1. Elia
28
Jahweh waarschuwde Elia.
‘Ga Achab tegemoet’, beval Jahweh. ‘Je zult hem in de wijngaard van
Nabot vinden. Zeg hem namens Mij: “Je hebt Nabot vermoord en zijn
wijngaard in bezit genomen. Dat kan niet straffeloos voorbijgaan. Op de
plaats waar de honden Nabots bloed oplikten, zullen de honden ook jouw
bloed oplikken.”’
‘Jij weet me toch overal te vinden’, sakkerde Achab toen hij Elia zag
aankomen in de wijngaard.
‘Ja’, antwoordde Elia. ‘Jij doet alleen maar wat slecht is in de ogen van
Jahweh, jij hebt de Israëlieten aangezet om te zondigen. Daarom word
jij vervloekt. Jij en al de mannen van jouw koninklijke familie zullen
sterven net zoals dat gebeurde met de familie van koning Jerobeam en
koning Basa. Izebel zal onder de stadsmuren verscheurd worden door
de honden.’
Dat waren harde woorden voor Achab, maar hij had het zelf gezocht. Hij
had zich in het kwaad doen en het vereren van afgoden laten aanmoedigen
door Izebel.
De woorden van Elia lieten de koning niet onberoerd. Hij scheurde zijn
mooie kleren en trok een ruw boetekleed aan, waarin hij ook sliep. Hij
vastte en gedroeg zich heel nederig en berouwvol.
Jahweh zei tegen Elia:
‘Achab vernedert zich voor Mij. Daarom zal Ik de ramp over zijn familie
pas na zijn dood brengen.’
(Geschreven door: Mie Reyniers)
Bijbelverhaal: De dood van Achazja, 2 Kon. 1
(Zie Activiteit 8, p. 17)
Na de dood van Achab kreeg Israël een nieuwe koning, Achazja.
Achazja viel op een dag uit het raam van de bovenverdieping van zijn
paleis in Samaria.
Hij was zwaargewond.
Hij stuurde zijn boden naar de tempel van de god Baäl-Zebub om hem te
vragen of hij ging blijven leven.
Een engel van Jahweh verwittigde Elia.
‘Ga de boden tegemoet’, zei de engel. ‘Zeg hun dat ze Baäl-Zebub raad
gaan vragen alsof er geen God van Israël is. Omdat de koning niet
vertrouwt op Jahweh, zal hij niet genezen maar sterven.’
Elia deed wat de engel gezegd had.
De boden keerden terug naar de koning.
‘Zijn jullie nu al terug?’, riep hij verbaasd. ‘Hoe kan dat?’
De boden vertelden dat ze een man waren tegengekomen en ze
herhaalden de boodschap van Elia.
‘Hoe zag die man eruit?’, vroeg Achazja achterdochtig.
‘Hij had een harig kleed aan’, zei een bode.
‘En daarover droeg hij een leren riem’, vulde een andere bode aan.
‘Dat moet Elia zijn’, sakkerde de koning.
Hij stuurde een bevelhebber van het leger met vijftig mannen naar Elia.
Ze vonden hem op de top van een berg.
‘Man van God,’ riep de bevelhebber, ‘op bevel van de koning: kom van je
berg!’
Elia bleef rustig zitten.
‘Als ik man van Jahweh ben,’ zei hij, ‘laat dan vuur uit de hemel komen om
jou en jouw vijftig mannen te verslinden.’
Meteen kwam er vuur uit de hemel. Het verbrandde de bevelhebber en de
vijftig mannen.
Vanop zijn ziekbed stuurde de koning opnieuw een bevelhebber met
vijftig mannen naar Elia.
‘Man van God,’ riep de tweede bevelhebber, ‘op bevel van de koning: kom
van je berg!’
En weer antwoordde Elia:
‘Als ik man van Jahweh ben, laat dan vuur uit de hemel komen om jou en
jouw vijftig mannen te verslinden.’
2. Elia
29
Opnieuw kwam er vuur uit de hemel en verteerde alle mannen.
‘Derde keer, goede keer’, dacht de koning en hij stuurde alweer een
bevelhebber en vijftig mannen naar de berg van Elia.
De derde bevelhebber viel op zijn knieën voor Elia.
‘Man van God,’ smeekte hij, ‘spaar mij en mijn vijftig mannen. Ik weet wat
er met de vorige bevelhebbers en mannen gebeurd is. Maar ik smeek je:
spaar ons!’
De engel van Jahweh zei tegen Elia:
‘Ga maar met hen mee naar de koning. Je hoeft niet bang te zijn.’
Elia volgde de bevelhebber naar de koning en ging aan zijn sterfbed staan.
‘Je hebt Jahweh boos gemaakt’, zei hij streng tegen Achazja. ‘Je stuurde
boden naar Baäl-Zebub om raad te vragen, alsof er geen God van Israël
bestaat. Daarom zal je niet meer genezen, maar sterven.’
Achazja stierf zoals Elia had voorspeld.
Omdat Achazja geen zoon had, werd hij opgevolgd door zijn broer Joram.
(Geschreven door: Mie Reyniers)
Bijbelverhaal: Elia in de hemel opgenomen, 2 Kon. 2
(Zie Activiteit 9, p. 19)
Elia voelde dat zijn einde naderde.
‘Jahweh wil dat ik naar Betel ga’, zei Elia op een dag tegen Elisa. ‘Blijf jij
maar hier.’
Maar Elisa sputterde tegen.
‘Bij God,’ zei hij, ‘geen denken aan dat ik je alleen laat.’
Samen gingen ze naar Betel. Daar kwamen ze de profeten van Betel
tegen.
Ze namen Elisa even apart en fluisterden:
‘Weet je wel dat Elia vandaag zal sterven?’
‘Ik weet het’, knikte Elisa. ‘Zeg maar niets tegen Elia.’
Elia riep Elisa bij zich.
‘Jahweh wil dat ik naar Jericho ga’, zei Elia. ‘Blijf jij maar hier.’
‘Ik zweer bij God dat ik je niet alleen laat’, zei Elisa.
Zo gingen ze samen naar Jericho. Daar kwamen ze de profeten van
Jericho tegen.
Ze namen Elisa even apart.
‘Weet je wel dat Elia vandaag naar Jahweh gaat?’, vroegen ze.
‘Stil maar, ik weet het’, knikte Elisa.
Elia zei tegen Elisa:
‘Jahweh wil dat ik naar de Jordaan ga. Blijf jij maar hier.’
‘Ik denk er niet aan je alleen te laten’, antwoordde Elisa.
Zij gingen samen op weg en bereikten de oever van de Jordaan.
Op een afstand bleven vijftig profeten die hen gevolgd waren, toekijken.
Elia vouwde zijn mantel op en sloeg daarmee op het water. De rivier
spleet in tweeën en ze konden droog oversteken.
Terwijl ze overstaken, vroeg Elia:
‘Wat kan ik nog voor je doen, voor ik van je word weggenomen?’
Elisa antwoordde:
‘Laat mij twee keer zo wijs zijn als u.’
‘Je vraagt iets heel moeilijks’, zei Elia. ‘Als je mij ziet wanneer ik word
weggenomen, zal je wens worden vervuld. Maar als je het niet ziet,
gebeurt het niet.’
Terwijl zij al pratend verder liepen, werden ze plots uit elkaar gedreven
door een vurige strijdwagen. Elia werd in een stormwind meegenomen
naar de hemel.