 9 16 april 2015
 
Kristel Coolen - Masterthesis
Kristel Coolen - MasterthesisKristel Coolen - Masterthesis
Kristel Coolen - Masterthesis
 
How healthy is mental health care in Belgium? The facts behind the myths (NL)
How healthy is mental health care in Belgium? The facts behind the myths (NL)How healthy is mental health care in Belgium? The facts behind the myths (NL)
How healthy is mental health care in Belgium? The facts behind the myths (NL)
 
Opvoedondersteuning bij mediaopvoeding
Opvoedondersteuning bij mediaopvoedingOpvoedondersteuning bij mediaopvoeding
Opvoedondersteuning bij mediaopvoeding
 
Ouderenzorg, onze zorg?; impressie van socratische dialoog in publieke ruimte
Ouderenzorg, onze zorg?; impressie van socratische dialoog in publieke ruimteOuderenzorg, onze zorg?; impressie van socratische dialoog in publieke ruimte
Ouderenzorg, onze zorg?; impressie van socratische dialoog in publieke ruimte
 

Definitieve versie masterscriptie lennardwalterbos_s4385985

  • 1. Connecting people? Een kwalitatief onderzoek naar de inzet van communicatietechnologie bij eenzaamheidsbestrijding onder ouderen Lennard Walterbos s4385985 lennard.walterbos@student.ru.nl 29 juni 2015 Masterscriptie Opleiding Communicatiewetenschap Radboud Universiteit Nijmegen Begeleider: Dr. Paul E. Ketelaar
  • 2. 2 Abstract Dit onderzoek poogt een antwoord te geven op de vraag op welke manier communicatietechnologie zou kunnen worden ingezet bij de bestrijding van eenzaamheid onder ouderen. Middels drie focusgroepen met 26 ouderen tussen de 65 en 85 jaar is voor het eerst inzicht verkregen over de inzet van communicatietechnologie vanuit de belevingswereld van de ouderen zelf. De belangrijkste bevinding is dat ouderen denken dat communicatietechnologie de faciliteiten kan bieden voor 1) snel contact, 2) het opdoen van nieuw contact, 3) het ontplooien van nieuwe activiteiten en 4) het genereren van nieuwe interesses. Daarnaast blijkt dat gebruiksgemak, nuttigheid, zelfvertrouwen, angst, privacy concerns en de sociale omgeving voor ouderen een rol spelen bij de adoptie van communicatietechnologie. Dit biedt zowel zorginstellingen als softwareontwikkelaars belangrijke inzichten bij de keuze om communicatietechnologie in te zetten bij de bestrijding van eenzaamheid.
  • 3. 3 Voorwoord Voor u ligt de definitieve versie van mijn masterscriptie. Ik ben enorm trots op het traject dat ik de afgelopen zes maanden heb afgelegd om een maatschappelijk gezien waardevol onderzoek te doen naar de inzet van communicatietechnologie bij de bestrijding van eenzaamheid onder ouderen. Ik schrijf dit voorwoord terwijl ik op de bank zit met mijn rechterbeen hoog op een stoel. Het is nu een paar weken geleden dat ik ben geopereerd aan de voorste kruisband in mijn knie. Ik had deze ingreep al veel eerder kunnen laten doen, maar ik besefte mij dat dit het onderzoek er niet gemakkelijker op zou maken. Op krukken de focusgroepen leiden en alles delegeren naar mijn compagnon Sjors Groeneveld (over wie later meer) zag ik niet zitten. Ik koos ervoor de operatie tijdens de analyse te laten doen. Ik ben dan ook enorm blij en ook opgelucht dat mijn scriptie geenszins heeft geleden onder mijn blessure en dat ik het ingebonden boekwerk straks alweer op de fiets kan gaan inleveren. Om eerlijk te zijn had ik voor het schrijven van deze scriptie nog niet zo vaak stilgestaan bij de combinatie ouderen en technologie. Mijn gedachten bij een Ipad of smartphone gaan meteen naar de jongste gebruikers, maar niet naar je opa of oma. Des te uitdagender vond ik het dan ook dat mijn begeleider Dr. Paul E. Ketelaar mij in contact bracht met Sjors Groeneveld. Sjors had zojuist zijn baan opgezegd om zich volledig te storten op de ontwikkeling van een app voor ouderen. Eentje die ouderen moest helpen zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven. Sjors’ idee greep me meteen beet. Het gevoel een steentje te kunnen bijdragen aan een groot maatschappelijk probleem was voor mij een mooie motivatie me te storten op een onderzoek met senioren. Dit onderzoek was uiteraard niet tot stand gekomen zonder de bijdrage van een aantal zeer waardevolle personen. Ten eerste wil ik mijn begeleider Dr. Paul E. Ketelaar bedanken. Ondanks zijn volle agenda, is Paul gedurende het hele traject enorm betrokken geweest bij mijn project en heeft hij veel tijd vrijgemaakt mij te helpen de juiste keuzes te maken. Zijn ondersteunende berichtjes vlak na mijn operatie heb ik als zeer ‘warm’ ervaren. Daarnaast wil ik Sjors Groeneveld bedanken. Behalve dat hij me heeft geholpen bij de keuze voor dit onderwerp, is Sjors bij elke focusgroep aanwezig geweest om te notuleren en te helpen met het klaarzetten van alle benodigdheden. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik me kon focussen op het onderzoek. Ten slotte een woord van dank aan mijn vriendin en familie voor de mental support, mijn medestudenten uit de Masterclass voor hun kritische blik tijdens de tussentijdse besprekingen en aan de tva6-boys, voor het creëren van een inspirerend studielandschap.
  • 4. 4 Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 2. Theoretisch kader 9 2.1 Eenzaamheid 9 2.2 Ouderen & communicatietechnologie 10 2.3 Persoonskenmerken 12 2.4 Onderzoeksvragen 14 3. Methode 15 3.1 Doelstelling 16 3.2 Onderzoeksopzet 16 3.3 Procedures 17 3.4 Meetinstrument 18 3.5 Kwaliteitscriteria 19 3.5.1 Betrouwbaarheid 20 3.5.2 Geldigheid 21 4. Resultaten 21 4.1 Eenzaamheid 22 4.1.1 Omstandigheden 22 4.1.2 Karakter 23 4.2 Adoptie communicatietechnologie 24 4.2.1 Gebruiksgemak 25 4.2.2 Nuttigheid 25 4.2.3 Zelfvertrouwen 27 4.2.4 Angst 27 4.2.5 Sociale omgeving 28 4.3 Communicatietechnologie als hulpmiddel 28 5. Conclusie & discussie 31 5.1 Conclusie 31 5.2 Beperkingen 34 5.3 Vervolgonderzoek 35 5.4 Relevantie 36 6. Referenties 38 7. Bijlagen (checklist) 45
  • 5. 5 1. Inleiding We hebben te maken met een steeds ouder wordende bevolking in Nederland. Op dit moment telt ons land ruim 2,5 miljoen 65-plussers. Dit betekent dat 15% van de Nederlanders 65 jaar of ouder is (CBS, 2011). Het aandeel ouderen in de toekomst is aanzienlijk groter als gevolg van de babyboomgeneratie, die de komende jaren de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Naar schatting zal het aantal 65-plussers tot 2040 stijgen tot 4,1 miljoen mensen. Dat is een kwart van de Nederlandse bevolking. Bovendien hebben ouderen een steeds hogere levensverwachting. Van de groep 65-plussers is in 2040 meer dan de helft ouder dan 75 jaar (VROM-raad, 2005 in Pot, Kuin & Vink, 2007, p. 41). Dit wordt ook wel de dubbele vergrijzing genoemd. Uit cijfers van het CBS (2014) blijkt dat de levensverwachting van een 60-jarige zal stijgen van 82,9 jaar in 2014 naar liefst 88,7 jaar in 2060. In principe mag de vergrijzing en de verhoogde levensverwachting als een groot maatschappelijk succes worden gezien en een compliment aan de gezondheidszorg. Bovendien geven ouderen in grote getale aan nu gelukkiger te zijn dan ooit. De groep die is geboren in de jaren ‘40 en ‘50 van de vorige eeuw - de ouderen tussen 65 en 75 jaar - scoort ruim drie keer zo hoog op welzijn in vergelijking met ouderen geboren in het eerste decennium van de 20e eeuw (Sutin et al., 2013). Echter, in een sterk vergrijzende samenleving neemt ook de zorgbehoefte toe. Maar door het huidige economische klimaat, de decentralisering en gestegen personeelskosten in de gezondheidszorg, komen zorgbudgetten flink onder druk te staan. Bovendien hebben de bezuinigingen van de overheid ertoe geleid dat ons land een transitie heeft gemaakt van een klassieke verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving, hetgeen inhoudt dat iedere Nederlander steeds meer verantwoordelijk wordt voor zijn of haar leven en leefomgeving en de overheid slechts een faciliterende rol vervult (Putters, 2014). Hierdoor rijst de vraag hoe de ouderen in de Nederlandse samenleving zich zonder dit ‘vangnet’ zullen houden. Deze studie focust zich op een tweede keerzijde van het ouder worden: eenzaamheid. Want behalve een verhoging in het welzijn bij ouderen, wordt er ook een stijging in het aantal ouderen met gevoelens van eenzaamheid geconstateerd. Uit cijfers van het Nationaal Kompas Volksgezondheid [NKV] (2014) en de Eenzaamheidsmonitor (Coalitie Erbij, TNS Nipo, RIVM, 2012, p.10) blijkt dat ongeveer de helft (49%) van de 50-plussers in Nederland zich wel eens eenzaam voelt. Hiervan geeft 40% aan dit als gematigd eenzaam te ervaren en bij 9% is er sprake van sterke eenzame gevoelens. Deze cijfers zijn vastgesteld op basis van elf stellingen, ontwikkeld door De Jong-Gierveld en Van Tilburg (1999).
  • 6. 6 Diezelfde De Jong-Gierveld en Van Tilburg (2007) definiëren eenzaamheid als het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) sociale relaties. Vaak zijn eenzame gevoelens bij ouderen het gevolg van het verlies van een partner, een afnemend sociaal netwerk en een verslechterde gezondheid (Fokkema & De Jong- Gierveld, 2003). Gescheiden mensen en weduwen of weduwnaars voelen zich vaker eenzaam dan getrouwde mensen of ongehuwden (Bijna 60%, NKV, 2014). Ernstige eenzaamheid komt vaker voor bij gescheiden mensen (20%) dan bij weduwen of weduwnaars (16%). Emotionele eenzaamheid - het gebrek aan een emotionele, hechte band met anderen - komt het meest voor bij weduwen/weduwnaars (53%), terwijl sociale eenzaamheid - het ervaren van minder sociale contacten dan wenselijk - het meest voorkomt bij gescheiden mensen (55%). Eenzaamheid is primair een individueel probleem. Echter, de gevolgen van het ervaren van eenzame gevoelens bij ouderen, maken het tot een groter maatschappelijke probleem. Aangetoond is dat eenzaamheid samenhangt met depressie, minder sociale en minder emotionele steun en een verminderde levenskwaliteit (Theeke at al., 2012). Dit werd bevestigd in onderzoek van Cacioppo & Hawkley (2009). Zij stelden bovendien dat eenzaamheid kan bijdragen aan minder algemeen cognitief functioneren, slechtere executieve functies en verhoogde gevoeligheid voor sociale bedreigingen. In Nederland organiseren tal van maatschappelijke organisaties activiteiten met als doel het verminderen of voorkomen van eenzaamheid bij ouderen. Het aanbod van deze interventies varieert van dagjes uit tot boodschappendiensten, maatjesprojecten en psycho- educatieve cursussen (Schoenmakers, Fokkema & Van Tilburg, 2014, p. 6). De geluiden na afloop van deze activiteiten zijn vaak positief. Echter, een kritische blik toont aan dat het daadwerkelijke effect op het reduceren van eenzaamheid niet heel groot is. Bij elf van de dertien onderzochte activiteiten vond geen afname van eenzaamheid onder de deelnemers plaats (Fokkema & Van Tongeren, 2008; Schoenmakers et al., 2014). Omdat gebleken is dat het bieden van uitjes en afleiding niet effectief is, samen met een breed scala aan andere hulpmogelijkheden (Fokkema & Van Tongeren, 2008), is de zoektocht naar alternatieve mogelijkheden om eenzaamheid te bestrijden in volle gang. Communicatietechnologie zou hiervoor een platform kunnen bieden. In de loop van de jaren zijn de mogelijkheden om technologie in te zetten ter ondersteuning van ouderen flink toegenomen. Het meest bekende voorbeeld is Domotica. Dit zijn vormen van technologie in huis die ouderen ondersteunen bij het dagelijks leven en helpen bij het bewaken van de veiligheid (Niemeijer, Depla & Frederiks, 2012, p. 6). Voorbeelden hiervan zijn sensoren in huis die ervoor zorgen dat de verwarming automatisch aangaat of automatische
  • 7. 7 looprouteverlichting bij toiletbezoek in de nacht. Bij toezichthoudende technologie gaat het om mobiele alarmeringsystemen waardoor ouderen in direct contact staan met zorgverleners, maar ook om automatische deuren, camerabewaking, belmatten of bewegingsmelders. Mynatt & Rogers (2002) en Cotten et al. (2013) onderzochten het effect van technologie in huis en concludeerden dat het de kwaliteit van leven van ouderen sterk kan verbeteren, doordat ze met behulp van deze technologische ondersteuning langer zelfstandig kunnen blijven leven. Omdat technologie de kwaliteit van leven van ouderen kan verbeteren, wordt de laatste jaren veel geld en energie gestoken in het ‘digitaliseren’ van de ouderen in Nederland. Gemeenten bieden lokale initiatieven om ouderen kennis van de computer en het internet bij te brengen. Hier kunnen ouderen cursussen volgen in buurthuizen, regionale opleidingscentra, stichtingen welzijn ouderen en internetcafés (Fokkema & Van Tongeren, 2008; Steyaert & Linders, 2004). Deze belangrijke initiatieven om ouderen mee te kunnen laten profiteren van de steeds verder groeiende technologische ontwikkelingen, lijken zijn vruchten af te werpen, aangezien in 2014 al 76% van de ouderen tussen de 65 en 75 jaar het internet hadden omarmd (CBS, 2014). Ter vergelijking: in 2005 was dit nog maar 43%. Dat onderzoek naar de inzet van technologie bij ouderen in volle gang is en dat het als een maatschappelijk belang wordt gezien dat ouderen gezond en zelfstandig ouder kunnen worden, blijkt ook uit de thema’s die centraal zijn gesteld door het project Horizon 2020, het financieringsprogramma van de Europese Commissie. Dit programma stelt tussen 2014 en 2020 tachtig miljard euro beschikbaar voor onderzoek en innovatie. Investeringsconsortia kunnen zich inschrijven op verschillende onderzoeksthema’s, waaronder ICT, dat zich richt op onderzoek en innovaties rond het thema ‘healthy-ageing’, gezond ouder worden. Een belangrijk onderdeel van ‘healthy-ageing’ is het zo lang mogelijk zelfstandig wonen van ouderen. Het meeste onderzoek op het gebied van ondersteunende technologie voor ouderen richt zich dan ook nog steeds op dit thema. Dit onderzoek focust zich op de vraag hoe ouderen communicatietechnologie zouden willen inzetten om hun sociaal netwerk op pijl te houden en op die manier minder eenzaam te zijn. Bovendien is er meer inzicht nodig in de voorwaarden waaraan communicatietechnologie zou moeten voldoen, wil het door ouderen echt gebruikt worden. Uit onderzoek van Denissen, Seydel, Ben Allouch & Dohmen (2006) blijkt namelijk dat er nog een verschil is tussen acceptatie en adoptie van technologie in huis door ouderen. Ouderen accepteren deze technologie wel, dat wil zeggen dat ze het bij beschikbaarheid wel zouden gebruiken, maar willen het nog niet meteen aanschaffen. Het hoofddoel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen denken dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van
  • 8. 8 eenzaamheid. Om deze technologie van waarde te kunnen laten zijn, is daarnaast meer inzicht nodig in de voorwaarden die bepalend zijn bij de adoptie van technologie door ouderen.
  • 9. 9 2. Theoretisch kader Communicatietechnologie biedt wellicht mogelijkheden voor ouderen om eenzaamheidsgevoelens te bestrijden. Onduidelijk is alleen nog op welke manier en waar deze technologie aan moet voldoen om de kans op adoptie te vergroten. In dit hoofdstuk zal eerst het concept eenzaamheid worden besproken, vervolgens zal worden gekeken welke voorwaarden bepalend kunnen zijn in de adoptie van technologie door ouderen, en ten slotte wordt een aantal onderzoeksvragen geformuleerd. §2.1 Eenzaamheid In de literatuur zijn verschillende omschrijvingen van het begrip eenzaamheid te vinden. Er zijn echter een aantal elementen die zij gemeen hebben. Een belangrijke daarvan is dat er een verschil bestaat tussen eenzaamheid en sociale isolatie of sociaal isolement (Cotton, Anderson & McCullough, 2013). Eenzaamheid is omschreven als een subjectief negatief ervaren van een gemis aan (kwaliteit van) bepaalde relaties (De Jong-Gierveld, 1998; Wenger & Burholt, 2004; Perlman, 2004). Eenzaamheid gaat over het verschil dat mensen ervaren tussen de wenselijke hoeveelheid sociale contacten en de beschikbare sociale contacten. Sociale isolatie is de letterlijke afwezigheid van contact met anderen, met name met de mensen die sociale support kunnen bieden (Machielse, 2011). Sociale isolatie betekent dus eigenlijk dat mensen weinig tot geen betekenisvolle relaties hebben en zich daardoor eenzaam voelen. Eenzaamheid wordt dus meer omschreven als een persoonlijk gevoel van gemis dat niet direct gerelateerd is aan een klein sociaal netwerk, terwijl sociale isolatie ook echt duidt op een eenzame situatie waarin sociale contacten ontbreken. De Jong-Gierveld (1998) baseert haar definitie van eenzaamheid op het verschil dat Weiss (1973) maakte tussen eenzaamheid als gevolg van emotionele isolatie en eenzaamheid als gevolg van sociale isolatie. Weiss stelde dat sociale isolatie refereert naar de afwezigheid van een ‘boeiend’ sociaal netwerk, terwijl emotionele isolatie meer gaat over de afwezigheid of het verlies van een hechte relatie (bijvoorbeeld door het overlijden van de partner, een familielid of een goede vriend/vriendin). Sociale isolatie kan worden opgelost door de eenzame ouderen hernieuwde toegang tot een bepaald interessant sociaal netwerk te bieden, emotionele isolatie kan slechts worden verlicht door een hechte band met een andere persoon. Omdat emotionele isolatie lastig aan te pakken is, richten professionele hulpverleners zich met name op de aanpak van sociale isolatie, door ouderen toegang proberen te bieden tot nieuwe sociale netwerken.
  • 10. 10 In het digitale werkboek ‘Sleutels voor de lokale aanpak van eenzaamheid’ (Van De Maat & Van Xanten, 2013, p.8) worden drie oorzaken beschreven van eenzaamheid onder ouderen op verschillende niveaus. Ten eerste zijn er individuele oorzaken te herkennen. Hieronder worden verklaringen in de persoonlijke levenssfeer verstaan, zoals een gebrek aan sociale vaardigheden, een negatief zelfbeeld en weinig zelfvertrouwen. Daarnaast zijn er oorzaken die ontstaan door een verandering in het sociale netwerk zichtbaar. Voorbeelden hiervan zijn ziekte, het overlijden van de partner, een echtscheiding, ontslag op het werk of een verhuizing. Ten slotte zijn er maatschappelijke oorzaken aan te wijzen. Het gaat hierbij om maatschappelijke factoren, waar weinig invloed op kan worden uitgeoefend. Voorbeelden zijn de individualisering en de participatiemaatschappij, maar ook de toegenomen welvaart, waardoor mensen veel minder gebonden zijn aan (traditionele) sociale verbanden als de kerk, het dorp en verenigingen. Naast drie oorzaken, zijn er ook drie oplossingsrichtingen om eenzaamheid onder ouderen te verminderen (Fokkema & Van Tilburg, 2006, p.12). Ten eerste kan het ervaren verschil tussen gerealiseerde en gewenste relaties worden opgeheven of verminderd, door de gerealiseerde relaties op het peil te brengen van de gewenste relaties. Fokkema & Van Tilburg (2006) spreken hier van netwerkontwikkeling. Ten tweede kan de eenzaamheidssituatie worden verminderd door de wensen en verwachtingen ten aanzien van de relaties te verlagen in de richting van het niveau van de huidige relaties. Dit wordt ook wel standaardverlaging genoemd. Ten slotte kan de persoon leren om te gaan met de eenzame gevoelens. Dit kan door relativering, afleiding, ontkenning of berusting. Toch hoeft een klein sociaal netwerk niet te betekenen dat ouderen eenzaam zijn. Zo stelt de Socio Emotional Selectivity Theory (Carstensen, Isaacowitz & Charles, 2003) dat sociale netwerken inderdaad kleiner worden naarmate mensen ouder worden, maar dit gebeurt niet zozeer doordat ouderen vereenzamen, maar vooral doordat de wensen en behoeften van ouderen met betrekking tot hun sociale netwerk veranderen. Ouderen hebben geen behoefte aan een groot sociaal netwerk, maar meer aan een kwalitatief sociaal netwerk dat is samengesteld uit nauwe emotionele en sociale partners. De minder hechte contacten worden losgelaten, waardoor een emotioneel sterk geconcentreerd netwerk overblijft. Studies laten niet alleen zien dat ouderen over het algemeen tevreden zijn met dit overgebleven netwerk, ze zijn ook actief betrokken in het construeren van dit netwerk.
  • 11. 11 §2.2 Ouderen & communicatietechnologie Ouder worden betekent nog steeds een achteruitgang in de gezondheid, een toename van zorgbehoefte, een vermindering van zelfredzaamheid en een verkleining van het sociale netwerk (Fokkema & Van Tongeren, 2008, p. 15). Nimrod (2008) stelt echter dat het stereotype beeld van de conservatieve oudere voorbarig is. In een sample (n=378) met pas gepensioneerden bleek dat de helft van de ouderen juist wel innovatief is, doordat zij bij de invulling van hun pensioen nieuwe activiteiten willen omarmen. Een belangrijke voorwaarde voor deze innovators is de perceptie van de eigen gezondheid. Hoe meer overtuigd ouderen zijn van hun fysieke gezondheid, hoe groter het aantal nieuwe activiteiten dat ze ontplooien tijdens hun pensioen. Daarnaast bleek dat innovators veel meer tevreden waren met de kwaliteit van hun leven dan non-innovators. De adoptie van communicatietechnologie door mensen kan worden verklaard door het Technology Acceptance Model (Davis, 1989). Volgens dit model zijn er twee belangrijke factoren die de attitude van mensen ten opzichte van nieuwe technologie kunnen beïnvloeden: 1) perceived usefullness, de waargenomen nuttigheid van de technologie, en 2) perceived ease of use, de waargenomen gebruiksvriendelijkheid. In de afgelopen decennia zijn er tal van onderzoekers geweest die het model hebben getoetst en vervolgens hebben aangepast. De variant van Van der Heijden (2004) en Dickinger, Arami & Meyer (2008) voegden perceived enjoyment (waargenomen plezier) toe aan het model. Dus behalve dat (nieuwe) technologie gemakkelijk en nuttig moet zijn, is het verwachte plezier dat de technologie oplevert een belangrijke voorwaarde voor adoptie. Een ander gemis in het model ontwikkeld door Davis (1989), is dat de rol van de sociale omgeving bij de adoptie van technologie niet wordt meegenomen. Uit onderzoek van Denissen et al. (2006) blijkt echter dat bij de adoptie van technologie in huis door ouderen, de sociale norm de grootste invloed heeft. Venkatesh et al. (2003) hebben het TAM uitgebreid met social influence en ontwikkelden een Unified Theory of Acceptance and Use of Technology (UTAUT), waarmee de acceptatie van technologie in een bredere sociale context kan worden verklaard. Cialdini (1987) stelt dat het principe van sociale bewijskracht een belangrijke voorspeller is van bepaald instemmend gedrag (compliance). Mensen zijn sneller geneigd bepaald gedrag te vertonen als ze zien dat anderen dit gedrag ook vertonen. De gedachte hierbij is: als iedereen het doet, dan zal het wel zo horen te zijn. Dit kan ook van toepassing zijn op de adoptie van communicatietechnologie door ouderen. Als zij zien dat leeftijdsgenoten, familie of vrienden bepaalde nieuwe technologie gebruiken, is de kans aanzienlijk groter dat zij het zelf ook gaan gebruiken.
