1. Elia
23
Bijbelverhaal: Achab wordt koning van Israël, 1 Kon. 16, 29-34; 17, 1-6
(Zie Activiteit 2, p. 8)
In 872 vóór Christus werd Achab koning van Israël. Zijn paleis stond
in de stad Samaria en van daaruit regeerde hij tweeëntwintig jaar
lang. Regeren is een mooi woord voor de manier waarop Achab zijn
land bestuurde. Hij was een slechte koning in de ogen van God. Zijn
voorgangers hadden al nieuwe offerplaatsen gebouwd, niet voor Jahweh,
maar voor stierenbeelden. Jaarlijks werd er een groot feest gehouden,
waarbij vele dieren werden geofferd. Maar Achab was nog erger dan de
vorige koningen, die het volk aanzetten tot zondigen tegen God.
Alsof het nog niet erg genoeg was, trouwde hij met Izebel, een prinses uit
een heidens land, en begon hij de afgod Baäl te vereren. Hij liet in Samaria
een tempel bouwen en een altaar oprichten voor Baäl. Een groot beeld
van Baäl sierde de tempel: een grote staande strijder, één voet vooruit,
en de strijdknots in de opgeheven rechterarm. Op aandringen van Izebel
liet hij ook een Asjerapaal maken, een paal voor de verering van de godin
Asjera, de moeder van Baäl.
Ook voor de Israëlieten die het land bewerkten, was Baäl een
aantrekkelijke god. Zij hadden regen nodig voor hun velden. En was Baäl
juist niet de god van de regen en van de vruchtbaarheid? Samen met zijn
moeder Asjera zorgde de god Baäl ervoor dat in de lente de goden van
droogte en dood werden verjaagd. Vele Israëlieten vergaten dat Jahweh
hun god was, de god die hen uit Egypte had bevrijd en hen doorheen de
woestijn tot in het Beloofde Land had geleid. Dat was niet goed in de
ogen van Jahweh. Hij zocht een profeet, Elia, iemand die moedig genoeg
was om naar de koning toe te gaan.
Op een dag zei de profeet Elia tegen Achab:
‘Ik spreek in de naam van de Jahweh, de God van Israël. Er zal geen druppel
regen meer vallen en op dauw moet je ook niet hopen, totdat ik het zeg.’
Daarna vluchtte Elia weg, want Jahweh had hem gezegd:
‘Ga weg van hier. Ga naar het oosten en verberg je aan de Keritbeek, aan
de overkant van de rivier de Jordaan. Drink uit de rivier en eet wat de
raven je brengen. Ik heb hen die opdracht gegeven.’
Elia sloeg zijn kamp op bij de rivier, at het brood en het vlees dat de raven
hem brachten en dronk uit de rivier.
(Geschreven door: Mie Reyniers)
Bijbelverhaal: Elia in Sarefat, 1 Kon. 17, 7-24
(Zie Activiteit 3, p. 9)
Doordat het nergens regende in het land, viel na een tijd ook de rivier
droog. Elia kreeg dorst, maar God liet hem niet in de steek.
‘Ga naar het dorp Sarefat bij de stad Sidon’, zei Jahweh. ‘Daar zal een
weduwe jou eten geven, want Ik heb het haar ingefluisterd.’
Elia gehoorzaamde.
Toen hij bij de stadspoort kwam, zag hij een weduwe hout sprokkelen.
Hij vroeg haar een kommetje water. Terwijl ze wegliep om het te halen,
riep Elia haar na:
‘En breng ook nog een stuk brood mee, als je wilt.’
De weduwe bleef verbouwereerd staan.
‘Ik zweer bij God, ik heb geen kruimeltje brood meer’, zei ze verdrietig.
‘Ik heb enkel nog een handjevol meel in de pot en een restje olijfolie in
de kruik. Kijk, ik heb hout gesprokkeld om de laatste maaltijd voor mij en
mijn zoon klaar te maken. Daarna is alles op en zullen we sterven van
de honger.’