  • 12. 12 Bovendien zou onzekerheid een rol kunnen spelen bij dit proces. Juist omdat communicatietechnologie relatief nieuw is voor ze en ze de adequate kennis om er efficiënt mee om te gaan ontberen, kijken ouderen naar anderen. Savage, Melamed & Vincent (2014, p. 112) stellen dat mensen zichzelf continu vergelijken met anderen, in een poging om deze onzekerheid bij weg te nemen. Hierbij spelen zowel de relatieve status in een groep als het aantal beschikbare standpunten een rol. Dus afhankelijk van de positie van een individu in een sociale groep en het aantal individuen dat het met hem of haar eens is, voelt iemand zich in meer of mindere mate onzeker. Dit idee vindt zijn wortels in de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954), die stelt dat ieder individu een bepaalde innerlijke drive heeft om zijn of haar opvattingen en capaciteiten te evalueren. Omdat een objectieve meetlat vaak ontbreekt, doen we dit door onszelf continu te vergelijken met anderen. Het doel is om onzekerheden met betrekking tot de eigen mening of capaciteiten zo veel mogelijk weg te nemen. Ten slotte zouden eventuele kosten van communicatietechnologie een belemmering kunnen vormen in de adoptie van technologie door ouderen. Vandebosch, Beullens & Bulck (2005) schetsten een aantal toekomstscenario’s rond ouderen en technologie, en concludeerden dat met name de pre-seniors (55-65 jaar) en de minder vermogende 70-90 jarigen moeite zullen hebben om nieuwe technologie aan te schaffen vanwege financiële tekortkomingen. §2.3 Persoonskenmerken Behalve technologische kenmerken, zijn er ook een aantal persoonskenmerken van invloed op het technologiegebruik door ouderen. Deze zijn onder te verdelen in: vertrouwen in de technologie (trust), verwachtingen van de technologie en de verwachting of men in staat is om te gaan met de technologie (self-efficacy) en de manier waarop ouderen een stimulus verwerken (processing fluency). Veel meer dan voor andere generaties, zijn vertrouwen en betrouwbaarheid voor ouderen belangrijke waarden. McCloskey (2006) onderzocht het Technology Acceptance Model (TAM) bij ouderen tussen de 52 en 87 jaar en kwam tot de conclusie dat trust een belangrijke voorspeller is van het gebruik van technologie. Dus: hoe groter het vertrouwen van ouderen dat zij succesvol kunnen werken met de technologie, hoe meer de technologie als nuttig en gebruiksvriendelijk wordt ervaren, en hoe meer het door ouderen wordt gebruikt. Dit idee sluit in grote lijnen aan bij de Sociaal Cognitieve Theorie van Bandura (1977). Deze theorie gaat ervan uit dat menselijk gedrag voor een groot deel bepaald wordt door de verwachtingen van bepaald gedrag. Daarbij kunnen verschillende soorten
  • 13. 13 verwachtingen een rol spelen: 1) situation-outcome expectancies; verwachtingen over de consequenties van gebeurtenissen in de sociale en fysieke omgeving, 2) action-outcome expectancies; verwachtingen over wat de consequenties zijn van persoonlijke actie, en 3) self- efficacy; verwachtingen over of men in staat is een bepaalde actie uit te voeren. Self-efficacy wordt omschreven als de inschatting van een individu van zijn of haar vermogen om bepaalde acties of handelingen uit te voeren die vereist zijn bij een naderende situatie (Bandura, 1977; Gist & Mitchell, 1992). Bovendien, zo stelt Bandura, zijn verwachtingen van zelf-effectiviteit een krachtige voorspeller van gedragsverandering. Zo blijkt uit onderzoek dat self-efficacy een belangrijke voorspeller van het gebruik van technologie door ouderen (Czaja et al., 2006; Fazeli et al., 2013; Zheng et al., 2015). Met andere woorden: als ouderen verwachten dat ze zonder problemen met nieuwe technologie kunnen werken, dan is de kans groot dat ze het ook daadwerkelijk succesvol zullen gebruiken. Een laatste persoonlijke eigenschap om rekening mee te houden is de processing fluency van ouderen. Processing fluency gaat over het gemak waarmee een individu informatie uit een stimulus verwerkt. Winkielman, Schwarz, Fazendeiro & Weber (2003) stellen dat een hoge processing fluency een hogere en positievere affectieve reactie teweegbrengt dan een lage processing fluency. Deze positieve affectieve reactie leidt vervolgens tot een hogere en positievere waardering van de stimulus. Met andere woorden: in de waardering van communicatietechnologie dient rekening gehouden te worden met de processing fluency van ouderen. Als zij de informatie op het interface (bijvoorbeeld een beeldscherm) gemakkelijk kunnen verwerken, zal de waardering ook hoger zijn. Er is ook nog een andere vorm van fluency te onderscheiden, namelijk fluency met betrekking tot technologie. Dit fenomeen, ook bekend als computer literacy, houdt in dat de gebruiker bepaalde competenties of skills bezit waarmee hij of zij onafhankelijk van de hulp van anderen, technologie kan inschakelen om nieuwe kennis te vergaren (Lin, 2000, p. 70). Hij stelt bovendien dat om nieuwe technologie nu en in de toekomst succesvol en snel te kunnen adopteren, deze fluency haast noodzakelijk aanwezig moet zijn. Vertalend naar ouderen zou dit betekenen dat het de ouderen die geen ervaring met technologie meer tijd en moeite kost nieuwe technologie te adopteren dan ouderen die deze ervaring al wel hebben. Gericht op ouderen, lijkt het erop dat bovengenoemde factoren (technologische én persoonlijke) tot een bepaalde attitude ten opzichte van communicatietechnologie leiden. Deze attitude, samen met de sociale invloed en verwachtingen van self-efficacy, leiden vervolgens tot een bepaalde gebruiksintentie, het algemeen geaccepteerde gedachtegoed van de Theory of Planned Behavior (Ajzen, 1991).
  • 14. 14 §2.4 Onderzoeksvragen Om inzicht te krijgen in de motieven die een rol spelen bij de adoptie van technologie door (eenzame) ouderen is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Op welke manier zouden ouderen communicatietechnologie willen gebruiken en hoe zou dit mogelijke gevoelens van eenzaamheid kunnen verminderen of voorkomen? Daarnaast zijn er een drietal deelvragen opgesteld die ten grondslag liggen aan de probleemstelling. 1. Hoe omschrijven ouderen eenzaamheid en wat zijn hiervan de oorzaken? 2. Welke voorwaarden zijn belangrijk voor ouderen bij de adoptie van communicatietechnologie? 3. Op welke manier zou communicatietechnologie in de ogen van ouderen kunnen helpen bij het verminderen of voorkomen van eenzame gevoelens bij ouderen?
  • 15. 15 3. Methode In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze vorm is gegeven aan de methode van onderzoek die centraal staat in deze scriptie. Achtereenvolgens zullen de onderzoeksopzet, de steekproef, het meetinstrument en de analyseprocedures worden behandeld. Tevens is er aandacht voor de toegepaste kwaliteitscontroles, die de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek trachten te waarborgen. §3.1 Doelstelling Het hoofddoel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen denken dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van eenzaamheid. Daarnaast wordt onderzocht aan welke voorwaarden deze technologie moet voldoen, wil de kans op adoptie door ouderen het grootst zijn. Hoe betrokkenen een fenomeen ervaren en er betekenis aan toekennen is bij uitstek geschikt om te onderzoeken aan de hand van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Het bestuderen van de aard van een sociaal verschijnsel staat hierbij centraal (Wester & Peters, 2004). Omdat de theorie aanleiding geeft te veronderstellen dat de omgang van ouderen met deze technologie ook voor een groot deel een sociaal verschijnsel is, geniet de kwalitatieve onderzoeksbenadering bij dit onderzoek de voorkeur boven de kwantitatieve benadering. Daarnaast is dit onderzoek in grote mate exploratief van aard, omdat nog maar weinig bekend is over de motieven van ouderen om communicatietechnologie te gebruiken om op die manier eenzaamheid te verminderen. Daarbij komt nog dat bij een complex begrip als eenzaamheid bij ouderen belangrijke informatie over de belevingswereld en sociale context vereist zijn. §3.2 Onderzoeksopzet Binnen het kwalitatieve paradigma is gekozen voor het focusgroeponderzoek. Waar het kwalitatieve interview een één-op-één gesprek is tussen de onderzoeker/interviewer en respondent, nemen er bij het focusgroeponderzoek juist meerdere mensen deel aan het gesprek. Wat de focusgroep verder onderscheidt van kwantitatieve en andere kwalitatieve onderzoeksmethodes, is de nadruk op focus, interactie, open structurering en persoonlijk contact (Ketelaar et al., 2011, p. 18). Allereerst onderscheidt een focusgroep zich van een vragenlijst (survey) door de focus op een enkelvoudig probleem; de topics die gedurende het gesprek aan bod komen zijn allen gerelateerd aan het begrip eenzaamheid. Daarnaast zorgt de groepsdynamiek en onderlinge interactie tussen deelnemers voor een dieper inzicht in percepties, motieven en houdingen met betrekking tot het bestudeerde onderwerp. Het
  • 16. 16 centraal stellen van persoonlijk contact tot slot legt de nadruk op een verdieping van betekenissen en niet zozeer op oppervlakkige groepsmetingen. Een doel van het onderzoek is om zoveel mogelijk voorwaarden van ouderen voor de adoptie van (nieuwe) communicatietechnologie te achterhalen. Volgens Baarda, De Goede & Teunissen (2005, p.35) is een focusgroep of groepsgesprek zeer geschikt als het doel is om te achterhalen hoe een groep over een bepaald probleem denkt. Om valide en betrouwbare informatie te verkrijgen, is het bovendien van groot belang dat deze doelgroep in hun ‘eigen taal’ over deze thematiek kan praten. Een focusgroeponderzoek is hiervoor de aangewezen methode, omdat deze in het bijzonder ontvankelijk is voor culturele en subculturele waarden. Een focusgroep biedt de deelnemers zo de mogelijkheid tot interactie met elkaar in hun eigen bewoordingen (Ketelaar et al., 2011; Tiggermann, Gardiner & Slater, 2000; Wilkinson, 1998). Een ander voordeel is dat je op deze manier ouderen die al ervaring hebben met communicatietechnologie aan één tafel kunt zetten met ouderen die hier nog geen ervaring mee hebben. Het is interessant en relevant om waar te nemen welke argumenten de gebruikers aanreiken om de andere groep te overtuigen van het nut en plezier van communicatietechnologie en wat de reactie van de niet-gebruikers vervolgens is. Kwalitatief onderzoek verloopt altijd volgens een cyclisch proces is altijd vergelijkend van aard. Dit geldt dan ook voor de analyse van dit onderzoek. Dit betekent dat momenten van dataverzameling en data-analyse elkaar continu afwisselen, om zo constante vergelijking mogelijk te maken. Dit is gestuurd door reflectie en de richting van de onderzoeksvragen. In de Grounded Theory Approach (Strauss & Corbin, 1990) kunnen vier fases in de analyse onderscheiden worden. Deze zijn de exploratiefase, de specificatiefase, de reductiefase en de integratiefase (Wester & Peters, 2004). De doelen die in de fases centraal staan strekken zich uit van het ontdekken en ontwikkelen van begrippen tot het bepalen van kernbegrippen en het formuleren van een theorie. Om daadwerkelijk een theorie te ontwikkelen is meer tijd vereist dan beschikbaar is. De GT-benadering wordt dan ook vaker toegepast bij proefschriftonderzoek. Dit onderzoek beperkt zich tot een thematische analyse en heeft betrekking op de eerste twee analysefasen: de exploratiefase en de specificatiefase (Wester & Peters, 2004). Een thematische analyse houdt in dat de onderzoeker het onderzoeksmateriaal grondig bestudeert en verschillende thema’s – die belangrijk zijn met het oog op de onderzoeksvraag – identificeert, analyseert en rapporteert (Braun & Clarke, 2008). Het ontwikkelen van theorieformulering behoort niet tot deze analysevorm. Begrippen daarentegen kunnen wel
  • 17. 17 worden ontwikkeld, omdat op een deductieve wijze wordt achterhaald hoe eenzaamheid er bij deze groep ouderen uitziet. De thema’s die hieruit ontstaan kunnen verwijzen naar begrippen. §3.3 Onderzoekspopulatie en steekproef Bij de selectie van de onderzoekseenheden voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een gerichte steekproef, ook wel purposive sampling genoemd (Chambliss & Schut, 2006). Hierbij wordt van tevoren vastgesteld aan welke kenmerken de eenheden moeten voldoen om in de steekproef te worden opgenomen. Welke kenmerken dit zijn, hangt sterk af van de doelstelling van het onderzoek. In dit onderzoek zijn twee kenmerken meegenomen in de sampling, namelijk ‘leeftijd’ en ‘ervaring met technologie’. De ouderen die zijn geselecteerd voor de steekproef zijn allemaal tussen de 65 en 85 jaar oud en wonen zelfstandig. Er is gekozen voor de leeftijd 65 tot en met 85 jaar, omdat deze groep minimaal de komende tien jaar de grote groep van vergrijzende ouderen vormt in Nederland. Een tweede kenmerk is de ervaring met de technologie. Omdat het belangrijk is ouderen over een ingewikkeld onderwerp als communicatietechnologie en eenzaamheid in hun eigen taal te laten praten, is het van belang dat er naast ouderen die nog geen ervaring hebben met technologie, eveneens ouderen deelnemen aan het onderzoek die deze ervaring wel hebben. Zij kunnen zodoende in hun eigen bewoordingen aan de andere ouderen vertellen met welk doel ze deze technologie gebruiken en uitleggen waarom de niet-gebruikers juist deze technologie zouden moeten gebruiken (Tiggermann, Gardiner & Slater, 2000). De moderator zal bij behandeling van dit blok interactie en groepsdiscussie moeten bevorderen (Ketelaar et al., 2011). Van de ouderen die zijn geselecteerd om deel te nemen aan het onderzoek woont het grootste deel zelfstandig in het Oud Burgeren Gasthuis (OBG) in Nijmegen. De andere deelnemers zijn bekenden van bewoners of komen in hun vrije tijd graag in het OBG. De jongste deelnemer was 65 jaar, de oudste 85 jaar. Tijdens één van de ‘weekmarkten’ op donderdagochtend zijn de ouderen persoonlijk geïnformeerd over het onderzoek door de onderzoeker. De ouderen werd gevraagd deel te nemen aan een groepsgesprek met leeftijdsgenoten over hun internetgebruik. Daarnaast werd verteld dat de sessie zou gaan over hoe de ouderen de huidige tijdgeest beleven, waarin communicatietechnologie veelvuldig wordt ingezet om ouderen zelfstandig te kunnen laten wonen. Om dit van extra kracht te voorzien, is een poster ontworpen met daarop de gespreksonderwerpen en de boodschap: ‘De Radboud Universiteit is benieuwd naar uw mening’.
  • 18. 18 Tijdens de werving op de weekmarkt is meteen geselecteerd op de twee kenmerken leeftijd en ervaring met technologie. Er is vervolgens een inschrijflijst rondgegaan, waarna 26 ouderen aangaven interesse te hebben in deelname aan de focusgroepen. De incentive die de ouderen tegemoet konden zien bestond uit: een gezellig groepsgesprek met leeftijdsgenoten, ‘zelfgemaakte appeltaart’ en desgewenst inzicht in de uiteindelijke resultaten van het onderzoek. §3.4 Meetinstrument Er is gebruik gemaakt van een semigestructureerde checklist (zie bijlage 1). Deze checklist is flexibel van aard en kan tussen de focusgroepen door aangepast worden door de onderzoeker. Na elke focusgroep zal de onderzoeker met behulp van de audio, video en papieren hulpmiddelen een uitgebreid transcript maken van de sessie. Dit transcript zal dienen als onderzoeksmateriaal voor de thematische analyse. De checklist bestaat uit zeven blokken, waarvan vier inhoudelijk en in lijn met het theoretisch kader. In chronologische volgorde: Blok 1: inleiding door de moderator, Blok 2: de kennismaking, Blok 3: internet- en technologiegebruik deelnemers, Blok 4: in dit blok wordt communicatietechnologie verduidelijkt door het geven van een voorbeeld op de beamer, Blok 5: voorwaarden adoptie communicatietechnologie door ouderen, Blok 6: technologie als hulpmiddel bij onderhouden sociale contacten, Blok 7: afsluiting. Het onderzoek is begonnen met een aantal sensitizing concepts, afkomstig uit de theorie. Eenzaamheid geldt als een overkoepelend begrip. Verder zijn netwerkontwikkeling, gebruiksvriendelijkheid en zelfvertrouwen begrippen die het onderzoek in de beginfase richting hebben gegeven. Uit de literatuur (Fokkema & De Jong-Gierveld, 2003) blijkt dat netwerkontwikkeling een mogelijke oplossingsrichting voor eenzaamheid zou kunnen zijn. Dit wil zeggen dat het sociale netwerk van ouderen op een bepaalde manier een impuls krijgt. Communicatietechnologie zou hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. Uit de theorie komt eveneens naar voren dat de gebruiksvriendelijkheid een belangrijke voorwaarde is voor ouderen om nieuwe technologie te adopteren (Davis, 1989). Daarnaast blijkt dat het vertrouwen dat de ouderen hebben in omgaan met de technologie een belangrijke voorspeller is van het gebruik van de technologie door ouderen (Czaja et al., 2006; Fazeli et al., 2013; Zheng et al., 2015). Ten slotte is constante vergelijking toegepast. Nieuwe data zijn telkens met de oude vergeleken. Dit wil zeggen dat er een belangrijk evaluatiemoment heeft gezeten tussen de eerste en de tweede focusgroep en tussen de tweede en de derde focusgroep. De checklist is
  • 19. 19 zodoende ook semigestructureerd in de zin dat de vraagstelling of de volgorde van blokken in de loop van het onderzoek kunnen veranderen. §3.5 Kwaliteitscriteria Kwaliteitscontroles zijn een basisprincipe van wetenschappelijk onderzoek, zowel bij kwantitatief als kwalitatief onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek is het van groot belang dat wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid en validiteit (Wester & Peters, 2004). §3.5.1 Betrouwbaarheid Bij betrouwbaarheid gaat het om de vraag of de toepassing van procedures door anderen dezelfde resultaten oplevert. Het gaat met andere woorden om de repliceerbaarheid van het onderzoeksresultaat (Wester & Peters, 2004, p. 192). Omdat de omstandigheden in kwalitatief onderzoek sterk aan verandering onderhevig zijn, geldt dat het onderzoeksresultaat in theorie herhaalbaar moet zijn. In dit onderzoek zijn een aantal procedures toegepast om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. Ten eerste is gebruik gemaakt van triangulatie in het meetinstrument, waarbij meerdere invalshoeken hetzelfde pogen te meten. Dit is gedaan omdat het belangrijk is dat hetgeen door de deelnemers gezegd wordt, verbonden kan worden met de alledaagse werkelijkheid waarover men iets wil zeggen (Wester & Peters, 2004). Bij een complex begrip als eenzaamheid is het belangrijk dat wat er gezegd wordt ook aansluit bij de belevingswereld. Daarom is het begrip eenzaamheid zowel direct (zie checklist, bijlage 1, blok 4) als indirect aan de deelnemers voorgelegd (zie checklist, bijlage 1, blok 6). Bovendien is er triangulatie toegepast op het onderwerp ‘factoren voor adoptie van technologie’. In blok 4 is er indirect (door het bespreken van een voorbeeld op de beamer) gevraagd welke factoren voor ouderen belangrijk zijn bij nieuwe technologie. In blok 5 is dit nogmaals gevraagd, maar dan door de deelnemers te laten vertellen over bestaande vormen van communicatietechnologie en te vragen waarom ze met het ene apparaat wel, maar met het andere niet konden werken. Daarnaast is het voor de navolgbaarheid van het onderzoek belangrijk te vermelden wat de gevolgde onderzoeksprocedures zijn. Na het houden van elke focusgroep is een transcript gemaakt van de sessie. Daarna is gestart met het open coderen van het ruwe materiaal. Vervolgens is gezocht naar thema’s door hetzelfde materiaal (inclusief codes) thematisch te coderen. De thema’s en begrippen die na het analyseren van de drie sessies zijn overgebleven, zijn met elkaar vergeleken, waarbij is gekeken naar de overeenkomsten en verschillen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een hiërarchisch model (zie bijlage 5).
  • 20. 20 Tot slot zijn er verschillende hulpmiddelen gebruikt die eveneens de herhaalbaarheid van het onderzoek bevorderen. Denk hierbij aan het schrijven van de memo’s tijdens het onderzoek, het gebruik van opnameapparatuur (video én audio) en het gebruik van Microsoft Word om de focusgroepsessies te transcriberen en te coderen. Maar ook papieren hulpmiddelen als het kladpapier voor de deelnemers tijdens de sessies, het flip-over bord dat werd gebruikt om zaken klassikaal te bespreken en het diascherm om de PowerPoint presentatie te laten zien, dragen bij aan de navolgbaarheid van het onderzoek. §3.5.2 Geldigheid Bij geldigheid (of validiteit) gaat het om de vraag of de gehanteerde procedures het onderzoek in staat stellen om terechte uitspraken te doen (Wester & Peters, 2004, p. 192). Er zijn een aantal maatregelen genomen om de geldigheid van de verzamelde data te waarborgen. Ten eerste is bij het verzamelen van onderzoekseenheden gekozen voor een gerichte steekproef; de respondenten in de focusgroepen zijn bewust geselecteerd op leeftijd en ervaring met communicatietechnologie, zodat het onderzoek representatief is voor het onderzochte thema. Om de kwaliteit van de checklist te bevorderen is de checklist voorgelegd aan één lid uit de doelgroep (vrouw, 79 jaar). Deze pretest (think aloud) zorgt ervoor dat de vragen door de doelgroep worden begrepen en dat de onderzoeker door het oefenen met de checklist, deze beheerst voordat hij het echte onderzoek begint. Het veelvuldig gebruik van citaten in de resultatenparagraaf komt ten goede aan de geloofwaardigheid van de resultaten. Deze ‘thick description’ (Lucassen & Olde-Hartman, 2007) maakt het mogelijk op beeldende en gedetailleerde wijze de resultaten te omschrijven, en laat tevens zien dat de gegevens waar de resultaten op gebaseerd zijn er ‘echt zijn’. Bovendien zullen naast de citaten in het eindverslag, quotes met videomateriaal de eindpresentatie van extra kracht voorzien. Ten slotte is gekozen om een membercheck en peer debriefing toe te passen. Bij de deelnemers is gecontroleerd of bepaalde belangrijke bevindingen correct aansluiten bij hun leefwereld (Wester & Peters, 2004). Peer debriefing betekent dat bepaalde interpretaties van de onderzoeker van het materiaal tijdens de analyse worden voorgelegd aan collega- onderzoekers (p. 195). Gedurende het hele onderzoek zijn er ‘masterclasses’ geweest, waarbij verschillende collega-onderzoekers bepaalde knelpunten met elkaar bespraken en ideeën aan elkaar voorlegden. Met name tijdens de analyse is dit een waardevolle controlepost gebleken.
  • 21. 21 4. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken van het onderzoek dat is uitgevoerd naar de rol die communicatietechnologie zou kunnen spelen bij het bestrijden van eenzaamheid onder ouderen. Voor de resultaten besproken worden, is een korte terugblik op de dataverzameling wenselijk. In totaal hebben 26 ouderen tussen de 65 en 85 jaar deelgenomen aan de drie focusgroepsessies, die plaatsvonden op 10 april, 17 april en 8 mei 2015 (Figuur 4.1, zie voor een uitgebreid overzicht bijlage 6). De groepsgesprekken zijn uiterst bevredigend verlopen; de opkomst was groot, de deelnemers waren enthousiast en het onderzoek heeft veel nieuwe en bruikbare inzichten opgeleverd over het technologiegebruik van ouderen enerzijds, en hun perceptie van de mogelijkheden van communicatietechnologie bij de bestrijding van eenzaamheid anderzijds. Het aandeel van vrouwen in het onderzoek was aanzienlijk groter, dit mede door de werving tijdens de weekmarkt in het Oud Burgeren Gasthuis (OBG). Hier kwamen nauwelijks heren op af. Het is ook om die reden dat er veel quotes afkomstig zijn van deelnemende vrouwen. Figuur 4.1 Overzicht deelnemers focusgroepen Sessie Aantal deelnemers Man/vrouw ratio Jongste/oudste deelnemer 1 (10-4) 9 2m - 7v 67-81 jaar 2 (17-4) 10 3m - 7v 65-82 jaar 3 (8-5) 7 1m - 6v 73-85 jaar Het hoofdstuk is opgedeeld in de beantwoording van de drie vooraf geformuleerde deelvragen. Allereerst zal het begrip eenzaamheid worden ontleed aan de hand van beschrijvingen en ervaringen van de ouderen. Vervolgens zullen de verschillende factoren die voor ouderen van belang zijn bij het gebruiken en accepteren van nieuwe technologie worden besproken. Ten slotte zal de link tussen technologie en eenzaamheid worden gelegd middels concrete handvatten die de ouderen geven om technologie voor de eenzame oudere van dienst te laten zijn. De gevonden thema’s uit de thematische analyse vormen subparagrafen. Quotes
  • 22. 22 zijn gecursiveerd evenals belangrijke termen in het licht van de onderzoeksvraag die voor het eerst aan bod komen. §4.1 Eenzaamheid Veel minder dan verwacht werd, is eenzaamheid een pijnlijk en gevoelig gespreksonderwerp voor ouderen. Eenzaamheid is zo aan de orde van de dag, dat niemand er nog voor wegloopt. Het is onderdeel van het leven geworden. Deelnemers zien gevoelens van eenzaamheid als een logisch gevolg van het feit dat ouderdom nu eenmaal gepaard gaat met de achteruitgang van gezondheid en mobiliteit, en het verliezen van vrienden en familie. Eén van de deelnemers (vrouw, 84 jaar) omschreef eenzaamheid in de context van het ouder worden als volgt: “Je moet je voorbereiden op dat je straks eenzaam bent. Het hoort erbij. En accepteer het ook. En wat je dan nog wel kunt, dat is mooi leuk. Dat zit allemaal in het leven.” Behalve dat de deelnemers vinden dat je het moet accepteren, ligt het initiatief volgens hen ook hoofdzakelijk bij jezelf om er iets aan te doen. “Je moet tijdig beginnen met ouder worden. En tijdig beginnen met activiteiten ondernemen. Niet pas als je het niet meer kunt. Je moet daar wel rekening mee houden. Hoe ga ik tijd invullen, nu ik nog kan.” (vrouw, 77 jaar). En: “Als je ‘s ochtends wakker wordt en je hebt over je man gedroomd, dan kun je makkelijk gaan lopen janken. Maar je kunt ook verdergaan. Je moet jezelf aanpakken en moet je ook niet te eenzaam voelen. Als je dat gaat zeggen, krijg je ook die lichaamshouding.” (vrouw, 84 jaar). De deelnemers geven dus aan dat eenzaamheid iets is waar veel ouderen mee te maken krijgen, maar je kunt er zelf voor kiezen hoe je hiermee omgaat. Een belangrijk doel van dit onderzoek was bovendien om inzicht te krijgen in hoe ouderen eenzaamheid omschrijven en wat mogelijke oorzaken zijn. Eenzaamheid is een vervelend gevoel, daar zijn alle deelnemers het wel over eens. Eén respondent (vrouw, 75 jaar) omschreef eenzaamheid heel treffend: “Het is een gevoel dat je behoefte hebt aan gezelschap, maar dat je toch niemand gaat bellen. En hoe langer dat duurt, hoe meer je erin blijft zitten.” Eenzaamheid wordt omschreven als een gevoel waarin je verzeild raakt. Het gaat heel geleidelijk en op een gegeven moment kun je niet meer terug, zo vindt ook een andere deelnemer (vrouw, 72 jaar) “Dan denk je: nu ben ik moe, ik bel morgen wel. En morgen ben je weer moe en daarna weer. Dan verzand je erin en kom je er niet zo makkelijk meer uit.” Ouderen zien eenzaamheid dus veel meer als een gevoel dan een situatie. Oorzaken voor eenzame gevoelens zijn er op verschillende niveaus. Zo kan enerzijds gesteld worden dat eenzaamheid het gevolg is van bepaalde omstandigheden waar ouderen weinig tot niets aan kunnen veranderen. Anderzijds is eenzaamheid ook iets dat in de mens
  • 23. 23 zit. Een vervelende situatie als gevolg van bepaalde karaktereigenschappen, die ervoor zorgen dat er niet zo gemakkelijk contact wordt gelegd met anderen of wordt deelgenomen aan sociale activiteiten. De twee oorzaken voor eenzaamheid worden hieronder nader toegelicht. §4.1.1 Omstandigheden Ouder worden betekent een achteruitgang van zowel je cognitieve als fysieke gesteldheid. Dit zijn omstandigheden waar je als oudere weinig tot niets aan kunt doen. Volgens de respondenten zijn met name de achteruitgang in mobiliteit en gezondheid als gevolg hiervan belangrijke oorzaken van eenzaamheid. Slijtage, een handicap, chronische ziekte, maar ook slecht zien of slecht horen zijn hier voorbeelden van. “Een vriendin van mij is heel eenzaam, omdat ze doof is. Dus is praten gewoon moeilijk en als je doof bent wordt je ook nog eens argwanend. Ze komt eigenlijk het huis niet meer uit”, aldus een deelnemer (vrouw, 82 jaar). Het toont meteen de onmacht van een persoon als hij of zij getroffen wordt door ziekte of andere gezondheidskwalen. Het is daarom ook dat je nooit je ogen moet sluiten voor eenzaamheid, vindt één van de deelnemers (man, 70 jaar): “Ik ben niet eenzaam nee, daar heb ik het nog veel te druk voor. Maar het kan natuurlijk wel komen, op het moment dat er wat dan ook gebeurt in je leven. Dat je in eens een beroerte krijgt bijvoorbeeld. Ja en wat dan?” Eenzaamheid is dus iets dat op elk moment in het leven kan optreden, bijvoorbeeld door bepaalde niet voorziene gezondheidsklachten. §4.1.2 Karakter Naast dat eenzaamheid kan worden veroorzaakt door omstandigheden waar je als oudere weinig invloed op hebt, is het in grote mate afhankelijk van bepaalde karaktereigenschappen; een houding van de mensen zelf. Voor veel ouderen is een dag nog steeds te kort. Bridgen hier, koersballen daar, en dan ook nog elke dag op bezoek bij vrienden en familie. Echter, er zijn ook ouderen die het lastig vinden er op uit te gaan op zoek naar vermaak of sociaal contact. Zij komen nauwelijks van hun kamer af en verzwelgen in eenzaamheid. Enerzijds is dit het gevolg van verlegenheid of het gebrek aan sociale vaardigheden. Maar er zijn ook ouderen die zich bepaalde tegenslagen in het leven zo hebben aangetrokken, dat ze koppig en bang zijn geworden, en niet meer openstaan voor de ‘leuke’ dingen in het leven. Een oudere (vrouw, 81 jaar) vertelde bijvoorbeeld: “Ik heb een zus die tien jaar jonger is. Oh heb je dat gezien, die foto’s op Facebook, zeg ik dan. Dat interesseert me niet zegt ze dan. Maar dat is het niet, ze kan het niet. Daar heb ik geen tijd voor zegt ze dan. Dat is allemaal flauwekul. Ze wil het gewoon niet.” Het is een bepaalde houding. Deze ouderen
  • 24. 24 geven het gevoel dat ze nergens meer voor open staan: “Mensen moet er ook voor in zijn, het zit in je karakter. Sommige mensen wijzen alles af, uit principe. Van een nieuwe bewoonster bij ons weet ik, die voelt zich alleen. En als je dan zegt, ga mee om kopje thee te drinken, dan doet ze dat toch niet. Die moet je dan maar laten.” (Vrouw, 70 jaar). Deze uitspraak duidt op een soort koppigheid of negatieve spiraal waar sommige eenzame ouderen in zitten. Het is een houding die veel ouderen frustreert: “Volgens mij wil je dan ook eenzaam zijn, als je zelf niks oppakt.” (Vrouw, 84 jaar). Angst is een andere karaktereigenschap die kan bijdragen aan eenzaamheid. Ouderen die eenzaam op hun kamer zitten, zijn behalve koppig ook vaak bang voor contact. Bang voor face-to-face contact en bang om niet aan verwachtingen te kunnen voldoen: faalangst. Hierover vertelde een respondent (man, 85 jaar): “Het contact dat je hebt kun je ook online face-to-face doen, via een beeldverbinding. Dat is veel laagdrempeliger dan als je echt met iemand praat. Er zijn veel mensen die vrees hebben om face-to-face met iemand af te spreken.” Het is een vorm van verlegenheid, zo stelt ook een deelnemer (vrouw, 74), als het gaat over de verschillende sociale activiteiten die het Oud Burgeren Gasthuis (OBG) biedt om de ouderen uit hun isolement te halen: “Al die activiteiten hier, het zijn er zoveel. Dat is ook verlegenheid denk ik. Ze durven gewoon niet.” §4.2 Adoptie communicatietechnologie De kloof tussen ouderen met ervaring met communicatietechnologie en ouderen zonder ervaring is nog steeds groot. In zijn algemeenheid hangt ervaring met technologie nauw samen met de moeilijkheidsgraad van het apparaat. Voor iemand die nauwelijks ervaring heeft met communicatietechnologie, moet de technologie vooral heel eenvoudig zijn en gemakkelijk te bedienen. De voorwaarden waaraan communicatietechnologie in de ogen van ouderen moet voldoen, zijn grofweg op te delen in eigenschappen van de technologie en persoonlijke eigenschappen. Technologische eigenschappen blijken in dit onderzoek nauw verbonden met gemak. Gemak is dan weer onder te verdelen in gebruiksgemak en nuttigheid. Ouderen willen nieuwe technologie best gebruiken, maar dan moet het wel gemakkelijk en nuttig zijn. Omdat nuttigheid zowel te maken heeft met eigenschappen van de technologie als met persoonlijke eigenschappen, is dit een centraal begrip. Persoonlijke eigenschappen zijn onder te verdelen in zelfvertrouwen en angst. Zelfvertrouwen gaat om het vertrouwen dat ouderen hebben om succesvol met nieuwe technologie overweg te kunnen. Angst zijn zaken die ouderen ervan weerhouden om nieuwe technologie te gebruiken.
  • 25. 25 §4.2.1 Gebruiksgemak Gemak blijkt voor ouderen van onschatbare waarde als het gaat om het werken met nieuwe communicatietechnologie. Als ze bereid zijn een nieuw apparaat te proberen, dan zijn laagdrempeligheid, eenvoud en snelheid absolute vereisten. Snelheid gaat hier over de snelle informatietoegang, de snelheid waarmee je met iemand contact kunt maken en de efficiëntie van technologie; het is gemakkelijk in één keer een hele groep te benaderen en het is, in tegenstelling tot de telefoon, niet tijdgebonden. De besturing van een apparaat of programma zijn eveneens belangrijk in de keuze om technologie te gebruiken. Er zijn voor ouderen drie vereisten als het gaat om hoe je technologie bedient: het moet eenvoudig zijn, logisch zijn opgebouwd, en er moet een duidelijke onderverdeling zijn. Eenvoud zit hem vooral in zaken als grote duidelijke knoppen, het gebruik van touchscreen, en een keuzemogelijkheid. Met name dat laatste punt is voor ouderen een belangrijke voorwaarde. Wat ze ook doen, welk apparaat of programma ze ook gebruiken, er moet altijd een keuzemogelijkheid zijn. Logica en een duidelijke onderverdeling gaan hand in hand. Ouderen geven aan bang te zijn om fouten te maken als ze bezig zijn met een apparaat. Men zou in dat geval terug moeten kunnen vinden welke fout er is gemaakt, zo geeft één van de deelnemers aan: “Daar hebben techneuten nooit over nagedacht. Je zou naast het programma waar je mee bezig bent, je stapjes moeten kunnen volgen. Als je dan een foutje maakt, weet je waar je moet zoeken. Heel behulpzaam.” (man, 70 jaar). De gebruiksvriendelijkheid blijkt voor ouderen dus nog wel iets waar verbetering mogelijk is. Als een programma inzicht zou kunnen bieden in waar er fouten gemaakt zijn, dan zou dit ouderen mogelijk meer vertrouwen geven in het kunnen omgaan met de technologie. Behalve een gemakkelijke besturing pleiten ouderen voor een gemakkelijk interface, het uiterlijk van de nieuwe technologie. Dit moet in grote lijnen aan twee voorwaarden voldoen. Het moet overzichtelijk zijn, wat inhoudt dat het programma waar de ouderen mee werken goed leesbaar moet zijn. Daarnaast zouden ouderen graag hun online activiteiten meer centraal willen hebben. In één programma bijvoorbeeld, zodat ze niet telkens moeten zoeken. Naast een overzichtelijk uiterlijk, moet het ook aantrekkelijk zijn. Hoewel dat voor veel ouderen gepaard gaat met overzichtelijkheid, geven veel ouderen aan dat ze beeld prefereren boven tekst. Een keuzemenu met beeldicoontjes spreekt meer aan dan een lijst met namen waar ze uit kunnen kiezen.
  • 26. 26 §4.2.2 Nuttigheid Behalve dat technologie voor ouderen gemakkelijk en laagdrempelig moet zijn, moet het een bepaalde toegevoegde waarde hebben. Nuttigheid zit daarom op het snijvlak tussen technologische en persoonlijke eigenschappen. Enerzijds gaat nuttigheid over eigenschappen van technologie door de functies die het te bieden heeft, maar anderzijds is nuttigheid ook persoonlijk. Zo weigert een deelnemer consequent om nieuwe technologie te gebruiken en haalt het gebrek aan nut aan als belangrijkste argument: “Jongens, we hebben pen en papier. Er komt steeds van alles bij en het houdt niet op, het word je gewoon opgedrongen. De overbodigheid van een heleboel dingen en het ‘moeten’ houden mij tegen.” (vrouw, 75 jaar). Uit de reacties van de ouderen blijkt dat een belangrijk onderdeel van nuttigheid draait om autonomie. Autonomie kan een karaktereigenschap zijn, maar communicatietechnologie kan er ook voor zorgen dat ouderen een groter gevoel van autonomie ervaren. Dit uit zich met name in de toegenomen zelfstandigheid en de toegenomen bereikbaarheid die ontstaat door het gebruik van communicatietechnologie. Een groot praktisch voordeel, denkt een van de deelnemers (vrouw, 69 jaar) over een iPad: “Dat apparaat maakt je onafhankelijk; je hoeft niet steeds een beroep te doen op anderen.” Het laat zien dat autonomie een belangrijke waarde is in het leven van ouderen. Een tweede aspect van het thema nuttigheid gaat over de toegevoegde waarde van technologie aan het dagelijks leven. In de reacties van de ouderen zijn er drie variaties te ontdekken. Ten eerste kan communicatietechnologie contact met anderen faciliteren. Veel ouderen geven aan dat kinderen en kleinkinderen op behoorlijke afstand wonen. Met technologie is contact niet alleen snel, een beeldverbinding kan het ook nog een extra dimensie geven. In de tweede plaats kan technologie zorgen voor plezier. Een deelnemer (vrouw, 84 jaar) vertelt enthousiast over haar iPad: “Ik heb een dagprogramma en dat ding hoort daar in. Ik begin met memory. Dan krijg ik een notitie over hoe ik het heb gedaan, dan denk ik: nou je was goed wakker vanochtend.” De derde manier waarop technologie iets kan toevoegen is misschien wel de meest belangrijke. Technologie kan hulp bieden, en dan met name in de zorgbehoevendheid van ouderen. Aangezien veel zorgverleners al werken met tablets, kan een apparaat ervoor zorgen dat ouderen makkelijk in contact kunnen komen met hulpverleners. Daarnaast is het een aanvulling voor ouderen die minder mobiel zijn, denkt een deelnemer (vrouw, 65 jaar): “Er zijn hier mensen die niet meer zelf naar een activiteit kunnen. Wat zou er mooier zijn dan dat er een cameraverbinding is met de grote zaal, zodat ouderen op die manier er toch bij zijn,
  • 27. 27 met hun tablet of laptop thuis?” Technologie kan er op die manier voor zorgen dat ouderen toch gewoon deel kunnen nemen aan bepaalde sociale activiteiten. §4.2.3 Zelfvertrouwen Een apparaat kan gemakkelijk in gebruik zijn en zelfs iets toevoegen aan het leven, maar als ouderen er geen vertrouwen in hebben dat ze ermee kunnen werken, is adoptie nog steeds ver weg. Het vertrouwen van ouderen in het eigen kunnen openbaarde zich tijdens de sessies op vier manieren: controle, kennis en ervaring, nieuwsgierigheid en leergierigheid. Ten eerste hebben ouderen vertrouwen als ze het gevoel hebben controle te hebben over de manier waarop ze werken met technologie. Kennis en ervaring is ook een belangrijke voedingsbron voor vertrouwen. Hoe groter de kennis van technologie, hoe meer vertrouwen ouderen hebben succesvol met nieuwe technologie te kunnen werken. Dit bleek uit het feit dat de deelnemers met veel ervaring ook veel verschillende apparaten kennen en gebruiken. Ten slotte blijken zaken als nieuwsgierigheid en leergierigheid (“je bent nooit te oud om te leren”) motivaties voor ouderen om nieuwe technologie te ontdekken. Niet bang voor het nieuwe, maar juist geïnteresseerd in wat het allemaal te bieden heeft. “Ik probeer gewoon alles uit, als iets vreemds zie loop ik niet weg, maar ga ik gewoon doen. Ook als het niet lukt.” (vrouw. 81 jaar). §4.2.4 Angst Gepaard met zelfvertrouwen gaat angst. Angst voor het nieuwe apparaat, angst om zelf iets niet te begrijpen of angst om jezelf ‘bloot’ te geven op het internet. Deze angsten zijn daarom onderverdeeld in cognitieve angst, angst voor technologie en angst rondom privacy. Cognitieve angsten zitten in de ouderen zelf. Ouderen geven in grote getale aan bang te zijn om fouten te maken, om iets niet te begrijpen, iets niet te onthouden of zich te vergissen. Oftewel, ouderen zijn bang dat hun cognitieve staat niet toereikend genoeg is om nieuwe technologie succesvol te adopteren. Angst voor technologie gaat over de angst van ouderen dat het apparaat waarmee ze werken een niet naar behoren functioneert en ze in de steek laat. Daarnaast geven ouderen aan het niet prettig te vinden om te werken met programma’s waar een wachtwoord vereist is. Alleen dat invulscherm al schrikt af. Privacy heeft te maken met de angst van ouderen dat ze gevoelige gegevens op het internet zetten en dat dit vervolgens verspreid wordt. Eén deelnemer (man, 70 jaar), die computers en internet gebruikte voor zijn beroep, omschrijft het als volgt: “Ik doe bankzaken alleen thuis met kabelinternet. Veiligheid moet prioriteit hebben. Zeker voor ouderen, die zijn
  • 28. 28 nu eenmaal extra kwetsbaar”. Privacy concerns blijkt een thema dat veel deelnemers gemeen hebben, maar met name de ouderen die begrijpen hoe het internet met jouw persoonlijke gegevens kan omgaan. Het is mede daarom dat voor sociaal contact email nog altijd de voorkeur geniet bij ouderen. §4.2.5 Sociale omgeving Ouderen drinken het liefst een kopje koffie en praten over van alles en nog wat. Waar dat vroeger nog ging over een leuke televisieserie die eens in de week werd uitgezonden, gaat het steeds meer over de huidige tijdsgeest, die volgens ouderen in verregaande mate wordt bepaald door laptops, iPads en mobieltjes. Tijdens de eerste focusgroep werd er onderling uitgebreid over tablets gesproken. “Uiteraard ga je praten met je omgeving. In de gesprekken die wij hebben heb je het over deze dingen”, vertelde een deelnemer (vrouw, 70 jaar) over het gebruik van een iPad. “Je hebt een iPad en een Samsung, dat is niet dezelfde bediening, volgens mij”, vulde een andere deelnemer (vrouw, 80 jaar) aan. “Maar welke zou jij dan adviseren?”, werd gevraagd door weer een andere deelnemer (vrouw, 78 jaar). Opeens begon iedereen vragen te stellen. Heeft zo’n tablet wel voldoende geheugen? Kan het de laptop vervangen? Deze vragen laten zien dat veel ouderen onzeker zijn over het gebruik van technologie. Ieder advies is daarom welkom. Het helpen van elkaar gebeurt dan ook veel, vertelde een van de deelnemers (vrouw, 78 jaar): “Dat is het leuke van de iPad, dat we elkaar kunnen helpen. Gewoon ernaast zitten en samen ermee aan de slag.” Hoewel er bij ouderen dus nog veel vragen over bestaan, is technologie dus ook bij ouderen onderdeel van het gesprek van de dag. Niet zozeer omdat ze de Ipad het leukste vinden om over te praten, maar wel omdat ze vol vragen zitten en die graag beantwoord zien. Behalve dat de ouderen elkaar helpen, blijkt dat kinderen en kleinkinderen een belangrijke rol spelen in de beslissing van ouderen om communicatietechnologie aan te schaffen. Met name de kleinkinderen zijn vaak verantwoordelijk voor de keuze van ouderen om een iPad aan te schaffen. Zij zijn in de ogen van de ouderen het meest bekwaam met de nieuwste technologie en zien zo een leuke manier om met opa of oma te communiceren. §4.3 Communicatietechnologie als hulpmiddel Als het gaat om de rol van communicatietechnologie bij de bestrijding van eenzaamheid, zijn de deelnemers het over één ding eens: technologie zal nooit in staat zijn om eenzaamheid te doorbreken. Daar is menselijk contact voor nodig; de warmte van een echte ontmoeting en de mogelijkheid elkaar een knuffel te geven. Een deelnemer (vrouw, 77 jaar) verwoorde het
  • 29. 29 treffend: “Mensen zeggen: je moet zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen, schaf een iPad aan. Maar eenzaamheid is daar niet mee opgelost. Een beetje helpt het wel, maar als je dan daarna geen mensen meer ziet is het geen oplossing.” Toch kan technologie wel een hulpmiddel zijn, zo denken de ouderen. In de eerste plaats, doordat je met behulp van technologie veel sneller en gemakkelijker sociaal contact maakt. Even de laptop aan om een berichtje naar een vriend of vriendin te sturen, of snel de iPad erbij om te skypen met de kleinkinderen in Australië. De sociale controle is er ook beter door, zo stelt een deelnemer (vrouw, 80 jaar): “Als de kinderen dan een paar dagen niks van me gehoord hebben, komt er altijd een appje. Hoe gaat het?” Bovendien biedt het mogelijkheden om op een laagdrempelige manier je gevoelens onder woorden te brengen. En dat is essentieel als je eenzaam bent, zo denken de ouderen. “Als je die mail af hebt, voel je je vaak al een stuk beter.” (vrouw, 70 jaar). Snel contact leggen is een eerste uitkomst, het maken van nieuw contact is een andere optie. Hoewel veel ouderen aangeven niet direct behoefte te hebben aan compleet nieuwe contacten, herkennen ze de rol die technologie op dit gebied kan vervullen. Een programma waar je een profiel kan aanmaken en je op basis van hobby’s, interesses of de buurt waarin je woont aan nieuwe mensen kunt worden gekoppeld, zien ze als een efficiënte oplossing. “Als ik op de markt moet gaan staan en aan iedereen moet vragen: houdt u ook van wandelen. Dat is toch niet handig?” (vrouw, 65 jaar). Behalve dat het contact bevordert, kan technologie ook simpelweg de faciliteiten bieden voor een nieuwe activiteit. Een nieuwe hobby of gewoon even een spelletje, het kan heel snel voor een nieuwe impuls zorgen, zo geeft één van de deelnemers aan (vrouw, 65 jaar): “Mijn vader is op zijn 83e begonnen op de computer met een complete levensgeschiedenis op te schrijven. Daar heeft hij tien boeken van gemaakt.” Een nieuwe impuls kan zorgen voor compleet nieuwe interesses, die ouderen weer kunnen helpen om uit die vervelende eenzame situatie te geraken. Het kan ze in een bepaalde flow brengen, zo is de gedachte. Die afleiding is belangrijk. “Als ik me zo voel ben ik blij dat ik die iPad heb, kan ik even memory spelen.” (Vrouw, 84 jaar). Een andere deelnemer (vrouw, 72 jaar) vertelt over haar tante, die ze maar wat graag een iPad zou willen geven. “Mijn tante had dit heel fijn gevonden. Die zit daar maar in dat tehuis. Je bent toch een keer uitgepuzzeld. Als je dan leuk contact kan leggen met iemand en zo kan praten of even leuke film kijken, dat is toch het einde?” Eenzaamheid is dus niet alleen een gemis aan bepaalde sociale contacten, het is vooral ook een heel vervelend en moeilijk te vangen gevoel en een gebrek aan bezigheden om de dag door te komen. Het effect van een leuke ‘nieuwe’ activiteit kan daarom groot zijn.
  • 30. 30 Toch is eenzaamheid voor iedereen anders, menen de ouderen. Aan de technologie de taak juist die diversiteit op te vangen, door eenvoudige, laagdrempelige handvatten te bieden om uit de negatieve spiraal te geraken. Want, zo is de conclusie van bijna alle ouderen: eenzaamheid is iets waar je zelf uit moet komen. De samenleving heeft echter wel de taak en verantwoordelijkheid om bepaalde zwakkeren te stimuleren en te activeren. Om hun nieuwsgierigheid te prikkelen en ze het gevoel te geven: wij horen er ook bij. Een taak waarbij communicatietechnologie, naast het bieden van uitjes en bijeenkomsten, een mooie rol kan vervullen.
  • 31. 31 5. Conclusie & discussie De doelstelling van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de manier waarop ouderen denken dat communicatietechnologie zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van eenzaamheid. Een belangrijk doel was eveneens om erachter te komen waar deze technologie aan moet voldoen wil de kans op adoptie door ouderen het grootst zijn. Op deze manier kan een gefundeerd advies gegeven worden over de inzet van communicatietechnologie bij eenzaamheidsbestrijding onder ouderen. §5.1 Conclusie De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dat communicatietechnologie in de ogen van ouderen op vier verschillende manieren zou kunnen bijdragen aan het verminderen van eenzaamheid. Communicatietechnologie kan de faciliteiten bieden voor 1) snel en gemakkelijk contact, 2) het opdoen van nieuw contact, 3) het ontplooien van nieuwe activiteiten en 4) het genereren van nieuwe interesses. Daarnaast is gevonden dat gebruiksgemak, nuttigheid, plezier, zelfvertrouwen, de sociale omgeving, angst en privacy concerns voor ouderen een belangrijke rol spelen bij de adoptie van deze technologie. Vooralsnog lijkt communicatietechnologie dus hoofdzakelijk een faciliterende rol te kunnen vervullen bij de bestrijding van eenzaamheid. Een directe oplossing is het in de ogen van de ouderen niet. Daar is meer voor nodig dan een apparaat of programma dat ouderen met elkaar in contact kan brengen. Eenzaamheid is een gevoel, zo menen de ouderen, veel meer dan dat het een situatie is waar je door omstandigheden niet aan kunt ontkomen. De ouderen denken daarom ook dat alleen een ‘echte’ ontmoeting, die menselijkheid en warmte met zich meebrengt, mogelijk de negatieve eenzame gevoelens een echte halt toe kan roepen. Wat de ouderen wel zien, is dat communicatietechnologie een belangrijk hulpmiddel zou kunnen zijn om een ‘echte’ ontmoeting tussen ouderen te bevorderen. Kijkend naar de bevindingen uit dit onderzoek, kan gesteld worden dat communicatietechnologie aan kan sluiten bij twee van de drie oplossingsrichtingen, bedacht door Fokkema & Van Tilburg (2006). In de eerste plaats biedt communicatietechnologie een platform voor netwerkontwikkeling. Zeker als je om gezondheidsredenen niet in staat bent om een ander te bezoeken, kan technologie op een zeer efficiënte manier contact tot stand brengen. Een beeldverbinding of snel een berichtje via email of chat, het zijn gemakkelijke oplossingen die veel impact kunnen hebben op de gemoedstoestand van ouderen. Zeker als er sprake is van angst voor een face-to-face contact bij de eerste ontmoeting, iets dat volgens de ouderen bij veel eenzame mensen aanwezig is.
  • 32. 32 In de tweede plaats kan technologie nieuw contact faciliteren. Zoals een van de deelnemers al aangaf, is het niet praktisch om de markt op te moeten en rond te vragen of er iemand is die toevallig ook van wandelen houdt. Technologie zou een programma kunnen aanbieden waar mensen een eigen profiel kunnen aanmaken. Vervolgens zouden mensen met dezelfde interesse en uit dezelfde woonplaats met elkaar in contact gebracht kunnen worden. Op deze manier wordt het voor ouderen haalbaar om door communicatietechnologie ook nieuwe contacten op te doen. Deze bevindingen, dat communicatietechnologie kan zorgen voor snel en gemakkelijk contact en faciliteiten kan bieden voor nieuw contact, werden ook al gevonden door Cotten et al. (2013), die de mogelijkheden van het internet onderzocht bij eenzaamheidsbestrijding. Naast een ‘upgrade’ van het sociale netwerk, kan communicatietechnologie zorgen voor een bepaalde afleiding door de faciliteiten te bieden voor nieuwe activiteiten en nieuwe interesses. Hierdoor kunnen ouderen gemakkelijker omgaan met hun eenzame gevoelens. Dit kan afleiding zijn in de vorm van amusement of het faciliteren van compleet nieuwe hobby’s. Een voorbeeld werd gegeven door een van de deelnemers, wiens vader een beetje uit de eenzaamheid was geraakt, doordat hij met behulp van zijn computer een levensgeschiedenis was gaan maken van zijn familie. Andere voorbeelden van afleiding zijn laagdrempeliger, zoals het spelen van spelletjes of het terugkijken van gemiste televisieprogramma’s, maar kunnen eveneens een groot effect hebben op de gemoedstoestand van ouderen. Kijkend naar de gevonden inzichten op het gebied van technologieadoptie, blijkt dat veel van de voorwaarden inderdaad kunnen worden verklaard vanuit het Technology Acceptance Model (Davis, 1989). Dit model stelt dat het gebruik van technologie verklaard kan worden door enerzijds de ervaren gebruiksvriendelijkheid en anderzijds de ervaren nuttigheid. In dit onderzoek komt eveneens naar voren dat gebruiksgemak en nuttigheid twee belangrijke voorwaarden zijn bij het gebruik van communicatietechnologie door ouderen. Ouderen willen nieuwe technologie best gebruiken, maar dan moet het wel gemakkelijk en laagdrempelig zijn én het moet iets toevoegen aan het dagelijks leven. Gebruiksgemak uit zich enerzijds in een eenvoudige besturing en anderzijds in een overzichtelijk en eenvoudig interface. Dit laatste sluit aan bij het idee van processing fluency (Winkielman et al., 2003). Ouderen waarderen nieuwe communicatietechnologie hoger, als zij de stimulus gemakkelijk kunnen verwerken. Aan het model van Davis (1989) zijn een aantal toevoegingen gedaan, toegepast op ouderen. Eén van die toevoegingen komt van Van der Heijden (2004) en Dickinger et al. (2008). Zij breidden het model uit met perceived enjoyment, het waargenomen plezier. Plezier
  • 33. 33 blijkt inderdaad een belangrijke voorwaarde om technologie te gebruiken. Zo kan technologie volgens de ouderen op bepaalde momenten van de dag zorgen voor ontspanning en vermaak, door het doen van een spelletje of het terugkijken van een televisie programma, maar biedt het ook een platform voor geheel nieuwe hobby’s. Omdat deze hobby’s vaak van langere duur zijn, is de impact op de gemoedstoestand van eenzame ouderen in potentie nog groter. Een tweede toevoeging, de sociale omgeving, komt van Venkatesh et al. (2003). Vanzelfsprekend speelt ook bij ouderen de sociale omgeving een rol bij de adoptie van nieuwe technologie. Veel ouderen zijn onzeker als het gaat om het gebruik van apparaten als iPads, laptops en smartphones. Savage, Melamed & Vincent (2014) stellen dat mensen zichzelf continu vergelijken met anderen, in een poging om deze onzekerheid te verminderen. In de discussie over het gebruik van de verschillende apparaten en de verschillende beschikbare merken werd dit goed zichtbaar. Zo gaven de ouderen aan veel te kijken naar leeftijdsgenoten of (klein)kinderen bij de keuze voor bepaalde communicatietechnologie waarmee ze niet of nauwelijks bekend zijn. Ten slotte is het zelfvertrouwen van ouderen een belangrijke voorwaarde. Theorieën uit de sociale psychologie, zoals de sociaal cognitieve theorie van Bandura (1977), stellen dat iemands gedrag in verregaande mate wordt verklaard door de verwachtingen van dat gedrag. Bovendien, zo stelt Bandura, is de verwachting van zelf-effectiviteit (self-efficacy) een zeer krachtige voorspeller van bepaald gedrag. Datzelfde kwam naar voren uit de gesprekken met de ouderen. De uiteindelijke beantwoording van de vraag of ouderen bepaalde nieuwe technologie denken te gebruiken, was vooral gebaseerd op het vertrouwen dat de ouderen hebben in de eigen omgang met communicatietechnologie. Controle, kennis en ervaring, nieuwsgierigheid en leergierigheid blijken hier in dit onderzoek aan ten grondslag te liggen. Bovenstaande bevindingen zijn in meer of mindere mate voorspeld door de theorie. Er zijn eveneens een aantal inzichten uit de focusgroepen gekomen die niet direct zijn voorspeld door de theorie. De belangrijkste daarvan is de zorg van ouderen omtrent de privacy en de invloed daarvan op de keuze voor communicatietechnologie. Een bewaakte privacy blijkt voor een aantal ouderen een belangrijke voorwaarde om met technologie aan de slag te gaan. De angst om in ‘het systeem’ te komen is daarbij een zorg, evenals de angst om financiële gegevens openbaar te maken. Eastman & Iyer (2004) stellen dat privacy concerns bij ouderen ontstaan doordat zij zijn opgegroeid in een tijd waarin het normaal en gemakkelijk was om bepaalde zaken privé te houden. Dat is in het elektronische tijdperk waarin we leven heel anders. Onderzoek op het gebied van ouderen en privacy laat verder zien dat de zorg om privacy sterk samenhangt met de kennis van de werking van technologie en internet (Park,
  • 34. 34 2013). Zij die deze kennis en ervaring bezitten, dragen de zorg het meest. Dat kwam in dit onderzoek ook aan het licht, met name als het gaat om het prijsgeven van financieel gevoelige informatie, zoals internetbankieren. Dit sluit aan bij het onderzoek van Garg et al. (2014), dat stelt dat ouderen het liefst geen gevoelige informatie delen met commerciële instanties, omdat ze bang zijn dat dit financieel nadelige gevolgen kan hebben. Als het gaat om het delen van deze informatie met bijvoorbeeld zorgverleners of onderzoekers, blijken ouderen hier veel minder moeite mee te hebben. §5.2 Beperkingen Bij dit onderzoek kunnen een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Ten eerste vallen er een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het gebruikte sample. Een opkomst van 26 senioren in drie focusgroepen is conform de richtlijnen opgesteld door Ketelaar et al. (2011). Hierbij dient echter wel vermeld te worden dat alle deelnemers in Nijmegen wonen en het overgrote deel vrouw was. Behalve dat er nu eenmaal meer oudere vrouwen zijn, is dit een gevolg van de werving. De ouderen zijn geworven tijdens de weekmarkt in het Oud Burgeren Gasthuis in Nijmegen. Achteraf kan geconcludeerd worden dat de markt nauwelijks wordt bezocht door mannen. Het gebrek aan mannen maakt dat er weinig inzichten zijn verkregen over een mogelijke gendercomponent, die er gezien het onderwerp technologie wellicht wel is. Een vrouwelijke overwicht zou daarnaast ook een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de aanwezigheid van relatief veel emotionele voorwaarden (angst) in de resultaten. In vervolgonderzoek is een gelijke man/vrouw verhouding wenselijk. Een tweede punt betreft de vraag of er inderdaad voldoende spreiding is geweest in het aantal eenzame deelnemers. Het is enorm lastig gebleken om in contact te komen met echt eenzame ouderen. Op de weekmarkt in het OBG verschenen deze ouderen nauwelijks en bovendien is het onbeleefd om in een eerste ontmoeting te vragen of iemand eenzaam is. Om alleen eenzame ouderen in de focusgroepen te krijgen, bleek daarom onhaalbaar. Een aantal ouderen gaf aan zo nu en dan echt last te hebben van eenzaamheid, maar over het algemeen waren de deelnemers (nog) niet eenzaam en woonden nog zelfstandig. Een gevolg hiervan is dat een aantal ouderen in de derde persoon over eenzaamheid spraken, vaak over een broer of zus. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor de geldigheid van de inzichten die gevonden zijn bij de rol van technologie bij eenzaamheid. Bovendien zou het zo kunnen zijn dat de ouderen die aangaven niet eenzaam te zijn het onderwerp als te persoonlijk en te gevoelig hebben ervaren, waardoor ze er liever niet over praatten of vertelden dat ze geen last van eenzaamheid hebben, terwijl dit wel zo is. Deze
  • 35. 35 vorm van sociale wenselijkheid is een aspect waar altijd rekening mee gehouden moet worden bij het houden van een focusgroep en het evalueren van de gevonden inzichten. Een derde punt gaat over de abstractheid van de term communicatie die door een aantal ouderen werd ervaren. Tijdens het blok over de eigenschappen van technologie die voor ouderen belangrijk zijn bij de adoptie ervan, zorgde de term communicatietechnologie bij sommige ouderen voor vragende blikken. In een aantal pogingen dit begrip vervolgens te concretiseren, stuitten we op een kennisverschil tussen de ouderen en de onderzoeker. Uiteindelijk werd het discussiepunt begrepen en werd de vraag juist geïnterpreteerd. Voor een eventueel volgend onderzoek is het echter wel zaak wat langer stil te staan bij het operationaliseren van communicatietechnologie en vooraf het begrip duidelijk af te bakenen. §5.3 Vervolgonderzoek In de vorige passage werd al besproken dat het aantal echt eenzame ouderen in de focusgroepen niet groot was. Wel is het zo dat de verscheidenheid in opvattingen over eenzaamheid juist enorm nieuwsgierig maakt naar hoe ouderen die dagelijks last hebben van eenzaamheid hierover denken. Toekomstig onderzoek zou zich meer moeten focussen op de echt eenzame oudere, om waardevolle inzichten te krijgen in de belevingswereld van die selecte groep ouderen. Kanttekening daarbij is dat eenzame mensen moeilijk te bereiken zijn en waarschijnlijk moeite zullen hebben zich in een groep te uiten. Wellicht zou daarom survey-onderzoek meer geschikt zijn, aangezien eenzame ouderen daarvoor niet onder ogen van onderzoeker en/of andere deelnemers hoeven te komen. Met het oog op de toekomst zou het interessant kunnen zijn om de ouderen van de toekomst aan eenzelfde soort onderzoek bloot te stellen. In dit onderzoek is gekozen voor ouderen tussen de 65 en 85 jaar, de ouderen van de toekomst bevinden zich in de leeftijdscategorie van 55 tot 70 jaar. Verwacht mag worden dat zij in hun leven veel frequenter gebruik hebben gemaakt van technologie, waardoor met name de resultaten over de voorwaarden voor adoptie van technologie anders zullen zijn. Minder laagdrempelig waarschijnlijk. Ook zou het mogelijk kunnen zijn dat de ouderen van de toekomst hele andere eenzaamheidsgevoelens hebben, aangezien zij communicatietechnologie veel beter beheersen en daardoor meer mogelijkheden hebben tot sociaal contact. Een laatste punt dat in toekomstig onderzoek kan worden uitgediept is het fenomeen angst. In dit onderzoek komt de angst die ouderen hebben voor het omgaan met communicatietechnologie naar voren als een persoonlijke eigenschap van ouderen. Men kan zich afvragen of angst wel echt een karaktereigenschap is, of dat het meer betiteld kan worden
  • 36. 36 als een emotie, of mogelijk als allebei. Vervolgonderzoek kan zich buigen over de vraag of angst een reactie is op het zien van iets ingewikkelds als technologie, of dat bepaalde ouderen van nature bang zijn voor nieuwe ontwikkelingen. In dat geval is het een vorm van faalangst. En welke rol speelt de sociale omgeving bij deze groep? Bestaat er daarin een verschil tussen ouderen die onzeker zijn en ouderen die minder onzeker zijn? Over het algemeen mag verondersteld worden dat hoe onzekerder iemand is, hoe meer er wordt gekeken naar anderen. §5.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie Dat technologie een rol zou kunnen spelen in het leven van ouderen is geen nieuwe bevinding. Denissen et al. (2006) vonden al dat ouderen positief tegenover nieuwe technologie staan, mits het ervoor zorgt dat ze op die manier langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Maar op welke manier communicatietechnologie van waarde kan zijn bij de bestrijding van eenzaamheid - vanuit het oogpunt van (eenzame) ouderen zelf - is nog nauwelijks onderzocht. Daarnaast is de koppeling van technologie aan eenzaamheid niet eerder middels kwalitatief onderzoek getoetst. In dat licht mag de bevinding dat communicatietechnologie een faciliterende rol kan vervullen bij snel contact, nieuw contact, nieuwe activiteiten en nieuwe interesses, als nieuw worden beschouwd en een toevoeging aan de wetenschappelijke kennis op het gebied van eenzaamheidsbestrijding. Bovendien is het belangrijk dat ouderen denken dat communicatietechnologie een heel mooi hulpmiddel is, mits het wordt ingezet naast eenzaamheidsbestrijding in de vorm van activiteiten in ‘real life’. De combinatie van gemakkelijk en snel contact middels communicatietechnologie met daarop volgend een ‘echte’ ontmoeting, is in de ogen van ouderen een waardevolle toevoeging aan het brede spectrum aan eenzaamheidsinterventies. De resultaten uit dit onderzoek geven daarnaast concrete handvatten voor ontwikkelaars om communicatietechnologie voor ouderen nog beter af te stemmen op de wensen van de doelgroep. Want daar schuilt nog steeds een probleem. Er wordt wel communicatietechnologie voor ouderen aangeboden, maar deze is nog onvoldoende afgestemd op het cognitieve niveau van de bejaarden van nu. Uit dit onderzoek blijkt dat deze groep ouderen nog steeds de meeste waarde hecht aan menselijk contact en moeite heeft om puur en alleen te communiceren met behulp van een apparaat. In dat opzicht is het waardevol dat de ouderen inzien dat technologie wél een hulpmiddel kan zijn om gemakkelijker en sneller tot menselijk contact te komen.
  • 37. 37 Al met al is de bevinding dat ouderen inzien dat communicatietechnologie ze kan helpen belangrijk. In de klassieke verzorgingsstaat die we voorheen waren, hoefden ouderen zich niet of nauwelijks druk te maken of er iemand te hulp kwam als dat nodig was. In de huidige participatiemaatschappij, waar de verantwoordelijkheid voor je eigen welzijn grotendeels bij jezelf ligt, is dat nog maar de vraag. Van veel ouderen wordt verwacht dat ze zichzelf wel redden. Een grote groep kan dat, ook zonder de hulp van technologie. Voor die andere groep laat dit onderzoek zien dat communicatietechnologie in de meest eenvoudige vorm een welkome toevoeging aan het leven van eenzame ouderen kan zijn.
  • 38. 38 Referenties: Achterberg, P., Hilderink, H., & Hoeymans, N. (2014). Een gezonde toekomst? Ouderen in 2030. Geron, 16(3), 41-45. DOI: 10.1007/s40718-014-0068-x Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human decision processes, 50(2), 179-211. DOI: 10.1016/0749-5978(91)90020-T Baarda, D. B., de Goede, M. P., & Teunissen, J. (2001). Basisboek kwalitatief onderzoek: praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Stenfert Kroese. Groningen. Bandura, A. (1977). Self-efficacy: toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review, 84(2), 191-215. DOI: http://dx.doi.org/10.1037/0033- 295X.84.2.191 Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative research in psychology, 3(2), 77-101. DOI: 10.1191/1478088706qp063oa Cacioppo, J.T., & Hawkley, L.C. (2009). Perceived social isolation and cognition. Trends Cognitive Science, 13(10), pp. 447-454. DOI: 10.1016/j.tics.2009.06.005 Carstensen, L. L., Fung, H. H., & Charles, S. T. (2003). Socioemotional selectivity theory and the regulation of emotion in the second half of life. Motivation and emotion, 27(2), 103-123. DOI: 10.1023/A:1024569803230 CBS Nederland, 2014. Tablet verdringt bord van schoot. Geraadpleegd op 27 februari 2015: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/vrije-tijd- cultuur/publicaties/artikelen/archief/2015/tablet-verdringt-bord-van-schoot.htm CBS Sociale Monitor; 1999-2011. (27-12-2012). Geraadpleegd op 9 februari 2015: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70115ned&D1= 0,3-4&D2=a&D3=a&HD=081106-1151&HDR=T,G1&STB=G2 Chambliss, D. F., & Schutt, R. K. (2006). Making sense of the social world: Methods of
  • 39. 39 investigation. Thousand Oaks: Pine Forge Press. Cotten, S. R., Anderson, W. A., & McCullough, B. M. (2013). Impact of internet use on loneliness and contact with others among older adults: cross-sectional analysis. Journal of medical Internet research, 15(2). DOI: 10.2196/jmir.2306 Czaja, S. J., Charness, N., Fisk, A. D., Hertzog, C., Nair, S. N., Rogers, W. A., & Sharit, J. (2006). Factors predicting the use of technology: findings from the Center for Research and Education on Aging and Technology Enhancement (CREATE). Psychology and aging, 21(2), 333-352. DOI: http://dx.doi.org/10.1037/0882-7974.21.2.333 Davis, F. D. (1989). Perceived usefulness, perceived ease of use, and user acceptance of information technology. MIS quarterly, 319-340. DOI: 10.2307/249008 De Jong Gierveld, J., & Van Tilburg, T. (1999). Manual of the Loneliness Scale 1999. Department of Social Research Methodology, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam (updated version 18.01.02). Stable URL: http://home.fsw.vu.nl/TG.van.Tilburg/manual_loneliness_scale_1999.html Gierveld, J. D. J. (1998). A review of loneliness: concept and definitions, determinants and consequences. Reviews in Clinical Gerontology, 8(01), 73-80. DOI: http://dx.doi.org/ Denissen, E. G. J. M., Seydel, E. R., Ben Allouch, S., Dohmen, D.A.J. (2006). Ouderen en nieuwe technologie in huis: bondgenoten of vijanden? Enschede, Nederland. University of Twente, Faculty of Behavioral Science. Stable URL: http://essay.utwente.nl/57397/ Dickinger, A., Arami, M., & Meyer, D. (2008). The role of perceived enjoyment and social norm in the adoption of technology with network externalities. European Journal of Information Systems, 17(1), 4-11. DOI:10.1057/palgrave.ejis.3000726 Eastman, J. K., & Iyer, R. (2004). The elderly's uses and attitudes towards the
  • 40. 40 Internet. Journal of Consumer Marketing, 21(3), 208-220. DOI: http://dx.doi.org/10.1108/07363760410534759 Fazeli, P. L., Ross, L. A., Vance, D. E., & Ball, K. (2013). The relationship between computer experience and computerized cognitive test performance among older adults. The Journals of Gerontology Series B: Psychological Sciences and Social Sciences, 68(3), 337-346. DOI: 10.1093/geronb/gbs071 Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human relations, 7(2), 117- 140. DOI: 10.1177/001872675400700202 Fokkema, T., & van Tongeren, L. (2008). How to esc@ pe loneliness? Kwalitatieve evaluatie van een experiment om met ICT uit eenzaamheid te geraken. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 14(4), 15-28. Stable URL: http://www.journalsi.org/index.php/si/article/viewArticle/10 Fokkema, T. & T. van Tilburg (2006). Aanpak van eenzaamheid: helpt het? Een vergelijkend effect- en procesevaluatieonderzoek naar interventies ter voorkoming en vermindering van eenzaamheid onder ouderen. NIDI report nr. 69. Den Haag: NIDI. 168 p. Garg, V., Camp, L. J., Lorenzen-Huber, L., Shankar, K., & Connelly, K. (2014). Privacy concerns in assisted living technologies. annals of telecommunications-annales des télécommunications, 69(1-2), 75-88. DOI: 10.1007/s12243-013-0397-0 Gist, M. E., & Mitchell, T. R. (1992). Self-efficacy: A theoretical analysis of its determinants and malleability. Academy of Management review, 17(2), 183-211. DOI: 10.5465/AMR.1992.4279530 Heijden, H. van der. (2004). User acceptance of hedonic information systems. MIS quarterly, 695-704. Stable URL: http://www.jstor.org/stable/25148660 Ketelaar, P. E., Hentenaar, F. P. A. M., & Kooter, M. F. C. (2011). Groepen in focus. In vier stappen naar toegepast focusgroeponderzoek. Den Haag: Boom Lemma.
  • 41. 41 Lin, H. (2000). Fluency with information technology. Government Information Quarterly, 17(1), 69-76. DOI:10.1016/S0740-624X(99)00024-6 Lucassen, P. L. B. J., Olde-Hartman, T. C., St Radboud, U. M. C., & Genootschap, N. H. (2007). Kwalitatief onderzoek/druk 1/ING. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Maat, J. van de., & Xanten, H. van. (2013). Sleutels voor de lokale aanpak van eenzaamheid. Coalitie Erbij. Geraadpleegd op 24 maart 2015, via: http://www.samentegeneenzaamheid.nl/sites/wte/files/attachments/week_tegen_eenza amheid_brochure_sleutels_voor_de_lokale_aanpak_van_eenzaamheid.pdf Machielse, A. (2011). Sociaal isolement bij ouderen: een typologie als richtlijn voor effectieve interventies. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 20(4), 40- 61. Stable URL: http://www.journalsi.org/index.php/si/article/view/287/247 McCloskey, D. W. (2006). The importance of ease of use, usefulness, and trust to online consumers: An examination of the technology acceptance model with older customers. Journal of Organizational and End User Computing (JOEUC),18(3), 47-65. DOI: 10.4018/978-1-59904-943-4.ch112 Mynatt, E. D., & Rogers, W. A. (2002). Developing technology to support the functional independence of older adults. Ageing International, 27(1), 24–41. DOI: 10.1007/s12126-001-1014-5 Niemeijer, A., Depla, M., & Frederiks, B. (2012). Toezichthoudende domotica. Een handreiking voor zorginstellingen. Amsterdam: VUmc. Nimrod, G. 2008. In support of innovation theory: innovation in activity patterns and life satisfaction among recently retired individuals. Ageing & Society, 28, 6, 831–46. DOI: http://dx.doi.org/10.1017/S0144686X0800706X Park, Y. J. (2013). Digital literacy and privacy behavior online. Communication Research, 40 (2), 215-236. DOI:10.1177/0093650211418338
  • 42. 42 Perlman, D. (2004). European and Canadian studies of loneliness among seniors. Canadian Journal on Aging/La Revue canadienne du vieillissement, 23(02), 181-188. DOI: http://dx.doi.org/10.1353/cja.2004.0025 Pot, A. M., Kuin, Y., & Vink, M. (2007). Handboek ouderenpsychologie. De Tijdstroom. Utrecht. Putters, K. (2014). Rijk geschakeerd: op weg naar de participatiesamenleving. Sociaal en Cultureel Planbureau. Verkregen op 26 maart, via: http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2014/Rijk_geschakeerd RIVM (2014). Nationaal compas volksgezondheid. Verkregen op 20 februari, 2015, via: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functioneren-en-kwaliteit-van- leven/eenzaamheid/hoeveel-mensen-zijn-eenzaam/ Savage, S. V., Melamed, D., & Vincent, A. (2014). The Role of Uncertainty in Social Influence☆☆ Portions of this paper were presented at the 2013 Annual Meeting of the Southern Sociological Society. Advances in Group Processes (Advances in Group Processes, Volume 30) Emerald Group Publishing Limited, 30, 109-129. DOI: 10.1108/S0882-6145(2013)0000030008 Schoenmakers, E. C. (2013, 30 oktober). Coping with loneliness. Vrije Universiteit Amsterdam. Verkregen op 16 maart, 2015, via: http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/48354/dissertation.pdf?sequence=1 Schoenmakers, E. C., Fokkema, T., & van Tilburg, T. G. (2014). Eenzaamheid is moeilijk op te lossen en treft niet alleen ouderen. Demos, 30(8), 5-7. Stable URL: http://hdl.handle.net/1871/51726 Snel, N., & Plantinga, S. (2012, juli). Eenzaamheid in Nederland. Coalitie Erbij, TNS NIPO. Geraadpleegd op 12 maart 2015, via: http://www.eenzaam.nl/sites/eenzaam/files/rapportage_coalitie_erbij_eenzaamheid_in _nederland.pdf
  • 43. 43 Steyaert, J., & Linders, L. (2004). Digistein, kroniek van een sociaal experiment in uitvoering. Geraadpleegd op 17-2-2015 via Narcis: http://www.narcis.nl/publication/RecordID/oai:hbokennisbank.nl:fontys_didlmods%3 Aoai%3Arepository.samenmaken.nl%3Asmpid%3A22972 Strauss, A., & Corbin, J. M. (1990). Basics of qualitative research: Grounded theory procedures and techniques. Sage Publications, Inc. Newbury Park, (Cal.). Sutin, A. R., Terracciano, A., Milaneschi, Y., An, Y., Ferrucci, L., & Zonderman, A. B. (2013). The effect of birth cohort on well-being The legacy of economic hard times. Psychological science, 0956797612459658. DOI:10.1177/0956797612459658 Theeke, L. A., Goins, R. T., Moore, J., & Campbell, H. (2012). Loneliness, depression, social support, and quality of life in older chronically ill Appalachians. The Journal of psychology, 146(1-2), 155-171. DOI:10.1080/00223980.2011.609571 Tiggemann, M., Gardiner, M., & Slater, A. (2000). “I would rather be size 10 than have straight A's”: A focus group study of adolescent girls' wish to be thinner. Journal of Adolescence, 23(6), 645-659. DOI:10.1006/jado.2000.0350 Vandebosch, H., Beullens, K., & Bulck, J. V. D. (2005). Elderly and ICT: Scenarios for the future. Digital Utopia in the Media: From Discourses to Facts, 951-962. Vanhalst, J., Klimstra, T. A., Luyckx, K., Scholte, R. H., Engels, R. C., & Goossens, L. (2012). The interplay of loneliness and depressive symptoms across adolescence: Exploring the role of personality traits. Journal of youth and adolescence, 41(6), 776- 787. DOI 10.1007/s10964-011-9726-7 Venkatesh, V., Morris, M. G., Davis, G. B., & Davis, F. D. (2003). User acceptance of information technology: Toward a unified view. MIS quarterly, 425-478. Stable URL: http://www.jstor.org/stable/30036540 Vilans (2006). Eenzaamheid ouderen; een digitaal werkboek. Geraadpleegd op 23 februari
  • 44. 44 2015 via: http://www.platformouderenzorg.nl/uploads/files/downloads/toolkit_eenzaamheid.pdf Wenger, G. C., & Burholt, V. (2004). Changes in Levels of Social Isolation and Loneliness among Older People in a Rural Area: A Twenty–Year Longitudinal Study. Canadian Journal on Aging/la revue canadienne du vieillissement,23(02), 115-127. DOI: http://dx.doi.org/10.1353/cja.2004.0028 Wester, F. P. J., & Peters, V. A. M. (2004). Kwalitatieve analyse: Uitgangspunten en procedures (pp. 75-103). Bussum: Coutinho. Wilkinson, S. (1998). Focus group methodology: A review. International Journal of Social Research Methodology, 1(3), 181-203. DOI: 10.1080/13645579.1998.10846874 Winkielman, P., Schwarz, N., Fazendeiro, T., & Reber, R. (2003). The hedonic marking of processing fluency: Implications for evaluative judgment. The psychology of evaluation: Affective processes in cognition and emotion, 189-217. Zheng, R., Spears, J., Luptak, M., & Wilby, F. (2015). Understanding Older Adults’ Perceptions of Internet Use: An Exploratory Factor Analysis. Educational Gerontology, 41(7), 504-518. DOI: 10.1080/03601277.2014.1003495 *Coverafbeelding via: http://vorige.nrc.nl/article2630271.ece
  • 45. 45 Bijlage 1: De Checklist Checklist Abstract: Offline eenzaamheidsinterventies bij ouderen zijn tot nog toe weinig succesvol gebleken (Fokkema & Van Tilburg, 2006). Omdat ouderen steeds meer gebruik maken van computers en het internet, is het interessant en relevant te onderzoeken of ouderen denken dat communicatietechnologie zou kunnen helpen bij het bestrijden van eenzaamheid. Bovendien is nog onduidelijk waar deze communicatietechnologie aan moet voldoen, willen ouderen het ook daadwerkelijk gaan gebruiken. In dit onderzoek zijn drie focusgroepen gehouden met ouderen tussen de 65 en 85 jaar en is gekeken naar hoe ouderen denken dat communicatietechnologie van waarde zou kunnen zijn bij eenzaamheidsbestrijding. Daarnaast is onderzocht welke voorwaarden belangrijk zijn voor ouderen bij de keuze (nieuwe) technologie te adopteren. 1.1 Overzicht verloop sessies Blok 1 Inleiding 5 minuten Blok 2 Kennismaking 10 minuten Blok 3 Internetgedrag ouderen en sociale contacten via internet 20 minuten Pauze 10 minuten Blok 4 Wensen en behoeften ouderen nieuwe applicatie door inbrengen app. 20 minuten Blok 5 Factoren acceptatie en gebruik technologie door ouderen 15 minuten Pauze 10 minuten Blok 6 Technologie als hulpmiddel bestrijding eenzaamheid 20 minuten Blok 7 Afsluiting 5 minuten Totaal ingeschatte tijd: ongeveer 120 minuten.
  • 46. 46 1.2 Materialen De benodigde materialen voor deze sessie zijn: - Naambordjes - Flip-over board - Pennen/stiften - Notitieblokken - 4/6 Tablets - Een audiorecorder - Een camera - Thee/koffie - Frisdrank - Koekjes/chocolade - Bekers/glazen