‘Maak je geen zorgen’, stelde Elia haar gerust. ‘Doe maar wat je van plan
was, maar maak eerst met het meel in de pot iets klaar voor mij. Daarna
kun je nog iets klaarmaken voor jou en je zoon. Jahweh zegt immers: “Er
zal meel in de pot zijn en olie in de kruik tot op de dag dat Ik het weer
laat regenen.”’
Het vertrouwen van de weduwe in Elia en in Jahweh was groot, want ze
deed wat hij had gezegd. En alles gebeurde zoals Elia had beloofd: de pot
meel en de kruik olie geraakten niet leeg en niemand leed honger.
Een tijd later werd de zoon van de weduwe heel ziek. Er zat geen leven
meer in het kind.
‘Wat heb ik toch misdaan?’, jammerde de vrouw. ‘Ben je naar hier gekomen
om mij te straffen voor mijn zonden en mijn zoon te laten sterven?’
‘Geef mij jouw zoon’, zei Elia.
Hij nam de jongen in zijn armen en droeg hem naar boven. Hij legde hem
in zijn eigen bed.
Op zijn beurt vroeg hij Jahweh waarom de weduwe zo zwaar getroffen
werd.
Hij strekte zich driemaal over het kind uit en riep:
‘Ach God, breng weer leven in dit kind!’
Jahweh hoorde de smeekbede van Elia en ademde het kind weer leven in.
2. Elia
24
Elia droeg het naar zijn moeder en zei:
‘Kijk, jouw zoon leeft.’
‘Nu ben ik zeker dat jij een profeet bent,’ zei de weduwe, ‘en dat jij in de
naam van Jahweh spreekt!’
(Geschreven door: Mie Reyniers)
Bijbelverhaal: Elia en koning Achab, 1 Kon. 18, 1-19
(Zie Activiteit 4, p. 11)
Izebel, de vrouw van Achab, liet zich van haar slechtste kant zien. Ze gaf
het bevel alle profeten van Jahweh uit te roeien.
Obadja, de hofmeester van koning Achab, had groot ontzag voor Jahweh.
Het lukte hem honderd profeten te verbergen in twee grotten. Hij bracht
hen voedsel en water en wist hen zo in leven te houden.
De jaren gingen voorbij. Bijna drie jaar hield de droogte aan en viel er
geen druppel regen.
Jahweh richtte zich tot Elia.
‘Ga naar Achab’, zei Hij. ‘Ik zal het weer laten regenen.’
Elia ging op weg naar de koning.
Ondertussen was de hongersnood door de droogte enorm groot
geworden.
Achab ontbood zijn hofmeester, Obadja.
‘Ga langs alle rivieren en bronnen van het land’, beval hij. ‘Misschien is er
ergens nog een plek waar gras groeit. Ik wil de paarden, muildieren en
vee in leven houden. Het zou een groot verlies zijn indien we ze zouden
moeten slachten.’
Obadja vertrok, helemaal alleen. Ook Achab ging op zoek, hij nam een
ander deel van het land voor zijn rekening.
Onderweg kwam Obadja Elia tegen, die op weg was naar de koning.
Obadja boog diep en vroeg:
‘Ben jij het, Elia?’
‘Jazeker’, antwoordde Elia. ‘Ga naar Achab en zeg dat ik eraan kom.’
Obadja werd wit rond zijn neus.
‘Verlang dat niet van mij’, smeekte hij. ‘Dat wordt mijn dood! Achab heeft
jou overal laten zoeken. Waar hij je niet vond, liet hij het volk zweren dat
zij jou ook niet konden vinden. En nu moet ik tegen mijn meester zeggen
dat je eraan komt? Van zodra ik wegga, verdwijn jij waarschijnlijk. Als
Achab jou hier dan niet vindt, zal hij mij vermoorden. Van kleins af aan
heb ik de ware God geëerd. Heeft niemand jou verteld dat ik honderd
profeten uit de klauwen van Izebel heb gered? Ik heb mijn eigen leven
geriskeerd! En nu wil je dat ik zeg dat je eraan komt? Dat wordt gewis
mijn dood!’
Elia aanhoorde geduldig de jammerklacht van Obadja, toen antwoordde
hij streng: